Home | Chr. Huygens | Oeuvres XXII | Biografie - Noten | >

Noten

bij de

Biografie van Christiaan Huygens



  [ Er is een lijst van genoemde dagen uit het leven van Christiaan Huygens.]
  [ En een overzicht van de 22 delen van de 'Volledige werken', met verwijzingen naar digitale uitgaven.]

[ 385 ]

Inleiding

1)  Zie T. XXI, p. 549 (Waarschijnlijke zaken over planeten), 725 en 731 (Cosmotheoros) [Ned.: Wereldbeschouwer (1754) p. 62 en 72].
2)  Cosmotheoros, p. 717 [Wereldbeschouwer, p. 50] en elders.
3)  De Republica I, 27: "nunquam se minus solum esse quam cum solus esset"
(de uitspraak slaat daar niet op Cicero zelf).

[ 386 ]

 4)  Descartes, misschien officieel gehuwd, liet zijn dochter in 1635 te Deventer dopen. Zie G. Cohen "Les écrivains français en Hollande", Paris, E. Champion, 1920, p. 485. Het is zeer goed mogelijk, lijkt ons, dat Huygens, als hij het leven van Descartes zou hebben beschreven, er niets over gezegd zou hebben. Zie wat hij schreef in 1693 (T. X, p. 403), in een kritiek van Baillet's biografie van Descartes, over de wenselijkheid "bijzonderheden en omstandigheden, die niets groots of buitengewoons hebben" weg te laten.
 5)  T. VII, p. 389.
 6)  Dit woord laboratorium: T. XVII, p. 354 [verwijst naar IX, 12], en T. X, p. 727 (brief aan Lodewijk van dec. 1666, waarin Huygens een beschrijving geeft van zijn appartement te Parijs).
 7)  C. Busken Huet "Het land van Rembrand", Haarlem, H. D. Tjeenk Willink, T. II, 1884, p. p. 42.
 8)  T. I - X (1888 - 1905) met een supplement in T. XXII. Busken Huet overleed in 1886.
 9)  T. XXI, p. 747 [Wereldbeschouwer 96].
  {...}:  (T. III, p. 431).
  {...}:  Vergelijk noot 191 van p. 548 die volgt.
  {...}:  Zie p. 346 van T. IV.
10)  Zie na 11).

[ 387 ]

11)  De jongste broer Philips is jong gestorven.
10)  Als men een geromantiseerde levensbeschrijving van Huygens zou willen schrijven: de enige andere vrouwen op wie men een verliefdheid van hem zou kunnen verzinnen na "de mooie meisjes die me zo sterk betoverden", misschien te 's-Hertogenbosch in 1654, misschien veel eerder, waarover hij aan Lodewijk schreef in 1667 (T. VI, p. 133), zouden misschien zijn M.lle Perriquet, de mooie geleerde vrouw — die ook vriendin was, of althans kennis, van Pascal en van Roberval, evenals van Valentin Conrart — al vermeld in noot 2 van p. 41 [78] in dit deel (zie ook T. I, p. 368 en andere plaatsen) en later zijn (H.'s) nicht Suzette, de charmante dochter van mevrouw Caron (voor de familie Caron zie I, 118, III, 396 en VI, 76), die in 1669 trouwde, na een keus uit verscheidene pretendenten, met de heer la Ferté (zie o.a. de brief van 5 juli van dat jaar van Huygens aan zijn broer Lodewijk, T. VI, 471; en voor de gevoelens van mevrouw la Ferté: VII, 122 en 210).

Volgens E. Haag, "La France protestante" [1846-], Paris, 1847 en 1879, aangehaald door H. L. Brugmans in zijn werk van 1935 "Le séjour de Christian Huygens à Paris et ses relations avec les milieux scientifiques français, suivi de son Journal de Voyage à Paris et à Londres", p. 82, weigerde zij, na de herroeping van het edict van Nantes, af te zweren naar het voorbeeld van haar echtgenoot en slaagde ze erin na heel wat avonturen Engeland te bereiken, en daarna Holland, waar Huygens haar vaak ontving. Het begin van dit verhaal is waarschijnlijk onjuist of althans onvolledig: volgens de "Proceedings of the Huguenot Society of London" VIII, p. 85 — aangehaald door J. H. Hora Siccama in zijn "Aanteekeningen en verbeteringen op het in 1906 door het Historisch Genootschap uitgegeven Register op de Journalen van Constantijn Huygens den zoon" (Amsterdam, J. Muller, 1915) p. 245 — werd mevrouw la Ferté in april 1686 wegens protestantisme opgesloten in de Bastille en vrijgelaten in juli van dat jaar na het geloof afgezworen te hebben. In haar geweten, denken we, zweerde ze niets af.

Hoe het ook zij, Huygens ontving haar vaak. In september 1689 (IX, 337) spreekt hij over haar echtgenoot die hij nog niet gezien heeft en "die mij waarschijnlijk ontwijkt".

Deze uitdrukkingen doen zien dat het blijkbaar niet waar is dat la Ferté voortdurend in Frankrijk bleef zoals noot 17 zegt op p. 76 van T. VI. Zijn sterfdatum weten we niet; in 1698 wordt mevr. la Ferté weduwe genoemd. In zijn testament liet Huygens haar een zeker bedrag na, dat ze goed kon gebruiken, volgens de inlichtingen van Hora Siccama, en ook volgens de genoemde noot 17.

In 1694*) schreef, volgens het genoemde Journaal van Constantijn Jr., de vrouw van deze laatste hem dat Christiaan "wederom Mad. la Ferté buyten bij hem hadde, en sijn hart met haer wel soude konnen ophaelen, want dat men seyde dat sij niet seer cruelle en was".

Hora Siccama meldt ons op de genoemde pagina dat op 16 mei 1716 in de gereformeerde kerk van Groningen het aanstaand huwelijk werd aangekondigd van Chr. F. de Bonaventure met M.me Suzanne de Caron, weduwe van de heer Fr. de Civille, Chevalier Seigneur de la Ferté enz.; en hij voegt eraan toe: "De indruk, dat daardoor een einde moest worden gemaakt aan eene onregelmatige verhouding, is ... niet te verhelen".

[ *)  Het was in 1693: op 2 juli van dit jaar ontving Constantijn jr de brief, zie Journaal II, 229, en ook Overblyfsels Van Geheugchenis ... Coenraet Droste (Leiden 1879), p. 331 — met meer over mevr. la Ferté: 328-.]

[ 388 ]


— Maar wij stellen ons niet voor een Huygens-roman te schrijven. Buiten deze notitie zal men dus in onze biografie geen toespeling vinden op zaken van deze aard. Wij zijn het min of meer eens met mevrouw A. Romein-Verschoor, die in haar korte en interessante biografie, door ons aangehaald in T. XXI, p. 533, zegt dat bij Huygens te constateren valt een "emotionele economie van den man, wiens genie grooter is dan zijn vitaliteit". [Erflaters ... 1977, 406.]

Op p. 15 hebben we al gesproken over zijn zwakke gestel. zie echter ook noot 12 van p. 8 over het ernstige karakter van zijn vader, aan wie het zeker niet aan vitaliteit ontbrak. Vergelijk ook de uitdrukking van P. Ducassé in zijn "Essai sur les origines du positivisme" (Paris, F. Alcan, 1939): "uitoefening [door Auguste Comte, tussen haakjes: heel anders dan Huygens] van een ware affectieve zuinigheid" (p. 155, in het hoofdstuk "De ware liefde. Het bevolken van de eenzaamheid").

Men kan over Chr. Huygens en zijn relaties met het "zwakke geslacht" nog raadplegen, zo men wil, de regels 8 en 9 van p. 600 hierna (Dagboek: "Wil Mr. H. kome again ...") en T. VII en VIII onder de term Haasje Hooft (later mevrouw van Bambeeck).

[ C. D. Andriesse, Titan kan niet slapen (1993): 1 verwijzing naar Haasje Hooft, vele naar Suzette Caron, 4 naar Marie Perriquet, 4 naar Marianne Petit.]



[ 389 ]

Jaren 1629 - 1655

[ 391 ]

§ 1.   DE  FAMILIE.
1)  Vader Constantijn heeft nog heden een groot aantal nakomelingen, maar zij komen allen van zijn dochter (zie Th. Jorissen "Constantin Huygens, studiën" I, 1871). Het nageslacht van zijn zoons bleef niet lang bestaan. Weliswaar geeft het artikel van Wildeman, aangehaald in de volgende noot, over een van de zoons van Lodewijk, genaamd Adriaan, geen ander bericht dan zijn geboortejaar: 18 augustus 1682; maar in de gemeentearchieven van den Haag is opgetekend dat enige weken later het lichaam van een kind van Lodewijk begraven werd in het familiegraf te den Haag (Jacobskerk); en het was niet dat van de oudste zus Susanna Christina die slechts 36 uur leefde (T. VIII, p. 108).
  {...}:  (of Christiaen H., in onze delen [van Oeuvres complètes] zal men beide vormen vinden, waarvan 'Christiaan' de gewone Hollandse is; in het vervolg zal blijken dat zijn vader 'Christiaen' schreef)
2)  Als men niet de werken van Const. Huygens zelf wil raadplegen, is het voldoende om de blik te slaan op de artikelen "C. Huygens, s'Gravenhage" en "Huygens en de Residentie" in het "Haagsch Jaarboekje" van 1897 (red. A. J. Servaas van Rooyen, den Haag, Mouton & Co). Dit jaarboekje is grotendeels gewijd aan de familie Huygens. Men vindt er o.a. een artikel van M. G. Wildeman getiteld "Iets over het geslacht Huygens".
3)  Volgens de samenvatting van Worp schreef Bruno aan Constantijn over deze komedie (1658): "Eene Brabantsche vrouw, getrouwd met een advokaat hier, is vol bewondering over het nauwkeurige weergeven van het Antwerpsche dialect". Briefwisseling van Const. Huygens, ed. Worp, No. 5569.

[ 392 ]

4)  Men sprak toen nauwelijks van een "Hollandse taal". In het Latijn heette de Nederlandse taal "lingua belgica". Het woord "Vlaams" was ook in de zeventiende eeuw algemeen in gebruik. Bij ons zei men, als men niet "Vlaams" wilde zeggen of speciaal het dialect van een stad of provincie wilde aanduiden, gewoonlijk "Duits": zie in dit deel (behalve noot 24 van p. 408 waar van Schooten de "duitse lessen" noemt aan de universiteit van Leiden) het testament van Christiaan waar hij spreekt over zijn "Memorien" over "de konst van Glaesen tot verrekijckers te slijpen, in duijts". Maar het bijvoeglijk naamwoord "Nederlandsch" bestond ook en kon toegepast worden op de taal. Tegenwoordig begint dit laatste de overhand te krijgen zowel in België als algemeen in het buitenland, evenals bij ons. In zijn beroemde "Etymologicum Teutonicae linguae sive Dictionarium teutonico-latinum", voor het eerst gepubliceerd te Antwerpen in 1574, heeft Cornelis Kilianus al: "Nederlandsche spraecke. Lingua Belgica, Teutonica, inferior Germanica".
5)  Zie over zijn betrekkingen met de nationale protestantse kerk p. 5 hiervoor en ook p. 661 van T. XXI.
6)  Briefwisseling ed. Worp, No. 6592 [15 dec. 1666].
7)  In de "Bijdragen en mededeelingen van het Historisch Genootschap te Utrecht".
[ Zie: Constantijn Huygens, Mijn jeugd (Amst. 1987, ed. C.L. Heesakkers) p. 7-15.]
8)  Al genoemd op p. 552 van T. II.  [Portret, RKD.]
9)  Cornelis Huygens, overleden in 1550 of 1551, was getrouwd met Geertrui Bax. Zijn grootvader heette eveneens Cornelis H.; zijn vader Laurens H. had als vrouw een mevr. van de Strate of van der Straeten. Van deze grootvader en vader kennen we slechts de namen. Cornelis II. — die naar het schijnt als ambteloos persoon leefde — heeft vijf kinderen gehad. Zie nog over enkele Brabantse Huygensen de 'Additions et Corrections' aan het eind van dit deel.
Add. p. 919Volgens W.J.J.C. Bijleveld ("Het huisboek van Jan Huygens", in het tijdschrift "De Nederlandsche Leeuw" van 1948) had Laurens Huygens een broer Hugo van wie de kleinzoon Adriaen, geboren in 1550, in dienst van stadhouder Maurits, administrateur was van de Groot Sonselsche polder. Elders wordt hij genoemd "penningmeester van het Prinsenland te Terheyden". Adriaen had twee zoons, van wie de ene, Hugo, geboren in 1591, militair auditeur was en de andere, Jan of Johan, geboren in 1597 (?), drossaart en rentmeester.

[ 393 ]

10)  Susanna H. was dochter van Jacob Hoefnagel en Elisabeth Vezeler, beiden van Antwerpen, die in totaal twaalf kinderen hadden van wie zeven trouwden. Over de familie Hoefnagel kan men naslaan T. IX (1886-87) van de "Biographie nationale publiée par l'Académie Royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique".
11)  Aan de universiteit die in 1562 gesticht was door Philips II van Spanje.*) — We merken in het voorbijgaan op dat zijn zoon Constantijn rechten studeerde — een enkel jaar — aan de Universiteit van Leiden, zich tevreden stellend met de titel van licentiatus; men kan raadplegen J. van der Vliet "De promotie van C. Huygens", Oud-Holland XIV van 1896.  [^]
[ *)  Jan de Groot (1554-1640) studeerde er van 1572 tot 1576.]
12)  De prins had in totaal vier secretarissen.
13)  Zie over het geboortehuis p. 505 van T. IV [met plattegrond].
14)  Men kan naslaan de genealogieën van de families van Dorp, Doublet, van Baerle, de Vogelaer, Hoefnagel en Huygens door J. H. W. Unger in zijn uitgave van het "Dagboek van Constantyn Huygens", Binger, Amsterdam, 1884/85.
[ J. G. Frederiks, 'Het geslacht Doublet', 1879.]
15)  Dochter van Jan van Baerle en van Jacomina Hoon die vier zoons en zes dochters hadden. Over Susanna van Baerle (en in het algemeen over de Huygensen en hun verwanten) kan men raadplegen het "Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek", Leiden A. W. Sijthoff. 1911-1937.
16)  Het huwelijkscontract, evenals het testament van het echtpaar — met verscheidene andere stukken van dezelfde aard — zijn gepubliceerd door A. D. Schinkel in 1851 in zijn "Nadere byzonderheden betrekkelijk Constantyn Huygens en zijne familie etc." [2e stuk, 1856]  In 1693 (T. X. p. 402) zegt Christiaan over zijn moeder "dat ze zich zeer aangetrokken voelde tot de wetenschappen"; maar ze overleed toen hij pas acht jaar was.
17)  Hiervoor al genoemd op p. 4.

[ 394 ]

huis op het Plein
Tekening: Piet Post, 1637
zijgevel van huis Plein
Gemeente-archief Den Haag
18)  Zie de gravures van dit huis aan het eind van T. IV*). Men kan naslaan in het "Haagsch Jaarboekje" van 1897 het artikel van Servaas van Rooyen: "Het huis van Huygens op het Plein".
[ *)  Ook bij archive.org (fig. links); zie ook zijgevel (fig. rechts); andere gravure (begin van T. IV); zie voor de plattegrond p. 568n hierna.]
19)  T. I. p. 12, noot 2.
20)  De Franse lezer zal kunnen raadplegen E. Michel, "Constantin Huygens, un homme d'état hollandais au dix-septième siècle" in de Revue des deux Mondes van 1 juni 1893; en ook zijn "Mémoires" gepubliceerd door Th. Jorissen in 1873, die een periode van vijf en dertig jaar omvatten (vergelijk noot 24 van p. 408 die volgt).


[ 395 ]

§ 2.   DE  PORTRETTEN  VAN  HANNEMAN.
[ *)  Zie de afbeeldingen bij RKD.]
1)  Het schilderij was in de familie gebleven tot 1822. Het wordt genoemd door E. W. Moes in zijn artikel "Een verzameling familieportretten der Huygensen in 1785". Oud-Holland XIV, 1896. De betreffende catalogus moet van na 1829 zijn. We weten niet of het N. I. W. Cl. v. Heideloff is, onderdirecteur van het Museum van 1828 tot 1837, die het schilderij toeschrijft aan A. van Dijck.
2)  Noot 1 van p. XI van T. I. Het gaat om de catalogus van 1874, zie het vervolg van de tekst.
3Oud-Holland XIV.
4)  Evenzo in de briefwisseling van vader Constantijn.
[ Hier in T. III: No. 812, n6; in T. IV: No. 1107, n3; No. 1110, n9; No. 1118, n4; No. 1125, n2.]
5)  Gaat het inderdaad om een "correctie"? We weten niet of de Stuers bij het opstellen van zijn "Notice historique" een blik geslagen heeft op de gravure van van der Meulen.
[ Wel: Addition, p. 350 — ontbreekt in Ned. 1875.]

[ 396 ]

6)  Wanneer men de originele gravure bekijkt waarover we het hier hebben, niet de latere reproductie die er ietwat van verschilt, door A. Loosjes in zijn Hollandse vertaling van de Sermones (1821), ziet men dat er niet een toevallige verwisseling van de namen geweest kan zijn door een fout van de drukker, zoals C. A. Crommelin heeft verondersteld — die alleen deze laatste reproductie onder ogen gehad had — in zijn artikel "Het Huygens-schilderij van Adr. Hanneman in het Mauritshuis" in het "Maandblad van beeldende kunst" van november-december 1945.
7)  Dit portret stelt Christiaan voor in rouwkleding wegens de dood van zijn vader in 1687 (zie de tekst van p. 754). Men kan raadplegen het artikel van Crommelin "Het portret van Christiaan Huygens in het Trippenhuis" in het tijdschrift "Oud-Holland" van 1949.
[ *)  Kees Verduin zegt in 'Portraits of Christiaan Huygens (1629-1695)': "This seems to be in conflict with the poem's title In Effigiem Meam Quinque Liberorum Vultibus Cinctam that is omitted on the print."  Dus: van vader Constantijn; zie ook 'Constantijn Huygens 1641', vierde gedicht.]


[ 397 ]

§ 3.   DE  OPVOEDING.
1)  P. 26 hiervoor. Zie over de "Rudimenta" nog de Additions et Corrections.
Add. p. 919: De Rudimenta zijn onlangs gevonden bij een antiquair. Het manuscript is verworven door de Bibliotheek van de Universiteit van Leiden.
2P. 7 hiervoor.
[ *)  Constantijn H. aan de draaibank: Brief No. 401 van Barlaeus (aug. 1628) en antwoord No. 402; Gedichten, II (1893), p. 199; Oud-Holland, 1886, blz. 256.]
3)  Zie de brief van Bruno van juni 1643. T. I. p. 552.
4)  Zie noot 11 van p. 7 hiervoor.
5)  "De gedichten van Const. Huygens", ed. J. A. Worp, Gouda Quint, Arnhem, zonder datum.
      Ad statuam Erasmi.
  Falleris, hac ciuem statuâ quae reddis Erasmum,
  Aenea inapposita est, debuit esse salis.
      ______________________
  Quid legis? hoc ipsum, quo me, dum vita maneret,
  Plus scio, plus fateor, non didicisse, Nihil.
  Quin folium vertis? Romae haec fauet, illa Luthero,
  Vtra satisfaciat pagina, adhuc dubito.

Het is bekend dat het standbeeld Erasmus als een boek lezend voorstelt.

[ 398 ]

6)  Zie evenwel ook zijn brief van 1644 aan zijn zwager le Leu de Wilhelm (ed. Worp No. 3792) waarin hij zegt dat hij, in weerwil van de grillen die men hem verwijt, Erasmus geenszins zou willen geringschatten. Hij waardeert hem o.a., hoewel zonder veel van hem geleerd te hebben, als bespotter van de wereld en zijn ijdelheden.
7)  Wat Kinner von Löwenturn bevestigt in zijn antwoord [op No. 184] van 11 april [No. 188] daarop volgend.
8)  Niet alleen tegen de mening van de katholieke kerk maar ook (hoewel hij het niet zegt) tegen die van Luther.
9)  P. 662 [T. XXI, 663, n. 35: verwijzing naar III, 105].
10)  Th. Jorissen "John Donne en Const. Huygens" in het tijdschrift "Nederland" sept. 1870; zie ook, van dezelfde schrijver, "Constantin Huygens, Studiën". 1871, Arnhem, D. A. Thieme, p. 120-126. Vergelijk noot 10 van p. 7 hiervoor.
11)  Artikel van H. J. Eymael ("John Donne's invloed op Constantyn Huygens") in het tijdschrift "De Gids" van 1891, II, p. 344.
12P. 7 hiervoor.
13)  T. X [T. I], p. 553.
14)  P. 43 hiervoor.

[ 399 ]

15)  Vader Constantijn schreef over logica (Worp "De jeugd") dat hij ten zeerste wenste dat zijn zoons "in die wetenschap gansch geverseerd mochten zijn, ende hadden 't mijne occupatien toegelaten, soude selfs daer in ende andere dinghen op een ander fatsoen geoeffent hebben dan Bruno machtig scheen te doen".
16)  P. 37 hiervoor.
17)  Basel, 1569. Veilingcatalogus van de boeken van Chr. Huygens van 1695, Libri Mathematici in Quarto No. 21. We vinden daar ook (No. 111 en 146) "Jo. Broscii Apologia pro Aristotele & Euclide contra P. Ramum et alios", Dantisci 1652.
[ Scholae mathematicae genoemd in 1684 door Christiaan (No. 2373) n.a.v. een vraag van broer Constantijn: T. VIII, 543.]
18)  Basel, 1580. Dezelfde catalogus No. 101. Huygens bezat ook (Libr. Math. in Octavo No. 5) de opmerkingen van R. Snellius over de Meetkunde van Ramus.
19)  T. VIII, p. 548.  [Misplaatste noot, hoort bij 17.]
20)  T. I, p. 556.
21)  P. 15 [5-10]. Is deze lijst uit 1645 zoals de uitgevers van deel I hebben aangenomen, of al van 1644 wat waarschijnlijker lijkt?
[ *)  Zie enkele meetkunde-problemen, in 1645 behandeld door Christiaan, in deel XI, 23-7.]

[ 400 ]

22)  Het artikel dat al vaak aangehaald is van 1913 van J. A. Worp "De jeugd van Chr. Huygens, volgens een handschrift van zijn vader" bevat citaten van vader Constantijn, getrokken uit een manuscript-bundel die niet in ons bezit is*). In 1913 behoorde deze bundel toe aan Justine de Glinka van Petersburg (tegenwoordig Leningrad) die dat jaar tijdelijk in Holland was en die, alvorens de bundel mee terug te nemen, de gedeeltelijke publicatie ervan toestond aan Worp. In de achttiende eeuw was deze bundel blijkbaar nog in het bezit van Hollandse verwanten: in die tijd zijn er uittreksels uit gemaakt die deel uitmaken van de collectie-Huygens van Leiden. Ze bevinden zich in de "Memorie raekende de verblijven ... etc." o.a. aangehaald op p. 172 hiervoor en ook op p. 7 van deel XVIII. Zoals men kan zien door de publicatie van Worp zijn deze uittreksels vaak samenvattingen, geen citaten. Ondanks hun kortheid geven ze soms inlichtingen die niet te vinden zijn bij Worp, b.v. die — vergelijk noot 10 van p. 7 hiervoor — dat Christiaan in 1643 Italiaans leerde. Hier zijn deze uittreksels, zoals ze reeds gepubliceerd zijn in 1885 door J. H. W. Unger met het "Dagboek van Const. Huygens", in een Aanhangsel (Bijlage C):

Christiaen Huygens...

  1629. Geboren in 's Graevenhage den 14e April 1629, synde Saturdag voor Paesschen, des naghts ten twee uyren ... [Het] Blijkt, Dat hij van jonghs af is geweest van een swakke en teedre complexie, oock van een middelmaetige statuyre, maer altoos van jongs af, van een groote memorie en bysonder leergierigh en jaloers omme sijn ouder Broeder Constantyn Huygens, in alle het geene hun in hunne kintsche jaeren opgeleght wierde, nae te gaen, en soo hij konde te overtreffen.

  Ao 1637. Leerde hem syn Vaeder de noten der Musycke intoneeren°), dat hy terstont en ligtelyk deede, selfs met de veranderingen van de vier boovensang-sleutelen, jae soo verre dat hij eer het jaer expireerde, allerhande stucken van Musique op alle soorten van sleutelen seer vast konde singen.
  In den selven jaere, wierde aan hem beneevens sijnen oudtste Broeder tot Praeceptor gegeeven eenen Abraham Mirkinius omme de beginselen der Latynsche Taele te leeren.
  Nogh in den selven jaere wierdt hy door syn Vaeder onderweesen in het Cyfferen


[ *)  In 1986 ontdekt door A.R.E. de Heer in de Leidse UB (HUG 30), gepubliceerd in A. Eyffinger (ed.) Huygens herdacht, Den Haag 1987.]
[ °)  Jacob Cats vertelt hoe Constantijn's vader dit deed: "leerde sijn soonen de noten vande Musijck aende knoppen van haer wambuys, ende dat al speelende", in Houwelyck (Midd. 1625), p. 529; aangehaald in W.A.P. Smit, 'Notities van een lezer', in De Nieuwe Taalgids 41 (1948), p. 275.
Het spelend leren van letters, dat Cats op dezelfde pagina vermeldt bij Chr. Huygens sr, is mooi beschreven door Isack Beeckman, zie Journal T. II, p. 388.]

[ 401 ]

der 4 Spetien en Reegel van Dryen, begreep hy die binnen weynige weeken heel exact, en wiste daegelycks eenige manieren van Proeven daer op te inventeeren, en met solide reedenen te bewysen.

  Ao 1638. Was hy soo verre in de musycke geavanceert, dat hy al wat oock waere, met vastigheyt, reeden en distinctie ook in Alto en Tenor sleutelen indifferentelyk sonder bekommeringe wiste te singen,
[we hebben deze passage aangehaald, of liever de passage die overeenkomt met de tekst van Worp, op p. 356 van T. XIX]
naer alvorens al lang begonnen te hebben, selfs te componeeren. Dogh hadde weynigh stemme.
  In den selven jaere sprack hy de Latynsche Taele familiaerlyk en gaerne met syne Broeders.
  In het eynde van het selve jaer kreegen sy tot Praeceptor in plaetse van Mirkinius eenen Hendrick Bruno.
  Wierdt hy door zyn Vaeder in de Geographie onderweesen, 't geen hij neevens syn ouder Broeder seer ligtelyk begreepen en onthielden, leggende dagelyks met grooten lust en yever, op den Globum terrestrem te speculeeren. ondersoekende den op- en ondergank der Sonne in verscheydene tyden des jaers.*)

  Ao 1639. Leerde hy met syne broeders de Prosodie, die lesse duyrde weynigh meer als een weeke, of sy vielen daedelyk aen het componeeren.
  In den selven jaere leerde hy op de Viole de Gamba speelen, en het beviel Christiaen soo wel dat naer 7 daegen onderwys, hy de wyse van den 117 Psalm heel perfect konde uytspeelen, synde in de Musyke gaeuwer als syn Broeder; voor het eynde van het jaer speelde hy in parthye met goedt fatsoen, en tremblanten en vastigheyt.

  Ao 1640. Leerde hy op de Luyt speelen.

  Ao 1641. Begon hy de Grieksche Taele te leeren, waerin hy in een half jaer tydts seer veel vorderde.


[ *)  Misschien aan de hand van: W. J. Blaeu, Tweevoudigh onderwijs van de Hemelsche en Aerdsche globen / Institutio astronomica (1634). Zie de veilingcatalogus van 1687: 8.404 en die van 1701: 8.488, met jaartal 1634. Was er een tellurium in huis?
In het handschrift HUG 30 (Huygens herdacht, p. 126) blijkt dit niet:

Constantin ende Christiaen dus verre de Latijnsche Tale machtigh gewerden zijnde, begonden seer naer 't gebruijck derselve ende namentlyckc naer de Historien te verlangen; waertoe ik mede gesint zijnde haer langs den rechten wegh te leiden, nam ick voor haer de Geographie in 't gros alvorens te doen verstaen, ende las haer voor Introductionem Cluverij [1624 in Cat.'88], nemende self die moeyte, doordien ick Brunonem bevonde seer ongelijck de rapporten mij van hem gedaen, ende, uytgesondert de Latijnsche Tale, neffens eenighe goede ervaerentheid in de Poesie, in alle andere dingen gansch simpel, onervaeren, ende selfs traegh om ijetwes anders aen te nemen oft te konnen begrijpen, sulx mij verdroot.
De lessen in Cluverio begon ick in Decembri deses jaers [1638], ende bij occasie van 't eerste Boeck, dede ick de kinderen in 't generael de principale Circulos Sphaerae ende derselver gebruyck lichtelick verstaen, soo dat sij dagelix met grooten lust ende ijever op den Globum terrestrem laghen en speculeerden, ondersoeckende den op ende ondergangh der sonne in verscheiden tijden des jaers, met diergelijkcke. Daerop volghde een' generale, ende daerop een specialer verdeelinghe van de Wereld, die sij lichtelick begrepen, onthielden, ende mij met collatie van antique ende moderne namen seer fraey wisten te refereren. Om haer meer ende meer daerin te stijven dede ick in mijn voorhuys, daer sij veeltijds speelden, ophangen de 4 deelen vande Wereld van Willem Blaeuw, daerbij sij een' vaste gestaltenisse van 's werelds maecksel ende verdeelinghe in den sinn kregen.

H.H. Kubbinga, 'Christiaan Huygens' wetenschappelijke opleiding', in De zeventiende eeuw, 3 (1987) n. 9 noemt het globepaar op het schilderij van Thomas de Keyser, 1627. — Opm.: brieven van Bruno in OC 22, XVII-XX.
 
oratio 1640
HUG 45-224, 57   (groter)
Dat de elfjarige Christiaan niet onbekend was met het Latijn blijkt uit een blad, schoon beschreven met:

Oratio pro
Agricultura
3 July 1640. annor. XI.

Christianus Hugenius
annor. XI.
Crescent ille crescetis honores.

ANNO 1640.

Titel en datum bovenaan zijn doorgestreept. De spreuk lijkt een variatie op Vergilius, Bucolica, Ecl. X, 54: "crescent illae, crescetis amores", over bomen waarop de liefde is ingekerfd: die zullen groeien en jullie, geliefden, zullen groeien (Opera ... Works, 1844, p. 53; nu moeten eerbewijzen groeien.
Het is de vraag of het Latijn vlekkeloos is: er lijkt toch echt te staan 'ille' (hij) en niet 'illi' of 'illae' (zij). En onderaan staat 'NN' verkeerd.

Vader Constantijn schrijft bij 1640 (Huygens herdacht, p. 128-9): "Met de maand Martius ... gaf ik haer Institutiones oratorias in handen ... hadden oock noch maer half daermede gedaen, oft Constantin begonde al een fatsoentje van een oratie te ontwerpen". Daarna (p. 132): "Desen somer wierden sij twee oock geoeffent in sekere oratien uyt verscheiden historicis vergadert, daerop Constantin alleen mede sijne oratiam all schrijvende te werck stelde; maer Christiaen en kond'er noyt aen komen".
Leraar Bruno schrijft op 26 juni 1640 over lessen in de tuin bij Voorburg, zie p. 28.
Het blad (HUG 45, 'Huygens to Chapelain', bij No. 602) werd kladpapier voor brieven, o.a. No. 603.]

[ 402 ]

  Ao 1642. Leerde hy de Logica daer hy spoedelyk meede doorgong, ende die hy met goedt oordeel toonde wel te vatten.

  Ao 1643. Begreep hy met een sonderlinge promptitude, al hetgeen de mechanique ofte eenigh ander deel van de Mathesis mogte aengaen; ook stracks raedt weetende, om by model ofte ander hantwerk voor den dagh te brengen, 'tgeen hy maer ergens van sulks geleesen, of door andere gehoort hadde selfs met groote vastigheyt naeteekenende alle gesneedene printen, en diergelijke dingen hem voorkoomende; besteedende voorts de snipperingen van syn tydt aen Molenties en andere modellen te maeken, selfs tot een draeybank toe, die hy in dit jaer soo by een hadde weeten te knusselen, dat hy al eenigh goedt daer op begon te draeyen. Deede dit jaer groote progressen in de Grieksche Taele. In dit jaer leerde hy op de Clavecimbel speelen, daar hy promptelyk veel in vorderde. Leerde oock dit jaer de Franssche en Italiaensche taele, soo spoedigh, dat syn meester binnen 6 maenden gelicentieert wierde.

  Ao 1644. Begon hy de Mathematique te leeren onder Stampioen met sonderling succes, niet alleen alles ligt begrijpende en onthoudende, maer selfs dagelyks alderhande konstige dingen inventeerende tot een yegelyks verwonderinge. Leerde danssen ende te Paerde ryden.

  Elders*) zegt vader Constantijn ons dat Christiaan ook leerde schaatsen.

  Overdrijft vader Constantijn niet een beetje door ons te doen geloven dat Christiaan al in die tijd de Italiaanse taal ging beheersen? Als het zo was, zou, daar hij en Constantijn Jr. samen opgevoed werden, voor deze laatste hetzelfde gelden naar het schijnt. Nu zegt Constantijn Jr. ons in zijn Reisjournaal van 1649-1650 dat hij op 27 november 1649, toen hij in Genève was, "begost Italiaansch te leeren" van een zekere Lunati.


[ *)  Huygens herdacht, p. 129, bij 1640:]

In desen winter liet ick Constantin ende Christiaen de schaetsen aenbinden, daerop sij in weinighe daghen soo wonderlick toenamen dat het wat vreemds om sien was, rydende terstond met goede gratie, vast, ende all heel rasch, naer haere krachten.



[ 403 ]

§ 4.   Het  VERBLIJF in het UNIVERSITAIRE  MILIEU van LEIDEN.
1)  T. I, p. 4 [9 mei 1645].
[ Vertaling in C. D. Andriesse, Titan kan niet slapen, 1994, 71-2:]

Ze zullen om vijf uur opstaan. Als ze aangekleed zijn, zullen ze een hoofdstuk van het Nieuwe Testament in het Grieks lezen en, geknield, in het Nederlands de daggebeden opzeggen. Om zes uur gaan ze het recht bestuderen volgens professor Vinnius, dat ten dele al beschreven is en nog verder beschreven zal worden. Die studie zal tot half negen duren. Dan ontbijten en de geest ontspannen. Van negen tot tien horen ze een college van Vinnius, die thans behoorlijk in de wetsregels thuis is. Van tien tot elf zullen ze werk maken voor de wiskundige Van Schooten. Van elf uur tot de middag tekenen, of muziek maken, onder andere uit Parerga, waarbij ze er rekening mee moeten houden dat er maar één orgel in huis is; ze zullen dat immers voor zich alleen moeten zien te krijgen.
Van het middagmaal tot twee uur of halfdrie als ze denken niet zoveel tijd nodig te hebben om het college van Vinnius voor te bereiden, mogen ze luieren. Om drie uur moeten ze naar dat college. Van vier tot zes zullen ze vrij hebben om te spelen of te wandelen of geest en lichaam fatsoenlijk te oefenen. Wat er dan nog aan vrije tijd rest tot de avondmaaltijd, zullen ze wijden aan de letteren. Dit geldt ook voor de andere uren die over zijn, want de vrije tijd mag niet iedere dag met wandelen of spelen in lucht of wind verloren gaan. Na de maaltijd kunnen ze 's zomers wandelen, 's winters huiselijke spelletjes doen, muziek maken of doen waar ze zin in hebben. Voor het slapengaan om tien uur zullen ze weer een hoofdstuk van het Griekse Testament lezen en de huisgebeden opzeggen, net zoals 's morgens vroeg.

Op zondag zullen ze de ene kerkdienst in het Nederlands bijwonen en de andere in het Frans. Ook zullen ze dan een uur of wat besteden aan lezing van de Heilige Schrift, de catechismus en de uitleg daarvan. Steeds gaan ze samen naar de kerk en de preek*); slechts bij hoge uitzondering mogen ze alleen of apart op straat rondkijken°). Stadsbestuurders en hoogleraren moeten ze met eerbied tegemoettreden en hen, als ze worden aangesproken, tenminste meteen aankijken zonder trots te lijken. Ze zullen geen vrienden worden van drinkebroers, maar wel van brave en knappe jongens, of ten minste van eerlijke en in de studie geïnteresseerde. Luilakken en oplichters moeten ze mijden als de pest; hoeveel die lui met hun gladde praatjes en vriendelijke lachjes dan ook in de wacht slepen, door dat gedrag zal hun toch een bestuursambt voorbijgaan. Ze zullen hun vader zo vaak mogelijk over hun gezondheid en de voortgang van hun studie schrijven, vooral als hij in het legerkamp zal zijn. Ten slotte smeek ik de Zeer Grote God (die zeker alles ziet, nietwaar?) deze voorschriften en raadgevingen aan mijn beste vrienden op te leggen.

  [ *)  Conciones et lectiones publicas: preken en openbare lessen.]
  [ °)  conspicientur: gezien worden.

2)  T. I, p. 13 [Ned.].
3)  Op dat moment was Vinnius, die een tiental jaren ouder was dan Constantijn, lector in de rechten aan de universiteit.
4)  Deze naam geeft men later aan de familie; vader Constantijn schreef echter Paravicino.
5)  T. I, p. 11. We citeren een brief van Bruno van 14 mei 1645.
6)  Die overigens pas (op de leeftijd van 14 jaar) ingeschreven werd in mei 1646 (Jacobus Paravicinus Londonensis).
7)  Ingeschreven in het "Album studiosorum" (wat de genoemde uitgevers blijkbaar niet hebben opgemerkt) op 14 oktober 1644 (Petrus Paravicinus ex Valatelina Italus 44. P.)  Hij was dus 44 jaar oud en ingeschreven in de "Facultas Philosophiae et Litterarum humaniorum". Constantijn meldt ons dat hij en zijn vrouw lang in Engeland verbleven hadden. De student van 1646 was ongetwijfeld hun zoon.
8)  In een huis onder de naam "Hartogh van Saxen" waarvan de plaats niet meer bekend is; het is waarschijnlijk verwoest tijdens de grote explosie van 1807.
  {...}:  (ed. Worp No. 3959)

[ 404 ]

9)  Verscheidene studenten logeerden dus met hun gouverneurs in het huis. In Breda (§ 5 die volgt) was het anders gesteld: J. Pell heeft het in zijn inaugurele rede over studenten die feestvieren "als de bewaker eindelijk weg is".
[ Ed. 1647, p. 175: "tandem custode remoto"; vgl. Horatius, 'Ars poetica', r. 161.  Pell geeft een versje dat begint met een aanhaling van r. 325: "pueri longis rationibus assem / discunt in partis centum diducere" — de jongens leren met lange berekeningen het pond in honderd delen te splitsen.]

[ 405 ]

10)  Over het college van deze laatste: p. 2-4 en 7-20 van T. XI.
11)  Zie over hem [Golius] o.a. noot 2 van p. 31 van T. I.
12)  P. 43-44 hiervoor.
  {...}  We grijpen deze gelegenheid aan om een fout in T. XIX te herstellen: we spraken er 13) over het Arabisch manuscript van Apollonius dat door Golius meegebracht was uit het Oosten; maar dit manuscript was aan hem gegeven 14) door de oom van Christiaan, le Leu de Wilhelm, eveneens een groot reiziger.
13)  P. 23 [T. XIX].
14)  Volgens p. 555 van ons T. II (brief van vader Constantijn aan Mersenne).
15)  We hebben op p. 392 genoemd het "Fragment eener autobiographie van Constantyn Huygens", gepubliceerd door Worp in 1897. Hij had er overigens al een deel van gepubliceerd, te weten dat wat gaat over

[ 406 ]

de schilders van die tijd, in 1891 in het tijdschrift Oud-Holland IX, met een Hollandse vertaling erbij. Constantijn zegt over Rembrandt:
[ De hier volgende vertaling is uit: A. H. Kan, De jeugd van Constantijn Huygens door hemzelf beschreven (Rott. 1946/71), p. 79.]

dat Rembrandt in smaak en levendigheid van gevoel boven Lievens staat ... geheel in zijn eigen arbeid opgaand, houdt er van in een kleiner schilderij te concentreeren en in een kort bestek een effect te bereiken, dat men op de kolossale doeken van anderen te vergeefs zou zoeken. De schilderij van den berouwvollen Judas, die de zilverlingen, het loon voor den onschuldigen Heer, aan den hoogepriester terugbrengt, wil ik als voorbeeld van al zijn werken nemen. Laat geheel Italië zich daarneven plaatsen en al wat van de vroegste Oudheid aan indrukwekkends of bewonderenswaardigs is overgebleven. Het gebaar van dien eenen wanhopigen Judas — om nu niet te spreken van zooveel bewonderenswaardige figuren op dit ééne doek — ik herhaal van dien eenen Judas, die raast, kermt, om vergiffenis smeekt, maar er toch niet op hoopt, of die hoop door zijn aangezicht uitdrukt, zijn verwilderd gelaat, de uitgerukte haren, het verscheurde kleed, de gewrongen armen, de handen tot bloedens toe saamgeknepen, zoodat hij zich daar in een blinde opwelling op de knieën stort, terwijl zijn heele lichaam zich wringt in woeste jammer, die figuur stel ik tegenover elk bevallig kunstwerk, dat de eeuwen hebben voortgebracht, en ik wensch, dat die weetnieten er van kennis mogen nemen, die volhouden — reeds elders kwam ik er tegen op —, dat tegenwoordig evenmin iets gedaan als gezegd kan worden, wat niet reeds vroeger in de Oudheid gedaan of gezegd is. Ik beweer namelijk, dat het geen Protogenes of Apelles of Parrhasius ooit in de gedachte is gekomen en evenmin, als zij weer op aarde terugkeerden, in de gedachte zou kunnen komen, dat alles, wat — en ik sta verstomd, als ik het zeg — een jongmensch, een Nederlander, een molenaar, een baardelooze, aan verschillende aandoeningen in één figuur heeft samengevat en als een geheel heeft uitgedrukt.

Enz. Deze autobiografie is geschreven in 1629-1631.
[ Vgl. de vertaling van C. L. Heesakkers in Mijn jeugd, 85-6.]

16)  Jacob Cats, zo'n twintig jaar voor Constantijn geboren, bekend dichter (overigens ook staatsman), vroom en praktisch, man van het land veeleer dan stedeling, vaak het alledaagse onderzoekend, en zeer populair, vooral in boerenkringen, juist om deze reden. Vroeger was op menige boerderij naar men zegt de bibliotheek uitsluitend samengesteld uit twee grote boeken: de Bijbel en de Werken van Cats.

[ 407 ]

17)  In 1646 zien we hem ook, voor de tuin van het vaderlijk huis in den Haag, figuren kopiëren van de Dodendans van Holbein (T. I. p. 17).
18)  In een van de verhandelingen van Burgersdijk — vergelijk p. 399 hiervoor — te weten het korte "Idea philosophiae naturalis" [1645-], met o.a. de hoofdstukken "De Loco & Vacuo", "De Motu", "De Tempore", "De Animâ, vitâ & morte" — lezen we: "De dood is het verlies van het leven doordat de geest van het lichaam gescheiden wordt. Deze scheiding gebeurt dan, wanneer de natuurlijke warmte uitdooft".  [1652: p. 58]
[ E.P. Bos, H.A. Krop, Franco Petri Burgersdijk (1590-1635) en het aristotelisme in Leiden, 1990.]
19)  T. XIX, p. 364.
20)  Oeuvres de Descartes, T. XII (Vie et Oeuvres de Descartes, étude historique par Charles Adam, Paris. L. Cerf. 1910) [p. 49].
21)  "De jeugd van Chr. Huygens volgens een handschrift van zijn vader", J. A. Worp, Oud-Holland XXXI, 1913.
22)  Brief van 30 oktober 1645, T. I, p. 14. Men moet er lezen [Gr.:] 'otrunein' i.p.v. 'otrènein'.
23)  De vader zegt (Worp "De jeugd"): "Inde rechten deden zij oock terstond fraeye progressen onder den professor Vinnius, soo door sijne publique lessen, als in sijne privata Collegia etc. ende dede voornementlick Constantin sijne capaciteit daerin blijcken bij publique Disputatien, daertoe Christiaen niet light was te krijgen".

[ 408 ]

24)  Weliswaar was F. van Schooten arminiaan, anders gezegd remonstrant. Aangezien hij alleen wiskunde onderwees was dit blijkbaar van geen belang voor vader Constantijn: de brieven van van Schooten aan hem (ed. Worp No. 4230 en 4267) laten zien dat Constantijn belang stelde in zijn benoeming. In het algemeen was Constantijn tegenstander van remonstranten. Th. Jorissen schrijft in de inleiding van zijn publicatie van de "Mémoires de Const. Huygens" (den Haag, M. Nijhoff, 1873) [p. iv]: "Het Onvoltooide vertoog [eerste deel van de Mémoires] laat de gezichtspunten van Huygens kennen. Uit wat men toe nu toe wist door zijn betrekkingen te onderzoeken en de woorden die hij later bezigde, geloofde men te kunnen opmaken dat de vriend van Barlaeus en van Hooft behoorde bij het aantal zeer gematigde mensen aan de kant van de overwinnaar [te weten de overwinnaar op de Synode van Dordrecht van 1618]. Het is nu duidelijk dat dit idee onjuist is. Zijn oordeel aangaande personen en plannen van de Remonstranten is zeer ongunstig voor deze laatsten. "Deze mensen [zegt hij] vragen slechts de vinger om de hele hand te nemen, als ze kunnen ... Als de Remonstranten er niet waren gekomen, zou de eendracht van de natie niet geleden hebben".

  In de tweede brief van 1646 die boven aangehaald werd (ed. Worp No. 4267) verklaart van Schooten ronduit dat hij niet "van de gereformeerde religie" is*). Terloops noteren we dat hij het hier heeft over de cursussen wiskunde, die aan de Universiteit van Leiden gegeven werden in de volkstaal, die meer toehoorders trekken dan de colleges gegeven in het Latijn ("also daer geduirich meerder toehoorders der duitsche als noch der Latijnsche lessen aengaende dese konst altyt syn geweest").
  In 1651 zien we hem (T. I, p. 140) een pamflet sturen van een remonstrantse predikant, Tegen de Calvinistische Predestinatie. Christiaan schijnt niet geantwoord te hebben op deze brief van van Schooten.
*)  "T'welck doch in geenderley maenieren met die professie te doen en heeft, also twee mael drie ses maeckt by d'een so wel als bij d'ander".
25)  Zie p. 8 hiervoor [Christiaan was toen 15 of 16 jaar: X, 403].
26)  Het gaat zonder twijfel over "Discours de la Méthode" en de aanhangsels ervan.
27)  T. I, p. 6.
28)  Maar bekend is ook de diepe bewondering van Descartes voor Constantijn. De dag nu hun eerste onderhoud (1632) drukt hij deze als volgt uit in een brief aan Golius:

Het is werkelijk een man die boven elke achting staat die men hem zou kunnen geven en ook al had ik hem uitermate horen prijzen door veel geloofwaardige personen, toch had ik me er nog niet van kunnen overtuigen dat eenzelfde geest zich kon bezighouden met zoveel zaken en aan alles zo goed kon voldoen of zo helder en zo aanwezig kon blijven onder een zo grote verscheidenheid aan gedachten, en daarbij een vrijmoedigheid behouden die zo ongewoon is onder de knellende banden van het Hof. Er zijn eigenschappen die maken dat men achting heeft voor degenen die ze hebben zonder daarom te maken dat men van hen houdt en andere die maken

[ 409 ]

dat men van hen houdt zonder dat men veel meer achting voor hen heeft, maar ik vind dat hij precies die eigenschappen bezit die tezamen beide teweegbrengen, en het streelt mijn ijdelheid niet dat ik hem niets heb kunnen zeggen dat hij niet begreep bijna voordat ik begonnen was het uit te leggen. Want als de zielsverhuizing en de herinnering van Socrates plaats zouden hebben, zou dat me doen geloven dat zijn geest vroeger in het lichaam van een man geweest is die de gedachten had die ik nu heb en naar aanleiding daarvan geloof ik dat mijn meningen in het geheel niet ver verwijderd zijn van wat het gezond verstand zegt, aangezien dit in hem zeer volmaakt is, zoals hij is, en ze hem zo vertrouwd voorkomen.

[ Zie ook de brieven in 'Correspondance autographe de René Descartes et de Constantin Huygens (1635-1647)', BNF, NAF 23084.] 
29)  "Het kwam me voor, toen ik dit boek van de Beginselen de eerste keer las, dat alles zich vanzelf ontrolde, en als ik er een moeilijkheid in tegenkwam dacht ik dat het een tekortkoming van mij was dat ik zijn gedachten niet goed begreep. Ik was nog maar 15 of 16 jaar." (schreef hij in 1693, T. X, p. 403).
30)  Is het zeker dat Descartes muziekuitvoeringen bijwoonde, zoals Brugmans zegt? Of andere bijeenkomsten? Even verderop zegt hij: "We hebben hierboven gezien dat Descartes soms in de familiekring in den Haag verscheen", wat niet geheel hetzelfde is. In werkelijkheid weten we niet hoe Descartes door vader Constantijn werd ontvangen.
31)  "Le séjour de Chr. Huygens à Paris etc." p. 12 en 17.
32)  We gaan evenwel niet zo ver te ontkennen dat Descartes "de zoons van zijn gastheer gezien" kan hebben (wat iets anders is dan geloven aan ontmoetingen).
33)  In het "Jaarboek der Koninklijke Akademie van Wetenschappen" [1909], Amsterdam, Joh. Müller.

[ 410 ]

  {...}:  (T. X, p. 217)  [brief No. 9]
34)  "Const. Huygens en de natuurwetenschappen" [1934], p. 104.
35)  T. I, p. 18.
36)  T. II, p. 557.
37)  We hebben ons vergist door in 1915 in de bundel "Science in the Netherlands" (zonder datum, zonder uitgeversnaam, bestemd voor Amerika) — artikel "Faculty of mathematics and natural science" — te schrijven: "Fr. van Schooten, the teacher of Chr. Huygens, was an enthusiastic interpreter not only of Archimedes" ...... etc.
[ T. I, 98, F. van Schooten aan Chr. H. (3 juni 1648): "een Archimedes gekocht ... van den selven druck is als de mijne, te weeten Griecks en Latijn ... met den eersten overstueren".]
38)  En voor enkele andere Griekse wiskundigen.
39)  Brief van 14 augustus 1646 (T. I, p. 16-17).
40)  Of "illustere school" (Breda).


[ 411 ]

§ 5.   De  RECHTENSTUDIE  in  BREDA.
 1)  Van 1636 tot 1646. Het gaat om de toekomstige stadhouder Willem II die al genoemd werd op p. 6 hiervoor.
 2)  P. 25 en 38 van dit deel.
 3)  T. I, p. 61.
 4)  Die tussen haakjes gezegd ook professor was in de plantkunde.
 5)  T. X. p. 401.
 6)  T. I, p. 58, januari 1647.
 7)  T. II, p. 561.
 8)  T. I, p. 70.
 9)  Briefwisseling, ed. Worp, No. 4632.
10)  Ibidem No. 4635.

[ 412 ]

11)  T. I, p. 82.
12)  Er waren zonder twijfel ook gedrukte bladen voor de andere openbare disputen. De "Statuta" van de Universiteit zeggen [IX]: "Gewoonlijk moeten zij elke week Stellingen, die de grootte van één blad niet te boven gaan, onderwerpen aan onderzoek in het openbaar ... Als de Professor in de rechten een geschrift wil maken, moet hij het vooraf aan onze curatoren meedelen".
13)  Briefwisseling No. 4840.
14)  T. I, p. 87.
15)  T. I, p. 5.
16)  We merken in het voorbijgaan op dat men de titels vindt van een groot aantal werken over plantkunde in de catalogus van de rijke bibliotheek van broer Constantijn die geveild werd na zijn dood in Leiden, bij P. en B. vander Aa, in september 1701.
  We grijpen ook deze gelegenheid aan om aan te tekenen dat onder de "Verboden boeken in quarto" van deze catalogus zich de belangrijkste werken van Spinoza bevinden (vergelijk p. 13-14 hiervoor), te weten het "Tractatus theologo-politicus" en de "Opera posthuma".
17)  T. I, p. 176.  [William Brereton, 1632-1680 volgens de ledenlijst van de Royal Society.]
18)  De geschiedenis van deze instelling is beschreven door D. Langedijk ("De Illustre Schole ende Collegium Auriacum te Breda") in het tijdschrift "Taxandria", Bergen-op-Zoom, gebr. Juten, 1934 [p. 257-270, 290-300, 328-336] en 1935 [p. 28-39, 72-98, 128-135]. De tractementen werden ingetrokken met een acte van de prins van Oranje van februari 1669 en de opheffing begon.
[ Inauguratio Illustris scholae ac illustris collegii Auriaci... in urbe Breda, Bredae 1647.]

[ 413 ]

19)  Volgens een brief van van Renesse (Briefwisseling No. 4497).
20)  T. II, p. 566.
21)  T. X, p. 401.
22)  Volgens zijn biografie in de "Dictionary of national biography" XLIV, London, 1895. We kennen niet de brieven van Pell aan Descartes, maar deze laatste schreef (T. I, p. 14): "De heer Pell heeft me ook pas geschreven vanuit Amsterdam [waar hij professor in de wiskunde was aan de "illustere school", opvolger van Hortensius] dat hij ... opgeroepen is in Breda ..." (juni 1646). Het werkje van Pell "An idea of mathematics" was door S. Hartlib aan Mersenne en aan Descartes gezonden en verscheen later (1650 en 1679)*) met opmerkingen van deze twee. Acht jaar voor 1646 had Pell, volgens zijn "Oratio inauguralis", zonder auteurs- of drukkersnaam gepubliceerd zijn "brief [hij noemt hem ook "idea"] over het vermeerderen van de wiskunsten, en het bevorderen van de studie ervan" die was "verspreid over heel Europa".
[ *)  The Reformed librarie-keeper, 1650  (txt);  Philosophical Collections, 1679- (Numb. 5, feb. 1682), p. 127-145.]
23)  Volgens een brief van Rivet aan vader Constantijn van februari 1648 (Briefwisseling No. 4751): "Mr. Pell heeft zeer weinig studenten ... weinigen kiezen deze studie. Het schijnt dat hij voor de beginners te theoretisch is".
24)  "Le séjour de Chr. Huygens à Paris etc." p. 15.
25)  T. X, p. 400.
  {...}:  [p. 298 van zijn "Vie de Descartes"]
  {...}:  [fout van Clerselier, en van Baillet, voor Pell]
26)  Een illustere school — ze bestonden in verscheidene steden — was niet echt een universiteit; de school kon geen graad verlenen. Niettemin gebruikten de broers Huygens het woord "Universiteyt" (T. I, p. 99).
27)  In zijn Inhoudsopgave zegt Baillet zelfs van "Pollot": "Hij maakt deze School al bij de oprichting Cartesiaans, bijgestaan door de Curatoren en door de voornaamste Professoren". Als hij het heeft over de "voornaamste Professoren" denkt hij, naar ons lijkt, aan Pell, die volgens hem ook in Breda was naast Pollot.
28)  Volgens artikel II van de "Statuta": "Alle afzonderlijke hiervoor genoemden [Professoren enz.] die verkozen zullen worden, moeten toegewijd zijn aan de Gereformeerde Religie, die in deze Landen wordt geleerd, leden van de Kerk, rechtschapen & eerbare mannen, rein van levenswandel".
  De protestantse school van Breda bevond zich in een provincie die grotendeels katholiek was. Terwijl in 1646 de inaugurele redes werden uitgesproken met de gebruikelijke plechtigheden

[ 414 ]

in tegenwoordigheid van prinses Amalia van Solms, echtgenote van stadhouder Frederik Hendrik, had een onbekend gebleven voorbijganger de boosaardigheid gehad op de toegangspoort van het gebouw te schrijven het vers van Horatius Bergen zullen zwanger zijn, en er wordt een belachelijke muis geboren.
29)  Zie in zijn biografie van C. de Waard in het "Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek" III van 1914, de opmerking over de geleerde protestantse theologen die hij in Amsterdam bezocht. Dat waren geen cartesianen [geen calvinisten].
30)  Aangehaald op p. 45 van T. III van de "Oeuvres de Descartes", ed. Adam en Tannery.
31Bornius was nog geen dertig jaar.
32)  Verscheidene bladzijden van de "Oratio" van Bornius richten zich speciaal tot de rechtenstudenten: zij moeten zich toeleggen op de beschouwing van "die gelijkheid, die de grondslag en enige regel is van elke onbaatzuchtigheid en rechtvaardigheid onder de mensen", en niet "zonder de wet te spreken*)". Hij legt nog uit "elke dag ... voorschriften van deugd en dienstvaardigheid".
[ *)  De Denker, No. 378 (1770), 103: "dat het Corpus Juris zelfs zegt: Quod erubescendum sit Icto sine lege Loqui".]
[ De oratie werd uitgesproken op 4 januari 1647, zoals blijkt uit de brief van Rivet aan Const. Huygens van 12 januari (No. 4517).
Zie: F. Sassen, Het wijsgerig onderwijs aan de illustre school te Breda (1646-1669), 1962.
In Inauguratio staat op p. 17 (di. 18 sept. 1646): "Rejectâ in publicarum Lectionum initium Oratione Dn. Bornii, qui pridie demum Inaugurationis advenerat.", uitgesteld tot het begin van de openbare lessen is de oratie van de heer Bornius, die pas de dag voor de inauguratie was aangekomen.]

33)  T. I [II], p. 209, 453 en 464. Bornius was sedert 1651 hoogleraar aan de Universiteit van Leiden.
34)  De neoplatonist van wie men een groot aantal fragmenten bezit evenals het werk aangehaald in noot 37 die volgt.

[ 415 ]

35)  In de "Oratio" is ook sprake van de "grote Aristoteles" en de "goddelijke Plato", maar alleen terloops.
36)  Vergelijk de citaten van Descartes op p. 525 van T. XXI.
37)  Voor het eerst gedrukt in 1583, al met een Latijnse vertaling, werd de 'Hypomnèma eis ta tôn Puthagoreiôn epè ta chrusa' of "Hieroclis Philosophi commentarius in aurea Pythagoreorum carmina" opnieuw gepubliceerd in 1654 te Londen door [met de vertaling van] J. Curterius*). We citeren van p. 171-172. De 19e-eeuwse uitgever F. G. A. Mullachius (ed. Berlijn, 1853) begint zijn voorwoord als volgt: "Onder degenen die de oude leer van Pythagoras voor het nageslacht vernieuwen, en onder de aanhangers van de wijsheid van de Samische filosoof die alleen de weg tonen door een voorbeeld van na te volgen deugdzaamheid, wordt Hierocles terecht geprezen, een platonisch filosoof van de vijfde eeuw na Christus' geboorte. Die toen hij aan het hoofd stond van de school in Alexandrië, gewoon was niet alleen geschriften van andere filosofen te verklaren, maar ook het gouden gedicht van de Pythagoreeërs uit te leggen".
[ *)  8o.  In cat. 1695, p. 51, 12o.104 (z.j.).  In cat. 1701, Pars sec., p. 107, 12o.263 (ed. 1583) en p. 39, 8o.690 (ed. 1673).]
38)  "Vie & Oeuvres de Descartes", T. XII van de "Oeuvres", p. 197.
39)  Vergelijk p. 354 van T. XVII.

[ 416 ]

40)  Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek III, 1914 [zie noot 29].
41)  De Waard meldt ons dat Bornius een briefwisseling met Gassendi had, zeker vanaf 1645.
42)  T. XVII, p. 516, noot 8.
43)  "Een verloochende Cartesiaan, die nu al syn venyn tegen die philosophie uytbraeckt, die hy tevoren soo hoogh heeft gepresen en die niet anders aengaet als oft hy vol furiën was".
  In de "Oratio inauguralis de vera philosophandi libertate" [1654] die Bornius uitsprak [op 11 nov. 1653] toen hij gewoon hoogleraar werd, maakt hij geen toespeling op Descartes.
[ Zie Willem Otterspeer, 'De eerste cartesiaanse oorlog, 1647-1659', in Groepsportret met dame, 1, 2000.]

[ 417 ]

44)  T. I, p. 417.
45)  1646.  De illustre Schoole en Collegie te Breda ingestelt, ende syn vaeder neevens de Heeren van Heenvliet en Rivet tot Curateurs derselve aengestelt synde wierd Christiaen van Leyden tot Breda gesonden, alwaer hy onder de Professor Dauberus syne studie in de regten vervorderde,
  1647   soo dat hy 's jaers daer aen syne Formeele Theses met groote roem en lof publykelyk defendeerde.


[ 418 ]

§ 6.   Mijn  ARCHIMEDES.
 1)  T. XVIII, p. 504-505.
 2)  Th. Jorissen zegt in zijn Inleiding op de "Memoires" naar aanleiding van een bepaalde brief (van 1646): "Om de toon van deze brief billijk te beoordelen, moet men niet vergeten dat we niet voor ons hebben een letterkundig werkstuk, vrucht van een lange, kalme en rustige overdenking van de termen die hij gebruikt. Het is een gelukkig moment van uitstorting van zijn sinds lang gekwelde ziel ..."
 3)  Noot 6 van p. 398 hiervoor.
 4)  Onder andere "'t Onkostelick moy" (d.w.z. schoonheid die niets kost) in "Korenbloemen" I.
 5)  "Constantyn Huygens en de Schilderkunst", Oud-Holland XIV, 1896.
 6)  Zie de passage over Rembrandt die we aangehaald hebben op p. 405 hiervoor (noot 15).
 7)  Noot 24 van p. 408. We citeren van p. 8 van de uitgave van Jorissen.
 8)  Over "Constantyn Huygens als Christen" kan men naslaan een artikel van G. J. van der Flier in het "Haagsch Jaarboekje" van 1897.
  In maart 1661 (T. III, p. 255) spreekt Constantijn in een brief aan Conrart over

[ 419 ]

"het grote aantal mooie boeken dat Engeland heeft voortgebracht en alle dagen blijft voortbrengen, in alle vakken, en met name in dat van Theologie". Ik bezit, zegt hij, "een vrij aanzienlijk aantal van die mooie overzeese voortbrengselen en ben de natie erkentelijk voor veel uitstekends in de leer".
 9 )  In 1620 dacht Constantijn natuurlijk eerst aan Engeland dat min of meer protestants was, niet aan Spanje waarmee we in oorlog waren.
 10)  Worp "Briefwisseling" No. 5347 (16 april 1654). Conrart zelf begreep geen Latijn.
 11)  De Académie française, opgericht door Richelieu in 1635, en waarvan Conrart de secretaris was. Het is, kan men zeggen, op zijn instigatie dat ze was opgericht.
 12)  Zie p. 8 en 51 hiervoor
 13)  We citeren p. 101 van de uitgave van Worp.
[ Vertaling: A. H. Kan, De jeugd ..., 103. Vgl. Mijn jeugd, 111-2.]
 14)  De "Opticorum libri sex, philosophis juxta ac mathematicis utiles" [Zes boeken van optica, nuttig voor filosofen en evenzeer voor wiskundigen] van Aguilonius waren verschenen in Antwerpen, in 1613, bij Plantijn. Wanneer het niet ging om religie of politiek, maar uitsluitend om wetenschap, had Constantijn geen voorkeur voor lutherse of calvinistische denkers — we hebben het ook hierboven gezien naar aanleiding van de benoeming van van Schooten.

[ 420 ]

 15)  Men behoeft maar te bekijken — om slechts dit voorbeeld te geven — alles wat in onze eerste twee delen betrekking heeft op de "dracht van kanonnen" (briefwisseling met Mersenne) [I, 71-4, 75-9, II, 545-6].
 16)  Ook genoemd op p. 411 hiervoor. Het gaat hier om een brief van juni 1645 (Worp "Briefwisseling" No. 3985).
 17)  Constantijn, die de uitmuntendheid van Descartes wel erkende, zou er dus geen genoegen aan beleefd hebben, denken we, als hij zelf in de studie van algebraïsche vergelijkingen gedoken was. Niets wijst erop dat hij het ooit gedaan heeft.
 18)  Constantijn houdt het niet voor een uitvinding van Drebbel die het alleen verbeterd heeft: "het is al een uitvinding van vroeger" [Kan, 120].
 19)  Worp "Briefwisseling", No. 143.

[ 421 ]

 20)  In "La Vérité des Sciences" (1625, p. 750) schrijft Mersenne: "Moge het God behagen ons in deze tijd weer enige nieuwe Archimedessen te doen geboren worden, die de wiskundige wetenschappen tot hun uiterste volmaaktheid brengen".
 21)  T. I, p. 47. Brief van 3 januari 1647.
 22)  In twee exemplaren (Libri Math. in Folio [p. 2] No. 51 en 58). Het is de eerste uitgave van de Griekse tekst (door Thomas Gechauff, met bijnaam Venatorius; drukker I. Hervagius); ze bevat de commentaren van Eutocius, eveneens voor het eerst gepubliceerd.
 23)  Parisiis, ap. Cl. Morellum (Cat. Libri Math. in Folio No. 33). Rivault geeft in het Grieks slechts de stellingen, niet de bewijzen.
 24)  "Archimedis opera nonnulla" Venetijs, ap. P. Manutium, Aldi F. (Cat. ibid. No. 60).
 25)  Bononiae, ex. off. Al. Benacii. (Cat. Libri Math. in Quarto [p. 7] No. 82).
 26)  Libri Miscellanei in Quarto, No. 525 [p. 40].
 27)  Broer Constantijn schrijft (T. IX, p. 247) dat de bibliotheek "een beetje geplunderd" is.

[ 422 ]

 28)  De Latijnse uitgave van de volledige werken van 1585 [1685] door Fr. Maurolycus wordt maar een enkele keer genoemd in onze delen (p. 339 van T. XVI); maar dat is een Voorbericht van onszelf.
 29)  T. XI, p. 77.
 30)  We merken nog op dat de Latijnse vertalingen van de stellingen van Archimedes die te vinden zijn bij Mersenne ("Cogitata Physico-mathematica" van 1646 [^] en al eerder, ons T. II, p. 111, noot 6) ontleend zijn, evenals die van Commandino*), aan Rivault.
[ *)  In Mersenne, 1626?  'Cogitata II': Universae geometriae mixtaeque mathematicae synopsis, 1644.]
 31)  T. I, p. 561.


[ 423 ]

§ 7.   De  INVLOED  van  MERSENNE.
 1)  Worp, Briefwisseling No. 1403.
 2)  Mersenne berekende erin b.v. dat een steen in zes uur kon vallen vanaf het oppervlak van de aarde tot haar middelpunt. Wendelinus beweert, zonder zijn berekening aan te geven, dat er maar 12 minuten nodig zouden zijn voor deze val (wat juist is — toevallig? — wat betreft de orde van grootte).
 3)  Ed. Roth (zie noot 7) p. 36 en 261. Zie ook brief No. 1516 van januari 1637 van Constantijn aan een onbekende [Oeuvres de Descartes, I, 347].
 4)  Brief van zwager de Wilhelm, Worp, Briefwisseling Nr. 1697.
 5)  Brief aan Descartes van 18 September 1637.  [BNF, NAF 23084, f. 58v.]
 6)  Worp, Nr. 1866. Zie over Bannius p. 82 van T. XX.
 7)  In dezelfde maand juni spreekt Descartes (brief aan Constantijn in de "Correspondence 1635-1647" ed. L. Roth p. 77) over een brief die Mersenne niet lang daarvoor aan Constantijn gericht zou hebben.
 8)  Brief aan Bannius van augustus 1639. Hier en verder oordelen we het onnodig de Nos. van Worp aan te geven. In dezelfde brief de kwalificatie van Mersenne*) die we aangehaald hebben op p. 352 van T. XVI.
[ *)  "vir ... omnigenae, sed indigestae eruditionis" oftewel: een man van allerlei geleerdheid, maar wel onverteerde.]
 9)  P. 271 [Briefwisseling No. 2335].

[ 424 ]

10)  Uit het kamp van Maldeghem op 2 uur van Brugge, 3 juni 1640.
11)  Voorwoord van de "Quaestiones". "Christen" kan hier beschouwd worden als bijna identiek met "katholiek".
12)  Col. 669 van de "Quaestiones". Opgemerkt moet worden dat in de grote meerderheid van de exemplaren van dit boek de col. 669-674 zijn weggelaten waarin "Een manier om het atheïsme te overwinnen wordt aangevoerd".
[ Ze staan ook in het exemplaar bij Gallica.]
13)  Brief aan Boësset van november 1640.
14)  Brief aan Rivet van oktober 1641.

[ 425 ]

15)  Brief van 7 april 1642 [No. 2980].
[ Judicium Senatus Academici Inclutae Academiae Ultrajectinae de libello ..., 1642, in Oeuvres de Descartes, AT III, 1899, p. 551-3.] 
[ Vonnis, in Descartes, Brief ... aen den vermaerden D. Gisbertus Voetius, 1643 — zie: Verantwoordingh, ed. E.J. Bos, 1996.] 
16)  Brief van 12 januari 1644.
17)  We merken op dat de datum van brief No. 46 in ons T. I (Mersenne aan Constantijn), te weten 17 maart 1648 (dezelfde datum bij Worp) niet juist kan zijn — 17 april zou mogelijk zijn — aangezien Mersenne schrijft: "Als ik de machine uit Polen tot mijn beschikking had met zijn 8 vleugels zou ik snel uw luit komen beluisteren om er de donder van te horen", wat duidelijk een antwoord is op wat Constantijn op 6 april van hetzelfde jaar had geschreven (T. II, p. 564): na te hebben gesproken over de Poolse vliegmachine zegt hij over de luit die hij pas ontvangen heeft: "In de holte ervan heerst de zachtste donder die men kan horen".
  In de brief van Mersenne van 1 mei 1648 — die niet een antwoord is op die van 6 april — moet natuurlijk gelezen worden (laatste regels van p. 88 van T. I): "de brief aan uw Archimedes" in plaats van "de brief van uw Archimedes".
18)  T. I, p. 342.
19)  We hebben al op p. 53 van T. XVIII opgemerkt dat er een fout staat in noot 8 [9] van p. 48 van T. I. Mersenne heeft het niet over van Langren [Noel]'s boek, maar over "Tractatus physicus de motu locali" van Fabri en Mousnier dat pas verschenen was.
20)  T. I, p. 559 en 52.
21)  Getalproblemen, overigens moeilijke.
22)  Enkele meetkundige kwesties.

[ 426 ]

  {...}  om niet in herhaling te vervallen menen we de lezer over dit onderwerp te kunnen verwijzen naar p. 349-353 van T. XVI en 52-55 van T. XVIII 23).
23)  De brief van Mersenne van 12 oktober 1646 (T. I. p. 23. r. 4-6) heeft: "het stootmiddelpunt van alle cirkelsectoren", niet "van alle systemen van ...".
24)  T. I. p. 31, 51 en 54. Op deze laatste plaatsen herhaalt Mersenne de vraag, ongetwijfeld vergetend dat hij deze al gesteld had en dat Christiaan had geantwoord, T. I. p. 34, de oplossing niet te kunnen geven, waarover hij overigens zegt er vaak over gespeculeerd te hebben bij het lezen van de "Cogitata physico-mathematica" van 1644.
25)  T. I. p. 558.
26)  Wat ook de mening was van Descartes. Vergelijk noot 12 van p. 279 van ons T. XVI [XVII].
27)  T. I. p. 55.
28)  T. I. p. 53.
29)  T. II. p. 566. We hebben er ook over gesproken op p. 275-276 van T. XI; zie met name noot 18 van p. 276.
30)  T. I. p. 89.
31)  We hebben er over gesproken op p. 199-201 van T. XX.

[ 427 ]

32)  T. I. p. 55, r. 6 van onder. Vergelijk § 4 van p. 373 van T. XIX.
[ Harmonie universelle, 'De l'Utilité de l'Harmonie', 44. Met de opmerkelijke uitspraak:

als er op geschikte plaatsen posten waren voor de stem of andere geluiden, zou men elke dag kunnen vernemen wat er gebeurd is op het hele aardoppervlak waar men ook zou kunnen wonen ... de tegenvoeters in tien en een half uur ...

Mersenne vond dit nuttig voor 'Monarchen', maar in Afrika hadden gewone mensen al zulke posten voor de Talking drum of tamtam.  Zie 'From natural language to drum language';  Foto's.]

33)  T. II. p. 567.
34)  T. I. p. 91.
35)  T. I. p. 21: "Denkt u" — zegt Mersenne — "dat de heer Regius de bewegingen van planten en dieren verklaart zonder hun een ziel te geven, zoals de beginselen van de heer Descartes schijnen te eisen? Ik denk niet dat hij er uit komt." Enz.
36)  Vergelijk het begin van p. 420 hiervoor [noot 15].
37)  Zoals hij ook eerder gedaan had in een brief aan Constantijn (T. I, p. 84 en 86).
38)  Zie noot 7 van p. 425 hiervoor.
39)  Zoals ook F. M. Feldhaus zegt in "Die Technik der Vorzeit, der geschichtlichen Zeit und der Naturvölker", Leipzig & Berlin, W. Engelmann, 1914 (artikel "Luftfahrzeug") [kol. 659].

[ 428 ]

40)  T. I, p. 558.
41)  T. I, p. 18.
42)  T. XI, laatste regels van p. 72.
43)  T. I, p. 24. Zie ook over deze brief p. 54 hiervoor.
44)  Aangezien hij spreekt (eerste deel) [XI, 68] over de "mening van Galileï die het verfijndst is en berust op in zekere zin wiskundige beginselen". Weliswaar is in noot 1 van p. 69 [68] van T. XI gezegd dat Huygens bij het schrijven van het eerste deel waarschijnlijk nog niet de werken van Galileï kende. Het onderscheid in twee delen is niet van Huygens (noot 2 van dezelfde blz.): in het manuscript is het één enkel stuk. In het "tweede deel" zegt hij de "Discorsi" te kennen.
45)  Zoals we ook hebben opgemerkt in noot 6 van p. 69 van T. XI.
46)  Dat kan zijn de wet s = atp  (s = afgelegde weg, t = tijd, a en p = constanten, p > 1), zoals we hebben opgemerkt in noot 11 van p. 71 van T. XI.  Zie ook E. J. Dijksterhuis "Val en Worp", 1924, p. 425 en 430.

[ 429 ]

47)  Zie p. 125-128, m.n. noot 1 van p. 126, van T. XVII van 1932. Zoals veel andere bladzijden waren deze, van 1659 daterend, onbekend gebleven; in het "Horologium oscillatorium" van 1673, sprekend over de vrije val, noemt Huygens niet het relativiteitsprincipe, zodat zijn redenering terecht bekritiseerd is door Dijksterhuis evenals overigens ook door de uitgevers van T. I. (vorige noot).
48)  Zie noot 1 van p. 35 van T. I, evenals de noot (genoemd in de tekst) 2 van p. 37 van T. XI waarin wordt gezegd dat No. 22 van T. I, hoewel in dit deel gedrukt voor de brieven van Mersenne van december 1646 en januari 1647, beschouwd moet worden als van latere datum [1648].
49)  Deze "vlakke grond", ook genoemd in het eerste Axioma, komt min of meer overeen met de "uniforme aantrekking van beneden" waarvan eerder sprake was.

[ 430 ]

50)  Het stuk waarin sprake is van de "vlakke grond" (vorige noot) is blijkbaar later dan de verhandeling "Over de hangende ketting": als men een aantrekking aanneemt volgens niet evenwijdige lijnen, ziet men niet licht welke axioma's erbij passen.
51)  Men ziet aan de brief van Christiaan van 12 juli 1648 (T. II, p. 569) dat hij op dat moment de herziene en gecorrigeerde verhandeling over de ketting, met de hulpstellingen, nog niet aan Mersenne gezonden had; er bleef hem zelfs nog over de verhandeling "uit te schrijven"; Mersenne heeft deze misschien niet meer ontvangen, hij heeft tenminste de ontvangst niet meer kunnen bevestigen.
52)  T. XVI, p. 214 [114], jaar 1654.


[ 431 ]

§ 8.   STEVIN  en  GALILEÏ.
 1)  Stevin leefde van 1548 tot 1620; Galileï van 1564 tot 1642; Mersenne van 1588 tot 1648.
 2)  En Lobkowitz (1606-1682).
 3)  Zijn naam is te vinden, hebben we gezegd, in de brieven van 1 april [No. 2350] en van 3 juni 1640 [No. 2387] aan Mersenne; in deze laatste citeert Constantijn hem, als hij een passage van het Nederlands handschrift in het Frans vertaalt, over de kwestie van de putten: Stevin berekent de druk van het water op de wanden die "het zand verhindert erin binnen te dringen". Vervolgens op 2 juli 1642 [No. 3044] in een brief aan Bannius over "militaire zaken", waar Constantijn ook terloops de "rijkdom van de moedertaal" noemt.
 4)  We hebben het eerder gezegd en ook op p. 33 van T. XX [Singconst].
 5)  Uitgave van Worp, hierboven ook aangehaald op p. 45 [405, n15].
 6[Vertaling A. H. Kan, 1946/71, p. 45:]  "Stevin ... die het loffelijke plan had opgevat om de voortreffelijkheid van onze moedertaal boven het Latijn en Grieksch te bewijzen, heeft zevenhonderd tweeënveertig eenlettergrepige werkwoordwortels bijeengebracht, in de Latijnsche woordenlijsten kon hij er slechts vijf ... in de Grieksche alleen maar saamgetrokken vinden, ten getale van ongeveer vijfenveertig [<] ... Laat niemand die arbeid van den grooten man ... onbeduidend achten, want hij heeft daarmee ten duidelijkste bewezen, dat voor de samenstelling der woorden ... de Nederlandsche taal verreweg het meest geschikt is". Vergelijk het hoofdstuk "Stevin en de Nederlandsche Taal" van de biografie "Simon Stevin" door E. J. Dijksterhuis (den Haag, M. Nijhoff, 1943).

[ 432 ]

 7)  1583-1645.
 8)  Vergelijk noot 24 van p. 408 hiervoor (colleges van van Schooten).
 9)  T. II [I], p. 215. De Bie werd inderdaad to professor benoemd. Hij begreep Latijn, aangezien Christiaan hem in 1654 zijn "De Circuli Magnitudine inventa" stuurde (T. II. p. 290); het is overigens bekend dat hij zowel in het Latijn als in het Nederlands onderwees.
[ *)  Behalve in 1656 bij de 'Spelen van Geluck', zie I, 404: "in de volkstaal geschreven, wat voor mij noodzakelijk was om te doen, daar ik Latijnse woorden miste."]
10)  We hebben het gezegd in de noten bij dit stuk (waarvan de datum moet zijn 1645, zoals T. XI bij veronderstelling zegt, ofwel 1646).

[ 433 ]

11)  Noot 15 van p. 399 hiervoor.
12)  P. 426.
13)  "Discorsi e Dimostrazioni matematiche, intorno a due nuove scienze attenenti alla Mecanica & i Movimenti Locali", uitgave Elsevier 1638, p. 63-65 [Engl.].  [^]


[ 434 ]

§ 8.   CHEMIE  in  praktijk,   LICHTgevende  voorwerpen  enz.
 1)  Brosterhuysen spreekt over de excursies in zijn openingsrede te Breda.
 2)  Zie echter wat we over Constantijn en Aristoteles zeggen op p. 449 hierna.
 3)  Zie o.a. het gedicht van vader Constantijn van 1623 "Een Alchymist", in "Zede-Printen".  [^]
 4)  1635-1682.
 5)  Zie p. 666 [n. 11] en 702 van T. XVIII. Over Becher ook T. VIII [Table III, 584: 218 (goud uit zand), 232-3, 243, 249; en over zijn 'perpetuum mobile' T. III, p. 10].
 6)  Zoals de vermaarde Borri of Borrhi, verscheidene malen genoemd in onze T. III [307 (Chr. H. aan Moray), 311] en IV [169 (Chr. aan Lod. H.), 170, 351, 356, 393, 395].
 7)  Zie b.v. noot 5 van p. 208 van T. III over elixirs.
 8)  Zie ook wat hij in 1661 zegt van zijn uitvinding van een plastische kit, p. 320 [321: "sacht cement"] van T. XVII.
 9)  Zie b.v. p. 393-394 van T. IV.

[ 435 ]

10)  In 1637, Zie p. 15 van T. XIX.
11)  Worp, Briefwisseling no. 4012, brief van 7 juli  [BNF, NAF 23084, f. 203v].
Hij zegt dat hij "meer en meer houdt van de anatomie van de dingen ... de chemische bewerkingen zijn de duidelijkste middelen er effectief voordeel uit te trekken, al lang brand ik van verlangen u erover te horen uitweiden, om te zien in hoe weinig namen u kunt vatten zoveel waters, zouten, oliën, aftreksels, dampen, neerslagen en andere spookachtige kenmerken, vooral overbodige, die deze goede mensen ons ten toon spreiden in hun laboratoria". In het Fragment van een autobiografie (p. 116) waar men ziet dat het misschien zijn gesprekken met Drebbel waren en het lezen van zijn boek die zijn interesse voor de chemie opwekten, beklaagt hij zich in elk geval over de gewoonte van deze onderzoeker zich te bedienen van gekunstelde en mystieke uitdrukkingen. [Zie de vertaling van Heesakkers, p. 128.]  In 1629 en 1630 schreef Brosterhuysen hem menigmaal over chemische verhandelingen en bewerkingen (brieven 429, 432, 440, 519 en 554 van de Briefwisseling).
12)  Brief van 4 augustus 1645 [No. 4055].
13)  T. X. p. 239 (brief van februari 1692 aan Leibniz): "Meneer Boyle is overleden. Het lijkt nogal vreemd dat hij niets gebouwd heeft op zoveel proeven waarmee zijn boeken vol staan; maar de zaak is moeilijk ...". Zie ook p. 319 van ons T. XIX.

[ 436 ]

14)  T. XIX. p. 455.
15)  T. I, p. 366.


[ 437 ]

§ 10.   CONCENTRATIE  op  WISKUNDIGE  ONDERWERPEN.
 1)  En zoals ook Mersenne trachtte te doen, niet zonder succes.

[ 438 ]

 2)  Als men over de "Wijsentijt" niet de werken van Stevin zelf wil lezen, kan men raadplegen o.a. de biografie "Simon Stevin door Dr. E. J. Dijksterhuis". den Haag, M. Nijhoff 1943, p. 92, 318 en elders.
 3)  Op p. 13-15 van T. XII. Het stuk is gedateerd januari 1652.
 4)  T. XII, p. 5  [brief: I, 237].
 5)  T. XVIII, p. 74-75 [Ned.]. In onze vertaling van de zinsnede "Hinc enim orti, qui magna meliorique sui parte deperditam, ac veluti sepultam [Geometriam] instaurarunt primi, & in lucem reduxerunt" hebben we de woorden "magna meliorique sui parte" betrokken bij het onderwerp; maar het was misschien beter geweest te vertalen: Hier werden degenen geboren die deze voor een groot en belangrijk deel verloren wetenschap als eersten vernieuwden en weer in het licht brachten".

[ 439 ]

 6)  In 1906, door J. L. Heiberg.
 7)  'Ephodion' [Gr.]
 8)  'Tetragonismos parabolès' [Gr.]
[ T. L. Heath, The works of Archimedes (1897), p. 233-252.] 
 9)  "Theoremata de centro gravitatis partium circuli et ellipsis" (T. I. p. 153, noot 2).
[ Simon Stevin paste de methode van het "oneindelick naerderen" al toe in Beginselen der Weegconst (1586), 78-.]
10)  T. XI. p. 284 [Ned.], noot 6.
11)  T. I, p. 23.
12)  T. XI, p. 274 [Ned.].
13)  T. I. p. 154, brief van 8 november 1651.
14)  Van wie della Faille een leerling was geweest.

[ 440 ]

15)  Vergelijk p. 273 van T. XI.
16)  Hoewel de datum 1650 dragend.
17)  T. II. p. 566.
[ *)  Niet die van de parabolische. 'Ungula' betekent 'hoef', een cilindrische ungula is afgebeeld in Gregorius, 1647, p. 1020.]
18)  T. XI. p. 204-210.
19)  P. 422 hiervoor.
20)  T. XI, p. 93, noot 2.
21)  Volgens de veronderstelling van noot 4 van p. 94 van T. XI. We merken op dat de Latijnse vertalingen van de stellingen door Commandino zijn ontleend aan Rivault. [? Vgl. 422, n. 30.]
22)  Mersenne geeft er de Griekse titel 'peri tôn ochoumenôn' aan.
[ In: Universae geometriae mixtaeque mathematicae synopsis (1644) p. 149.]
23)  Stevin bedient zich ervan in "De Beghinselen des Waterwichts", vierde boek van zijn "Weeghconst" van 1586, als hij de hydrostatische paradox uitlegt.  [<]
24)  Eerste en laatste regels van p. 39 van T. XI.
25)  Die van de "Demonstratio" van noot 14 van p. 99 van T. XI.
26)  T. XVII, p. 243, r. 6-11, en noot 6.

[ 441 ]

27)  P. 273-276.
28)  T. XI. p. 94 noot 3.
29)  Zie over dit woord de tweede alinea van p. 429 hiervoor.
30)  T. XI, p. 92.
31)  T. XI, pag. 84 en 86.

[ 442 ]

32)  T. XI, p. 122 noot 6.
33)  T. XI, p. 115, noot 54.
34)  T. XVIII, p. 481.
35)  T. XI, p. 92 en 93.
36)  "Mathematicae collectiones". Zie p. 213 van T. XI.
[ Ed. 1588 genoemd in T. II, 259, met verwijzing naar T. I, 327. Maar zie Catalogus 1695, fol. 65: ed. 1602.]
37)  T. XII, p. 3 e.v.
38)  Zie in T. XII stuk XIV van september 1652 "De maximis et minimis".  [En XI, p. 19. Herigone, vol. 6 (1644) p. 59.]
39)  Huygens heeft het erover in het voorwoord ("Ad lectorem") van de "Theoremata de quadratura hyperboles etc." op p. 285 van T. XI [Ned.].

[ 443 ]

40)  Zie over zijn zogenaamde kwadratuur p. 72 hiervoor.
[ J. J. Scaliger, Cyclometrica elementa duo, 1594.] 
41)  T. XII, p. 94-95 en 158-159.  [W. Snellius, Cyclometricus, 1621.]
42)  T. XI, p. 314 e.v. [Ned.]
43)  P. 280 [van T. XI].
44)  T. XII, p. 241 e.v. We hebben al opgemerkt op p. 188 van T. XX dat Huygens zich niet bedient van de uitdrukking "incommensurabel getal" (T. XII. p. 245).
[ Fr. X. Aynscom, Expositio ac deductio geometrica quadraturarum circuli, R. P. Gregorii a S. Vincentio, Antw. 1656.]


[ 444 ]

§ 11.   Het  FAMILIELEVEN  in  Den  HAAG.
 1)  "Dagboek": "14 mei. In Marienburg in Pruissen is mijn zeer dierbare Philips overleden, en het kan niet gebeuren dat ik hem ooit zal vergeten. Maar de naam des Heeren zij geprezen". Philips was verbonden aan een gezantschap; "Dagboek": "1656. 9 maart. Mijn Philips is vertrokken uit den Haag naar Zweden en Polen met de gezanten Slingeland, Dorp van Maesdam, de Hubert en Ysbrants". Van Maesdam (of van Dorp), een lid van de familie, is als eerder genoemd.
 2)  "11 oktob. Philips voor studie naar Leiden" (vergelijk de brief van Bruno van 22 oktober 1651, Worp, Briefwisseling No. 5171). Verder "1652, 20 aug. Philips is begonnen met de Instituties van het recht onder Ten Uil".
 3)  "De Illustre Schole ende Collegium Auriacum te Breda" 1935, p. 30: "Huygens zond er drie van zijn zoons heen, eerst Lodewijk en Christiaan, later nog Philips".
 4)  Philips studeerde in Breda onder de leiding van rector Bubbenius (Worp, Briefwisseling, No. 4360, 5025, 5136).
 5)  T. I, p. 388.
 6)  T. I, p. 420.

[ 445 ]

 7)  p. 425 hiervoor.
 8)  Toch noemt hij op de leeftijd van meer dan 80 jaar de wijn een "melk voor oude mensen" en hij zegt zich er niet meer van te onthouden zoals in zijn jeugd ("Sermonum de vita propria Lib. II" vs. 1104-1105).
 9)  Zie het eind van brief XXVIII op p. 57 hiervoor.
10)  Zie p. 470 hierna, bovenaan.
11)  Zie noot 114 van p. 764 hierna. Volgens het reglement van de school in Breda, dat veel details geeft, kunnen de studenten bier drinken bij het ontbijt om 8 uur; bij de andere maaltijden hebben ze recht op twee roemers wijn en bier naar wens.
12)  In zijn inaugurele rede in Breda bekritiseert professor Pell — in Latijnse verzen — de jongelieden die, in plaats van te studeren — wat volgens sommigen onder hen alleen bij het volk past, vooral als het over wiskunde gaat — hun tijd doorbrengen met pijproken en roemers legen.
[ In Hymnnus tabaci (1625) een brief van de auteur Raphael Thorius aan Const. Huygens, 26 febr. 1625 (p. 45), en twee 'Constanter'-gedichten.]
13)  Er was een gift van de prins, een gift van de stad Breda enz.*) Zie over dit festijn [huwelijk van zus Susanna met Ph. Doublet in 1660] de brief van Constantijn aan Beatrice de Cusance, duchesse de Lorraine, ons T. III, p. 67.
[ *)  Er was ook een boekje Epithalamia, gedrukt bij Adr. Vlacq, 1660.] 
14)  T. VIII, p. 259.
15)  Brief van 31 december 1653 van Constantijn aan prinses Elisabeth van Bohemen.
16)  We willen niet zeggen dat zij zeker niet deelnamen aan het kegelen: de aangehaalde brief laat het tegendeel zien.
  In het Journaal van broer Constantijn van 1688 en van de volgende jaren ziet men vaak dames geld verliezen of winnen bij het spel. We citeren op goed geluk de laatste alinea van het jaar 1691 van het Journaal: "Mijn vrouw uitgaende van daer, ging spelen tot nicht Beckers, ende won 5 guinees van haer en de vrouw van Capn Villers".
  In 1649 speelde Constantijn enkele malen schaak in Genève, volgens het Journaal van dat jaar [6 en 16 dec.] en het volgende tot aan het vertrek naar Italië.
  In 1680 (Journaal van dit jaar, tegen het eind) [10 nov.]: "Ik [Constantijn] verloor 9 dukaten bij het bassetspel, elk voor de helft spelend met Borsselen [te Soestdijck]." Het bassetspel is een kaartspel dat naar men zegt in Frankrijk is ingevoerd in 1674 of 1675. Zie noot 6 van p. 16 van ons T. XIV.
[ Over oude spelen: Exposition Sainte-Geneviève, 'La règle du jeu' en BNF, 'Jeux de princes, jeux de vilains'.]

[ 446 ]

17)  Vergelijk het eind van de Italiaanse brief van vader Constantijn op p. 405 hiervoor.
18)  Er is uitdrukkelijk sprake van deze tapijtwerken in het testament van Susanna van Baerle, echtgenote van vader Constantijn.
19)  Zie wat Christiaan schrijft in 1694 over verlichting die de dag verdubbelt (T. XXI, p, 727) [Cosmotheoros, Ned. p. 67]. Men kan ook raadplegen de merkwaardige brief van vader Constantijn van 10 maart 1662 over kaarsen en kandelaars (T. IV, p. 104).
20)  En voor deze reis is er sprake (T. X [I], p. 111) in september 1649 van een uitstapje naar Leuven, Antwerpen enz.
21)  Hij was eind mei uit den Haag vertrokken, was anderhalve maand in Parijs geweest en was in juli kandidaat in de rechten geworden aan de universiteit van Angers na een examen door een enkele professor en betaling van 51 gulden.

[ 448 ]

22)  Dit journaal van broer Constantijn is niet tot ons gekomen — dat van mei 1649 tot april 1650, ook hierboven genoemd (noot 16 van p. 446) werd beëindigd op 9 april — maar Lodewijk's journaal van de hier beschouwde reis die "heel genoeglijk" was (T. I. p. 180) bestaat nog; het is niet uitgegeven.
[ A.G.H. Bachrach en R.G. Collmer (ed. and transl.) Lodewijk Huygens, the English Journal 1651-1652 Leiden 1982 — preview.]
23)  T. I. p. 180.
24)  In 1649 (T. I. p. 111) was er een ogenblik sprake van inschrijving van Christiaan, met Lodewijk, bij de kamer van advokaten [de "Rolle"].
25)  Zie p. 410 [n. 39] hiervoor. De beloning was matig. Constantijn Jr werd pas werkelijk secretaris van de prins van Oranje in 1672, na al in 1661 de titel van "raadgever" gekregen te hebben (T. III, p. 201 [n. 7]).
26)  Zie p. 294 [n. 8] en 295 van T. I.

[ 449 ]

27)  Worp Briefwisseling Nr. 448.
28)  Ibid. No. 730, brief aan Constantijn. In 1632 overigens, zoals in 1629, had Descartes deze wet ook nog niet gepubliceerd: Constantijn kende haar in 1629 nog niet.
29)  Fragment van een autobiografie, p. 120.
[ Vertaling A. H. Kan, p. 122; vgl. Mijn jeugd, p. 132-3.]
30)  Lib. I. cap. 5. [Engl.]
31)  T. XVII, p. 476, § 2.
32)  Worp, Briefwisseling II, p. 449.
33)  Worp, Briefwisseling No. 1270.

[ 450 ]

34)  Christiaan Huygens toont zich later een andere mening toegedaan; zie p. 664 van T. XVIII en ook p. 437 en 588 van T. XIII.
35)  Een stelling die door W. Ploeg weer opgenomen is in zijn werk van 1934, hierboven al enkele malen aangehaald: "Constantyn Huygens en de natuurwetenschappen". Ploeg hecht er o.a. waarde aan dat broer Adriaen Metius, professor aan de universiteit van Franeker, in zijn werk van 1614 "Fondamentale ende Grondelijcke Onderwijsinghe van de Sterrekonst", zegt ongeveer zes jaar eerder te hebben waargenomen de fasen van Venus, de satellieten van Jupiter enz.; waarnemingen die hij heeft kunnen doen met de telescoop gebouwd door Jacob.
  In elk geval zegt Constantijn in zijn brief aan Golius van 19 december 1629 dat we in het geval van de telescoop bezitten "de eer van gedeelde lof met het scherpzinnigste van de volken" d.w.z. met de Italianen. Voor hem — zoals voor Christiaan (T. XXI, p. 776 [Cosmotheoros, Ned. p. 139]) — "zijn de satellieten van Jupiter te danken aan Galileï".
[ *)  Vgl. Persius, Satire I, 28: "hic est" - deze is het.]

[ 451 ]

36)  Brief aan E. Diodati, vriend van Galileï, van 13 april 1637 [No. 1542]: "als voor hem de berekening van de efemeriden vaststaat, zoals ik gaarne vertrouw op goed geloof van de ontwerper, is al een belangrijk punt gewonnen op het land, en daaruit zal noodzakelijk de hervorming van de gehele aardrijkskunde volgen".
37)  Brief aan Golius van 19 december 1629 [No. 479]. Sprekend over de breking: "Maar ik verlang hier ook iets natuurkundigs en zou me willen tevreden stellen met de oorzaken van de oorzaken vanaf het begin".
38Brief van 2 februari 1638.  [Worp II, p. 345.]
Add. p. 919:  Bij de lof voor Descartes in februari 1638, omdat hij de Mechanica "uit de lastige duisterheid van de Italianen voor de dag gehaald" heeft, zeggen we dat Constantijn Huygens, die slechts Campanella noemt, misschien niet aan Galileï dacht. We moeten bekennen dat dit geenszins zeker is, daar hij op 8 sept. [18 sept.] 1637 aan Descartes geschreven had:

Ik heb eertijds gezien wat Guido Ubaldo erover geschreven heeft [^], en sindsdien Galileï, vertaald door pater Mersenne [^], maar beide geven weinig voldoening, en ik stel me voor dat die mensen niets anders doen dan iets in duistere overbodigheden verpakken dat u in twee of drie stellingen kunt vatten, naar ik me verzeker.

Zie echter een gunstiger oordeel van vader Constantijn over de Italianen in noot 35 van p. 450 hiervoor. We tekenen ook aan dat hij in februari 1638 nog niet de beroemde "Discorsi" kende van Galileï van dit jaar.
39)  Maar geen humanist.
40)  Briefwisseling ed. Worp No. 4715, brief van 1647 aan de geleerde en vrome Anna Maria Schuurman. Constantijn zegt dat hij in staat is als het de Goden behaagt haar "tegen het eind van het jaar" zijn "boekje" te zenden, d.w.z. zijn compositie-verzameling getiteld "Pathodia sacra et profana". Weliswaar is het eigenlijk gezegd niet een brief, maar een concept.

[ 452 ]

41)  Fragment van een autobiografie, p. 104: "Met de praktische sterrekunde mij in te laten, die sommigen bij voorkeur astrologie noemen, als zou die de toekomst voorspellen, heb ik bijna altijd beneden mijn waardigheid geacht. Want ofschoon ik de verschillen, de veranderlijkheid en de tegenspraak in de almanakken verfoei, waarop de ingebeelde en bijgeloovige adepten in deze mysteriën uitsluitend vertrouwen, heb ik toch mij zelf nooit een talent van spreken toegekend groot genoeg om het verachtelijke van zooveel dwaasheden, fouten en dwalingen te bewijzen".
[ Vertaling A. H. Kan, p. 106. Vgl. Mijn jeugd, p. 115.]


[ 453 ]

§ 12.   ZOLDER  en  STUDEERKAMER.    DIOPTRICA  en  BOTSINGEN.
 1)  T. I, 167.
 2)  T. XVII, p. 355.
 3)  T. I, p. 186.
 4)  T. I, p. 317.
 5)  T. XVI, p. 105.   [ Volgende citaat "hoc quoque ..." eveneens in App. I, p. 102.]
 6)  T. I, p. 317.
 7)  T. I, p. 307 (nov. 1654). In oktober 1653 had Huygens gekocht de "Nederduytsche Astronomia" van dat jaar van D. Rembrantsz. van Nierop  [T. p.].

[ 454 ]

 8)  T. IX, p. 12.
 9)  Hij spreekt erover op 4 november, T. I, p. 192.
10)  T. XIII, p. 143-145.
11)  T. I, p. 185 [186].
12)  T. I, p. 204.
13)  T.XIII, p. XLVIII.
14)  Terwijl p. LXXXVIII van het Voorbericht van T. XIII ten onrechte zei dat Huygens zijn oculair "omtrent 1653" aanbeval.
[ P. L, n. 1: "l'invention, en 1662, de son oculaire".]
15)  T. I, p. 215.
16)  T. I, p. 242.
17)  T. I, p. 327.
18)  We hebben deze Catalogus al genoemd op p. 412 hiervoor.  [Kepler: p. 30, fol.548.]

[ 455 ]

19)  Zie over deze publikatie van Kepler p. 336 van T. XXI.
[ Kepler, die toen nog geen telescoop had, gaf later toe dat hij zich vergist had: het was een zonnevlek geweest, zie Admonitio ad Astronomos, 1630, p. 13.]
20)  Weliswaar zijn tenminste enkele boeken er blijkbaar aan toegevoegd aangezien Constantijn overleed in 1697 en men er niettemin vindt Bidloo, "Brief van Leeuwenhoek" Delf, 1698, Coetsii "Arithmetica practica", Amst. 1698, [Rohaultii] "Tractatus Physicus" cum Animadversionibus le Grand, Amstelod. 1700, etc.
  Zie overigens over verscheidene werken van Kepler die hier genoemd zijn p. 215 van T. VI.
21)  We hebben hem misschien enig onrecht aangedaan door op p. 249 van T. XVII te schrijven "broer Constantijn, weinig ervaren in de theorieën van Christiaan of andere optici ..."
22)  T. I, p. 295. Hij geeft de naam "microscopion". Men ziet er ook dat hij op de hoogte is van een uitvinding van Christiaan voor telescopen (de kleine stalen spiegeltjes, T. XIII, p. 267).
23)  P. XIII-LII, waar echter ook gehandeld wordt over bepaalde "Aanhangsels" (door ons uitgegeven) van latere tijd, en over theorieën die na Huygens kwamen.
24)  P. XV.
25)  P. XXXI e.v.

[ 456 ]

26)  Zie p. IV en V van T. XIII. Volgens p. 234 van T. I. spreekt Huygens al in juni 1653 over een uitgave bij le Maire, aanbevolen door van Schooten. In maart 1654 (T. I, p. 276) is hij van mening dat zijn verhandeling "herziening nodig heeft".
27)  In 1652-1653 beschouwde Huygens deze wet nog niet als afkomstig van Snellius van wie de verdiensten hem in deze tijd onbekend waren. Zoals de cursieve letter laat zien, dateren de bladzijden van het begin (T. XIII, p. 3-9), waar Snellius genoemd wordt, van later tijd.
28)  Stuk van december 1652, gepubliceerd in T. XIII, p. 146-153, als Aanhangsel II bij het eerste boek van de dioptrica.
29)  T. I, p. 191.

[ 457 ]

30)  T. I, p. 221.
31)  Brief aan van Gutschoven van 6 maart 1653. We kennen evenwel een bladzijde van november 1654 (T. XVII, p. 292) waar hij de transformatie van een boloppervlak in een hyperbolisch oppervlak even theoretisch beschouwt.
32)  T. I, p. 302.
[ Johan van der Wyck (1623-1679), zie: Huib J. Zuidervaart, The Remarkable Career of a 'Most Rare Workman', in Bulletin of the Scientific Instrument Society, No. 138, 2018, part 2.]
33)  T. I, p. 317.
34)  H. Dircks "The Life, Times and Scientific Labours of the second Marquis of Worcester etc". (London B. Quaritch 1865) noemt stukken die bewijzen "that he [Kalthof] was planted in Vauxhall" door Charles I "and had building therein erected for the exercice of his art and feat as ingineur". "After the Restoration the King [Charles II] settled Caspar Kalthoff, a Dutchman, at Vauxhall, who was employed in making guns and other warlike implements for government service". Zie ook ons artikel genoemd o.a. op p. 880 van T. XXI.
[ J. A. Vollgraff, 'De rol van den Nederlander Caspar Calthoff bij de uitvinding van het moderne stoomwerktuig', in Physica 1932, p. 257-268.]
[ Calthof wordt genoemd in G. Schott, Magiae universalis naturae et artis, pars III (1658), p. 533-4, als iemand die een nieuwe techniek had om water gemakkelijker omhoog te krijgen: "... Hollandum quendam Dortracensem, Dominum Calthof, Hydrotechniam novam excogitasse ...".]
35)  Zie voor zijn werkmethode p. 254-255 van T. XVII.  [Add. 550 bij 526/525.]
36)  T. I, p. 321.

[ 458 ]

37)  Vergilius, Georgica I, 281-282.
    Ter sunt conati imponere Pelio Ossan
    scilicet atque Ossae frondosum involvere Olympum.
[ Vertaling Ida Gerhardt: ]
    Driemalen trachtten ze — stout stuk — op Pelion Ossa
    te wentelen, en op Ossa 't woudgebergte Olympus.
38)  De aangehaalde verzen bevinden zich bij Ovidius in boek I van de Fasti (vs. 297 e.v.).
    Felices animae quibus haec cognoscere primis
    inque domos superas scandere cura fuit!
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
    admovere oculis distantia sidera nostris*)
    aetheraque ingenio supposuere suo.
    sic petitur caelum, non ut ferat Ossan Olympus ...
  Het is mogelijk dat Ovidius bedoelt te spreken over planetaria — in het bijzonder dat van Archimedes; zie de noot van p. 174 van T. XXI  [<] —; of dat zijn 'ogen' veeleer die van de geest zijn dan die van het lichaam.
[ *)  Ook: 'mentis', maar niet volgens Steven J. Green, in Ovid, Fasti 1: a commentary, 141.]  [^]
39)  T. I, p. 260.

[ 459 ]

40)  T. XVI, p. 111.
41)  T. XVI, p. 95.
42P. 7 en 21-33 [van T. XVI].
43)  T. XVI, p. 98 en 132-135.
44)  P. 236-343.
45)  T. I, p. 318, 4 maart 1655; p. 320 en 325.




Reis naar Frankrijk, 1655



Home | Huygens | XXII | Biografie - Noten (top) | >