Home | Beeckman | Varia | Biografie


Isack Beeckman - Illustre school

Uit G.D.J. Schotel, De illustre school te Dordrecht (1857).



[ 71 ]   [Noten]

Hoofdstuk XIII.

Descartes en Beeckman.

  Onder de schaar van jongelingen, die zich in den aanvang der XVII eeuw uit alle beschaafde landen van Europa naar ons vaderland begaven, om zich onder de vanen van Maurits van Nassau in den krijgshandel te oefenen, was de later zoo vermaarde René Descartes.  Toen hij zich in 1618 te Breda in guarnizoen bevond, zag hij eens een groote menigte volks rondom een aangeplakt papier verzameld.  Hij naderde en ontdekte terstond dat het een mathematisch problema, — volgens gebruik dier dagen door een wiskundige op die wijze aan zijn landgenooten ter oplossing voorgesteld —, moest zijn.  Daar het in het nederduitsch was gesteld, verzocht hij een der omstanders den inhoud er van in het fransch of latijn te willen wedergeven.  Deze toonde er zich toe bereid, mits hij het, naar zijn oordeel, moeijelijke vraagstuk beantwoordde.  Descartes nam die voorwaarde aan, waarop de vreemdeling het in het latijn vertolkte en zijn naam en woonplaats opteekende, ten einde de jonge officier hem de

[ 72 ]
oplossing zou kunnen brengen.  In minder tijd dan Viète behoefde om het door Romain aan alle wiskunstenaars der aarde voorgestelde problema optelossen*), had Descartes het zijne gereed, en den volgenden morgen bragt hij het den vreemdeling, die zich over de vlugheid en schranderheid van den jongen krijgsman verwonderde, maar wiens verbazing klom naarmate hij met hem sprak, en die welhaast, schoon hij geheel zijn leven aan de beoefening dier wetenschap had toegewijd, in hem zijn meester erkende.  Hij bood hem zijne vriendschap aan: Descartes, ofschoon dertig°) jaren jonger dan hij, schonk hem de zijne, en van dien stond dagteekent de hartelijke en vertrouwelijke omgang tusschen de beide wijsgeeren. 
Isaack Beeckman — dus heette de vreemdeling — die zich toen te Breda bevond om als wiskunstenaar de vestingwerken gade te slaan, was de zoon van Abraham Beeckman en van Susanna van Rhee, en waarschijnlijk te Middelburg, werwaarts zijn vader zich uit Engeland ter woon had gevestigd, geboren.  Van zijne lotgevallen tot op den oogenblik dat hij tot het hoofd der dordsche school benoemd werd, is ons niets anders bekend dan dat hij med. doctor en te Rotterdam woonachtig was.  Reeds hadden curatoren na den dood van Borraeus (10 Oct. 1626) naar Aemilius geschreven "om hun een nieuwen rector te recommanderen," en toen deze "geen geschikt leeraar voor de dordsche school wist," Adriaen van Blijenburgh naar Leyden gezonden "omme te spreecken met verscheyde geleerde luyden," die hem Beeckman, die toen "als wiskonstenaar en philosooph" grooten roem had, aanbevalen.  Den 27 Januarij 1627 reisde een der curatoren Johan Pyl met den secretaris Lydius naar Rotterdam om met Beeckman te spreken, en hem op het gewone tractement, vrije woning en vrijdom van stedelijke accijnsen te beroepen.  Deze nam het beroep aan, ontving ƒ 300 voor het transport zijner bibliotheek+), werd van stadswege aan een banket ten huize van Lydius getracteerd,


  [ *)  De Waard IV, 287: Daniel Lipstorp, Specimina philosophiae Cartesianae (1653), 76-7, met Viète en Adr. Romanus.]
  [ °)  Nog geen acht jaar: Descartes was geboren op 31 maart 1596, Beeckman op 10 dec. 1588. ]
  [ +) Zie IV, 121: "biblioteque ende meubelen".]

[ 73 ]
en onder het aanheffen van liederen, strooijen van bloemen en aurea carmina de versierde en met fakkels verlichte school ingeleid [<].  Curatoren hadden een' man begeerd, "die de school, onder Borraeus sterk verminderd, wederom tot luister mogt brengen."  Hun wensch werd vervuld: "Huic scholae (schreef Beverwijck aan Vossius) nuper rector datus illustris Beeckmannus, Musas, quae tecum hinc discessisse videbantur, revocaturus."*)  Nimmer, zelfs onder Nansius en Vossius niet, was de school zoo vermaard; nimmer de toevloed van jongelingen uit alle oorden van het vaderland, ja zelfs uit Frankrijk en Duitschland, zoo groot geweest.  De scholen konden de leerlingen, de rectorswoning de commensalen niet bevatten, zoodat vele der laatsten bij de praeceptoren en burgers gehuisvest, en der eersten in hunne eigene vertrekken (comptoiren) onderwezen moesten worden.  Volgens eene overlevering zouden in 1635 meer dan 600 studenten de scholen hebben bezocht, en onder deze Adriaan, Johan en Cornelis van Someren, Adriaan en Carel van Nispen, Johannes Michaelius, Sebastiaan Franco, Jeremias de Decker, Jacob van den Corput, Michael Pompe van Meerdervoort, Willem, Paulus en Johan Hallincg, Pieter en Johan van den Honert, en die ik voor allen had moeten noemen, Cornelis en Johan de Witt.  "Toen" schreef Sylvius "werd de dordsche school boven alle scholen van Holland te regt de uitstekendste geacht, zoo in getal van buitenkinderen als onderwijzing der jeugd."  Maar toen werden kunsten en wetenschappen te Dordrecht ook meer dan ooit aangemoedigd, was elke patricier een Maecenas, de stad zelve de "zetel der geleertheyt," de "tuin der Musen," een "paradijs van const," zoo als Margaretha Godewijck, "de parel der dordsche jonckheid," haar noemde.  Nooit leefden er te Dordrecht meer beroemde staatslieden, geleerden en letterkundigen dan toen.  Gelijk Vondel, Barlaeus, Reael, Huygens, Mostert, Brosterhuisen, Verburg, te Muiden op 't Hooge Huis, kwamen Cats,


  [ *)  "Aan deze school is onlangs tot rector benoemd de uitstekende Beeckman, die de Muzen, die met u vanhier vertrokken schenen te zijn, terug zal roepen". G. J. Vossius was rector geweest van 1600 tot 1615. Johan van Beverwijck was sinds 1625 geneesheer in Dordrecht.]

[ 74 ]
Beverwijck, Godewijck, van Someren, Hoogstraten, Lydius, Westenburgh, van Eyck, Goudhoeven op Develstein, waarvan Cornelis van Beveren de drost was, bijeen.  Hier ontmoette men Anna Visscher "de hollandsche Sappho," na haar huwelijk met mr. Dominicus Booth van Wesel in Dordrecht woonachtig, de "konstrijke" Maria de Witt, Catharina van Muylwijck, Anna van Blockland, wie Beverwijck een boek zijner "Uitnementheyt des vrouwelycken geslachts" [^] toewijdde, Margaretha Godewijck, Agneta Colvius, soms Anna Maria à Schurman.  Hier verpoosden zich Jacob de Witt, Hugo Muys van Holy, Johan Berck, de Halewijns, Slingelanden, Corputten van hunne staatszorgen.  De meeste geleerden hielden uitgebreide briefwisseling met hunne beroemde tijdgenooten in alle oorden der wereld.  Boden en schepen kwamen met brieven en boeken uit Frankrijk, Zwitserland, Italie, Engeland en Zweden te Dordrecht aan.  Niet zelden verlieten de geleerden hunne woonplaats om de leydsche hoogeschool en hunne hollandsche vrienden te bezoeken.  Ook te Dordrecht ontmoeten wij niet slechts de Heinsiussen, Grotiussen, Vossiussen, Salmasius, Beaumont, Crucius, Focanus, Rivet, Heidanus, Cloppenburgius, maar ook Peiresc, Erycius Puteanus, Vincentius Fabricius, Guy Patin, Lazare Meyssonnier, Anchises ab Andla, Andreas Gobrius, Fortunio Liceti, Montaigne en Mersenne.  Vader Mersenne, die met Colvius, Beverwijck en Beeckman bevriend was, vertoefde er in 1630 een geruimen tijd.  Bij die gelegenheid toonde Beeckman hem eene latijnsche verhandeling over de muziek*),— die Descartes in 1618 op zijn verzoek vervaardigd en hem, onder voorwaarde ze niet af te laten schrijven en aan niemand te laten lezen, toevertrouwd had — als zijn eigen werk, en roemde op het onderwijs, dat hij den franschen wijsgeer in de algebra, dioptrica en mathesis gegeven had.  Kort daarop eischte Descartes de verhandeling terug en Beeckman, vermoedende dat Mersenne hem alles had medegedeeld, beschuldigde


  [ *)  Al in januari 1630 beklaagde Descartes zich bij Mersenne (<), na brieven aan deze van Beeckman met een opmerking over wat Descartes van hem geleerd had over consonanten (<), en een citaat uit de 'Musica' (<). In augustus 1630 was Mersenne in Dordrecht.]

[ 75 ]
hem in een brief aan Descartes van kwade trouw en vervalsching zijner woorden.  "Vous vous trompez" antwoordde hem de laatste "et vous jugez très mal de l'honnêteté d'une personne aussi religieuse qu'est le père Mersenne, si vous [le] soupçonnez de m'avoir fait quelque rapport de vous.  Mais pour ne me point engager à la justification ni de ce père ni d'aucun de ceux que vous pourriez accuser aussi injustement que lui, il faut vous dire que ce n'est ni de lui ni d'aucun autre, mais de vos lettres mêmes que j'ai appris ce qui se trouve à réprendre en vous."
  Dus luidt het verhaal bij Baillet*); wij zeggen met Seneca
"Qui statuit aliquid, parte inaudita altera,
Aequum licet statuerit, haud aequus fuit."
d. i. volgens de overzetting van Willem de Groot:
"Die vonnist eer hy soo wel hoort dien als desen,
Al spreeckt hy 't gunt is recht, kan niet rechtvaerdich wesen."
  Zeker is het dat van dien oogenblik af de meer dan twintigjarige [tienjarige] vriendschap tusschen beide wijsgeeren verbroken was, — doch niet voor altijd.  Spoedig verzoenden zij zich weder, de briefwisseling werd hervat, en toen Beeckman in 1636 gevaarlijk ziek lag, stond Descartes aan zijne sponde°).

  Wij herhalen het, Beeckman werd door zijne tijdgenooten voor een der uitstekendste mannen zijner eeuw "een groot philosooph en wiskonstenaer" gehouden.  Descartes zelf erkende veel van hem geleerd te hebben [<].  Zijn naam was overal beroemd en zijne briefwisseling, vooral met fransche letterkundigen, zeer druk.  Uit zijn school kwamen vele beoefenaars en voorstanders der cartesiaansche wijsbegeerte met name Jan de Witt "een scherpzinnig philosooph naer de cartesiaansche wijze, een perfect mathematicus, huis- en krygsbouwkundige;"  Johannes Michaelius, Duyck, Langly, Otto Curtius, door hunne wijsgerige en wiskundige schriften bekend.


  [ *)  Adrien Baillet, La vie de Monsieur Descartes (1691) I, 46, 124, 205- (txt).]
  [ °)  Baillet I, 261 (1634)?  De Waard I, xxii: "en mai 1636, une grave crise hémoptysique". Cf. III, 431, n1.]

[ 76 ]
Gelijk te Utrecht, was er toen te Dordrecht, in weerwil van den tegenstand der predikanten en Voetianen, vooral onder de hoogere standen, en bij de genees- en letterkundigen, veel smaak voor de cartesiaansche philosophie.  Beverwijck en Colvius [<] waren met Descartes in briefwisseling, en Balen getuigt van den laatste dat hij "grondig den hemelloop en de wyskonste" verstond.  Zelfs vrouwen, en onder deze Margaretha Godewijck, legden er zich op toe, en dichters zongen tot "lof der Meetkonst."  Beeckman zelf heeft bij zijn leven niets in het licht gegeven, maar hij liet een schat van natuurkundige en mathematische handschriften na, van welke zijn broeder Abraham, praeceptor te Dordrecht, later rector te Gorkum, Goes en Vlissingen, eene "Mathematico-physicarum Meditationum, Quaestionum, Solutionum Centuria" in 1664 [1644] te Utrecht in het licht gaf.

  Ten tijde van Beeckman, behoorde zang- en toonkunst tot de meest geliefde uitspanningen der Dortenaren.  Jongelieden uit den beschaafden stand kwamen bij elkander om zich, zoo in het bespelen van clavecimbel, luit en viool als in het zingen uit den Chaos of Verwarde klomp, de Olipodrigo, of Dordsche vermakelijkheden, de Craam, den Kluchtzak, den Tuin, het Lijstertje, de Uitmuntende Dorimene en andere geschreven of gedrukte Jufferboekjes, alle door dordsche dichters en zangers vervaardigd, te oefenen.  In deze Jufferkransjes zongen en speelden Anna van Wesel "de eer der Musen," Anna Maria à Schurman "loffelyck ervaren in de musyck," "konstigh op de luyt slaende," Cornelia Blanckenburgh, "uytnemende in de musycke en spelende seer meesterlyck op d'instrumenten," Anna van Blocklandt, "die met hare broeders de vier stemmen in de musyck konde uytmaken, singende hare broeders de bas en zij de superius," en, die ik de eereplaats had moeten geven, Godewijcks vermaarde dochter, "die de maatsang verstond en het clavecimbel bespeelde," Theodorus Tegelbergh, "een fenix der musycke, bij Amphion


[ 77 ]
en Arion te vergelijken," Cornelis van Blanckenburgh, organist der Groote-kerk, niet minder dan de "Fenix der Maetsangeren," mr. Johan Du-Sart, "gaedeloos op alle speeltuigen" vermaard.  De regering moedigde deze kunsten aan, beloonde hen, die hunne compositien aan haar opdroegen; gaf aanzienlijke geschenken in geld aan beroemde meesters, die zich te Dordrecht lieten hooren, b. v. aan Fortunatus Riet "omdat hy met syn kinderen een sonderlinge harmonie had doen hooren;" kocht een clavecimbel "om tot eer der stad gebruikt te worden," en zorgde dat ook op de latijnsche school onderwijs in de zang- en speelkunst gegeven werd.  Van sommige leerlingen van Beeckman is het bekend dat zij die verstonden.  Van Vivien, van Someren, en van Nispen weet men dat zij onder verdichte namen in de Jufferboekjes zangstukjes schreven.  Ook Johan de Witt deed zulks onder den naam van Candide, en een zijner tijdgenooten getuigt dat hij "een zoetvloeijend poëet, een lieflijk streelder der snaren op zijn violons en een aerdigh danser was."  De danskunst mogt noch op de latijnsche noch op andere scholen onderwezen worden [<].  Tegen den wil van den kerkeraad en met oogluiking der regering rigtten sommigen echter "dansscholen" op, waarin zich de jeugd in die kunst oefende.  De kerkeraads-acten zijn vol bittere klagten over het bestaan van die scholen, en ernstige vertoogen aan de regering om ze te sluiten; zelf schreef de predikant Petrus Wassenburgh een werk, (Dansfeest der dochteren te Silo, Dordrecht 1641 12o) waarin hij beweerde dat het dansen strijdig was met het Woord van God, de uitspraken der Oudvaderen en alle vrome en godzalige mannen; ontstaande uit wulpsheyt en dertelheyt des vleesches.  Hij noemt het "geen werck van wijsheyt en voorsichtigheyt maer van onvoorsichtigheyt en dwaesheyt; een oorsaeck van veelderley lichtvaerdigheyt, dertelheyt, onkuysche liefde, hoerachtige gebaerden, onbehoorlycke aentastinge, hoerery, overspel, bloetschande," en de dansscholen

[ 78 ]
"duyvels en sielverdervende scholen, die behooren uytgebannen te worden, opdat de schole Jesu Christi — te meer moge floreren en de jonge jeught, als rechte plantsoenen in den lusthof van Godes Kercke, in de kennisse van de gereformeerde religie en in de kracht der godsaligheyt, ter eere Gods, vermeerderinge van sijn koninckrycke en harer zielen saligheyt, wel mogen geoeffent en opgetrocken werden."  Ook Caspar Carpentarius, Roeland de Carpentier en Daniel Joncktijs [^] dachten en schreven alzoo.




Hoofdstuk XIV.

De pest.   De Illustre-school.

  In het midden van 1635 barstte de pest, na ruim twee jaren in Duitschland gewoed te hebben, ook in Holland uit.  Leyden was de eerste stad, die door haar werd aangetast.  Binnen weinige maanden sleepte zij 14,381 menschen naar het graf.  De regtbanken werden gesloten, ambachten en neringen stonden stil, de academische lessen hielden op, de studenten verlieten de stad, met welke alle handel en verkeer werd verboden.  Uit Leyden verspreidde zij zich over geheel Holland; geen stad bleef verschoond.  Te Haarlem stierven binnen weinige maanden 5723, volgens anderen 7000, te Amsterdam binnen één jaar 17,193 menschen, en in het kleine Schoonhoven werden er in ééne maand 137, behalve zij, die zonder klokgelui op het kerkhof of in het gast- en pesthuis werden begraven, ter aarde besteld.  "De brand was zoo groot dat de een den ander met het gezigt besmette;" "des avonds zeide men elkander voor eeuwig vaarwel;" "alle gevoel voor de smarten van anderen verstompte, men dacht slechts aan eigen gevaar."  Deze pest riep de verschrikkelijke

[ 79 ]
attische, die ten tijde van den peloponesischen oorlog heerschte, in het geheugen terug.  Ook tot Dordrecht drong zij door en moordde er tusschen hooimaand 1636 en den laatsten van zomermaand 3500 menschen.  Het pesthuis, pesthuis ter Grooter-kerk, het leprosen-huis kon de zieken niet bevatten, er werden pestmeesters en cellebroeders om de besmetten te verzorgen en de lijken weg te halen, aangesteld, en een nieuw ziekenhuis op het ravelyn buiten kuipers-toren gesticht.  Reeds had zij in de woningen der aanzienlijken, in de hutten der armen gewoed, geen stand, geen ouderdom, geen kunne verschoond, maar de latijnsche school gespaard.  Onverwachts sloop zij, in weerwil van alle genomen voorzorgen, ook dit gebouw binnen, en begon, na Govert van Wessem, Joannes Vincentius, Johannes van Elderen weggesleept te hebben, onder de leerlingen te woeden.  Als door een panischen schrik getroffen, verlieten deze ijlings de stad; de Zeeuwsche huurden een schip om hen naar hunne betrekkingen terug te brengen; doch eilacy! "zij liepen uit de armen van den eenen dood in die van den anderen."  Het vaartuig werd bij de Willemstad overzeild en, op eenige weinigen na, vonden alle in de golven hun graf, "smorende alzoo hunne leering in het water dat zij het vuur onttrokken hadden."  Deze ramp dreigde de zoo vermaarde en bloeijende school met een geheelen ondergang.  Om dien, zoo mogelijk, te verhoeden, verhief de Raad haar tot eene Illustre-school, waarin zij dr. van Nuyssenburgh tot hoogleeraar in de natuurkunde en de grieksche taal, dr. Beverwijck in de genees- en ontleedkunde en den predikant Westenburgh in de welsprekendheid en geschiedenis, elk op eene jaarwedde van ƒ 200, benoemde*).  De Illustre-school werd plegtig ingewijd, en Westenburgh's Muse "zongh een liet, in deftige versen, gelyck hy in 1634 ter eere van de doorluchtige school te Utrecht gezongen had."  Het was zijn "swaene-liet;" weinige maanden later stierf ook hij.


  [ *)  Op 20 nov. 1634 schreef Beeckman over de 'calamitas' (III, 369); cf. IV, 231 (verg. Scholarchae, jan./feb. 1635): "swaer ongeluck van schipbreucke ende verdrencken van sesse commensalen ... Westerburgius ... Nusenburgius". ]

[ 80 ]
"Op den 3 September 1636 (leest men in de kerkelijke Acta) s'avonds weynich na ses ure is ons collega dr. Johan Westenburgh aen bedroefde sieckte seer gerustelycken en christelycken maer met groote droefheid der gemeente in den Heere ontslapen."  Hij bereikte slechts den ouderdom van 27 jaren.  Pieter van Godewijck betreurde zijn afsterven in een gedicht "Tranen over J. Westenburgh" getiteld.  Met dit offer niet tevreden, rukte de pest weinige weken later ook Nuyssenburgh en Beeckman weg, zoo dat er van het geheele personeel aan de Illustre-school slechts van Beverwijck en Godewijck overbleven, "de eerste om de pest te beschrijven en te beteren, de laatste om haar te bezingen en te betreuren."  Curatoren boden terstond het rectoraat Marcus Zuërius van Boxhorn, en toen deze het afsloeg, Elias Petrus Surendonck, conrector te Rotterdam, met den titel van hoogleeraar, aan.  Ook deze bedankte.  "De school," klaagde Godewijck, "bleef eene weduwe, eene schaduwe van 't gunt zy geweest was."  Eindelijk werd, op raad van Cats, Adriaan Caspar Parduyn "een man van wien groote lof uitging" beroepen.

[...]




[ 223 ]
  Blz. 71.   De bronnen voor dit Hoofdstuk zijn:  Tres. rek. Resol. v. d. Oudraad, Balen [1677], bl. 674, 676.  Vrolykhert, Vliss. Kerkhemel [1758], bl. 338.  De la Rue, Gelett. Zeel. bl. 8 volgg.  Collot d'Escury, Holl. Roem [1824-44]. d. VI. st. I. bl. 200, 201.   Paquot [1763-70], t. XVII. p. 401.  Baillet, Vie de Descartes, p. 17, 36, 37, 38, 136 [volgens De la Rue: "Baillets Leven van Descartes", 1700].  Domela Nieuwenhuis, Comment. de R. Cartesii commercio cum Phil. Belg. p. 12-14 [1827].

  —   72.   Baillet en Paquot stellen dit voorval in 1618, doch toen was Beeckman nog geen "principal du Collège de Dort."  Volgens Resol. v. d. Oudr. 1627, p. 86 vs. was mr. J. Beeckman, voor hij te Dort werd beroepen, conrector te Rotterdam en werd hij beroepen "met dien verstande dat gemelten Dr. B. niet van hier delogeren sal om gelijcke qualiteyt." [Journal IV, 120]


[ 224 ]
  Blz. 73.   Beverwijck. G. J. Vossii Epist. Select. p. 57.
  —   De genoemde van Somerens waren zonen van Cornelis van Someren en van Anna Blocke.  Johan was de dichter van de Uytspanningh der Vernuften en de schrijver der Herstelde Oudheyd ofte Beschrijving van Batavia.  Adriaan dichtte b. v. op de Constantin. reys van Georgius Dousa, vertolckt door Adr. v. Nispen (1652) en op 't huwelijk van zijn broeder Jan met Elizab. Vervooren (Uytsp. d. Vern. bl. 457, 459).  Ook hun jongere broeder Jacob was dichter, b. v. voor S. v. Hoogstraten's Inleyding tot de Hooges. d. Schilderk. (Rott. 1675).  Cornelis van S. Johansz. dichtte ook en gaf eene Beschrijving van Gorcum. — S. Franco was lat. en nederd. dichter, bevriend met Barlaeus, zie Barlaei Epist. p. 653. — Michael of Michiel. — Pompe v. Meerdervoort, door Karel I Koning van Engeland, tot schildknaap verheven, was schepen, gecommit. ter admiraliteyt v. Zeel. enz. Balen, bl. 1185.  Over de Hallincgs, zie Balen, bl. 1082, 1083, en over Johan ook Scheltema, Staatk. Nederl. d. I. bl. 421, 422.

  —   74.   Uit Tres. rek. en de geschriften dezer geleerden blijkt dat zij Holland en Dort bezocht hebben.  Over Mersenne, zie Baillet, passim, en Nieuwenhuis, passim.

  —   75.   Over J. de Witt, zie Balen, bl. 226.  O. Curtius komt meermalen in Resol. v. d. Oudr. en Tres. rek. als een uitmuntend mathematicus voor.  Van Duyck bestaat een m. s. over de Geometrie. — Willem Langly of Langley was med. dr. en prof. in de anatomie te Dort.

  —   76.   Colvius.  Bij Balen bl. 225 komt een brief van Descartes aan Colvius voor en op de Leydsche Bibliotheek vindt men brieven tusschen hem, Descartes, G. Doublet, Christ. Huygens [>], de princes Elizabeth van Bohemen, G. J. Vossius en Alex. de Bie [>] gewisseld.
  —   Abr. Beeckman werd, volgens Resol. v. d. Oudr. v. 1 Dec. 1629, in de lat. school tot derde meester benoemd, den 11 Jan. 1633 hem de survivance van het rectoraat gegeven, en den 18 Jan. 1634 zijn tractement met ƒ 150 geaugmenteert.  Hij vertrok 1635 naar Gorcum, na zijn ontslag verkregen te hebben "mits hij geen commensalen derwaarts mede nam". [Journal IV, 169, 212, 219, 232]


[ 225 ]
  Blz. 77.   Over Wassenburgh en zijn boeksken, zie Kerk. Dord. d. I. bl. 380 volgg.

  —   78.   Over dit Hoofdstuk raadplege men de Acta van Curat. Tres. rek. en Resol. v. d. Oudr. — Over de pest: G. van Spaen, Gedenkw. Historien van het begin der wereld enz. bl. 220 volgg.

  —   79.   Zij liepen enz. Zie v. d. Bos, Dordr. Arcadia, bl. 575.
  —   De eerste lessen werden gegeven "op het Binnenhof, waar de classis ordinair gehouden werd."

  —   80.   Beverw. Bericht van de Pest, Dordr. 1636, 4o [ook 1654].  Medicamenten voor de Pest ald.  Kort bericht van de Pest voor te komen, ten dienste der Gemeente der stadt Dordr.  P. v. God. Remedie voor de pest in rijm gesteld.
  —   Beeckman stierf 20 Mei 1637 [Journal IV, 277: 19 mei].  Tot de candidaten naar het rectorambt behoorden ook L. Crollius rect. te Bommel, Ds. Hovius, Ds. Schuylius, Ds. A. Scheer conrect. te Rotterdam, Leyden en Zierikzee.

[...]





Isaac Beeckman | Varia | Illustre school (top)