Rector , vuur , anima , magneet , lichtdeeltjes , wind
| ||
Postridie Calendarum Junij 1627 Dortrechti inauguratus sum rector scholae latinae, D. Balthasaro Lydio scholarcha*) orationem panegyricam habente, me vero post illum de Figuris isoperimetris [>] physice praelegente. Plenum auditoribus erat auditorium. Postero die Jonas Proost in eundem fere finem coram scholarchis alijsque auditoribus (fuerat enim is noster discipulus) cum laude declamavit. |
Op 2 juni 1627 ben ik in Dordrecht geïnstalleerd als rector van de Latijnse school, waarbij de curator Balthasar Lydius*) een feestrede hield, en ik na hem een openbare les gaf in de fysica, Over figuren met gelijke omtrek [>]. De gehoorzaal was gevuld met toehoorders. Op de volgende dag heeft Jonas Proost met ongeveer hetzelfde doel in tegenwoordigheid van curatoren en andere toehoorders (hij was namelijk onze leerling geweest) met lof voorgedragen. | |
*) Balthasar Lydius (1577 - 1629), predikant (gedelegeerde bij de synode in 1619), en curator van de school. |
| |||
|
| ||
* Ante alubi diximus [<] ignem esse supra aerem ibique spargi quoquo versum nutririque ab igne vel materia inflammabili perpetuo ascendente ex Terra; huncque ignem causam esse motus gravium ad centrum Terrae: quo enim res in se habet plus corporis, eo magis ab hoc igne tangi et ad centrum pelli quia hic ignis circa Terram supra superficiem aeris ardet, ideoque vehementissime radiat ad centrum Terrae. | Eerder hebben we elders [<] gezegd dat er boven de lucht vuur is, en dat het daar overal heen verspreid wordt en gevoed door vuur of ontvlambare stof die voortdurend vanaf de Aarde opstijgt; en dat dit vuur oorzaak is van de beweging van wat zwaar is naar het middelpunt van de Aarde: dat immers hoe meer substantie een ding in zich heeft, hoe meer het door dit vuur wordt getroffen en naar het midden geduwd, omdat dit vuur rondom de Aarde boven het oppervlak van de lucht brandt, en daarom het hevigst straalt naar het middelpunt van de Aarde. | ||
Nunc vero dico hunc ignem esse causam majoris et minoris frigoris et caloris in aere. [...] | Nu echter zeg ik dat dit vuur de oorzaak is van grotere en kleinere koude en warmte in de lucht. [...] | ||
![]() Konrad von Megenberg, Das Buch der Natur, Augsburg 1481 (geschreven ca. 1350). De uitleg erbij (fol. 24) noemt tien hemelsferen, van boven af: empyreum voor de gelukzaligen, kristallen hemel, firmament, en de zeven bewegende hemelen van de 'planeten' Saturnus, Jupiter, Mars, Zon, Venus, Mercurius, Maan. Op fol. 28v de vier elementen vuur, lucht, water, aarde; het eerste stijgt op tot aan de maansfeer, en is daar onzichtbaar (zoals lucht in de atmosfeer). Fol. 30v: de lucht heeft drie 'rijken', boven warm, dan koud, en weer warmer bij aarde en water zie figuren in Der Welt Kugel (1509), Leopoldus de Austria (1490), en Oronce Finé.] [<] |
| ||
|
| |
* Hic ignis posset etiam esse loco animae mundi, ac per hunc ratio reddi cur aer nunc possit comprimi, nunc rarefieri, Cum enim multum ignis continuo ingreditur, rarefit aer et extenditur aperiturque [<]; eo vero remissius confluente, considit in spacia sua inania. Hic etiam ignis exprimitur ex aere cum externâ quâdam re aer comprimitur; remotâ vero externâ hac causâ, ignis hic (sed semper novus) violenter poros subintrat rursusque aerem extendit ac facit ut ad pristinam extensionem revertatur.
|
Dit vuur zou ook kunnen staan voor de wereldziel, en hierdoor zou de reden te geven zijn waarom lucht nu eens samengeperst kan worden, en dan weer ijler gemaakt. Wanneer er immers veel vuur gedurig inkomt, wordt de lucht ijler en zet hij uit en opent hij zich [<]; als hij echter meer ontspannen samenvloeit, zet hij zich in zijn lege ruimten. Dit vuur wordt ook weggedrukt uit lucht wanneer door iets van buiten de lucht wordt samengeperst; maar als deze uitwendige oorzaak weggenomen is, dringt dit vuur (maar altijd nieuw) onstuimig de poriën in, doet de lucht weer uitzetten en maakt dat hij tot zijn vorige uitgebreidheid terugkeert.
| |
Unde ratio redditur cur vesica ad Terram illisa, resiliat, expresso nimirum primo per illisionem hanc igne, motu vero remittente, ut fit cum impeditur. Ignis praevalet, seseque poris, ut ante, insinuat, eosque denuo aperit efficitque ut majorem locum capiat aer hinc nunc quam cum compressus erat. [...] | Waaruit de reden gegeven wordt waarom een tegen de grond gestoten blaas terugspringt, namelijk doordat eerst bij de stoot dit vuur eruit geperst wordt, en de beweging verloren gaat, zodat hij geremd wordt. Het vuur heeft overwicht, en dringt zich in de poriën, zoals tevoren, en opent die opnieuw en maakt dat de lucht van nu af aan meer plaats inneemt dan toen hij samengeperst was. [...] |
| ||
* Hic ignis etiam erit loco aeris in tractione magnetica, ita ut spiritus magnetis exeuns pellat hunc ignem, atque ita ferrum a tergo ab hoc igne magis quam a fronte, qua magnetem spectat, prematur. Vide quid de hac re paulo ante dixi [<]. Sed omnia ad aerem referens, ad aerem non videtur hoc ubique referri posse, nam magnes etiam ferrum trahit quod vitro incumbit, aut potius vitro quasi affigit. Exempli gratia, sit vitrea lagena undique clausa, cujus unum latus tangat magnes, alterum vero oppositum tangat ferrum, videbis ferrum adhaerere lagenae lateri. At aer non transit per vitrum, ergo aer in lagena non minuitur, aut, si solidum vitrum fieret, eodem modo se haec habebunt; ignis vero transit vitrum et percussus a spiritu magnetis, cedit, ita ut inter magnetem et ferrum tantum non sit ignis quantum a tergo utriusque. Pellit igitur ignis impingens tergum et magnetem et ferrum ad invicem usque ad vitrum, in quo tantum ignis non est, quia ejus aliquem locum occupat spiritus magnetis, et, nisi vitrum obstaret, magnes et ferrum conjungerentur. Universalior igitur ratio videtur reddi per hunc ignem quam per aerem.') |
Dit vuur zal er ook zijn in de plaats van lucht bij magnetische aantrekking, zó dat uitstromende magneetgeest*) tegen dit vuur duwt, en dat zo het ijzer van achter meer gedrukt wordt door dit vuur dan van voren, aan de kant van de magneet. Zie wat ik even eerder over deze zaak zei°). Maar alles met betrekking tot de lucht, dit schijnt niet overal de lucht te kunnen betreffen, want een magneet trekt ook ijzer aan dat in een glas ligt, of liever zich als het ware aan het glas hecht. Bijvoorbeeld bij een glazen fles, aan alle kanten gesloten, waarvan de ene zijde een magneet raakt, en de andere er tegenover ijzer raakt, je zult zien dat het ijzer zich aan de fleswand hecht. Maar lucht dringt niet door glas, dus de lucht in de fles wordt niet minder, of, als het massief glas was, zou dit net zo gaan; vuur echter dringt door glas en getroffen door geest van de magneet, wijkt het, zo dat er tussen magneet en ijzer niet zoveel vuur is als achter elk van beide. Dus vuur dat tegen de achterkant stoot duwt magneet en ijzer naar elkaar toe tot tegen het glas, waarin niet zoveel vuur is, omdat de plaats ervan deels ingenomen wordt door magneetgeest, en als het glas niet in de weg zou zitten zouden de magneet en het ijzer zich verenigen. Een algemenere reden schijnt dus gegeven te worden met dit vuur dan met de lucht.') | |
[ *) In het Nederlands (II, 339) noemt Beeckman de 'spiritus' van de magneet: 'vlammeken' en 'geest'.] |
LichtdeeltjesLichtdeeltjes zijn geen atomem.* Ook al is licht heel fijn verdeeld, er moet toch niet gedacht worden dat de 'homogenea' ervan, dat wil zeggen de deeltjes, atomen zijn*). Atomen kunnen immers niet worden teruggekaatst, omdat er in het medium geen lege ruimte is waarin zijden zich kunnen neerzetten; wanneer licht wordt teruggekaatst door een spiegel, bestaat het eigenlijk uit veel verbonden atomen, en als deze losgemaakt zijn (wat misschien gebeurt nadat alle kracht verloren is gegaan) kan het niet meer teruggekaatst worden. Maar we zien met twee spiegels, die tegenover elkaar zijn gezet, dat een kaars ertussen talloze malen wordt teruggekaatst door de ene spiegel naar de andere [<]. En als dit niet zou gebeuren met één lichtdeeltje, zo vele malen teruggekaatst tegen de spiegels, zou de kaars niet vermenigvuldigd lijken te worden. Als immers het eerste deeltje op dit punt van deze spiegel zou invallen, vervolgens op dit punt van de andere spiegel, vervolgens op een ander punt van de eerste, dan op een ander van de tweede, enzovoorts, als, zeg ik, dit deeltje verloren gaat voordat het tien keer zou zijn teruggekaatst, zal de tiende kaarsvorm niet gezien worden, want de tiende vorm wordt niet weergegeven door andere dan door de genoemde punten van de spiegels. Dan zal dus een tweede lichtdeeltje dat op hetzelfde punt invalt ook verloren gaan, tenzij het lichamelijker is dan het eerste. Er is dus een of ander deeltje dat door al deze punten gaat voordat het geheel uiteenvalt. Toch geef ik toe dat één deeltje het gezichtsvermogen niet in beweging brengt, niet omdat het dit niet bereikt, maar omdat het alleen niet voldoende is voor het zien. Maar dingen die al in atomen zijn uiteengevallen, zetten zich terstond neer, nadat ze door vele ontmoetingen met wijkende lucht (ander lichamen die niet onmiddellijk wijken breken immers de loop van atomen af) tot rust zijn gebracht. Een atoom is namelijk van alle dingen het zwaarst, zodat het zelfs niet uit kwik kan opduiken, want niets in kwik heeft de hoeveelheid [volume] ervan en zoveel lichamelijkheid [massa]. En er is daar in het geheel niets homogeens dat zo klein is; maar als het er zou zijn, zeg ik, zou het toch niet een grotere lichamelijkheid hebben, dus ook niet een groter gewicht. En dat een atoom wordt getroffen door het neerdrukkende vuur [<] is geen wonder, omdat grote dingen ook de kleinste treffen; dus zal het ook van het oppervlak van een willekeurige vloeistof naar de bodem dalen. *) Corpusculair karakter van licht: I, 28, 92 ... [ Over 'homogenea' zie Henk Kubbinga, De molecularisering van het wereldbeeld (Hilv. 2003), p. 44 e.v.] |
WindHoe wind bij het waaien aangroeit.* Eerder heb ik veel geschreven [<] over het ontstaan van winden, ook waaruit de kracht ervan aangroeit bij het gaan; wat vooral te onderzoeken leek, daar alles wat in de lucht geschoten wordt langzamerhand trager wordt. Maar daar we menen dat die wind niet echt zuivere damp of lucht is slechts verdund op de een of andere plaats, waarvandaan die lucht- of dampdeeltjes ontsnappen maar dat tegelijk ook een grote hoeveelheid vuur meevliegt, bevat in die damp of lucht, kan gemakkelijk begrepen worden hoe de beweging sneller kan worden dan ze in het begin was. |
Want er is veel in die dampen dat al brandt, en veel dat tot branden zeer gereed is. Wanneer dan door hetgene dat al brandt en door de beweging zelf altijd meer aangestoken wordt dan er verloren gaat, neemt de beweging toe, als steeds meer en meer dampen en lucht uitzetten; wanneer er echter minder aangestoken wordt dan aangestoken was (wat gebeurt als zwavelachtige lichamen bijna verbruikt zijn) neemt de beweging af, en gaat de wind tenslotte liggen. Doch daarvoor beweegt er steeds wind (dit heb ik toen namelijk ook met zorg onderzocht), omdat de materie die het eerst ontsnapt het eerst verbruikt wordt; de volgende echter die nog dikker is, en vol van een zwavelachtig lichaam, brandt steeds meer. Zodra echter het tegengestelde gebeurt, komt de wind terstond tot rust. Het gebeurt ook, zoals Lucretius leert in Lib. 6*), dat de wind, terwijl hij waait, onderweg lichamen opneemt die ervoor geschikt zijn. En dit gebeurt omdat vliegende deeltjes lichamen verdelen die ze tegenkomen, die na de verdeling vuurmaterie afscheiden, en als deze afgescheiden is brandt ze meteen en bij het branden doet ze de beweging toenemen. Want ook al schiet hetgene dat brandt naar alle kanten, toch is het zo dat zolang als het vorige dat wil zeggen wat eerder begon te branden heviger brandt (zoals enige tijd gebeurt), zo lang ontstaat beweging als gevolg. [ *) Titus Lucretius Carus, de Rerum natura Libri sex, VI, 269 .. 322 (Ned.). ]
|