Inleiding , geboren 1744 , Venus-overgang 1761 , conjunctie 1774 , van Swinden 1780
ballingschap 1787-95 , nieuwe plannen ; 1826: Rijksplanetarium ...
[ 186 ]
Gewoonlijk geeft men levensbeschrijvingen of levensschetsen van vermaarde personen, bij of kort na derzelver overlijden; het lust mij thans zulks te doen van eenen zeer verdienstelijken landgenoot, die, hoezeer in hoogen ouderdom, nog in ons midden is. Ik doe het in de hoop, dat deze poging misschien zal kunnen dienen voor het belang der wetenschappen, vermits, kwam er eenige aanmoediging, er als nog zeer gewenschte gevolgen zouden te verwachten zijn van 's mans blijvende bekwaamheden; en wordt deze hoop niet vervuld, alsdan is het voor mij zelven eene aangename taak, om voor erlangd nut eenige |
[ 187 ]
dankbaarheid te bewijzen, en de waarde te doen kennen van des mans groote bekwaamheden, welke verhoogd en veredeld worden door eene zeldzame nederigheid en zedigheid. Om de laatste zal ik mij geheel onthouden van alle zwier en lofspraak, en mijne berigten voordragen met de meest mogelijke eenvoudigheid. EISE EISINGA is geboren te Dronrijp, een aanzienlijk en vrolijk dorp, gelegen tusschen Leeuwaarden en Franeker, op den een-en-twintigsten van Sprokkelmaand des jaars 1744. Zijne ouders, JELTE EISES, van Oosterlittens, en HITTJE STEFFENS, van Winsum, leefden aldaar in burgerlijke welvaart en in algemeene achting, door eene standvastige betrachting van hunne pligten. De vader was wolkammer, zoo als men het noemt, of liever, fabrikeur van saaljet of breiwol. Deze en zijn broeder, ANE EISES, voedden, volgens eene gewoonte aan vele Vriezen in den burger- en boerenstand bijzonder eigen, in hunnen jeugdigen leeftijd eene doorgaande zucht voor de Mathematische wetenschappen, en oefenden zich op allerlei wijze; eene zeldzame handigheid stond beider vernuft ten |
[ 188 ]
dienste. De tijd van hunne kostwinning overschietende werd uitgewoekerd, om denzelven te besteden tot het maken en zamenstellen van verschillend kunstwerk. Aangaande ANE EISES kwamen mij minder berigten ter hand dan van JELTE, den vader van het voorwerp onzer beschouwing. Daar wordt nog, als het werk van zijne jeugd, bewaard een tweemast galjootschip van negen voeten lengte, met alle deszelfs toebehooren, en in de juiste evenredigheid vervaardigd, zoo zelfs, dat er één man mede te water konde gaan; eens heeft hij het aan de Zaan, destijds nog de hoogeschool der scheepsbouwkunde, vertoond. Het toeval, dat het orgel in de kerk te Dronrijp, alwaar hij kerkvoogd was, grootelijks moest hersteld worden, maakte hem bekend met de inrigting van zulk een kunstwerktuig, en nu ondernam hij weldra om een huis-kabinetorgel zamen te stellen; een liefhebber zijnde van de zangkunst, had hij vroeger een klavecimbaal-staartstuk vervaardigd van vier registers, hetwelk zeer wel was uitgevallen. Zijne liefhebberij viel vooral op het uitdenken en maken van zonnewijzers, waaromtrent |
[ 189 ]
hij doorgaans vereenigd werkte met RIENTS en KLAAS PIERS SALVERDA, wonende te Salverd bij Franeker. Deze muntten uit boven velen hunner landgenooten, door vernuft, oordeel en werkvermogen (*). Elkander bijstaande, berekenden en teekenden zij met hun drieën allerlei soort van dergelijke werktuigen voor alle plaatsen en tijden. Van twee kunststukken door hen gezamenlijk bewerkt, is de geheugenis nog bewaard, hoezeer beide, gediend hebbende tot tuinsieraden te Dronrijp en te Salvert, waarschijnlijk, (*) Het zoude van belang zijn, indien men konde nasporen en opgeven, wat er door deze vernuftige en bekwame broeders is uitgedacht en bewerkt; zoo ik meen te weten, zijn de fraaije zonnewijzers, een opengeslagen boek verbeeldende [^], met slaande bladen op eenen lessenaar, en welke men nog wel eens in Vriesland ontmoet, bepaaldelijk van hunne uitvinding. Bij hun geslacht scheen de zucht en de geschiktheid voor Mathematische wetenschappen erfelijk te zijn; thans zijn er nog zonen van hunnen broeder PIETER, in Vriesland, aanwezig, die den naam ophouden en waardig zijn. De geleerde WYBO FYNJE, die, was hij in de letterkundige wereld gebleven, zeker door zijne groote bekwaamheden in de hoogere wiskunde, zeer beroemd zoude zijn geworden, was ook uit dit geslacht afkomstig. |
[ 190 ]
door tijd en weder geheel zullen vergaan zijn. Op eene ronde schijf, als een hellend vlak vastliggende, evenredig met den aequator, konden beweegbare schijven gelegd worden, welke met wijzers voorzien en in eenen bijzonderen zamenstemming met elkander gebragt, op eene zeer eenvoudige en vernuftige wijze den waren tijd deden kennen door het licht der zon, en tevens dienden tot verstand en opheldering van verscheidene sterrekundige waarheden en leeringen. De uitdenking en zamenstelling van dit kunststuk is voor de wetenschappen van een bijzonder belang, omdat hetzelve zoo veel invloed heeft gehad op de leiding en vorming van onzen EISE voor de werktuig- en sterrekunde. Vervolgens heeft de vader zijn vernuft en zijnen vindingrijken geest doen blijken door het zamenstellen van eene kunst-draaibank, welke nog aanwezig is, en waarvan men de volledigheid eenigzins kan beseffen, wanneer men weet, dat de schijven voor het Planetarium, door den zoon later vervaardigd, en welke somtijds van acht-en-twintig duim middellijns waren, ook de assen van negen tot elf voeten lengte, op dezelve zijn gedraaid.*) [ *) Van Swinden (1780), p. 10-11.] |
[ 191 ]
De vader bemerkte spoedig den helderen geest en de genegenheid tot de wiskunde bij den zoon. Hij leidde denzelven wel op tot het bedrijf, waarin hij zijn bestaan vond, dan gaf hem tevens gelegenheid tot het leeren van andere zaken. De zoon begaf zich*), nog zeer jong zijnde, naar Franeker, om aldaar onderwijs te erlangen van WILLEM WYTSES, een burgerman, die vrij wel ervaren was in de wiskunde. Bij dezen meester heeft hij de rekenkunde, de zes eerste en het elfde en twaalfde boek van EUCLIDES doorgeloopen, en iets, doch zeer weinig van de algebra geleerd. Vervolgens erlangde hij nog eenige handleiding in de klootsche driehoeksmeting, de schikking van het hemelsgestel, het gebruik der astronomische tafelen en het berekenen der eclipsen; doch dit onderwijs was gebrekkig, omdat de meester aan den leerling geene boeken over de wis- en sterrekunde konde bezorgen, behalve de sinustafelen en de astronomische tafelen van VAN DER MOLEN°) en LA HIRE [^]. EISINGA zag en schreef de geschriften van zijn meester na; hij bewerkte alles wijders door zijn eigen vernuft; de zucht wakkerde gestadig aan, en hiertoe werkte [ *) "ééns 's weeks", volgens van Swinden, p. 6 .] [ °) Symon van de Molen, Astronomia of Hemel-loop-kunde, Amst. 1702; lijst van zijn publicaties. Daarbij: De volmaakte Boots-man, Amst. 16.., over "De toetakeling der Scheepen ... De ervarentheyt ... De Konst der Stierlieden".] |
[ 192 ]
niet weinig mede de kennis aan eenen zeer bekwamen Vrieschen wis- en sterrekundigen, WYTSE FOPPES DONGJUMA [^]. Deze had naam verworven door het vervaardigen van bij uitstek naauwkeurige mathematische instrumenten. Toen de aandacht van alle sterrekundigen in den jare 1760 bijzonder werd geleid, om het merkwaardig verschijnsel, dat de planeet VENUS, op den zesden van Zomermaand 1761, voorbij de schijf der zon zoude gaan, bedacht hij een nieuw zamenstel van gereedschappen, hetwelk tot de naauwkeurige observatiën zoude kunnen dienen [^]. Hem werd van Staatswege toegestaan, deze gereedschappen niet alleen op 's lands kosten te vervaardigen, maar ook alles, wat tot de observatie betrekkelijk was, in het werk te stellen op Cammingaburg (*) bij Leeuwarden, en het mogt EISINGA gebeuren, destijds zeventien jaar oud zijnde, hierbij tegenwoordig te zijn. De waarneming, door WYTSE FOPPES gedaan, viel zo gelukkig uit, dat dezelve naam verwierf in de geleerde wereld [^], vooral (*) Destijds een oud vervallen slot, later een kruid-magazijn en thans afgebroken. |
[ 193 ]
nadat de man zelf daarvan een berigt had gegeven in zeker werkje, getiteld: Korte, edoch zakelijke aantekeningen [^], enz. En wat voor onze beschouwing thans bijzonder dient, is het, dat dezelve den grootsten invloed op EISINGA heeft gehad, ter beklijving van zijne zucht voor de astronomie. Onafgebroken bleef hij voortgaan. Eene zijner eerste pogingen schijnt geweest te zijn, om het voorbeeld van zijnen vader in het vervaardigen van zonnewijzers, te volgen, en het een en ander hierover ten papiere te brengen. Hiervan, en van zijne diepe ervarenis in dezen, bestaat nog het volledigste bewijs in een geschrift in folio, hetwelk als nog bewaard, en door den Hoogleeraar VAN SWINDEN met goedkeuring is gezien. Zonder te weten, dat de beroemdste sterrekundigen te Parijs, Londen, Berlijn en Weenen, en in Italie, gewoon waren, om ter bevordering der sterrekunde de standplaatsen van de planeten te berekenen, verrigtte hij hetzelve te Dronrijp en te Franeker, en maakte bij het begin van elk jaar tafels voor elke maand, om de planeten bij zijne |
[ 194 ]
waarnemingen gemakkelijker te kunnen vinden (*). Vroeger had hij zich beijverd, om zeer naauwkeurige uitrekeningen te maken van alle zons- en maansverduisteringen, welke in de achttiende eeuw zouden plaats vinden, vergezeld van de afteekeningen van zulke, welke te Franeker zigtbaar zouden zijn, en zoodanig dat met een' opslag van het oog het uur van het begin, van het midden en het einde der verduistering, de grootte derzelve, aan welken kant zij beginnen en geschieden zal, zoo als ook den schijnbaren weg van de maan, gewaar wordt. De Hoogleeraar VAN SWINDEN schonk aan deze verhandeling, welke bij de honderd bladzijden in folio beslaat, insgelijks zijne goedkeuring. Met rede zeide deze geleerde [p. 7], ter gelegenheid dezer vermelding: dat, had de Fransche geleerde, DU VAUCEL, door het bewerken van eene gelijke poging lof verdiend, deze niet minder toekwam aan den Vrieschen jongeling, die bij groot verschil van omstandigheden, geheel in stilte, in den (*) EISINGA zag het werk: La connoissance des temps, voor het eerst op den 16 Maart 1780. |
[ 195 ]
ouderdom van achttien jaren, hetzelfde verrigtte. In den toestand van EISINGA kwam eerlang eene groote verandering, door dat hij zich in den jare 1768 als wolkammer vestigde te Franeker, na in het huwelijk te zijn getreden met PIETJE JACOBS, eene eerbare jonge dochter, van Hylaard geboortig. Hij koos deze plaats ter woning, meer omdat aldaar destijds de wolkammerij eene der hoofdneringen was (*), dan omdat er de hoofdzetel stond der geleerdheid in Vriesland. Hier leefde hij eenige jaren geheel in stilte, en hield zich buiten alle aanraking met geleerden. Dit was waarlijk in zoo ver ongelukkig, vermits hij, was hij vroeger bekend geworden met de Hoogleeraren YPEY en VAN SWINDEN, tusschen de jaren 1768 en 1780, in welk laatste jaar de kennis met beiden ontstond, zeker zeer veel had kunnen leeren. Zoo veel de beslommeringen der huishouding (*) Te dien tijde werden aldaar tweemaal honderd duizend pond wol verwerkt, aan welker bearbeiding tusschen de tien en veertien stuivers het pond, meerendeels door vrouwen en kinderen werd verdiend; thans naauwelijks twintig duizend pond. |
[ 196 ]
en der kostwinning maar eenigzins toelieten, werden de snipperuren in stilte aan wis- of sterrekundige oefeningen besteed; waarschijnlijk zoude hij, indien er geen zeldzaam toeval had plaats gevonden, echter nooit zijn overgegaan om de groote en grootsche poging te ondernemen, waardoor hij nu beroemd is geworden. In Bloeimaand van den jare 1774, was de stand der planeten zoodanig, dat JUPITER, MARS, VENUS en MERCURIUS, zoo als ook de MAAN, zich in het hemelteeken: de ram, zouden bevinden. Er stond in Vriesland en schrijver op, die in een boekje, getiteld: Godgeleerde en philosophische bedenkingen over de conjunctie van de planeten JUPITER, enz. [^] betoogde dat deze conjunctie invloed zoude kunnen hebben op onzen aardbol, ja ook op het geheele zamenstel waartoe wij behooren, zoo zelfs, dat dit eene voorbereiding of begin konde worden van de ontsloping en vernieling van hetzelve, enz. Deze schrijver noemde zich: een liefhebber der waarheid. Zoodra was dit boekje niet aangekondigd, of er werden allerlei dingen voorspeld, en wel niets minder, dan dat de wereld op den |
[ 197 ]
achtsten van Bloeimaand van dat jaar stellig zeker zoude vergaan. Hierdoor werden de gemoederen van velen in Vriesland ontrust; er bemoeiden zich drukkers en liedjeszangers belangshalve mede, en nu werd de algemeene boete door de laatste op sluizen en bruggen gepredikt; het liep zoo hoog, dat de regering er zich mede bemoeijen moest, en nadat de aangekondigde boekjes waren opgehaald en de liedjeszangers waren vastgezet, liet dezelve een notificatie uitgaan, om de ingezetenen gerust te stellen, met verklaring dat er op dien dag niets anders gebeuren zoude, dan dat men 's morgens, voor den opgang der zon, bij helder weder, de vier gemelde planeten en de maan, in gezegde teeken zoude zien; wijders, hoe men van eene kundige hand onderrigt was, dat de bewegingen van MERCURIUS en MARS geenen invloed op de aarde hebben, enz. (*) Hoezeer dit Berigt van wege de regering wel eens het voorwerp werd van spotternij, had het echter eene gewenschte uitwerking (*) Alles wat tot dit voorval betrekkelijk is, is vermeld in het tijdschrift: De Denker, XII [p. 166-8]. Zie ook de Nederlandsche Jaarboeken, 1774. St. I. |
[ 198 ]
bij velen, en de dag, welke met zoo veel angst was vooruit gezien, liep ten einde zonder eenige moeite en gelukkig met het schoonste weder. Voor de wetenschappen hadden alle deze bewegingen echter een gunstig gevolg. EISINGA had op zijne tafelen van den stand der planeten alles nagegaan, en nu viel het hem in, hoe aangenaam het zijn zoude, een werktuig te hebben, waardoor men te allen tijde den waren stand der hemelsche ligchamen zoude kunnen gewaar worden, en waarbij men dan van alle berekening in het toekomende zoude zijn bevrijd. Deze gedachte werd aanstonds gevolgd door het besluit, om zulk een werktuig, een planetarium, te vervaardigen. "Het is," zegt de Hoogleeraar VAN SWINDEN, bij de vermelding van dit besluit, "groote geesten alleen eigen, zoo groot een' stap in eens te doen. De zwarigheden welke er zich opdeden, werden wel ingezien, doch verdwenen spoedig." Op verlangen van zijne vrouw, om eenige bepaling van tijd, binnen welke het groote werk moest zijn afgeloopen, nam hij het aan op zeven jaren. |
[ 199 ]
De handen werden dadelijk aan het werk geslagen. Alles werd eerst welberekend, overdacht, geschetst, geteekend en daarna gemaakt door den man zelven (*). De wolkammer werd beurtelings een rekenaar, werktuigkundige, teekenaar, uurwerkmaker, timmerman, draaijer en wat dies meer zij; zonder eenige vertooning te maken, vorderde hij dagelijks in stilte. Hij zoude spoediger gereed zijn geraakt, was hij niet geroepen geworden tot allerlei lastposten, welke in eene kleine stad kunnen vallen: collectant voor de armen, officier der schutterij, lid der stedelijke regering, en armenvoogd. Tot collecteur van 's lands middelen op de brandewijnen en havenspeciën aangesteld, gaf hij eenige zeer naauwkeurige en den kooplieden en collecteurs dienstige lijsten in het licht, waarin men den impost van allerhande waren op het naauwleurigst berekend vindt. De schrijver maakte bij de uitgaaf in den jare 1778 eenige melding [>] van het planetarium, waaraan hij werkte, dan deze lijsten kwamen alleen in handen van hen, (*) Alleen zijn er vier koperen raderen door eenen uurwerkmaker vervaardigd. |
[ 200 ]
voor wie dezelve vervaardigd waren, en zijne poging bleef nog onbekend. Het was in Sprokkelmaand van den jare 1780, dat de Hoogleeraar VAN SWINDEN, destijds te Franeker woonende, het eerst berigt erlangde van het bestaan van dit kunstwerk in zijne nabijheid. Op den twee-en-twintigsten van die maand bezag dezelve het planetarium voor het eerst (*). "Vervoerd in eene wezenlijke (*) De Hoogleeraar NICOLAAS YPEY [portret] zag hetzelve op den dertienden van Lentemaand, en was even opgetogen als de Hoogleeraar VAN SWINDEN. EISINGA had met denzelven insgelijks geene betrekkingen vroeger aangegaan. Het is opmerkelijk, dat hij tevens geene had gezocht met andere wis- en werktuigkundigen, of instrumentmakers, destijds in Franeker wonende, behalve met zijn' eersten leermeester, WILLEM WYTZES, die omtrent den jare 1774 is overleden. Onder de eerste verdienen DIRK DODINGA, DOUWE WYTEMA, MARTEN CLAVER en WOUTER VAN DER WERF herinnering; van de laatste, JAN VAN DER BILDT, de Oude, en SYBRAND TAEKES VAN DER VLIET. Men neme dit berigt niet aan als een beklag over de naauwgezette zelfgenoegzaamheid van onzen EISINGA, ook niet als of ik gelooven zoude, dat hij van deze laatsten eenige diensten zoude hebben kunnen erlangen, gelijk van de Hoogleeraren YPEY en VAN SWINDEN, maar om zijne volstrekte oorspronkelijkheid en dat het geheele planetarium in alles zijn eigen werk is, te meer te doen uitkomen. DOUWE WYTEMA werd naderhand de meest vertrouwde vriend van onzen EISINGA, dan zij werkten en spraken te zamen zelden aan en over wiskundige zaken. |
[ 201 ]
verrukking," (ik gebruik de eigene woorden van den grooten man, den waardigsten kunstregter) "over de innerlijke fraaiheid van dit alles, en als overstelpt door de veelvuldigheid der stukken, misschien ook door de verwondering, had ik alle deelen niet in eens kunnen gadeslaan." Bij de volgende bezoeken bevond de Hoogleeraar alles aanwezig, hetwelk hij vermeende dat er zoude ontbreken; gestadig ontdekte hij nieuwe fraaiheden, en toen hij alles volkomen had leeren kennen, nam hij een besluit, hetwelk hem zelven zoo wel als onzen EISINGA tot de grootste eere verstrekte. Den pligt beseffende, van een' geletterden persoon om niets, hetwelk tot de bevordering van kunst en wetenschap dienen kan, te verwaarlozen, en tevens dien van een goed burger, om iemand, die tot eer van de stad verstrekt, waarin men leeft, meer bekend te maken, liet de Hoogleeraar het er niet bij |
[ 202 ]
blijven, om eene korte schets van dit kunststuk aan de akademie van wetenschappen te Brussel, en aan de voornaamste sterrekundigen, en anderen zijner correspondenten, door geheel Europa mede te deelen, maar hij besloot tevens om eene volledige beschrijving te geven van alles, voornamelijk met het oogmerk om hen, die het planetarium later mogten bezien, in staat te stellen, hetzelve naar eisch te beoordeelen. Deze beschrijving kwam reeds in het zelfde jaar (1780) in het licht, en werd met ongemeene deelneming en goedkeuring ontvangen*); kort daarna werd er reeds naar eenen nieuwen druk verlangd, en het verdient verwondering, dat men dezelve niet met bijvoeging van twee platen en in de Fransche taal heeft uitgegeven. EISINGA is meermalen er op bedacht gemaakt, doch waarschijnlijk heeft des mans nederigheid veroorzaakt, dat hij aan dien raad geen gehoor heeft verleend. Thans behoort dit boekje reeds onder de zeldzaam voorkomende, en daar ik anders mijne lezers, wat de beschrijving betreft, tot hetzelve zoude kunnen verwijzen, zoo zie ik mij thans verpligt, om, zal men van EISINGAs hoofdwerk iets weten, een kort overzigt [ *) Bespreking in Vaderlandsche letteroefeningen II-1 (1780), 598-603. Andere edities: 1824/31/51/1994.] |
[ 203 ]
van den inhoud van dit boekje te laten volgen, hetwelk echter uit hoofde van de kortheid en kracht, waarmede deze beschrijving vervaardigd is, in weerwil van de meest-mogelijke klaarheid, moeijelijker was, dan ik zelf vermoedde. Alles wat voor sterrekundigen bepaaldelijk geschreven is heb ik laten liggen. De beschrijving is opgedragen aan des Hoogleeraars waardigen broeder, Mr. S. P. VAN SWINDEN, en in deze Opdragt is veel licht verspreid over het geheel. Aan hen die twijfelen mogten, wordt het: komt en ziet, toegevoegd; uit dezelve meenen wij het volgende te mogen overnemen [p. XII]:
|
[ 204 ]
|
[ 205 ]
In de Inleiding wordt na eenen wenk over het wonderbare, dat een vindingrijke geest somtijds door eigene krachten en als in eene vlugt tot een doel geraakt, waartoe onderwijs en hulp anderen bezwaarlijk brengen door den Hoogleeraar het belang geschetst van zulke werktuigen, welke dienen om de bewegingen en stand der hemelsche ligchamen te doen kennen. Kortelijk stipt hij de voornaamste ondernemingen en vorderingen van des menschen geest in dezen aan, en vermeldt de meest verdienstelijke mannen en hun werk; hij bepaalt zich daarna tot onzen |
[ 206 ]
kunstenaar, van wien hij eenige der levensberigten geeft, door ons vermeld. I. [p. 12] Uit de Algemeene Schets ziet men dat het kunststuk ten toon is gesteld in een net betimmerd vertrek [^]. Het eigenlijk Planetarium is aan eenen aangehechten zolder, tusschen welken en den eigenlijken welke boven de balken is, het raderwerk verborgen ligt. Een Planispherium of Hemelplein is boven de bedstede, en de verschillende wijzerplaten en wijzers, dienende voor het kennen der verschijnselen van de zon, en de maan zijn aan de zijpaneelen, welke deze van het middenvak scheiden, aan de pilasters of aan de zoldering verdeeld. Alle bewegingen worden geregeld door één uurwerk, uit slechts vier raderen bestaande, en het geheele werk kan, door eene allereenvoudigste uitvinding met eene kruk spoedig bewogen worden, hetzij voor onderwijs, hetzij om den gelijktijdigen stand der planeten enz. in verledenen of toekomenden tijd aan te wijzen. II. [p. 20] Het Planetarium. Hetzelve vertoont de planeten van dit zonnestelsel, in hunne |
[ 207 ]
omloopskringen, voor zoo verre dezelve in 1780 bekend waren: (URANUS, PALLAS, CERES, JUNO en VESTA, zijn later ontdekt) Aan alle vereischten, welke in een volledig planetarium verlangd worden, wordt hier voldaan, en men ziet hier de planeten in hare betrekkelijke afstanden en ware uitmiddelpuntigheden, draaijende in hare ware tijden om de zon. Te allen tijde zal men de lengte, breedte, knoopen, verste en naaste punten, duidelijk en gemakkelijk kunnen gewaar worden. Zij volgen verder de wetten der ware anomalie en leggen in gelijken tijd minder ruimte af, bij het verste en naaste punt. Op de randen der sleuven, waarin de stijltjes, waaraan de bollen gehecht zijn, zich bewegen, zijn de graden en andere vereischte aanwijzingen geteekend. [fig.] Buiten den kring van SATURNUS is nog eene sleuf, waarin zich een wijzer beweegt, welke den schijnbaren stand van de zon op de ecliptica aanwijst; tevens de maand en den dag. Op eene zeer vernuftige wijze doet dezelve eene gelijk- en ongelijkvormige beweging kennen, alsmede de graden der declinatie van de zon, zuider- of noorderbreedte van den aequator. Bij SATURNUS en JUPITER zijn wel |
[ 208 ]
de satellieten afgebeeld, doch dezelve bewegen zich niet om de bollen; dit geschiedt wel door de MAAN om onzen aardbol, ook om hare as, en met de aarde om de zon; de lichtgestalten van dezelve worden hierbij kennelijk aangewezen. III. [p. 39] Bij de Vergelijking van dit planetarium met andere, en wel met de beroemde beweegbare spheer te Leijden*), wordt aan hetzelve de eer der meerdere voortreffelijkheid boven allen toegekend; dezen mogen in eenig deel iets bezitten, hetwelk hier niet bestaat, behalve de grootere duidelijkheid, door dat men het werktuig boven het hoofd en in eens ziet, is hier eene meerderheid over het algemeen; ons bestek laat geene aanwijzing in de deelen toe. IV. [p. 51] Het kunststuk wordt nog meer bewonderenswaardig, wanneer men de zwarigheden overweegt, welke overwonnen moesten worden. EISINGA moest zijn werk inrigten naar het bestek, en zoude de aangehechte zolder niet te laag komen, dan waren hem de balken in den weg; hierdoor moest hij drie assen in plaats van ééne gebruiken. In de [ *) Van Swinden, 38n: "Hoewel de Vroedsman doorgaands eens 's Jaars naar Leiden, uit hoofde zijner Wol-Negotie reist, had zyn Ed. nimmer gehoord dat de Bibliotheek van die Stad met eene cierlyke beweegbare Sphaera pronkt: veel min had zyn Ed. dezelve ooit gezien.] |
[ 209 ]
kas was geene genoegzame ruimte voor den slinger, enz. Alle deze zwarigheden kwam hij door zijn vernuft te boven; ook die, welke aan het werk eigen zijn, door de moeijelijkheid in de berekening der vereischte tanden in de raderen en rondsels, bij zoo vele verschillende bewegingen; en dit alles werd nog bijzonder vermeerderd door de bijvoeging van het hemelplein en de maanwijzers, welke, bij geene der Planetariums te vinden, de waarde van dit werk zoo bijzonder verhoogt. V. [p. 58] Het hemelplein en de zonnewijzers. a. Het eerste is een cirkelvlak van ongeveer acht-en-twintig duim middellijns; hierop zijn de voornaamste sterren geteekend, welke ooit te Franeker kunnen gezien worden. De evennachtslijn is in graden verdeeld; de ecliptica in teekenen, en maakt eene sleuf, waarin zich een zonnetje, op een stijltje gehecht, beweegt. Dit hemelplein wordt rond gedraaid achter een paneel, waarin eene opening is van negentien duim middellijns; de rand van deze opening, de gezigteinder, is in vier-en-twintig uren verdeeld, waarvan maar zeventien |
[ 210 ]
zijn geschilderd, omdat de zon nooit langer boven de kimmen is. Het middelpunt van dezen gezigteinder is ons zenith of toppunt; van hier gaan gebogene lijnen naar den rand, om de acht hoofdstreken van het kompas aan te wijzen, en regte, tot aanwijzing der uren, en alzoo zijn de stand der zon en sterren naauwkeurig waar te nemen. Het hemelplein draait eens rond in drie-en-twintig uren, zes-en-vijftig minuten en vier seconden; het bord, waaraan de zon gehecht is, in vier-en-twintig uren, en alzoo loopt de zon in één jaar de geheele ecliptica door; men ziet alzoo de schijnbare dagelijksche beweging der sterren en zon, en bovendien de jaarlijksche beweging van de laatste. De zon wijst ook op het hemelplein het uur des dags; wanneer dezelve ondergaat komt er een wijzertje op, hetwelk den tijd aanwijst tot aan de opkomst. De Hoogleeraar weidt breedvoerig uit over het vernuft en de kunst der vervaardiging, en gaat niet voorbij, dat het hier niet de ware tijd, maar de gemiddelde zonne-uren zijn aangewezen. Hij voorspelt hier, dat de vervaardiger dit gemis zeker bij nadere bewerking |
[ 211 ]
zoude kunnen aanvullen, zoo als thans het geval zoude zijn. b. [p. 75] Bij de vergelijking van dit hemelplein met anderen, doet de Hoogleeraar deszelfs bijzondere voortreffelijheid van hetzelve opmerken; bij geen ander is de dubbele beweging van de zon aangewezen, en eigenlijk komt er geen der bestaande met dit in vergelijking, behalve een van eenen anderen kunstenaar in Vriesland, den horologiemaker, TJEERD RADSMA, te Harlingen; hetwelk aan den Hoogleeraar bekend werd na het bewerken en afdrukken der beschrijving. c. [p. 85] De zonnewijzers. Behalve door het zonnetje, op het hemelplein, wordt den juisten tijd van den op- en ondergang der zon nog aangewezen door wijzers aan den zolder. Hierbij zijn de hoogst merkwaardige bijzonderheden opgegeven, dat deze wijzers niet rondloopen, maar voor- en achteruit gaan, en zich hierbij niet met eene eenvormige snelheid bewegen, maar dan zeer langzaam, dan veel sneller gaan. Het middel door EISINGA hiertoe aangewend, is ongemeen vernuftig, eenvoudig en naauwkeurig. VI. [p. 89] De maanwijzers. Deze maken een gewigtig |
[ 212 ]
deel van het kunstwerk uit, en daar dezelve bij geen vroeger vervaardigd planetarium gevonden worden, brengen zij veel bij tot de meerdere voortreffelijkheid. Wij stippen hiervan alleen aan, dat dezelve zich laten brengen: a. [p. 91] Tot de verschijnselen met betrekking tot de zon of de lichtgestalten der maan. b. [p. 100] De verschijnselen van den loop der maan om de aarde; c. [p. 110] Die van den op- en ondergang der maan. d. [p. 117] De eclipsen. a. Voor het eerste is één wijzer, waaromtrent de Hoogleeraar bijzonder veel opmerkelijks vermeldt; dezelve draagt tot opschrift: afstand der maan van de zon. De kunstenaar heeft de lichtgestalte aangewezen, volgens opgave van APPIANUS en GEMMA FRISIUS (*), door het omdraaijen van een plaatje, waarin zich een rond gat bevindt, en hetwelk bewogen wordt boven eene andere plaat, waarop een hart zonder punt geteekend is; deze aanwijzing scheen geheel vergeten; zoo herleven somtijds verlorene zaken. (*) Cosmographia, Antw. 1584, p. 189. [Ned.: Antw. 1561, fig. met uitleg erna; vgl. Amst. 1598, fig. (dag en nacht nu aan de goede kant) en fol. 102 erna.] |
[ 213 ]
b. Voor het tweede zijn vijf wijzers. 1. Maans verste punt. 2. Afstand der maan van het verste punt. 3. Maans klimmende knoop. 4. Afstand der maan van den klimmenden knoop. 5. Afstand der maan van Aries c. Voor het derde zijn twee wijzers. 1. De maan komt op. 2. De maan gaat onder. d. Voor het vierde deel zijn geene bijzondere wijzers, doch de eclipsen zijn zeer naauwkeurig uit de vorige, in verband beschouwd, waar te nemen. Na dit alles gaat de Hoogleeraar over, om alles zamen te trekken, en besluit [p. 122] met hetzelve een volledig hemelsgestel te noemen, en hoe moest hierbij een ieders verwondering rijzen, wanneer men overweegt, dat hier een getal van honderd en drie raden, rondsels of ringen zijn aangebragt, en hoe veel er noodig is geweest, om derzelver uitwerking, als meer dan vijf duizend negen honderd tanden bedragende, te berekenen. De Hoogleeraar eindigt zijn werk met eene opgaaf |
[ 214 ]
van datgene, waarover nog iets te wenschen overblijft, in de hoop, dat de vervaardiger door zijn vernuft dit alles nog eens zal te boven komen en kunnen aanvullen (*). (*) Sedert de uitgave van deze beschrijving, in 1780, heeft EISINGA, door zijn vernuft, verscheidene verbeteringen en veranderingen aan het planetarium gemaakt; de voornaamste zijn de volgende: Om den gevraagden stand der planeten naauwkeurig te kunnen zien, zoo als het in §. 42. beschreven wordt, heeft hij een bolletje met een koord van den bol, de aarde, doen afhangen, en een ander uit het middelpunt van de geschilderde zon. Als men nu de geocentrische plaats van eene planeet wil weten, houdt hij den draad, welke van de aarde afhangt, over de planeet en ziet dan te gelijk over den draad van de zon, op de graden van de ecliptica; de uitkomst van dit laatste wijst de gevraagde plaats aan, op eene uiterst eenvoudige en voldoende wijze. In de maanwijzers is insgelijks eenige verandering gemaakt. De wijzerplaat, de lichtgestalten van de maan voorstellende, en door den Hoogleeraar VAN SWINDEN, op bl. 91, tot 100 beschreven, is aan den zolder gebragt; aldaar worden nu de lichtgestalten aangewezen door eenen langen wijzer, die in negen-en-twintig dagen, twaalf uren en vier-en-veertig seconden eens rond gaat, en op vier-en-twintig verschillend geschilderde manen wijst. De wijzerplaat, in §. 109. beschreven, is insgelijks aan den zolder overgebragt, en hier wordt nu de ware lengte der maan, op de ecliptica met grooter wijzer, zeer duidelijk en naauwkeurig aangetoond. Door deze verbetering is er eene geheele verschikking in het raderwerk gekomen. |
[ 215 ]
Bij de zamenstelling van dit voortreffelijk geschreven werkje, is de Hoogleeraar kennelijk geheel en gestadig doordrongen geweest van het gevoel van verwondering en genoegen over de schoonheid en voortreffelijkheid van het kunststuk, en waarlijk bij het lezen deelt men in de warmte van deszelfs edel hart; nergens drukt hij dit gevoel waardiger uit dan op bl. 75, alwaar hij vermeldt, dat de maker bij de vervorming van hetgene men in, of op eenen halven kloot ziet, tot een plat, hetwelk men de: projectio stereographica, noemt, datgene door zijn eigen vernuft had bewerkt, hetwelk bij VARENIUS [^} [^]
en andere schrijvers wordt geleerd, zonder van het bestaan dezer geschriften en de daarbij opgegevene wiskundige regels iets te weten; en nu laat de schrijver volgen:
|
[ 216 ]
Waarlijk, als wij den omvang en de waarde van de geheele poging des Hoogleeraars nagaan, dan moeten wij het als het gelukkigste toeval in het leven van EISINGA aanmerken, dat hij en zijn werk aan den geleerden VAN SWINDEN zijn bekend geworden. Geprezen te worden door eenen geprezen man was te allen tijde eene wenschelijke zaak, maar met zoo veel kunde en met zulk eene treffende eenvoudigheid, welke het echte en eenige kenmerk der waarheid is, geprezen te worden, is zeker dubbeld aangenaam. |
[ 217 ]
men nu nog bij de lezing als zeker zoude stellen, dat namelijk elke landgenoot en elke voorstander van kunst en kennis zich opgewekt zoude vinden, om den oorspronkelijken en vindingrijken kunstenaar voor het rijk der wetenschappen te bewaren en hem in staat te stellen een nieuw werk te beginnen, op eene wijze, dat zijn wil en vernuft door geen gebrek aan ruimte of geld beperkt waren, is waarlijk te verwonderen; de grond van beschuldiging valt niet geheel weg met de reden van deze traagheid in den loop der tijden te zoeken. Dat wij nu overgaan om des mans leven en bedrijf verder na te gaan. Hij hield het woord aan zijne echtgenoote gegeven; in den jare 1781 was het kunststuk, ook wat de uitwendige sieraden betreft, geheel afgewerkt. Sedert kwamen er in Franeker geene vreemdelingen, of het planetarium van EISINGA werd als de meest bezienswaardige zaak aangewezen, en gestadig werd het door vreemden en inboorlingen met deelneming bezien (*). (*) Onder de voornaamste personen, die het planetarium voor den jare 1787 bezagen, zijn te vermelden: de Hertog van Saxen Gotha, door den beroemden P. CAMPER [^] vergezeld, en de Prins GALLITSIN. |
[ 218 ]
Gerucht ging er van uit, buiten en binnen 's lands, en eindelijk ontving de waardige man ook eenig blijk van goedkeuring van wege de Hooge regering. Bij de Staten van Vriesland werd het volgende besluit genomen:
|
[ 219 ]
|
[ 220 ]
met eene bijzonder schraalheid en koude. Op het zilver is niets te vinden, het zij opschrift of wapen, hetwelk aan het doel of aan den oorsprong herinnert; het is ook geenszins op eene waardige wijze bezorgd; in plaats, dat het door of van wege de Hooge regering op eene statige wijze naar eisch werd overhandigd, is het onzen verdienstelijken man te huis gebragt door den knecht van den zilversmid. Hoezeer van dit besluit nergens, zoo veel mij bewust is, eene openlijke bekendmaking, zelfs niet in de jaarboeken, heeft plaats gevonden, werd het onder de hand nog al verspreid, en zoo werkte het, vooral door de zeldzaamheid, mede om des mans naam meer bekend te maken, en het heugt mij, dat de belangstelling in dit kunstwerk en den kunstenaar, voor en in den jare 1787, gestadig toenam. Aan EISINGA was bij de jaarlijksche verdeeling der commissien van wege de Burgemeesteren en Vroedschap in dat jaar den last opgedragen van toezigt over de zaken der schutterij. Deze benoeming had voor hem en zijn werk deerlijke gevolgen. Hij werd hierdoor vooral en door den loop der zaken medegesleept |
[ 221 ]
in den draai der beroeringen, welke Vriesland en Franeker destijds schuddeden en hij leed naderhand zeer veel, door de vervolgingen, welke later in Vriesland plaats vonden. Onder meer en min bezwarende omstandigheden, bleef hij tot in 1795 van zijne woonplaats en van zijn geliefd planetarium verwijderd, en het leed trof hem te meer, daar hij in het jaar 1788 zijne deugdzame echtgenoote verloor. Nog gedurende zijne ballingschap hertrouwde hij aan TRYNTJE EELKES SICKEMA, geboortig te Visvliet, in Groningerland, met welke waardige vrouw, die nog in leven is, hij aldaar eenigen tijd woonde. Na zijne terugkomst in Franeker, heeft hij het Planetarium wederom aan den gang gebragt, en het waar het noodig was verholpen, zoo dat het in Zomermaand van dat jaar wederom konde bezigtigd worden. Toen en later tot de behartiging van verschillende zaken voor de stad zijner inwoning, de provincie Vriesland en de algemeene belangen des vaderlands geroepen, heeft hij dezelve met ijver en trouw bij onbesprokene braafheid en belangeloosheid waargenomen. In den jare 1797 benoemd tot Curator der Akademie |
[ 222 ]
te Franeker, heeft hij door zijne medewerking tot het herstel van de Hoogeschool aldaar, uit derzelver zoo deerlijk vervallen staat geene mindere eere verdiend, dan aan YME FREERKS TICHELAAR is te beurt gevallen, door de lofspraak van den Hoogleeraar WASSENBERG.
|
[ 223 ]
Hij voegde hierbij:
|
[ 224 ]
|
[ 225 ]
|
[ 226 ]
Ik kan mijne gewaarwordingen niet mededeelen, welke ik ondervond bij het zien en overwegen van dit een en ander. Wat zoude het eene heerlijke zaak zijn, boezemde ik uit, indien ons vaderland zulk een volmaakt en grootsch kunststuk aan den vreemdeling konde toonen. Ik zag de geschikte plaats op de zaal der bibliotheek, in het gebouw der gewezene Akademie te Franeker (*) en |
[ 227 ]
vroeg: zoude er tot de zamenstelling van dit kunststuk wel zulk een groote somme gelds vereischt worden, en zoude deze niet door vereenigde krachten van de vrienden en voorstanders des vaderlands en der wetenschappen kunnen worden bijeengebragt? dan vrome wenschen! en hoe vele heeft zeker de brave EISINGA reeds ten dezen, na 1784, vergeefs gevoed? Deze heeft zijn vindingrijk vernuft inmiddels ook in andere opzigten getoond. Onder deze pogingen is zeker eene der meest behagelijke, dat hij het gebruik van de groote sterrekaart van BODE gemakkelijk heeft gemaakt*), door dezelve op eene houten schijf te plakken en rondom deze schijf eene verdeeling van maanden en dagen, ons jaar uitmakende, te plaatsen, zoodanig, dat de schijf, waarop de kaart geplakt is, kan worden rondgedraaid. Deze verdeelde jaarcirkel is op een langwerpig vierkant hout, negen-en-dertig duim hoog en dertig breed, geplaatst, en voor hetzelve is een glas, waarop aan den binnenkant de horizon, de hoogte- [ *) Zie van Swinden 1780, p. 77n: "In de Nederduitsche vertaaling [Handleiding ..., 1779], is de eerste plaat niet doorschynend, zo als zy in 't Hoogdduitsch is, en om nuttig te weezen, behoort te zyn." Zie ook Nick Kanas, Star Maps, 2009, p. 180.] |
[ 228 ]
cirkels en zestien kompasstreken zijn getrokken (*). Wanneer men nu de schijf op het uur en de minuut draait, nevens de maand en den dag, welke men begeert, dan ziet men den stand der vaste sterren, derzelver hoogte boven en onder den horizon, en in wat streken van het kompas zij staan. Eene meer gewigtige poging is nog, dat hij gedacht en gewerkt heeft om eenen ronden bol, onze aarde verbeeldende, zoodanig te laten bewegen, als bij dezelve in driederlei rigtingen plaats heeft; 1.) in 365¼ dagen rondom een vast punt, de zon; 2.) 366¼ maal om zijne eigene as; en 3.) dat die as evenwjdig blijft met zich zelve. Hij heeft het zoo verre gebragt, dat de bol zich om de zon beweegt en om zijne as, ook wel om de zon en evenwijdig blijft, doch hij heeft de drie vereischten niet bijeen kunnen brengen, hetwelk echter noodig was, zullen er door eenen bol de verandering der saizoenen, dag en nacht, enz. worden vertoond. Hij (*) Hiervan bestaan drie exemplaren; een bij den Heer ... ROELOFS, te Amsterdam, een bij mijnen neef PAULUS SCHELTEMA, EVERTZOON, te Franeker, en een bij den maker. ['Stereographis ontwerp'in Planetariumboek (1928), p. 46.] |
[ 229 ]
geeft echter geenszins de hoop verloren, om naar wenschen te zullen slagen. Onafgebroken is EISINGA gebleven in denzelfden stand en in hetzelfde bedrijf; door vlijt en spaarzaamheid heeft hij, ook in de ongelukkigste tijden, een onafhankelijk en burgerlijk bestaan behouden; vele rampspoeden hebben hem verders getroffen. Niet alleen heeft hij zijne twee zusters en zijnen broeder (*) voor zich ten grave zien dalen, (*) Deze zusters heb ik niet gekend; alleen weet ik, dat de eene stads vroedvrouw te Franeker is geweest en geacht was om bekwaamheid en braafheid. Zijn broeder STEFANUS EISINGA bleef te Dronrijp wonen, in het ouderlijke huis en in 's vaders bedrijf. Dezelve had ook, hoezeer minder uitmuntende in vinding dan zijn broeder, eene zeldzame gave voor allerlei kunstwerk. Hij had een bijzondere lust, om fraai schrijfwerk te vervaardigen en voor de teekenkunde en de muzijk. Van deszelfs oudste zoon, JELTE, had de geleerde wereld zeer veel mogen verwachten. Toen deze zeventien jaar oud was, heeft hij een Astronomisch beweegbaar werk, als een staand horologie gemaakt, waarop de vaste sterren, met de zon, gelijk op het hemelplein van den oom, op- en ondergaan, doch in zoo ver (volgens het eigen berigt van den laatsten) volmaakter dan hetzelve, omdat de zon aldaar den waren tijd aanwijst en op het andere alleen den middelbaren; bovendien is op dat werk nog een |
[ 230 ]
maar ook den oudsten zijner zonen, uit het eerste huwelijk, JELTE genaamd; deze was, ten opzigte van den lust en de geschiktheid voor wis- en werktuigkunde, aan den vader gelijk en door denzelven gevormd. Hij overleed in den jare 1809, en liet één dochtertje na. EISINGA heeft eenen voorzoon over, JACOBUS afzonderlijke wijzer voor den laatsten. Beide deze zonderlinge bewegingen zijn zeer eenvoudig en vernuftig uitgedacht; ook is er nog een wijzer voor den ouderdom der maan, en bovenop, een ronde bol, waarvan de helft zigtbaar is; deze bol is half verguld en half zwart, en draait in 29 dagen, 12 uren en 44 minuten eens om zijne as, en vertoont derhalve de lichtgestalte van de maan als in de natuur. Hij had alles bewerkt door eigen vernuft, en had geene andere onderrigting erlangd dan door het beschouwen van het kunstwerk van zijnen oom. Deze jongeling is weinig tijds na den dood van zijne moeder, aan het vaderhart en aan de kunsten en wetenschappen, door de Fransche conscriptie ontrukt; hij had een lage nommer getrokken, en het voegde zijnen vader niet om eenen plaatsvervanger te stellen. Hij stierf na de groote vermoeijenissen in den veldtogt naar Rusland, in 1812, in een hospitaal te Kauno in Polen, tot groot hartzeer der familie, bijzonder voor den oom, die mij den neef heeft doen kennen als een bij uitstek veel belovende jongeling van een zeer vindingrijk vernuft en nette werkdaad. |
[ 231 ]
geheeten, die insgelijks zijnen vader waardig is, en veel zucht betoont voor deszelfs wetenschap en werk; verders twee dochters bij de tweede vrouw. Hoezeer hem nimmer, van den jare 1795 tot 1810, eenig blijk van goedkeuring, van wege de verschillende collegien van de Hooge regering zelve, of de Minister voor de kunsten en wetenschappen, is te beurt gevallen, heeft het hem niet ontbroken aan bemoediging op den doornigen weg des levens. Duizenden van nieuwsgierigen, uit alle werelddeelen komende, hebben zijn kunstwerk bezigtigd. Alle kundigen, waaronder zeer voorname geleerden, hebben hetzelve met hunne goedkeuring vereerd, op eene wijze, welke hem voor veel ander leed schadeloos stelde. Onder deze bezoeken was zeker een der meest merkwaardige, dat van den Hoogleeraar GERRIT HESSELINCK, van Amsterdam, in den jare 1800, die alles zoo naauwkeurig opnam, dat hij zich in staat bevond eene verhandeling over dit kunststuk, in de maatschappij: Felix Meritis, te Amsterdam, voor te lezen; eene verhandeling, waarbij hij de hooge waarde van hetzelve eenigszins uit een ander oogpunt, dan de Hoogleeraar |
[ 232 ]
VAN SWINDEN, heeft gadegeslagen. Hierbij zoude hij het bijzonder oogmerk hebben gehad, EISINGA te doen uitnoodigen, om zulk een kunstwerk met alle gewenschte verbeteringen in het gebouw der maatschappij te vervaardigen (*). Dat deze poging niet naar wenschen gelukte, is zeker aan den ongelukkigen loop der algemeene zaken toe te schrijven. Het verdient vermelding en bewaring, dat de Heer D' AMOUR, van Amsterdam, zoo veel liefde voor de wetenschappen liet blijken, dat hij duizend guldens aanbood, indien men den kunstenaar wilde overhalen, om een planetarium te Amsterdam te vervaardigen. Deze had aan onzen EISINGA zelven zijne verwondering en goedkeuring met tranen en in het warmste gevoel des harten betuigd. Het meest belovende bezoek was dat van den Admiraal DE WINTER. Deze bezag het kunststuk, in den jare 1808, met ongemeene (*) Wij hebben ons met de hoop mogen strelen, deze verhandeling te kunnen lezen, dan dezelve is ons nog niet ter hand gekomen; wanneer wij iets opmerkelijks in dezelve vinden, zullen wij het later mededeelen. |
[ 233 ]
deelneming. Hij had, zoo als ik uit gesprekken met denzelven gehouden, zelf weet, alles geregeld, om aan Koning LODEWYK, bij deszelfs voorgenomene reis naar Vriesland, de zaak met zoo veel aandrang voor te dragen, dat die Vorst waarschijnlijk zoude zijn overgehaald, om het vervaardigen van een volledig Planetarium en Hemisphaerium, in het gebouw der Akademie te Franeker, of elders, aan EISINGA op te dragen, en tevens, om, wanneer hij hierin niet slaagde, alsdan hetzelve door vereenigde krachten van vele beminnaars van de wetenschappen en het vaderland, was het mogelijk, daar te stellen. De voorgenomene reis van den Koning had geen voortgang, en hoe veel gebeurde er later, waardoor de hoop op eenen gunstigen uitslag van de laatste poging, geheel verdween? Zijne Majesteit onze Koning heeft EISINGA, bij de eerste benoeming van broeders der orde van den Nederlandschen leeuw, met het lint en het daaraan gehechte jaarlijksche voordeel, beschonken. Daar waren er wel die gewenscht hadden, dat hij tot ridder ware benoemd, als deze onderscheiding boven velen |
[ 234 ]
verdienende, dan de erkentenis in dezen: dat deugd veredelt, gelijk staande, was die benoeming meer verkieslijk, omdat het aangehechte pensioen voor hem en voor zijne echtgenoote, in geval van overlijden, niet onverschillig is. Hoogelijk vooral heeft EISINGA zich vereerd gevonden met het bezoek van Zijne Majesteit den Koning, en Hoogstdeszelfs Zoon, Prins FREDERIK, op den dertigsten van Zomermaand dezes jaars. Beide Vorsten hebben bij de drie kwartier uurs te zijnen huize doorgebragt, en alles, ook de binnendeelen van het raderwerk, gadegeslagen, kruipende zelfs in de enge en bekrompene ruimte, om de raderen voor de ongelijke bewegingen der maanwijzers te bezigtigen. Hoogst aangenaam waren aan den ouden man de betuigingen van de goedkeuring en tevredenheid van den geliefden Vorst en den zoo veel belovenden Prins, wier namen in zijn Album zullen blijven pronken. Dit bezoek was vooral verheugende aan de vrienden van kunst en wetenschap, omdat hierdoor op nieuw de hoop is verlevendigd, dat onze verdienstelijke landgenoot nog eindelijk eens, van wege de Hooge regering, |
[ 235 ]
in het werk zal worden gesteld, om een volledig kunststuk te vervaardigen. Een ieder vereenigt zich zeker met deze wenschen. Mogten zij voor den troon worden gebragt. Roem voor het vaderland, nut voor de wetenschappen, heil en genoegen voor den waardigen grijsaard, en zelfvoldoening voor het edel hart des Konings, zouden de eerste en zekere gevolgen zijn van zulk een besluit; en welke gunstige gevolgen zijn er al niet meer te verwachten, wanneer de verdiensten alzoo waardiglijk werden erkend en beloond. EISINGA heeft blijkens de brieven, welke thans voor mij liggen, bij den ouderdom van vier-en-zeventig jaren, nog alle vermogens van hoofd en geest, bij eene vaste hand behouden. Alle berekeningen, tot een nieuw werk benoodigd, zijn door hem ten papiere gebragt, en alzoo wordt er alleen nog de geest van den uitvinder vereischt, om de zaken naar de plaats te regelen. Dit alles zoude hij nog met grooten lof ter plaatse zijner woning kunnen verrigten. Hij leeft verders met zijn gezin geliefd en |
[ 236 ]
geacht bij zijne medeburgers; indien ik de grond voor deze liefde en achting wilde doen kennen door de ontwikkeling van des mans braafheid, eerlijkheid, reine zeden en godsvrucht, dan zoude ik zijne nederigheid schijnen te miskennen en zeker zijne zedigheid kwetsen. Het medegedeelde zal reeds genoeg zijn, om hem even belangrijk te doen worden voor elks hart, als zijn werk is voor het verstand. Ik eindig met den wensch, dat men het bewijs van deze belangstelling niet zal verschuiven tot na 's mans overlijden. Velen zullen zeker met mij toestemmen, dat hoe pligtmatig het is, de hulde te brengen aan de verdiensten van eenen braven landgenoot, door het bijdragen tot eene plegtige lijkstaatsie, rouwberigten, lijk- en lofredenen, grafschriften of gedenkteekenen, het echter ongelijk veel beter is, deze hulde van dankbaarheid en eerbied te brengen aan den man zelven, en alzoo den stillen avond van den welbesteden dag des levens, zoo veel zijn kan, te veraangenamen en te verhelderen. Planetarium-boek (1928), p. 163: de vermelding van het planetarium in De Vriesche koopman, 1778 (zie p. 199) staat aan het eind van de voorrede, bij de datum in de vorm van een puzzel.
Tegenwoordig kan een ongeoefende de datum vrij snel vinden, zie Datumpuzzel; de uitkomst staat ook hier onder aan het eind. [>] Algemeene Konst-en Letterbode, 1826 (3 november), 305-6:
Planetarium-boek ... uitgegeven op den honderdsten gedenkdag (1928), p. 218-9: overdracht aan de gemeente Franeker, 25 feb. 1859. Planetarium-boek, p. 59: Eisinga's portret door Willem Bartel van der Kooi ("den veeljarigen vriend en vereerder"), 1827,
De schenker was de eerder genoemde Jhr. Idsert Aebinga van Humalda, tot 1826 gouverneur van Friesland en "oudste vriend, dorpsgenoot en schoolmakker" (te Dronrijp). Zijn portret staat op p. 56. Joan H. P. Ennema, 'Mr. Jacobus Scheltema [1767-1835] (Korte grepen uit zijn leven, gesteld tegen den achtergrond van zijn tijd)', in: Verslagen en mededeelingen 60 (1945) p. 124-144 [Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis]. p. 127 [te Burgsteinfurt, na de omwenteling in 1787]:
p. 136 [te Kampen, 1800]:
Puzzeldatum [<]: 6 juni 1778 (Planetarium-boek, 164n: "des namiddags"). Maar: G. A. Wumkes, Stads- en dorpskroniek van Friesland, vermeldt al bij 2 mei 1778 (p. 307): "Verschenen bij D. v. d. Sluis te Franeker: De Vriesche koopman, ... door Eise Eisinga". Zie ook: Planetarium Zuylenburgh en: Achterhoeks Planetarium. |