Aanhangsel IIbijBeschrijving van het planetarium 1) Om dan te zeggen wat ik vind over het geheel van het werk: ik denk dat er nauwelijks iemand zal zijn van degenen die zich zullen zetten tot het lezen van deze Uiteenzetting van onze Planeten-Automaat, die niet heeft gehoord van de beroemde sfeer van Archimedes, waarvan zoveel overgeleverde verhalen te vinden zijn. En ach, was nu maar het aantekenboek overgebleven van de bouwer zelf, door wie het maaksel van dit toestel is ten toon gesteld, naar men gelooft, of bestond er maar elders een voldoende betrouwbare vertelling over. Nu zijn echter de verhalen die erover worden verteld van dien aard, dat ze ons in het geheel niet helpen dat toestel te begrijpen en dat ze de verdenking wekken behalve enige waarheid te zijn verzonnen maar dat ze veeleer sommige dingen die ver van de waarheid zijn onder de aandacht van de mensen brengen, zoals dat over de glazen materie van de sfeer en de ingesloten geest [spiritus] die zijn wereld beweegt 2), alsof Archimedes dat werk begonnen zou zijn, vertrouwend op een of ander geheim niet van mechanische kunstvaardigheid maar van chemici, wat hoogst absurd is. Inderdaad heb ik altijd hoog opgezien tegen de scherpzinnigheid van Archimedes, van wie we zoveel uitstekende gedenkstukken hebben, maar bij deze uitvinding waarover het nu gaat denk ik dat de voornaamste lof hierin bestaat, dat hij het als eerste gedurfd heeft een wonderbaarlijke en nog nooit geprobeerde zaak aan te vatten, en dat hij voor velen na hem de weg heeft gebaand om iets dergelijks te ondernemen. Ik kan ook zeggen dat hij iets heeft verricht dat passender en vernufitger was dan alles wat in die tijd tot stand gebracht kon worden. [ In de marge: ] Inderdaad twijfel ik er niet aan dat alles heeft berust op omlopen van getande raderen 3), maar over het geheel van het werk, als ik erover mag gissen hoe nauwkeurig of volledig het was: als ik moet zeggen wat ik meen, dan is die mening erover bij mij niet heel hoog. Maar we weten dat er sindsdien zeer veel is gevonden, zowel in de Astronomie als inzake de mechanica, waarvan die oude tijd geen weet had. En ik zou wel durven verzekeren dat in de theorie van de hemel deze laatste honderd jaar meer vooruitgang is geboekt dan in alle tijd ervoor, waarin het beoefenen van deze studie is begonnen 4). Vóór Copernicus kenden ze immers ook niet de ware volgorde en verhouding van de banen waarin de Planeten bewegen. Want al bestond het systeem van Philolaus 5) en van Aristarchus al ten tijde van Archimedes en heeft deze eraan herinnerd 6), waarin de Aarde rondom de onbeweeglijke zon wordt gevoerd en om zichzelf draait, er was toch niets vastgesteld over 1) Chartae astronomicae [HUG 28], f. 189. Ongedateerde opzet voor de 'Beschrijving'. 2) Zie het epigram van Claudianus eerder geciteerd op p. 173. [Zie ook hier bij Isack Beeckman.] 3) Vergelijk noot 27 van p. 78 hiervoor. [Over een planetarium met tandwielen van Archimedes, te Rome (1e eeuw, niet bekend tot wanneer, zie ook n.8 hierna: Ovidius), genoemd op p. 174.n; op p. 173: Claudius Clemens, Musei sive Bibliothecae ..., 1635, lib. 2-2, cap 5 ('Globe en sfeer middenin de Bibliotheek'), p. 387: Alexius Sylvius maakte zo'n sfeer. Henry C. King, Geared to the Stars (Toronto 1978) noemt in het begin (p. 3) de eerste vermelding van Cicero, De re publica (Engl.): sfeer van Archimedes meegenomen door Marcellus; één omwenteling omgezet in verschillende ongelijke bewegingen. NB: er is sprake van 2 sferen.] 4) Het werk van Copernicus verscheen in 1543, Huygens had ook 150 i.p.v 100 jaar kunnen zeggen. 5) Zie over Philolaus p. 553-4 en 567 hiervoor. 6) Namelijk in 'Psammites' of Arenarius [De zandrekenaar]; alleen Aristarchus wordt genoemd. |
de inrichting van de overige banen volgens die van ons, en ook niet over de omvang van het hele systeem. Zodat derhalve Copernicus niet naar verdienste geprezen wordt door degenen die zeggen dat hij een hypothese van de Pythagoreeërs heeft vernieuwd en hersteld, aangezien hij deze, nauwelijks begonnen met eerste aanzetten, met zijn heldere scherpzinnigheid als het ware opnieuw aan het licht heeft gebracht en vervolmaakt. Wie weet nu niet hoe groot bovendien de bijdrage is, geleverd aan de astronomie, waaruit Kepler die verzonnen Epicykels heeft verwijderd van de hemel en geleerd dat de wegen van de Planeten enkelvoudig zijn. Hoe tenslotte dit alles bevestigd is door waarnemingen met de Telescoop en hoe tenslotte het aantal van die planeten is vermeerderd met andere planeten? Dus wie erover nadenkt hoeveel zaken onbekend waren voor de oude astronomen, zodat ze noch de afzonderlijke delen van het Systeem noch de vorm van het geheel hadden doorien, zal ook gemakkelijk begrijpen dat het niet zo heeft kunnen zijn dat ze met hun wetenschap iets konden verzinnen dat daaraan gelijkwaardig zou zijn of althans een voorstelling die enige gelijkheid ermee zou hebben. Bovendien heeft dat mechanische deel, dat betrekking heeft op automaten van uurwerken, niet weinig in zich dat noodzakelijk is om dit soort beweeglijke sferen te bouwen, zoals die stalen reep die, in een spiraal opgewonden, aan de hele beweging het begin geeft, en wel veel geschikter dan de zwaarte van lood; zoals ook de onrust 7) waarmee de loop van de uiterste raderen wordt geremd; die noch in de tijd van Archimedes bekend waren, noch in veel eeuwen daarna. Als ze immers gevonden waren, hadden ze niet daarna veronachtzaamd kunnen worden of verloren kunnen gaan, daar ze zoveel nut hebben.
En dat sommigen beweerd hebben dat er een glazen sfeer van Archimedes is geweest, ik zie niet wat er anders van glas geweest zou kunnen zijn dan iets dat het hele toestel insloot, een nogal breekbare bescherming. Als de sfeer echter van metaal is geweest, moet het zo zijn dat óf aan het oppervlak een beweging van planeten is verschenen, zoals ik me herinner gezien te hebben, die de loop van de zon toonden (maar dit lijkt me niet te doen bij een zo grote diversiteit van schijnbare bewegingen, met hemellichamen die nu eens naar voren, dan weer naar achteren gaan), óf dat het zo'n sfeer is gewesst (als het tenminste een sfeer is te noemen) die wordt samengesteld uit meer cirkels of ringen, sommige weer andere insluitend, waarvan elk zijn planeet rondvoert. Hierbij wordt echter een gelijkheid met het ware systeem niet weinig verduisterd door die talrijke deferente cirkels, die aan de hemel nergens bestaan. 7) Vergelijk § 21 van p. 160 hiervoor. [Bij het ontwerp: een spiraalveer i.p.v. een slinger. Verwijzing naar T. 18, p. 508; daar naar fig. 21 bij p. 525: foto van de onrust.] 8) Ovidius, die het planetarium van Archimedes gezien moet hebben, zegt dat de "bol" zich bevond "in afgesloten lucht", (zie het citaat op p. 174). [ Uit Fasti, 6, 277-8: Door kunstvaardigheid uit Syracuse staat daar een bol opgehangen in afgesloten lucht, een kleine vorm van de immense hemelpool. Engl. transl. A. S. Kline, 2004.] 9) Cicero is geciteerd in noot 11 van p. 172 hiervoor. [De natura deorum, 2, 88; deels Engl., section 34; Ned.: V. Hunink.] |
en deze in het middelpunt van hun baan hebben, volgens een theorie van Egyptenaren 10). In dit ene heeft hij iets meer dan Archimedes tot stand kunnen brengen. Maar deze vondst van de Egyptenaren is weer verworpen door Ptolemaeus, die daarna gevolgd is door allen tot aan Copernicus.
Dus degenen die vóór diens tijd zulke automaten hebben gebouwd, hebben mijns inziens hun vernuft tevergeefs gefolterd, en er wordt verteld dat er onder hen iemand is geweest die zijn werkstuk had overladen met vijftienhonderd raderen 11). Maar nadat door Copernicus de astronomie is hervormd en veranderd in iets beters, heeft ze daarna met de waarnemingen van Tycho Brahe en de werkzaamheid van Kepler bijna de hoogste graad van volmaaktheid gekregen; en zoals deze zaak nu gemakkelijker kon worden beproefd, zo is ze door velen ook ondernomen, van wie we ook enkele werkstukken hebben gezien, met verschillende kunstvaardigheid afgewerkt. Om dus aan te vangen met de uitwendige constructie, het is een Achthoek enz.
Zie 'Beschrijving'. 10) Cicero schrijft in § 10 [17] van 'Somnium Scipionis': "Saturnus ... Jupiter ... Mars ... Zon, op deze volgen als begeleiders de baan van Venus en die van Mercurius". [Ned. 1624]. Macrobius leert ons in zijn commentaar op deze passage ('In Somnium Scipionis' Lib. I, cap. XIX) [ed. Leiden 1628, p. 75]:
11) Het gaat om Torriani, zie p. 171 hiervoor: |