Aanhangsel Vbij Varia 1666 - 1681.*) C. de Waard, in Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek (1911) over Hudde: "In 1675 geschiedde onder zijne leiding eene poging om door het plaatsen van rosmolens, die het water beneden een bepaald peil moesten houden, het onderloopen de straten en kelders te Amsterdam te bestrijden". [ Zie molendatabase (nr. 5263): drie rosmolens met schepraderen, ook genoemd in Frans Heddema, 'Johannes Hudde, de grote man van het Amsterdamse water' in Binnenstad 207 (2004). Hudde wordt geprezen in C. Commelin, Beschryvinge van Amsterdam, 1693, p. 832 e.v. 'Van de Water-keering ...'.] [ Rosmolens waren ook in gebruik als o. a. baggermolen (molendb, 5262), poldermolen (5266), karnmolen. ] °) Zie de brieven en stukken in deel VII [<], en Aanhangsel IV hiervoor [p. 284].
dat 1200 Roeden Rijnlands is een morghe lands Rijnlands.*) 88 morghen, 270 rijnlandse roeden, werden geseght te sijn ontrent 93 Amsterdamse merghen. dat een Amsterdamsche Cubic°) voet water weeght 46 pondt.
dat een gemeen paerdt gaende een ordinarie gangh in een Rosmolen recht op lichten kan, soo snel als 't selve gaet, vier Amsterdamsche zoodanighe cubic voeten waters, ofte 184 ponden, een uijr achter een, sonder dat men 't heeft te verposen. Om dit 't ondersoecken heeft men konnen het gewicht van dese 4 Cubic voeten hangen voor de boom daer een paerdt in een rosmolen gaende aen trock, makende het selve gewicht met een touw achter aen 't paerdt vast. [ x) Zie de kaart van Daniël Stalpaert, 1662 (Noord beneden), resp. nr. 59 en 58. Detail rechts: Weesperpoort middenboven, bij een brug over de stadsgracht, Muyderpoort linksonder. Een overzicht van de uitbreiding van Amsterdam in de 17e eeuw is hier te vinden.] [ *) Een Rijnlandse morgen was 600 vierkante Rijnlandse roeden, ca. 0,85 ha.] [ °) De Amsterdamse voet was 28 cm; vgl. Stevin: een Delftse kubieke voet Delfts water weegt 65 pond.] [ +) Hoeveel pk leverde dit paard? 1 pk = 735,5 watt. Berekening geeft: 1 kub. voet = 22,7 dm3 dus vier kub. voet water heeft massa 90,7 kg, en gewicht 889 N. 8 voet 3 duim = 2,31 m geeft middellijn 14,5 m en met 335x legt het paard in een uur 4,86 km af, of 1,35 m/s. Het vermogen is dan 1,2.103 Nm/s. Dus: 1,2 kW, of 1,5 pk. ] [ Bernard Forest de Bélidor, Architecture hydraulique (1737), p. 45: "Monsieur Sauveur ... un cheval ... tiroit d'un Puits un poids d'environ 175 livres avec une vitesse de 1800 toises par heure". 1 livre = 489,5 g, 1 toise = 1,949 m, dat geeft 819 W. ] |
[ 287 ]
Doch in de gemaeckte molens wordt deze boom gestelt van 10¼ voet, waer naer de uytreeckeningh gemaeckt is. En de keeren werden genomen op 250 in een uijr, waerdoor dan oock de keeren van 't schepradt komen op 500 in een uijr. Nota dat dese 500 keeren van 't schepradt bevonden sijn bij gelijck water en het radt diep gaende alleen 11 duijm, daer nochtans in de reeckening dese diepte gestelt werdt van 17¾ duijm, en vereijscht is geweest dat het buytewater 6 a 7 duijm hoogher soude sijn als binnen. waer door de keeren minder in een uijr souden sijn of meerder kracht van paerden vereyschen. Nochtans werdt dat niet geconsidereert, maer de keeren als voren op 500 genomen. Daer om staet te bedencken of in de practijck dese rosmeulen niet vrij minder uijt werpt dan volgens den Timmerman Hans Janz. Petersom sijn calculatie. Notandum dat de windmeulen met deselfde kracht gedreven deselfde quantiteijt van water of weynigh min, tot meerder hooghte als van 6 duijm soude konnen op malen. Daerom indien men soo een achtkante molen wilde gebruycken in plaetse van de bewuste Rosmolens, soo soudemen daer breede schepraden aen maeckende, en die veel min diep gingen dan de 4½ voet, misschien meerder uytwercken als met de Rosmeulens.
Schepradt van 9 voet diameters, met 20 scheppers, welcker lenghde is 10 voet. |
De schijfloop D van 19 staven. sijn diameter 2 voet 8¼ duijm. Het kamradt F van 38 kammen, sijn halve diameter 2 voet 8¼ duijm. Lenghde vande boom daert paert aen treckt 8 voet 3 duijm, KIC profil van de watergangh, bevattende 3 scheppers. K sijn drempel. Het schepradt is gesoncken tot 2 voet onder de hooghste peijl, en 1½ voet onder de peijl die de kelders in de laeghe deelen der stadt verdragen konnen. Nota of niet de spillingh der windmolens werdende gestelt op 1/5 of 1/6 der bevattingh verstaen werdt dat het buytewater 3 of 4 voet hogher als binnen staet. Want deze spillingh soo veel te grooter moet wesen als de hooghten meerder is die men op malen moet. |
[ 288 ]
Dat er noch iets anders schijnt geconsidereert te moeten werden, te weten de kracht die van noden is om in gelijck water het radt om te doen gaen, welcke kracht moet bijgedaen werden tot de kracht die tot het op malen van 7 duijm hooghte door reeckening is uytgevonden.
Maer nae de Rekeningh van Hans Janz. Petersom, soo komen alleen 169553 cubic voeten; en dat noch volgens de 500 keeren des scheprads in een uijr, die hij bevonden heeft door 2 paerden te geschieden op gelijck water (gelijck water is dat buyten en binnen even hoogh is), en het schepradt maer 11 duym diep gaende. Men moest ondersocht hebben bij experientie hoe veel keeren het radt dede in ongelijck water dat buyten 7 duijm hoogh was, en sinckende het radt 17 duijm onder het binnen water, of 17¾ duym, daer Petersoms reeckeningh op gemaeckt is.
Hij sal misschien antwoorden dat als men d'experientie gedaen heeft met gelijck water en 11 duijm radts diepte, en bevindt 500 keeren in een uijr, dat toen de paerden bijnae geen arbeydt deden, of altijdt op ver nae haer volle krachten niet van doen hadden. En dat men alleen heeft willen sien hoe veel keeren sij op een ordinarie pas souden doen in een uijr. Ick vraghe of hij de bewegingh vant schepradt in gelijck water reeckent als geen kracht van doen hebbende, 't welck ick heel anders reekene, en dat daer toe al groote kracht van nooden is. |
[ 289 ]
Welcke kracht ick oock kan uytcyferen, en deselve moet bij gedaen werden tot de kracht die volgens de Heer Huddens calculatie noodigh is om sijn water 7 duijm op te malen.
Het schepradt met eens om te draeyen bevat 171 1/5 cubic voeten waters. Dit radt heeft 1/6 vande bevatting openingh voor 't spelen en werdt bij sommighe de spilling of leckking gehouden op 2/5 vant geheel water. doch by Petersom alhier gestelt op 1/6. En om dat dese molens niet en malen als met moye koelten soo werd daer voor genomen de helft van den tijdt. [ Voor andere molens zie VII, 80.] |