| Monocheros, na onsen horne, | De monoceros, naar wat wij horen, |
| es .i. visch met .i. horne, | is een vis met een hoorn, |
| also alsons Liber Rerum seghet, | zoals ons Liber Rerum zegt, |
| die de scepe te scorne pleghet | die de schepen pleegt te doorboren |
| metten horne scarp ende lanc. | met zijn scherpe lange hoorn. |
| Dies so hebbe onse Here danc: | Maar hiervoor zij dank aan onze Heer: |
| dit wonder es te scuwene goet, | dit monster is goed te ontwijken, |
| dar ment siet in die zee vloet. | als men het ziet in de zeevloed. |
| Die horen staet hem voren int hovet, | De hoorn staat hem voor in de kop, |
| dar hi die scepe mede clovet. | waarmee hij de schepen klooft. |
KB, KA 16. | |
Deze lange hoorn kon allerlei verhalen over de eenhoorn geloofwaardig maken.
Afbeelding uit Jonston (1660, tekst in een bijvoegsel):
Vergelijk de 'Narwal' in: Isaac de La Peyrère, Relation du Groenland (1647).