| Sirena es die merminne. | De sirene is de zeemeermin. |
| Fisiogolus hevet inne | Physiologus vermeldt |
| dat si draghen wijfs ghelike | dat ze een vrouwenlijf hebben |
| toter navelen sekerlike. | tot aan de navel zeker. |
| Groet sijnsi ende wivelic ghedaen, | Groot zijn ze, van vrouwelijke gedaante, |
| met langhen hare sonder waen | met lange haren stellig |
| ende dat groot ende grof mede. | uitbundig en slordig ook wel. |
| Met haren kindren es hare sede | Met haar kinderen zijn ze gewend |
| dat sise in haren arme draghen, | dat zij ze in haar armen dragen, |
| hevemen ghesien in someghen daghen, | heeft men gezien op sommige dagen, |
| want si soeghen als vrouwen plien. | want zij zogen ze als vrouwen doen. |
| Scipliede alsise sien | Scheepslui, als zij ze zien |
| werpensi hem .i. idel vat, | werpen ze een leeg vat naar haar toe, |
| die wile dat si handelen dat, | en terwijl die handen zo bezig zijn, |
| vliensi danne van der merminnen. | vluchten ze weg van de meerminnen. |
| Adelinus doet ons bekinnen | Adelinus laat ons weten |
| dat si gheclawet als arne sijn mede. | dat ze arendsklauwen ook hebben. |
| Ende oec na andre vissche sede | En net als andere vissen |
| sijnsi ghescellet, ende ghestart, | hebben ze schubben, en een staart |
| dar si hem mede stieren ter vart. | waarmee ze zich sturen bij het zwemmen. |
Londens hs (uit PB)
| Enen luud hebbensi so dore soete: | Een geluid maken ze zo heel zoet: |
| alse scipliede met goeder moete | als scheepslui bij gelegenheid |
| ghent horen, so nes gheen man | dat horen, dan is er geen man |
| die des slaeps ontvechten can, | die aan de slaap ontkomen kan, |
| dan verdrincsise ende scueren. | dan verdrinken ze hem en rijten 'm uiteen. |
| Men vintse te menegher uere | Men vindt ze op allerlei tijden |
| in zewen, ende somwile in riviere. | in zeeën, en soms in rivieren. |
| Some, die kinnen hare maniere, | Sommigen, die weten wat zij doen, |
| alsi vorbi sullen liden | als ze voorbij zullen varen |
| stoppensi hare oren tien tiden, | stoppen ze hun oren dicht, |
| so dat si den sanc niet horen; | zo dat ze de zang niet horen; |
| ende ne consise niet verdoren. | en dan raken ze niet in de war. |
| Ulixus waent die meneghe mede | Odysseus heeft naar men meent |
| dat eerst vant bendichede. | deze list het eerst bedacht. |
KB, KA 16. | |
In boek 12: zeemeermin gegraveerd op een witte steen, met spiegel en ".i. telch van .i. bome", dat is een boomtak*); de steen, in goud gezet en dan in de hand besloten, "latet sine dragre niet messchien" (laat zijn drager niets slechts geschieden). Even verder: een steen met een basilisk en een 'merminne', die beschermt tegen alle giftige beesten.
*) Een kam. Zie Medieval Bestiary, en koorbank-figuren.
Elders in boek 4:
| Nereides sijn wel bekint | Nereïden zijn wel bekend |
| over wonder die men in die ze vint, | onder de wonderen in de zee, |
| die die heidine bekinnen | die de heidenen erkennen |
| over hare zee godinnen. | als hun zeegodinnen. |
| Plinius seit al over waer | Plinius zegt dat het zo is |
| dat si sijn al ru ghehar, | dat ze heel ruig zijn behaard, |
| ende int anschijn sonder waen | en in het gezicht zonder twijfel |
| een deel na den mensce ghedaen. | gedeeltelijk als mensen gevormd. |
| Weltijt datter .i. sterven sal, | Ten tijde dat er een sterven zal, |
| so hormenre droeve ghescal | dan hoort men er droef geschal |
| van alden andren, clene ende groet. | van de anderen, klein en groot. |
| Want si bewenen hare doot, | Want zij bewenen haar dood, |
| die swar es, ende niet ne mach | die zwaar is, en die niemand kan |
| ontgaen die leven onder den dach. | ontvluchten, van allen die leven. |
KB, KA 16. | |
De mannelijke tegenhanger is de zeemonnik, ook in boek 4:
| Monachos maris es in die zee | Monachus maris is in de zee |
| .i. monc, dits wonder me. | een monnik, en ook een wonder. |
| Hort wat wondre icker of lese, | Hoor wat voor wonderlijks ik erover lees, |
| in die Bartschsce zee vindmen dese. | in de Britse zee zijn ze te vinden. |
| Boven es hi sonder waen | Van boven is hij ongetwijfeld |
| vele na den mensce ghedaen: | vrijwel als de mens gevormd: |
| .i. brede crune, des ghelovet, | een brede kruin, echt waar, |
| .i. rinc van hare up sijn hovet, | een ring van haar op zijn hoofd, |
| also als die monc pliet. | net als bij de monnik. |
| d'Upperste leppe en hevet hi niet; | Een bovenlip heeft hij niet; |
| tande ende nese es hem al een. | tanden en neus gaan samen. |
| Beneden ne hevet hi ghene been, | Van onder heeft hij geen benen, |
| dar es hi alse en visch ghemaket. | daar is hij als een vis gemaakt. |
Londens hs (uit PB)
| Dit dier als hem.i. man ghenaket, | Dit dier, als een mens hem nadert, |
| het dan springhet ende speelt, | gaat dan springen en spelen, |
| ontier ende et dien raet gheteelt | totdat het een middel vindt |
| dat hetten mach int water slepen. | om hem in het water te slepen. |
| Ende alsettene also hevet ghegrepen | En als het hem dan heeft gegrepen |
| etet den man, om dat minnet | eet het de mens op, want het houdt |
| menschen vleesch vor al dat kinnet. | het meest van mensenvlees. |
KB, KA 16. | |
Afbeelding uit Jonston (1660, tekst): "Mensvormige vis".
Jonston verwijst naar Kircher, Magnes sive de arte magnetica (1643), p. 675 (afb. p. 676).
Zie ook Aldrovandi, Monstrorum historia, 354 (Im. 361).
En: Merfolk, bij Legendary Creatures.
Tegenwoordig heeft een sirene niet meer een "luud so dore soete".
Sirenen werden ook vaak voorgesteld als vogels.
In boek 6 is er een snelle slang die sirene heet, ook in Aberdeen Bestiary: speedy siren.
De zeemonnik is de monniksrob geworden, met huidplooien als een monnikskap.
Zie ook de zeeridder in boek 4. Afbeelding op koorbank.