Tome IV: Supplément
[ Deze notitie staat op fol. 331v - 332v van het Journal temidden van de gewone aantekeningen van begin oktober 1628 [<].
Lambrecht Dircksz [<] schiptimmerman, gaf my dit besteck van een oorlochschip van 100 last.*)
De kiel lanck syn van een houdt 54 voet tusschen beyde de lassen van de steven diep 20 duym, breet in de midden 17, voor na den eysch. De voor- ende achtersteven sullen vallens hebben 25 voet, de voorsteven sal dick wesen binnen de kandt 10 duym, breet te middenweghen 22 duym ende boven 24 duym. De achtersteven sal swaer syn op syn binnenkandt 11 duym, de steeck des schips onder vyf voet. De voorsteven sal boch hebben 5 1/2 voet, den achtersteven 2 1/2 voet, na den besteder belief. |
De sandtstrock dick wesen 3 1/2 duym. Het schip sal wyt wesen binnen de huydt 21 voet ende int ruym 10 voet. De koebrugghe sal hoogh syn boven den overloop 5 1/2 of ten minsten 5 voet, na den besteder believen. De wranghen over de kiel sullen dick syn 9 duym, de buyckstucken dick 8 duym, wel meer, niet min. De inhouten sullen verscherven 3 ende 3 1/2 voet dick ende vyf ende 6 duym vierkandt houdt. De bandtwegens sullen dick syn vyf duym ende 23 duym breet, de watergang 5 duym dick, 2 voet breet aen bort een duym of anderhalf uytgehouwen tot der besteder believen. De balcken des overloops sullen dick syn 10 duym ende 12 duym breet; ende sullen van malcanderen geleydt worden 3 voeten. Tusschen deselve balcken 3 sware grieten ter bequaemster plaets ende de knien tot aen balcken lancx schipt gebonden, de balcken boch te hebben na den besteder believen. De knien sullen gemaeckt worden met haecken aen de gebinde, so wel aen de overloop als aen de koebrugghe, ende sullen ten minsten moeten hebben 4 of 5 voet slach aen de balcken. De schaerstocken sullen 11 duym breet ende 4 duym dick syn. Voorts sal den aennemer gehouwen wesen 6 knien op ende neer te setten, in plaets van lanch scheept, nae den besteder believen. De plancken van den overloop ende koebrugghen sullen syn van goede drooghe Pruyssche deelen sonder spindt. Een sandthoudt van achteren tot vooren int ruym te maken 20 duym breet ende 7 duym dick. De barchouten sullen dick syn, het onderste 6 duym, breet 11 duym; het tweede 10 duym breet, 5 dick; het dryde 4 duym dick, breet 9 duym; het vierde 3 1/2 dick, 8 duym breet. Een reehoudt na den eysch. De scheepsplancken sullen syn Coninckbergher plancken, ten minsten dry duym, so binnen als buyten met haecken gewrocht op dry inhouten verschervende ende met 3 naghels de huydt dicht gedreven van buyten ende van binnen, midtsgaders twee kinweeger, elck 4 duym dick so buyten als binnen, elck 40 voet lanck. Een fockespoor met een stemphoudt met een vissing van vyf dick; een rij bedde ende braespit boven gemaeckt na den eysch vant schip. De balcken van de koebrugghe sullen dic syn 7 duym ende 9 duym breet, voor ende achter, na den eysch, met knien gesloten als na begeeren. Aen wedersyde aen boort dry sware knien onder de koebrugghe aen de scharstocke van de groote luycke te stellen. Twee groote croopwranghen boven den overloop ende twee oock onder den overloop schiltbancken voor te legghen ende achter in de cajuyt, teghen de steven, op elcke barhoudt een sware wranghe met noch een groote vissing van 7 duym dick. |
Een groot roer uyt een Sommer- of Weselhoudt gesaeght met een goede roerpenne voor een spille. Een galioen naer den eysch des schips, daer den aennemer eere van begeert. Een slemphoudt voor over an de wranghe hene gevoecht tot aen den overloop toe 5 duym dick. Een micke voor teghen de steven, bequaem om de boechspriet in te legghen met dry cluyssen. So de besteder belieft 6 knien op ende neer te hebben, sal den timmerman maken in plaets van lancscheep. Voort sal de balcken met swaelstaerte gewrocht worden ende de plancke met dry nagel gebort. Een achteronder met delen af te schieten ende de soe van de pomp te maken. Den aennemer sal noch maken een hooffhot [hoofdschot?] voor de cajuyte van wagheschot. Ende het schip int water ligghende te verdryven ende te verplugghen, midtsgaders het houdt tot de combuys te leveren ende te maken; ende met soveel luycken als den schipper belieft. Noch boven de coebrugghe te maken ses of acht beschoete koejen van wagheschot. Het schip te fortuynen een stiermanhutte de groote knechte soe tot grootte als fockmaste, marseyl, schoete knechs ende stutten ende wat dies aencleeft, alles te leveren sonder daervoor eenich buytewerck te heysschen. Soe schip behoort in see te gaen.
Voort alle rondthout tot behoeve deses schips te maken doch niet te leveren. Oock sal den besteder gehouden syn het iswerck ende pick ende teer te leveren. Voort sal den timmerman gehouden wesen de balcken van de overloop ende koebrugghe sooveel boch te geven als den besteder belieft. De voorsteven sal bocht hebben 5 1/2 voet, de achtersteven 2 1/2 bocht.
*) Cf. Nic. Witsen, Aeloude en hedendaegsche scheeps-bouw en bestier (Amsterdam 1671), Corn. van Yk, de Nederlandsche scheepsbouwkonst opengestelt (Amst. 1697), Joh. E. Elias, de Vlootbouw in Nederland in de eerste helft der 17e eeuw, 1596 - 1655 (Amst. 1933). [ Op p. 33 (ca, 1621): "kloeke schepen ... 34 van deze bodems 100 à 225 last ... 9 'schepen van force' ... van 250 à 400 last". P. 36-37 (1629): "het algemeene gemiddelde van de tonnenmaat onzer oorlogsschepen was gedaald".] [ Wikipedia: "Bij de VOC bedroeg een last in de 17e eeuw ongeveer 1250 kg".] |