Ontwondering, met nieuwe verwondering, bij het vinden van een kliktor:
Den 19en Junij 1628 hebbe ick een clickerken gevonden, dewelcke men des avonts in de bedtsteden ende schutsels hoort, waervan sommighe wel verveert worden, want het clopt kleyne, dichte clopkens, sodat sy het spoockerye houden te syn ende voorboden van geluck, maer soo men die kompt te sien, so ist ongeluck
|
[...] clopte met myn nagel eerst op de plancke, ende terstondt dede het wormken ook so. Het cruypt heel traech voort met voetjens.
|
Kritische blik bij proeven met een nieuw soort molen (II, 358):
hoorde dat ick allom berucht was van met assurantie geseydt te hebben, dat se niet deughen en soude
|
Een perpetuum mobile kan niet, "want Godt maeckt alleen levende raders" (ibid.), en met natuurkundig inzicht is het aan te tonen (III, 16).
Geen wonder dat de jonge Descartes veel kon leren van Beeckman (en andersom): er waren nog maar weinige 'physico-mathematici' in 1618. Uit de samenwerking volgde de eerste berekening van de vrije val (I, 262). En Gassendi hoorde hem in 1629 met bewondering aan (III, 123, goed overzicht van Beeckmans ideeën).
Beeckman probeerde de filosofie te ontdoen van opvattingen van Aristoteles die niet langer houdbaar waren: "ik laat namelijk niets toe in de filosofie dan wat voor de verbeelding, of waarneembaar, aanschouwelijk wordt gemaakt" schreef hij in 1629 in een brief aan Mersenne (IV, 162).
Een interessante opmerking over Aristoteles (III, 221, vertaald):
De werken van Aristoteles heb ik nog niet gelezen, 25 dec. 1631, en ik denk dat ik die nu met meer vrucht zal lezen en erover oordelen dan wanneer ik die hiervoor had gelezen.
|
In de wiskunde was hij geen uitblinker (I, 5: sinus; en II, 18: "Al en kan ick dit teghenwoordich niet wiskonstigh doen"); ook in experimenteren en helder uitleggen had hij nog veel kunnen leren van Stevin (I, 301: katrollen).
Maar hij was iemand die het aandurfde zelf te denken en wat hij voortreffelijk deed was: goede vragen stellen over natuur (o.a. de mens) en techniek, verband leggen met iets dat begrepen was, diep doordringen in problemen (I, 299-303: 'Clemmen van de deuren'; II, 48-53 over olie- en kaarsvlammen).
Simpele vragen stellen is belangrijk (II, 336, over kinderspeelgoed: een tol):
een worptop, waerom sy overeynde staet, alse draeyt. ...
men moet vant gene, dat bekent is ende geringhe, gaen tot het onbekende ende treffelicke.
|
Vaak had hij het bij het rechte eind, zoals in zijn duidelijke uitleg bij: 'Hoe één oog afstanden kan schatten' (I, 315).
Maar vaak ook niet; zie bijvoorbeeld zijn verklaring bij watergolven (II, 71): hij lijkt te denken dat waterdeeltjes horizontaal meegaan met een golf. Het valt op dat hij verder nauwelijks schrijft over watergolven (alleen II, 37), die hij toch dikwijls gezien moet hebben.
Onjuist is ook zijn vreemde verklaring voor het verschil in toonhoogte van grote en kleine orgelpijpen (I, 306).
Bij zijn theorie over het ontstaan van geluid kun je inderdaad zeggen "that Beeckman's physics are distorted by a mirror bent in quite remarkable curves" (Cohen 1984, 149).
Ontwondering kan al vroeg beginnen (II, 388):
Ick hebbe Catelyntje, myn dochterken, oudt synde tusschen twee ende dry jaren, in twee of dry maenden den A, B geleert, also datse alle de letters daervan perfectelick kende. Om dit te doen hebbe ick eerst een of twee letters gaen uyt snyden, deselvighe haer inde handt gegeven ...
... al spelende, de letters grootachtich synde, deselvighe plackende dan hier dan daer aen de muer, aen haer voorhooft etc.
Want gelyck de kinders een tanghe, schoppe etc. leeren kennen doordien dat se die dickwils sien ende hooren noemen, so konnen sy even gemackelick de letters leeren kennen alse die dickwils bekycken.
|
Generale studien
Beeckman schreef in 1617 in zijn dagboek (I, 112):
Hetgene ick in desen boeck scrive, is hetgene ick niet gelesen noch gehoert en hebbe oft staet er by.
Ende al hebbe ick wel naederhant veel dingen daervan gelesen oft gehoret, soo laet ick het nochtans staen om niet te kladden ende te toenen, wat een agterdeel dat het is goede meesters te missen, tensy dat iemant achte, dat het verstant door den iver die men door het bedencken krygt, soo veel te meer gescarpt wort, als het missen van boeken ende meesters scadet.
Dan alle boecken gelesen hebbende, ende alle meesters gehoret, daer blijft noch sooveel te bedencken, dat men den iver niet sal missen.
|
Het nadeel van een gebrekkige schoolopleiding gaf Beeckman een grote ijver om inzicht te verwerven. Niet de Latijnse school in Middelburg had hem gevormd, maar de eenmansschool in Arnemuiden (waarschijnlijk i. v. m. de strenge geloofsopvatting van zijn vader). Was het maar waar dat voor iedereen gold: hoe minder onderwijs, hoe meer het verstand gescherpt wordt.
Een goede leermeester in de natuurkunde bleek de praktijk, zoals kaarsen maken (I, 7, 39) en waterleidingen aanleggen (61). Het laatste wordt genoemd bij onderwerpen als het ontstaan van wind (98) en van het kloppen van slagaders (103), beide in 1616.
Voetreizen gaven ook stof tot nadenken, zoals over het schatten van een afstand en lichtstralen (I, 318, vertaald):
De 18e juni [1619] bedacht op weg van Zierikzee naar Noordgouwe [ca. 5 km]. En meestal heb ik onderweg bedacht, wat ik thuis op papier zet.
|
In 1620 noemde hij zichzelf (II, 84, vertaald):
... iemand die geneigd is de oorzaken van alle dingen op te sporen, en geen enkel ding over te laten dat niet met de rede is aangeroerd. ...
In filosofische en medische zaken geheel zonder leermeester, in de wiskunde ben ik dertien jaar geleden drie maanden in de leer geweest bij een ondeskundige [I, 217].
|
In datzelfde jaar besteedde hij veel tijd aan zelfstudie in de medicijnen: hij las Galenus in het Grieks en maakte daarbij van maart tot oktober meer dan zestig notities. Op 28 oktober 1620 (II, 131, vertaald):
... geneesheren, van wie sommigen mij aansporen zo snel mogelijk naar de praktijk te gaan, anderen evenwel lachen me uit, denkend dat ik nooit tot het uitoefenen van de geneeskunde zal komen, voortdurend in beslag genomen door de fysiologie ...
|
De betekenis van de notities werd later gerelativeerd (III, 67, vertaald):
Opdat niemand mij verwijt dat ik consonantie heb gezegd ... wat lijkt te moeten zijn overeenstemming, die moet weten dat ik hier slechts moeite doe om mezelf eens te begrijpen, niet om deze dingen zo in het openbaar te laten verspreiden; woorden die me het eerst in gedachten kwamen, heb ik overal zo snel mogelijk op papier gezet, om ze later bij leven en welzijn te verbeteren.
|
Kort na zijn sollicitatie in Dordrecht, in 1627, noteerde Beeckman een moment van bezinning op zijn drang naar kennis, tijdens een bespreking in het Collegium Mechanicum (II, 455):
Terwylen men van d'een ende d'andersake sprack, dacht ick by my selven: Wy spreken nu van molens, daer wy niet in geoeffent en syn; hoe ist ons mogelyck daer yet goets in te doen, tensy dat wy alles datter op loopt soo wel weten als de molenaers, twelck ons onmogelyck is ...
|
Daerom moet ick van alles int gros wat nemen, ende in de generale studien my oeffenen ende alles brengen tot het keersmaken te verbeteren, daer ick verstandt van hebbe, of latyn leeren dat ick nu doe; of dat alle of meest alle menschen aengaet te weten ende te doen.
|
Om te Dordrecht yet op te richten, gelyck ick hier te Rotterdam gedaen hebbe, soo sal ick tewege brengen, dat ick een philosophische lesse (in de philosophie niet begrepen synde theologie noch politie) doen sal ...
... het sal in Duyts geschieden tot gerieff van timmerlien, metsers, schippers ende andere borgers, ende voornemelyck heeren ende studenten ...
|
Als rector van de Latijnse school noemde hij het belang van zo'n 'college' voor mensen uit de praktijk (III, 61):
De heeren doen sulcke groote onkosten aen de Latynsche scholen, waervan sy de vruchten selden selve genieten, waerom en doen se dan niet een weynich onkosten om haer borghers, die haer stadt nudt souden syn, te doen onderwysen in natuerlicke wetenschappen ende mathematische konsten?
|
Na sluiting van de school wegens de pest (nov. 1634) had Beeckman meer tijd voor zijn nieuwe vak: lenzen slijpen (waarmee hij in 1632 was begonnen). Het bleek niet mee te vallen (III, 403):
Aen al dit schryven ende wryven an dese sake siet men hoe moyelick het is een ambacht by syn selven perfect te leeren.
|
Beeckman mag inderdaad genoemd worden: "op physisch gebied de waardige opvolger van Stevin en voorloper van Chr. Huygens" (De Waard in NNBW). 6
Persoon
Van Isack Beeckman is geen portret bekend. Zijn broer Abraham beschreef hem na zijn dood als volgt (T. 1, p. XXIII) 7 :
Was kort van posture, gelyck oock syn vader was; groot van oordeel, uytstekende in verstant, soet van aert ende aengenaem int converseren. Myde alle twist en tweedracht; was onder syn discipelen seer bemint ende lieftallich by iedereen.
|
In 1631 noteerde hij gegevens over zichzelf (III, 221), met o. a.:
Ick en ben noyt myn leven soo verloopen geweest van sinnen, hoe jonck ick oock was, dat ick yet dede sonder achterdyncken, altyt my bedenckende oft so wel soude syn.
|
|