Home | Beeckman | < Journaal > | Woordenlijst

Zandig , vallen , water , buizen , muziek , deur , waterleiding , spiegelschrift , loterij , trap , promotie


Isack Beeckman - 1618

C. de Waard, Journal tenu par Isaac Beeckman de 1604 à 1634

Tome I: 1604 - 1619



[ <   172 ]   30 april - 25 juni 1618

Zandig

Aerde vant sant te suyveren ende so goet lant te maken.

  In alle eerde is sant. Alsmen dan de eerde in water roert, sooseer tot datse heel met het water gemengt is en dan soo langhe laet staen totdat het sant gesoncken is, en dan het dick swart water afgegoten, en door de sonne oft vier gedroocht synde, soo is de eerde van het sant gesuvert, en apparentelick veel geschickter dan se van te voren was om wat op te groyen.

  Dit soude te pas comen in sandich lant, welcke niet en deucht, en schier om niet wech gegeven wort. Want doet alsoo met dat lant als voorz. is, en laet het droogen, gelyck men sout droocht, en legt het soo een voet oft twee boven op, en werpt het sant wech, oft legt het onder om de voorgaende hoochte te houden, soo salt goet lant syn. Hoe sandiger het lant is, hoe men dieper graven moet om een volgoede eerde te hebben.

  Dit dient ooc om wat bysonders te sayen, als tulpen etc., daer de suverste eerde best toe is. [>]

Getijdenkalender

Fluxu et refluxu horas diei indicare.

Dominicus Melckebeke [<] had een houten instrument gemaect, daermede hy meynde alle de dagen des jaers te kennen, dat is, daeruit men weten soude, wat dach in de maent dat het ware. Dit soude hy te wegen gebracht hebben met de vloet, alsoo dat hy in de haven een hout gehangen soude hebben (acht ick) aen een keten, welcke onder de aerde door buisen tot aen syn instrument soude moeten gebracht worden.

[ 173 ]
Dit hout opt water dryvende, en beweecht het instrument niet, maer het water leegende, so hanct het in syn natuerlicke swaerte, en beweecht het instrument alle vloet en ebbe ééns. En docht soo een motum perpetuum te maecken, twelc wel doenlick is, maer hy had al meer wielkens van doen.

  Syn foute bestont daerin, dat het gemaect was, oft alle maenschyn 57 mael vloyde en ebde, alsoo dat het te Middelborch altyt te 2 1/2 uren hadde moeten volle mane syn, te weten op deselve minute alst hooch water is, twelck valsch is. Nam haec a diversis contingunt motibus. Fluxus enim maris a motu ab Oriente ad Occasum, plenilunium vero ratione motûs praedicatur ab Occidente ad Ortum. Ita ut non sit proportio tam facilis inter fluxum maris et plenilunium, gelyck ick hem int lange met eenen brief geschreven heb.
[ Want deze gebeuren door verschillende bewegingen. De vloed immers komt door een beweging van Oost naar West, maar de volle Maan is te voorspellen met een beweging van West naar Oost. Zodanig, dat er niet zo'n makkelijk verband is tussen de vloed en de volle Maan, ...]

  Dits al over een maant 8 of 10 geschiet, ideoque non hujus loci. [... en hoort dus niet hier.]   [<,>]

Land verbeteren

Landt beter te maecken.

[<]   Ist dat het u te lange werc schynt het gepurificeert lant te droogen, gelyct in der waerheyt, so graeft in u lant een vyrkant pleyn uyt, twee voeten diep, naerdat ghy de gesuverde aerde dicke begeert, en giet daer de gepurificeerde aerde in, alsoo nat als sy is; het water sal van selfs wel verdroogen en dieper insincken. Doet soo vort, het heel lant deur; d'een pleyn vol synde, begint een ander, daer alrede d'aerde uit genomen is, omt eerste te vollen.   [>]

[ Lat. ]   [ v ]

[ 174 ]

Vallen

Gravia cadentia et alia naturaliter ascendentia in principio tardius moventur quam postmodum.

  23o die April 1618 ginc ick buten Bruissel met cousyn Andries*), na sommige van onse fonteynen. Ende alsoo ic d'een met myn hant stopte, en terstont myn hant wederom daeraf dede, soo liepse een ogenblick lanck wat trager, sachter, ende en spranck soo hooch niet als vooren, maer terstont quam sy weder op haren voorigen coers.

  De reden hiervan is, omdat een dinc, stille staende en dan vallende, eerst trager valt dan daerna int vallen synde, gelyck als men eenen steen van omhooghe laet vallen. Int eerste valt se trager dan als sy een weynich wechs gevallen is, waerdoor dat het compt, dat een steen, van hooge op yemants hooft vallende, seerder doet dan van lege, dewyl dat sy van hoge langer valt.
Ratio est quia duo motus conjunguntur: primo naturalis deorsum tendens; secundo lapis semel motus in eo motu permanet, huicque motui denuo additur naturalis. Atque ita semper movetur, donec impedimentum aeris tantum valet, quantum motus; ac tum aequali motu reliquum iter cadendo peragrat, de quo alubi latius [<,>].
[ De reden is dat twee bewegingen samengaan: ten eerste de natuurlijke, naar beneden gericht; ten tweede blijft de steen, eenmaal bewogen, in deze beweging, en hier komt opnieuw de natuurlijke bij.°)
En zo beweegt hij steeds, totdat de belemmering van de lucht zo sterk is als de beweging; en dan legt hij met gelijkblijvende beweging de rest van de weg al vallend af, waarover elders meer.]   [<,>]

  Alsoo gaet het oock met het water in de buysen, daert hooger staet dan den spronc is, want alst stil staet, soo moetet om deselfde reden eerst wat trager vallen en dan verrasschen, tot dat de spronc soo ras tegen de locht gaet, dat het belet soo groot is als de cracht van het vallen. Hiertoe dient ooc de gelyckenisse van een brouwers coelback, want als men den tap eerst uittrect, soo en loopt het strax niet ten alderstercsten, om dat het bier noch syn scheute niet en heeft na den tap.

  Alsoo hier ooc. Aent eynde, daer de buysen beginnen, is een fonteynback, daer al het water uit comt, twelc ooc tyt moet hebben om syn scheut naer het gat van de buse te crygen. Want een dinge, int loopen synde, non quiescit nisi impeditum, hucque accedit motus naturalis deorsum spectans.
[... rust niet als het niet geremd wordt, en hierbij komt nog de natuurlijke beweging die naar beneden gericht is.]   >


*)  Andries Lambrechts, broer van Jan [<], en van Joos, die Beeckmans zaak in Zierikzee overgenomen had (mei 1616).
°)  Een belangrijke opmerking die weldra zal leiden tot de ontdekking van de valwet.

Kokend water

Aqua immediate ante fervorem magis calet quam cum fervet.

  De brouwers seggen, dat het water heeter is rechts eert syt, dan alst in de soo is.

[ Lat. (vervolg) ]   [ v ]   [ Met o.a.: eieren die in kokend water worden gelegd.] ]

[ 175 ]

Water kan krimpen

Water crimpt een weynich in, als ment perst.

<   Dit voorsz. moet meer in lange wegen dan in korte gebeuren. Want al ist water dichter dan de locht, ten is nochtans niet soo dicht als eenen stock, maer het can een weynich ineen crimpen. Hoe langer dat dan de buysen liggen, hoe meer dat het ineen crimpen can. [>]

Gravia celerius cadunt.

Nu soo moet het bewegen voornementlick van het hoochste comen, gelyck als men ses oft seven ploivuisen opeen legt, en alsoo seffens laet vallen, sy en sullen niet van eene vallen (also dat de onderste rasscher soude vallen dan de opperste), maer, ter contrarie, sy sullen tsamen snelder vallen dan elck bysonder, omdat het beletsel des lochs een cleynder proportie heeft tegen de swaerte van de steenen. Daerdoor dan blyckt dat de bovenste altyt tegen haer naeste druckt, al waert maer omdat sy geen beletsel van locht en heeft onder haer.

  Also gaet het ooc met het opperste water in de buysen. Dat begint eerst te vallen en alderrast; en al stoot het terstont het naeste, so crimpet doch een weynich ineen, eer tot den uytganck des waters oppersten drucksel gevoelt wort. Daerom ist te achten, als het water sinckende volsmons uytloopt, dat het boven meest geperst is; maer als het stil staet onder, alsmen pompt oft suycht, ist heel anders, want dan is het opperste altyd minst geperst; dus veel alsmen tgat stopt, daer twater uytloopt.


[ 176 ]
Water sedt sich somwylen dicht in een.

  Nu soo gebeurt het, so men op een ander plaetse van deselfde busen een gat open vint ende dat subitelick toesluyt, dan siet men, dat de springende ader veel hooger en stercker sprinckt. Dat geschiet om dieswille, dat het water, in den loop geweest hebbende, blyft synen loop noch houden en dringt soo veel te styver ineen, alst geenen loop en vint; en dien loop doet sooveel alsoft ment van boven perste ende, gelyck een steen, swaerder valt dan licht. Dit geschiet ooc merckelycker in langhe dan in corte wegen, om de voorschreve incrimpinge wille.

[ Lat. ]   [ v ]

[ 177 ]

Lucht in buis

Aeris vis in fistulis aquâ semiplenis.

  Alser een deel busen al ryssende leggen, en vyf oft ses recht omhooch staen, daer men het water in giet, alsoo datter anders geen locht uytcomen can dan van de rechtstaende buysen, soo men de buysen aen het eynde stopt, gieter dan water in, maer ghy sulter niet veel in gieten.

[ 178 ]
Maer het sal daernae wederom keeren en door hetselve gat uytloopen, daert door ingegoten is. En ist datter veel busen liggen, so sal den wederkeer lange beyden, maer sooveel te stercker syn en te overvloediger.

Vering

Lamina chalibea quantum resileat.

  Om hier van de reden te verstaen, en daerdoor wederom dat Vitruvius segt [Lib. 8], dat de locht, in de busen besloten, deselvige doet bersten, soo let eerst op een stale lat: als ghy die buicht met u hant oft daerop een gewicht laet vallen — also datse door dat gewicht nederwaerts gedruct wert — soo salse veel snelder wederom keeren, en stercker dan se neder gedreven wiert; en al bleef het gewicht opt eynde van de latte liggen, daert op gevallen was, so sal nochtans de latte met het gewichte verder weerom komen dan haren natuerlicken stant is, in denwelcken sy was doen sy gebogen wiert, indien immers het gewicht niet te swaer is. De reden is ergens geseyt [<]: om dat roerende niet stil staen can dan belet synde. Nu dese lat heeft oorsaec te roeren totdat se in haer natuerlicke plaetse is, daerse met het gewichte stil staen soude als ment sagtkens daerop leyde. Maer daer gecomen synde en heeft se noch geen belet; ergo sy sal blyven weren opwaert, totdat het belet soo groot wordt, dat het de cracht vant weeren verwint, twelc een stuc weegs boven hare stilstaende plaetse sal syn, maer niet so ver daerboven alse daeronder geweest is, om bekende en elders beschrevene reden [<].

  Soo gaet het ooc met het water en de locht. Want indien men het water in de buysen soo soetkens ingiet, gelyc men het gewicht op de latte leggen can, alsoo dat de locht van langerhant effen soo veel incrimpt alse doen moet als de staende buysen vol syn, en alle dingen stille staen, soo en sal het water niet wederom keeren. Noch daer schynt geen oorsaec te syn van bersten. Maer als men het water volsmons ingiet, soo doet het de locht meer incrimpen danse doen moet als sy stille staen soude. Het can derhalven gebeuren in lange wegen, dat de staende buysen, maer half vol gegoten synde, ende de locht weder keerende, het water boven uytloopen sal; ja oock al warense noch driemael hooger, de locht dan wederkeerende en weder inkrimpende, en ghy al gietende, soo salse noch meer incrimpen danse eerst dede, en alsoo noch stercker weder omkeeren.

Barstende buizen

Aer cur in fistulis retentus eas frangat.

  Doch men sal seggen, dat dit noch geen oorsaeck is van bersten. Want het water comt wederom uytgeloopen ende de persinge is niet grooter dan de hoochte van de buisen. Maer men moet weten, dat de voorseyde latte int wederkeeren meer als de helft van haren wech gaet, niet alleen sonder beletsel, maer ooc met hulpe van roeren daer het buygen vant beginsel af belet heeft; daerom gaetse oock eens sooveel wechs alse int buyghen dede.

[ 179 ]
En het water en can soo haest niet terugge gedreven worden, als de locht wel wederom keert, dewyl het water self mede in de loop is, en comt de locht tegen; en soo moet de locht eerst het loopende water stille doen staen. En alst al stille staet, soo cander sooveel door de buysen niet alst wel van nooden is, want het keert snelder weer alst ingedrongen is, om dieswille, dat het water dat eerst in de buysen gegoten wert, eerst syn cracht doet, en het volgende daerna, alsoo dat de locht int beginsel niet alderrast incrimpt, gelyc de latte vant beginsel vant gewichte self gebogen wort. Maer daer de locht qualick ineencrimpt, daer groyt ooc de cracht, soodat de cracht int crimpen gematicht wort; maer int wederkeeren verrast sy altyt tot aen den middel van haren wech, alwaerse veel rasscher gaet danse int beginsel incrimpte, veel anders dan in de gewichte van de oplegginge van de latte. Want al wort het water doort wederkeeren hoogher in de buysen, en derhalve meer swaerte crygende, so en can dat sooveel niet bybrengen oft ten keert seer sterck wederomme; want int beginsel vant incomen vant water en doet het maer weynich cracht; daerenboven soo loopt het water uyt de buyse en verhoocht niet meer. En dit doet voornemelick de buyse bersten als de buysen vol water syn, en dan de locht wederkeert. Want uyt het voorsz volcht ten kan niet haest genoech uytloopen, en so wort de kracht tegen de busen gebruyct.   [>]

[ Lat. ]   [ v ]

[ 180 ]

Braak liggen

Braecke ligghen maeckt het lant vruchtbaer. Cur.

  Als het lant syn vetticheyt door het veel besajen heel verloren heeft, alsoo dattet niet meer dragen kan, indien ment dan een jaer ofte twee braecke laet leggen en ommeploecht, etc., het sal besaeyt synde, dan vruchten dragen.

  Quaeritur hîc quae sit ratio hujus rei et unde pinguedo accedat. Ne sit igitur dubium terram puram et mortuam, pluviâ, aere et Sole mixtam, materiam fieri pinguidinis, ipsaque proinde quatuor elementa, etsi singula nullam vim obtinerent, inter se tamen pedetentim et congerere mixta, omnium virtutum fieri materiam, virtutesque nihil aliud esse quam elementa ipsa commixta. Nam ex hac terrâ fit triticum; ex tritico homo, omnium virtutum princeps.

[ Hier rijst de vraag wat de reden hiervan is en waar de vettigheid vandaan komt. Dan zal er toch geen twijfel aan zijn dat zuivere en dode aarde, met regen, lucht en Zon gemengd, de grondstof worden van de vettigheid, en dat dus de vier elementen zelf, ook al kregen ze afzonderlijk geen werking, met elkaar langzamerhand het mengsel bijeenbrengen en de grondstof worden van alle goede eigenschappen, en dat deze laatste niets anders zijn dan de vermengde elementen zelf. Want uit deze aarde ontstaat tarwe; uit tarwe de mens, eerste vertegenwoordiger van alle goede eigenschappen.]   [<]

Muziek

Musica manus*) quî constet proportione geometricâ demonstratio linearis.

Symon Stevyn meynt in syn groot boeck, dat de quinten en quarten etc. spruyten ex proportione geometrica. Quod ante alubi numeris explicavi [<], hîc lineari demonstratione ostendam.
[ Wat ik eerder elders heb uitgelegd met getallen, ga ik hier aantonen door een aanschouwelijke voorstelling met lijnen. ]


*)  Musica manus: 'guidonische hand' [>].
vierkanten
[ Toelichting: ]

AC = CB ,   CD = DB
AB : EB = EB : CB ,   EF = FB

FB klinkt als een kwint boven BC,
en als een kwart onder BD.°)


°)  FB is 'middel-evenredige' (de wortel uit 1/2)
In Stevins 'Singconst' was deze niet de kwint ('vijfde').

[ Lat. (vervolg) ]   [ v ]

[ 181 ]

Deur

Deuren, die weerszyden open gaen.

deur, dubbele ophanging      Al ist, dat Hans Coenen*) my met den monde geseyt heeft, hoe men de dueren maeckt, die van beyde syden open gaen, en ic die selve in Coenens huys gesien hebbe, non tamen intellexi, aut quia ipse non satis intellexit, aut quia nolui nimis moleste rogare, atque aut quia myops sum, aut quia puduit nimis diu spectare.
[... ik heb het niet zo goed begrepen, ofwel omdat hij het zelf niet voldoende begreep, of omdat ik niet te veel lastige vragen wilde stellen, of omdat ik bijziend ben, of door schroom om te lang te kijken.]

  At inopinato aliud agenti hîc Bruxellis fabrica ejus mihi incidit, quae talis esse videtur: ab janua est quae aperitur a parte c et d; pendet a ferreis laminis ef et gh, quarum prior sub secunda movetur. Cum janua aperitur a parte d, unâ movetur lamina ef, quiescet vero lamina gh. Cum aperitur a parte c, movetur gh; quiescet fe. Utraque, viz. mota et quiescens, sustinet januam in pede januae bk. Eodem modo duae laminae fabricentur.

[ Maar toen ik niets vermoedend hier in Brussel met iets anders bezig was vond ik toevallig de constructie ervan, welke als volgt lijkt te zijn: ab is de deur die geopend wordt aan kant c en aan kant d; hij hangt aan de ijzeren bladen ef en gh, waarvan de eerste onder de tweede beweegt. Wanneer de deur geopend wordt aan kant d, beweegt tegelijk blad ef, maar blad gh zal in rust blijven. Wanneer hij geopend wordt aan kant c, beweegt gh; en fe zal in rust blijven. Elk van beide, d. w. z. de bewegende en de rustende, ondersteunt de deur aan de voet bk. Op dezelfde wijze kunnen twee bladen vervaardigd worden.]


*)  Timmerman in Middelburg, een oom van Isaac B.

[ 182 ]

Water over berg

Fonteynen te maecken aen dander syde van een hooghen berch.

waterleiding over berg, BC boven   Om over een berch aen dander syde een fonteyn te doen springhen sonder den berch te doorgraven.

abcd syn de buysen, dewelck over den berch haer water wel geven sullen als de wint uyt is, en d leger dan a, daert van daen comt. Maer bc is een pompe om de wint uyt te suygen int eersten, en alser door de sweetgaetkens etc. wint in gecomen is. De klappe boven haer water hebbende, en sal int minste den loop niet beletten, al staet de pompe open oft men mach het gat bc sluyten.


Toch wist B. wel dat een zuigpomp maar over een beperkte hoogte werkt [<].


Puistjes

Guido Tract. 2, Doct. 1, cap. 2 [<] schynt te seggen, dat de cleyne pustulen gecorrumpeerde humoren hebben.

[ Lat. (vervolg) ]   [ v ]

[ 183 ]

Koude hand

Motus manuum in aere eas interdum frigefacit.

  Doen ic met cosyn Andries [<] na Bruyssel ginck den 29 April, soo wiert syn hant, die hy int gaende over tweer swaeyde, kout, en die stille bleef aen syn pac, niet.

[ Lat. (reden) ]   [ v ]

Bier

Cerevisia quae spumam edat.

  Het Leuvens bier, alsment schinct in een glaesken, soo blyfter een schuymken op staen.

[ Lat. (reden) ]   [ v ]

[ 187 ]

Koken

Cerevisia fit tenax coquendo.

  De brouwers seggen, dat het bier doort lange sien tay ende stram wort.


[ 'sien': zieden.]

[ Lat. (reden) ]   [ v ]

[ 189 ]

Waterleiding

Aquaeductûs longiores minus fortiter fluunt quam breviores.

  Als er een langen wech buysen liggen en datter geen locht meer in is, en dat men in den back sooveel waters doet, dat se overloopt, alsoo dat het gat volsmons loopen sal waert dicht by den back — ic vrage oft in desen langen wech ooc niet volsmons loopen en sal?

  Antwoorde: Neen. Want wat reden ist, dat het water over een langen opene gote soo ras niet en loopt als over een korte, als beyden de eynden even diep onder den back, daert water in comt, staen? Soder eenen langen openen bac waere van 1000 voet en dat ment water van een eynde ingoote, en aen het ander eynde uytliep, en ist niet vremt, dat het nimmermeer daerdoor soo ras loopen en sal dan oft het gat stonde aen den kant, daert water in gegoten wort? En nochtans sal men bevinden, dattet soo is, en dattet veel eer overloopen sal aen de syde, daer ment ingiet, dan aent ander eynde.

  Daerom moet men verseeckert syn, dat het water een weynich ineen sitten kan, ende niet en is in dat regaert gelyck een stock, die so haest aen het leste eynde roert als aen het eerste. [<] Dit wort men gewaer in lange buysen van fonteynen, want als de fonteyne loopt, en dat men terstont een grooten mont opent, alsoo dat den mont aen een recht overeynde staende buyse omhooge kyckt, men sal sien, dat het water int eerste wel sterck uytloopt, maer terstont vertraecht, en dan weer stercker, en dan weer trager, ja men sal somtyts sien, dat het in de buyse diep sincken sal, en dan weer opkommen (gelyck een schael die toutert) en men salt in den ontfanger niet gewaer worden. Waeruyt volcht, dat het water door den rasschen scheut, die subitelick opquam, gerect wiert, en dan trect se haer weder ineen, gelyck een latte, die davert.


[ 190 ]
  Daer is in den orgel een daverende stemme [<,>], die wort gemaeckt met een plancksken in forme van een daverende latte te stellen in den wech, daer den wint passeert; den wint blaest tegen dit planxken, en dryvet achterwaert, doch dit komt altyt wederom, al ist saeck, dat den wint altyt eenparich blaest, want den wint dryft het uyt syn natuerlicke plaetse, en het wilter altyt nae toe. Soo geschiet het oock in de buysen, doch onsichtbaer. Want den loop en val des waters drinckt het water ineen, en het water reckt hem wederom altyt uyt, en het staet in sichselven soo altyt ooc, en toutert.

  Hoe langer dan dat de buysen syn, hoe meer occasie van incrimpinge en uyttreckinge, welcker gedurigen stryt den doorloop verachtert. Soo ist ooc met den voorsz. openen back. Maer alst stil staet, oft maer door een cleen straelken uyt een grote buyse uytloopt, dan en maecket geen verschil van styf tegen de bodens te perssen, oft leger te springen, want den scheut en val is cleen oft geene, ende en maect derhalven geen oft cleen incrimpinge en uyttreckinge, die de oorsaecken syn van de traechheyt in den uytloop; maeckende, dat de lange wegen soo wel niet vols mont loopen connen dan de corte. Daervoor groter buysen geleyt naer proportie, en achter cleyne, salt wel volsmonts doen loopen.

Klant

  De man die t'Antwerpen buysen hebben moet, woont in de Lange Nieuwstraet, tegenover thuys van Pardo int Claverblat.

Deuntje uit geheugen op noten gezet

Cantilena ex auditu notis revocata a me.

muzieknoten

Het vlas dat heeft veel moyten aen ...


[ De melodie van dit lied is niet bekend uit andere bronnen, volgens Rdolf A. Rasch, 'Six seventeenth-century Dutch scientists and their knowledge of music', in: Victor Coelho (ed.), Music and Science in the Age of Galileo (Dordr. 1992), PT217.]   [<]

[ Lat. ]   [ v ]

[ 193 ]

Snarenspel

Citer wel te hanteren.

  Om op de citer [>] wel en met verstant te leeren spelen, soo dunct my, dat de note finael altyt vallen moet op den slach, daer men in de opperste snaren de c en in de onderste de d stopt. En dan moet men op alle de 8 toonen int bysonder een goede octave soecken, op welc men elcken toon bequamelick spelen mach, de d, c altyt de note finael blyvende.

  Men sal ooc bevinden, dat men eenen toon wel op twee- of driederhande manieren can spelen, de c, d altyt de principaelste note blyvende.

Links schrijven

Scripturae per manum sinistram ratio.

handtekening in spiegelschrift   Dit schrift is met de slinckerhant geschreven, derhalven, als men het onderste opwaerts hout, soo kant door een spiegel gelesen worden; maer alst op een muer geschreven is, die men niet keeren en kan, soo moet men door een brantglas op eenen spiegel sien, alsoo dat hier, als u ooge verre van het brantglas staet, alle ding verkeert schynt: het onderste oppert, en het slincsche rechs, door welcken middel dit schrift syn onderste opwaerts vertoont. En dat aen d'een syde staet, vertoont sich aen dander syde, waerdoor geschiet, dat dit schrift, nu recht staende wat aengaet de syden, compt averechs te staen, twelck den spiegel oft het blatjen heeft ommegekeert. De spiegel moet ooc tamelick ver vant brantglas staen. Tselfe sal ooc geschien, ist dat ghy immediatelick in den spiegel siet en soo deur het brantglas tot op het schrift.

[ 194 ]

Deling van oneven getal

Divisio numeri imparis in duas partes cum parte absque fractione.

  Die elf appelen heeft, kan daeraf de helft ende de helft van eenen geven, te weten sesse. Die der vyf heeft, het 1/3 en het 1/3 van eenen, sonder breecken, te weten 2; en van drie het 1/4 en het 1/4 van eenen, te weten éénen appel, en dan schieten ander noch 2 over van de elve. Mr. Jan van den Broecke*), als ic by hem leerde cyfferen, ano 1607.


*)  Misschien broer van Cornelis van den Broecke, zie p. 174, n.3: eigenaar van een brouwerij te Middelburg.
Jan van den Broecke (1566-1626) gaf navigatielessen in Vlissingen en Rotterdam. Publiceerde Instructie der Zee-vaert (Rotterdam 1610), met hulp van Willebrord Snellius.  [Het komt voor in de catalogus van Constantijn Huygens, p. 32 (4-189), en in die van Thevenot (1694), p. 179.]

[ Lat. ]   [ v ]

[ 195 ]   25 juni - juli 1618

Zondagsrust

Quarti praecepti in Decalogo explicatio.

  Wie kan lochenen, datter int vierde gebot yet veranderlics is geweest, dewyl dat den Sabbath geboden is te vieren, twelck wy nu op den eersten dach van de weke doen? Daerom is te gelooven, dat daerin wat ceremoniaels en moraels begrepen staet. Nu hoeveel datter veranderlick is, dat moet men besien. Wie weet ooc of die strengicheyt der Joden ooc niet veranderlick en was, te weten dat ceremoniael? Naedien dat men nu niet meer seggen kan: want God heeft op desen dach gerust. Gelyck dan het verbodt van overspel in hem begrypt oncuysheyt, en het principaelste alleen gementioneert synde, waerom sal het vierde gebodt in hem niet begrypen alle joodsche Sabbathen en ceremonien, den Sondach, als het principaelste, alleen gementioneert synde? Want hadde de Joden een theologie beschreven, si souden de ceremonien onder het vierde gebot gebrocht hebben.   [<,>]

[ Lat. ]   [ v ]

[ 197 ]

Gemeente

Populi judicium optimum.

  Indien de gemeente moet oordeelen van de overheyt oft predicanten, seggen sommige, soo salse de meestendeel valsch oordeelen, want sy achten den bevallichsten den besten, al waer hy oock een ketter.

  Ic antwoorde: Alse beyden even bevallich syn, soo dryft de waerheyt verre boven; ten anderen, een predicant, die de gemeynt best bevalt, is de bequaemste, al is hy de geleerste niet, ja, de bevallicheyt der nature even groot synde — dats te seggen twee lieden in alle dingen overeenkommende behalven in geleertheyt — so sal de geleertheyt de gemeynte mackelyck syn. Daerom moet de goede saecke oock een bequaem man beschicken en, dat meer is, de overheyt, die alreede int besit is, sal noch al floreren, al is haer bequaemheyt wat minder dan haer recht.


[ 198 ]
Daer is te geloven als den oproermaecker floreert, dat de magistraet onrecht heeft. Nu het gebeurt altemets dat den oproermaecker door syn vorsichticheyt floreert en onrecht doet. Maer het gebeurt noch meer dat de overheyt floreert en onrecht heeft, soodat de gemeente noch de meeste last lydt van de overheyt; en de extraordinaire fouten en worden maer gesien.   [>]

[ Lat. ]   [ v ]

[ 199 ]   juli / aug. 1618

Caen

  Monsr. Dissone, wiens vader te Caen*) predicant geweest is, woont buyten Caen en is de man, die onsen rectors Biesius°) suster gehad heeft tot een wyf, dien ic ooc wel ter Vere in school gesien heb.


[ *)  Een derde van de bevolking van Caen was toen protestants, zie 'Temple protestant de Caen'.]
°)  Antonius Biesius [>] studeerde rechten in Leiden (1592/94), en werd in 1600 rector te Arnemuiden, met Isaac Beeckman als leerling. Deze volgde hem in 1602 naar Veere. Biesius overleed in 1607.
[ Catalogus plurimorum insignium librorum ... Antonii Biesii, Leiden 1607, met o.a. Lucretius (1597) op p. c3v en Stevins Arithmetique (1585) op p. d3.]


Gebeden

Preces cur memoriter non mandandae.

  Sommige seggen, dat men de gebeden niet en moet uyter herten seggen omdat men dan geen goede oorden houden en kan. Maer de gebeden worden niet gedaen gelyck de predicatie, om die te onthouden, maer het is genoech, dat men int bidden opt gene, dat men segt, aendachtich is. Maer de onderwysinge, die door prediken geschiet, moet men onthouden.

Loterij

Sortes en loteryen ongeoorlooft.

  Daer wort gevraecht, oft men wel loteryen maecken mach en daer synen cost mede winnen, dewyl dat het een ambacht soude genaemt mogen worden.

  Maer men sal antwoorden, dat alle ambachte en coopmanschap, daer men hem mede geneert, eenich nut oft goet gebruyck in de weerelt brengen moet, want het schynt onbillick, dat imant wat soude crygen sonder daer wat voor te doen, want dat hy crycht, dat comt van een ander, dewelck daer niet voor en heeft. Alsoo staen alle lieflicken ambachten en neringen, maer de loteryen niet, want die en brengen geen nutticheyt in. Men sal seggen: sy venten de coopmansgoet gelyck factoors. Maer de factoors worden voor haer moyte geloont, welcke moyte de nutticheyt is, ja, al doen de loteriers moyte, daerom worde sy niet geloont, maer haren loon comt van het lot, twelck in de weerelt geen nutticheyt en brengt.


[ 200 ]
  Alle niet, maer sommige, seggen dat het vermaeck brengt, gelyck kaetsbanen, bolbaenen, schaken etc., en dat men daerom alsoo wel een loterye als een kaetsbaen maecken oft houden mach om de koste te winnen, want alsmen prys heeft, soo wort men verheucht. Maer in de kaetsbaen is de actie selve vermaeck en hier niet, en sy maecter meer droeve dan blyde; en in de kaetsbane vermaect hemself den verlieser, en doet qualick so hy sooveel gelt verspeelt, dat hy daerover behoort bedroeft te syn.

  Ten andere mach men seggen, dat al dat lot is, dat dat sonde is, soot niet en geschiet tot nut en goet, want men roept Got aen om geluck en hy geeft de uytcompste. Maer koopmanschappen en neeringen, al wint de eene wat meer dan dander, nadat het valt, soo is nochtans in de saec veel nutticheyts gelegen, also dat se dicwils beyde, den kooper en verkoper, naer haer begeerte gerieft syn, en winste doen.


[ Lat. ]   [ v ]

[ 201 ]

Driehoek

  Daer is een triangel rectangel. Diens superficie is 19 N en de hupotenusa is √795. Vrage hoe lanc den cathetus*) is, en ooc den basis.


[ *)  Cathetus (Gr. 'neergelaten'): loodlijn.]

[ Lat. ]   [ v ]

[ 208 ]

Vloed

Fluxus maris et refluxus ad margines, id est prope terram, serius venit.

Paulus Jansen [>]*) seyde my in see int beginsel van Augusto, Sondaechs, alsoot sMaendaechs volle maen was, ano 1618, dat de vloet in see, als by exempel tusschen Vlaenderen en Engelant, wel drie uren later quam dan aen de kusten van Vlaenderen, dats te seggen aen de kanten van lant. Twelck alsoo oock geschiet met de ebbe.   [<,>]


  *)  Kapitein van het schip waarmee Beeckman naar Le Havre ging. Die zondag was de 5e, en de 7e was B. in Caen, voor zijn promotie (6 sept.).

[ Lat. ]   [ v ]

[ 212 ]   [13] aug. - [6] sept. 1618

Trap beklimmen

Trappen en steylten beclimpt men best al loopende.

  Alsmen op trappen oft op een houte, die steyl is, gaen wilt, so en gaet men niet den ordinaren ganck, maer men loopt gemeenlick. Die vraghe is, waerom dat geschiet.

  Om dit te beantwoorden, soo merct, datter hoochten syn, daer men onderwege niet op comen en can — te weten alse so steyl syn, dat men onderwegen niet vast staen en can. Maer dewyl int loopen het lichaem ras beweecht wort, ende beweecht synde so gaet het opperste al voorwaerts, terwylen de voeten tegen de steylicheyt stil staen, alsoo dat het opperste al voorheen is; ende daerom behoeft men maer de voeten te versetten, ende sich in denselven loop te behouden tegen dat men den tweden voet versetten moet. Nu al ist, dat men op elcken trap vast staen kan, soo valt nochtans den loop gemackelicker dan daer wy gaen, door deselfde reden, te weten de vlucht. Maer alsmen op eenen effenen wech is, so en helpt de vlucht niet bysonder uyt de gemackelicheyt. Daerom ist, dat men maer en loopt alsmen haest heeft, want Stevyn in syn Weeghkonst*) seght, dat het minste gewichte op een effen plat, de minste cracht, het swaerste vertrecken kan, soo dat de vlucht niet en baet, want men moet evenveel de voeten versetten, twelc in het gaen het voornaemste is, dewyl dat het lichaem, de voeten verset synde, niet wel alleen ooc voortgaet, alst blyckt uyt Stevyn voorschreven, nadien dat het op een effen plat bewogen wort.


*)  Van de Weeghconst, p. 41 [met op p. 46: "alle swaerheden voortghetrocken langs den sichteinder ... en behouven gheen vlieghesterctens macht tot haer verroersel ..."].

[ 213 ]
Ten anderen, soo moet het lichaem, soowel int loopen als int gaen, op en neer geresen worden, dewyl dat het op en neer rysen en de vlucht malcanderen snyden ad angulos rectos, ende daerom malcanderen geen voordeel doen. Maer alsmen op de trappen gaet, soo is de vlucht en het oprysen al eenen wech henen — connen derhalven malcanderen helpen, soodat int loopen de vlucht maeckt, dat men sulcken cracht niet en moet doen int loopen dan alsmen maer tragelick en trapt. Want eer dat men begint te steunen op den oppersten voet, soo ist lichaem alreede so hooghe, dat den ondersten voet den trap maer met de teenen en raect.

  T'is wel waer, dat het moyelicker is int eersten de vlucht te maecken dan maer simpelyc te gaen, maer alsmen eens de vlucht gemaeckt heeft, soo isse so gemaeckelyc te continueren gelyck een slingerwyl, dat int eerste wel swaer is om te keeren, maer int gaen synde, soo doet ment schier sonder arbeyt. So gaet het ooc met het lopen op trappen, dewyl dat de vlucht en de cracht beyde opwaerts dringen: so helpt de vlucht de cracht merckelick en kan bequamelick met een slingerwiel [<] vergeleecken werden, maar het gaen op eenen effenen wech niet.


  Na deze notitie volgt een lijst met uitgaven gedurende de reis naar Caen [>].

Architectuur

Architecturae ratio quaesita.

  Het dunckt my een groote ende fraye saeck te syn te konnen reden geven van de proportien in architectura, dat is, waerom dat de pedestalen, colommen, capiteelen, lysten, etc. sulck een proportie juyst moeten hebben, gelyck mense na de konste geeft, dat is, waerom datse, also na de konste gemaeckt synde, d'ooghen best bevallen. Dat men een gelyckenisse neempt van een man, vrouwe, dochter, dat en voldoet my niet geheel, want men siet, dat de kleeren niet na het lyf gemaeckt en worden, den hoedt hoogher, de broeck wyt, ende het wambuis al anders dan de borst is, waeruyt blyckt, dat de forme van de mensche de ooghen niet best en bevalt. Het ware oock fray, de reden te konnen geven, waerom datter soveel verscheyden fatsoenen van kleeren syn ende waerom dat elcke natie een bysonder fatsoen kiest ende dat oock dickwils verandert.

  Om hiervan wat te segghen ende een beginsel te geven tot voorder bedenckinghe, so vraghe ick, waerom dat een kleyne deure qualick staet aen een groot huys? Antwoorde: Omdat men gewent is te siene een deure wat langher ende wat breeder als een man van ordinare grootte, twelck een ygelick door de gewente pertinent dinckt, een fondament maeckende van aedificien, dat het ordinaire fray schyndt.


[ 214 ]
Want het gebeurt wel dat een dinck alleen door het lanc gebruyck ons ogen wel bevalt, hoe veel te meer hetgeen in de heel stadt gebruyckelick is. Nu de heele stat gebruyct ordinaris eenderley fatsoen, omdat het bequaemst was, alst eerst gebruyct wiert, gelyc de ordinare deure is nae een mensche gemaect om deur te gaen en weynich plaetse te benemen. Alsmen nu een groot huys syet, so begeert de ooghe een deur daernaer advenant te sien, dat is, gelyck hem hout het ordinaer huys tegen syn deure, soo moet hem oock het groot huys tegen syn deure houden. Soo ooc naedyn dat een man, vrouwe, dochter, ordinare ende altyt voor oogen staende, eenparige dingen syn, soo en ist niet vrempt, dat men de leyngde ende dicte der colummen daernae neempt. Maer dewyl datter in de colummen noch ander gebruycken syn, soo soect de ooghe noch andere proportien van dingen, die ten naesten met het gebruyck der colummen overeenkomen ofte die ergens in gelycken. Als omdatse effen en lanck syn, so moetense hoe hooger hoe dunder syn, gelyck boomen. Alsoo ooc ist met de capiteelen ende pedestalen, diet vinden konde etc.

  Dit alles niettegenstaende, so isser noch een reden, die in de nature bestaet, gelyck ooc de soetluydicheyt in de musycke, want de oogen hebben soo wel een geneuchlicheyt als de ooren. Want allen dingen syn fray, die op deen syde gelycken op dander, als smenschen lichaem, te midden deure gecloven van boven tot beneden, schynt aen de rechte syde gelyck aen de slincke [>] etc. De his latius ante [<,>].


[ Lat. ]   [ v ]

[ 215 ]   [6] sept. 1618

Promotie

Promotio mea pro gradu doctoratûs.

  Die sexta Septembris anno 1618 disputavi et creatus sum doctor medicinae in Academia Cadomensi a Dionisio de Vandes in publica schola, apertis januis, sed paucis praesentibus, qui majore ex parte videbantur latinitate destituti — praetereuntes enim intrabant mirati, credo, januas esse apertas — et e domo D. de Vandes usque ad scholam hincque rursus domum ejus, cum toga et pileo quadrato, per Plateas ibam cum illo.
[ Op 6 september 1618 heb ik gedisputeerd en ben ik doctor in de medicijnen verklaard in de Academie van Caen door Denys de Vandes in het openbare onderzoek, met open deuren, maar met weinig aanwezigen, de meesten schenen daar neergezet vanwege het Latijn — en ja, ook voorbijgangers kwamen binnen, verbaasd, denk ik, dat de deuren open waren — en vanuit het huis van M. de Vandes ging ik naar de school en van hier terug naar zijn huis, met toga en vierkante hoed, over de Straat samen met hem.]

Thuys gecomen synde, presenteerde hy my gaye te hebben in een stedeken in Vranckryck, wilde ick daer wonen. Daermede ginc hy naer Roaen, en gaf my myn brief, etc. [>]


[ Lat. ]   [ v ]

[ 217 ]   [6] - 8 sept. 1618

Levensloop

Vitae meae ratio brevis.

  Ic was 7 jaer out doen ic schole ginck, 12 jaer, twee weecken voor Paesschen — denwelcken quam den 2en April — ginck ick t'Armuyen by Antonius Biesius [<] schole liggen om latyn te leeren. 18 jaer synde ginc ic tegen de somer uyt de triviale schole. 21 jaer synde ginc ic tegen den winter uyt de universiteyt van Leyden en ginc het keersmaecken leeren. 22 jaer synde ginck ic een maent voor Paesschen te Syricsee keersmaecken. 23 jaer synde ginck ic in Saumuers in Vranckryck en in Engelant spelen, vyf maenden, tot de slachtyt. 27 jaer synde gaf ic te Meye myn winckel aen myn knecht*). 29 jaer synde, den 6en September 1618, wiert ic te Caen doctor in de medicine.


*)  Dit was in 1616 [>]. Joos Lambrechts (1597 - 1669) was verwant met Beeckman, en had van hem het vak geleerd.

[ Lat. ]

Levensloop (2)

Vitae meae ratio brevis.

  Post mortem Biesij — qui obijt in initio 18i anni meae aetatis — nullis omnino usus sum praeceptoribus, excepto quod anno dicto 18o vix tres menses usus sum Jan van de Broecke [<] Roterodami ad quaedam in Arithmetica, Geometria et Nautica discendum. Tum etiam anno 19o audivi apud Henricum Ainsword*) Anglum Amstelrodami aliquot menses cum fratre meo fundamenta Hebreae linguae. — Cadomi 8 September 1618.

[ Na de dood van Biesius — die overleed in het begin van mijn 18e jaar — heb ik helemaal geen andere leermeesters gehad, behalve dat ik in het genoemde 18e jaar nog geen drie maanden in de leer was bij Jan van de Broecke [<] te Rotterdam om iets te leren van Rekenkunde, Meetkunde en Zeevaartkunde. Verder heb ik op mijn 19e ook enige maanden bij de Engelsman Henry Ainsworth*) in Amsterdam samen met mijn broer de grondslagen van de Hebreeuwse taal aangehoord. — Te Caen, 8 september 1618.]


  *)  Henry Ainsworth (ca. 1571 - 1622), 'teacher' in Amsterdam van 'Brownisten' uit Middelburg. Hij publiceerde een Engelse psalmenvertaling, Notes over de eerste 5 bijbelboeken, en enkele controversiële theologische werken.

[ 218 ]
  Parvam admodum temporis rationem habui, etiam infra vulgaris diligentiae studiosos. Attamen aliquando breve tempus longissimis intervallis acriter studui. Post annum 21um negotia mechanica non parum me confecerunt, fistulas et curas paternas tractantem. Intervalla de quibus loquor fuerunt interdum annos, interdum menses aliquot. Acerrimum duravit id studium interdum menses aliquot, interdum hebdomadas, interdum dies, interdum etiam horas.
  Anno aetatis meae 24o praeparatorie in classe Walachriensi Middelburgi examinatus et proponens theologiae factus sum.
  Non memini me unquam in morbo decubuisse.

[ Zeer weinig tijd heb ik tot mijn beschikking gehad, ook minder dan studenten met gewone ijver. Maar toch heb ik soms korte tijd met zeer lange tussenpozen streng gestudeerd. Na mijn 21e jaar namen werktuigkundige taken mij niet weinig in beslag, toen ik buizen en bezigheden voor mijn vader behandelde. De tussenpozen waarvan ik spreek waren soms jaren, soms enige maanden. Die strengste studie duurde soms enige maanden, weken, dagen, soms ook uren.
  In mijn 24e jaar heb ik bij de classis Walcheren te Middelburg voorbereidend examen gedaan en ben ik proponent in de theologie geworden.
  Ik herinner me niet dat ik ooit door ziekte geveld ben geweest.]


Belofte

  Promisi 6o die Septembris 1618 Domino de Vandes me intra triennium medicinam non facturum in tribus urbibus Galliae: Rothomagi, Remis et Parisijs. Equidem de Parisijs mihi libertatem concessit*). Nihilominus tamen ego, scripto illi dato, de dictis tribus id pollicitus sum.

[ Op 6 september 1618 heb ik aan M. de Vandes beloofd dat ik binnen drie jaar de geneeskunde niet zou beoefenen in drie Franse steden: Rouen, Reims en Parijs. Wat betreft Parijs heeft hij me vrij gelaten*). Niettemin heb ik dit toch, bij geschrifte op die datum, toegezegd voor de genoemde drie.]


*)  De medische faculteit in Parijs stond niet toe dat iemand daar de geneeskunde beoefende zonder een in Parijs behaalde graad; overtreders werden vervolgd.

Satijn

  De stoffe, daer Heyndrick Somer*)'s cleeren afgemaect is, heeten de Engelsche satinisco. Een stuck cost hem 40 gulden, daervan ic wel 3 packen kleeren hebben soude. Het is satyn bomesyn. Het is qualic 3/4 breet.


*)  Hendrik Somer (1598 - 1647), burgemeesterszoon uit Veere, was kennelijk meegegaan naar Caen. Hij was verwant met de tweede vrouw van Jacob Beeckman.
[ Hij komt voor in het 'Familieboekje Barent Somer' (als diens broer 'Heijndrik'); hierin ook Jacob B. (bij 1625, rector in Rotterdam).]

[ Lat. ]   [ v ]

[ 219 ]   8 - 20 sept. 1618

Verkoop

  Anno 1616 was ic in Engelant om de buysen te venten.   [<,>]


[ Kennelijk nog bedoeld bij de levensloop van p. 217, zie C. de Waard, 'Vie de l'auteur', p. IX, n.4.]

[ Lat. ]   [ v ]




Home | Beeckman | Journaal - 1618 (top) | vervolg