Home | Beeckman | < Journaal > | Woordenlijst

Kaarsvorm , toonsoorten , zon , weerglas , genezen , driehoeksmeting , wegen , fontein , dagboek


Isack Beeckman - 1616

C. de Waard, Journal tenu par Isaac Beeckman de 1604 à 1634

Tome I: 1604 - 1619



[ 83 ]   [ maart 1615 ] - 6 februari 1616

Kaarsvorm

Keersvorm altyt vol roets te houden.

  Wilt ghy den vorm vol roets [<] houden, dat is wilt ghy de mojte schouwen van die altyt metten lepel te moeten vullen, als ghy keersen maeckt, so sult ghy van koper of loot eenen back laten maken, allom dicht toe, ende onder een gat van grootte na gelegentheyt, ende effen so hooghe als ghy wilt dat het roet geduerich blyve, ende maken dat dit gat, ofte datter deur komme, tot in den vorm loope, gelyck in de lampe, die Cardanus beschryft*), ofte in sommighe drinckvaten van beesten gesien wort, die men altyts vullen en wilt ende daer de beesten niet aen en souden konnen recken, so se te ledich wierden. De reden is lichtelick bekent.   [>]

lamp van Cardano


[ *)  Girolamo Cardano, De Subtilitate libri XXI (Lugd. 1580), p. 15: 'Lucerna mirabilis'. (Ook in ed. Norimb. 1550, p. 5.)
"Wonderlijke lamp, in de vorm van een toren, helemaal afgesloten behalve een opening bij D, waardoor de olie wordt ingegoten totdat hij geheel gevuld is. Stevig, van tin, en wanneer hij wordt omgekeerd zoals hij nu staat, kan de olie er niet uitlopen bij D ... dan zou er een vacuüm achterblijven bij A.
... als de pit in F is aangestoken wordt olie verbruikt, en via het gootje E kan die uit D komen".
P. 16 (niet in ed. 1550): "Op deze manier hebben de Atheners een lamp voor een beeld van Minerva bedacht die een heel jaar brandde". Dit wordt betwijfeld in:
Fortunio Liceti, De lucernis antiquorum reconditis (Utini 1653), kol. 193, met erna afbeeldingen van lampen uit de Oudheid.
Foto van een moderne Cardanolamp: 'Öllampe nach dem Cardanischen Sturzflaschenprinzip'.]


Ver horen

Audiri longe.

  Als men yet segghen wilt, dat men verre hoore, so soude men moghen yet maken om in te staen, twelck het geluydt vergroot; ofte tselve deur de reflectie van de echo teweghe te brenghen, ofte deur eenen gemaeckten man, gelyck van Albertus Magnus gemaeckt is geweest, die spreken konde.   [<,>]

[ 84 ]

Gezichtsbedrog

Keersen even groot, schynen grooter.

  Als men keersen maeckt, so schyndt het spidt, dat ons naest is, altyt dickxt te syn. Soo oock de keersen schynen boven dicker te syn dan se syn, ende onder dunder, omdat d'een nader ende het ander verst van d'ooghe is, ratione optica.

Toonsoorten

Modi harmonici.

Nicolais den Isereman [<,>] seght, dat den orgelist Bartholomeus*) onderscheyt maeckt tusschen musyckstucken, ende dat hy sommighe heet primi toni, sommighe secundi toni etc.

  Het mochte wel syn, dat dit de seven modi syn, daer ick in Musica Fabri Stapulensis°) van gelesen hebbe als primus hypodorius, secundus hypophrygius etc., die van malcanderen eenen toon ofte halven toon verschillen in hooghte ende leeghte.

  Ende ick meyne dat elck bysonder musyckstuck moet gemaeckt syn na den reghel van een monochordum, dat is, dat in elck al de consonantien moeten begrepen syn.

Toonen groot en kleyn.

  Oock so achte ick, dat dit toegaet met onderscheyt van groote ende cleyne toonen ende halftoonen, gelyck ick ergens [<] gescreven hebbe van de proportie van de consonantien, dat is dat in eenen selven toon, op deselve plaetse, altyt deselve halftoon of heelen toon, groot of cleyne, onveranderlick moet blyven. Want waren de heele toonen ende halftoonen al even groot, so waert onmoghelick, dat men uyt de leste note ofte andersins soude konnen weten, wat toni dat den sanck ofte musycstuck is, dewyle dat deselve harmonie, deselve consonantien ontrent deselve plaetsen ende op deselve manniere schier in alle toni souden konnen kommen.

Halftoonen verscheyden in uno systemate.

  Waeruyt volcht, datter moet distincktie gemaeckt werden, niet alleene tusschen heel toonen, maer oock tusschen halftoonen. Want alsmen meynde, datter maer eenen halftoon en ware, te weten van 16/15, so en souder oock gheen onderscheyts genoech syn tusschen de consonantien ende haer plaetsen; ende daerenboven, waert datter in elck octave gheen semitonium en ware van 27/25, so en soude nerghens gheen tertia minor, noch sexta minor, noch sexta major gesonghen konnen worden, want 9/8 tot 16/15, noch 10/9 tot 16/15, maer 10/9 tot 27/25 maken een tertia minor, te weten 6/5.

  Dit so synde, so en kan de perfecte harmonie op gheen ander noten passen, dan de gestelde, also, dat men sien ende gevoelen kan, wat toni elck musyckstick is. Nu so kan men de heeltoonen ende halftoonen in elcke toni of monochordo stellen ende verstellen, soomen wilt, twelck wederom een verschil maeckt tusschen de monochorda in elcke toni.   [>]


*)  Nicolais den Isereman: Nicolaes van Heyst, zie p. 72. [En T. 3, p. 36, 51; T. 4, p. 32.]
   Bartholomaeus 't Fel, geb. 1578 te Zierikzee, was organist van de St Lievens Monsterkerk, vanaf 1599 tot zijn dood (1618 of 1619).
°)  Jacques Lefèvre d'Etaples, Elementa musicalia (Parijs 1496); Musica libris quatuor demonstrata (Parijs 1552), p. 31v.

[ 85 ]

Lichte materie door buis omhoog

Levia cur per fistulas vehementer ascendant.

  Alsmen een buyse op het vier sedt, so treckt de vlamme, den roock ende de hitte met gedruys door de buyse omhooghe. De reden is, omdat se in de buyse synde, haerselven niet en konnen verspreyden, gelyck in de opene locht, ende also vergadert synde in de buyse, dewyle dat sy van naturen omhooghe vlieghen, so hebbense meerder macht om na boven te vlieghen, ghelyck een dynck, dat na beneden toe valt van naturen, hoe dichter dat het ineen gedronghen is, hoe rasscher dat het valt. Alse dan uytvlieghen, so moeter altyt nieuwe materie van roock, hitte, vlamme etc. volghen propter fugam vacui. [... wegens de vlucht voor het vacuum.]

Putemmer

  Ist dat men in den bodem van de puteemers een klappe stelt, die in den puteemer opengaet ende groot is, so sal men sonder moyte, sonder stooten ende sonder den eemer te moeten keeren, het water daerin kryghen, den eemer recht neer synckende.   [>]

Smakkende kaarsen

Keersen int afleken smecken, cur.

  Als ghy u keersen afleeckt ende subitelick int roet steect, so smecken sy aent roet, maer alse groot geworden syn, so en smecken sy niet, al planst ghy noch so ras daerme int roet. De reden is omdat die maer afgeleeckt en worden, onder plat ende oneffen syn. Tum enim aer inaequalitatibus finium et saebi fusi intercipitur interceptusque cogitur, et redeundo ad se et ascendendo disijcit saebum fusum editque dictum sonum.
[ Dan wordt immers lucht onderschept door oneffenheden van de einden en van het gesmolten kaarsvet, en na onderschepping hoopt die zich op, en bij het weer bijeenkomen en opstijgen werpt hij het gesmolten kaarsvet uiteen, en dit maakt het genoemde geluid.]
Maer de keersen, die groot syn, syn onder scherp ende effen, so datter gheen locht tusschen en kan.   [>]

Terugspringen

Recursus laminarum quarundum ratio.

  Als ghy met een keersspit, dat is met een stockxken, dat lichtelick buycht ende terstondt wederom recht sprinckt, tegen een kant van een tafel smydt ende het een eynde in u handt houdt, also dat de midden van het spidt teghen de kant kompt, so salt wederom steuten, beter dan of gyt met het eynde, daer u handt niet aen en is, daerteghen smeet, om dieswille, dat dat eyndeken in die plaetse, daert de kandt mede raeckt, niet kan geboghen worden, noch crommen, ende crom synde, wederom recht springhen. Want het moet eerst crom syn, eert recht springhen kan. Maer als het ejnde tusschen u handt ende de kandt kleynst is int spidt, dan steudt het noch veel beter, omdat het lanckxste eynde dan sterck nederwaerts vliecht ende geweldich buycht ende de handt sterck genoech is om daerteghen aequilibrium ofte conterpoys te houden. Maer alst te dicht by de handt teghen de kant kompt, dan en steut het wederom niet wel, om dieswille, dat het aen dat cleyn eyndeken ontrent de hant niet merckelick booghen en kan, ende oock, omdat men voelt, dat den val van het meeste eynde de handt te sterck wordt.

[ 86 ]

Helder brandende kaarsen

Keersen, wanneer sy licht branden.

  De keersen branden lichst als het cattoen wel doordronghen is met roet, twelck ick geobserveert hebbe aen dat de keersen, als maer ejndekens en syn, alderklaerst branden. Want alse afgesopt syn, so loopt het roet altyt na beneden, also dat het cattoen daer aldermeest doordrincken wort, al ist dat tot dit claer branden de dicte, diese dicwils onder meest hebben, veel helpt.


[ Lat. ]   [ v ]

Rook

Fumus ne noceat.

  Als ghy in den roock wandelen wilt ende daervan niet gebeten worden, so maeckt u glaskens voor u ooghen, dicht aen u hooft.

Zon

Solis calor ex toto corpore.

  Men mach sichselven verwonderen, hoe dat het kompt, dat de sonne so veel hitte op de aerde geeft — somen seght, omdat se groot is. Ick sal antwoorden, datse soveel te verder is, also datse maer een voet groot en schyndt, ende gelyck sy vermindert in de ooghen door de verte, waerom en soudese oock so niet minderen in haer hitte? Daerom moet men letten, dat de hitte niet en kompt uyt het superficies van de sonne, maer uyt het innerlick korpus. Nu gelyck de distantien van eenighe dynghen haer hebben teghen malcanderen, so hebben haer oock de sichtbare superficies*), maer niet de korporeitejt. Ergo de grootte der sonnen is oorsake van haer gevoelicke hitte.

  So gaet het oock toe met de sterren: al schynen sy kleyne in de ooghen, so schieten sy nochtans uyt haer geheel lichaem tot ons seer groote cracht van koude, hitte etc.   [>]


[ *)  Bedoeld zal zijn de diameter: het oppervlak is evenredig met het kwadraat van de afstand.]

Lucht in buizen

Aer in fistulis quid possit.

  Om te weten alser in enighe gelejde buysen locht is ontrent de bochten, hoeverre dat se van de bochten aen deen syde ende aen d'ander syde is — men en moet niet dencken datse altyt aen beyde syden even na het waterpas geleghen is, maer dan alleene, alser aen beyde syden het water, even hooghe staende, teghen de locht pranckt. Maer om des waters kracht te wete op de locht, so moet men weten, dat de locht, alse onder water is, so veel gewichs kan doen opgaen, als het water weghen soude, dat in haer plaetse gaen kan. Ergo de locht in de bochten door het water, aen deen syde hoogher staende, uyt haer plaets gedronghen synde, moet door dien middel aengemerckt worden dat se het water wederstaet na haer groote, die leeghst ende buyten haer plaetse is, ja de locht in de bochten sal meughelick moeten geconsidereerd worden gelyck twee armkens van een onsel, waeruyt volgen sal, dat aen d'een syde soveel water nimmermeer staen en kan, dat al de locht over den bocht geperst soude worden, omdat de proportie van het een deel des lochts aen d'een syde tot aen d'ander deel, so cleyne wort, gelyck in de armkens van een onsel.   [<]


[ 87 ]   6 febr. 1616

Het weer

Tempestas anni 1615.

  Den somer van het jaer 1615 was so drooghe alst wel in 25 jaeren niet geweest en heeft ende t'water was in Zeelant geweldich seer gebreck.

  Het beginsel van den winter 1615 wast soet weder tot den 24en Jannuarj 1616. Dien dach t'savons wayde het koutachtich ende sMaendaech, Dynsdachs etc. vroost op eenen bot so sterck, dat het wonder was. Ende daer is sins veel snee gevallen, ende somtyts doydet wat, somtyts vroost weder, synde nu den 6en Feb.   [<]

Kwijt

  Hier moesten noch eenighe observatien ende meditatien staen, die ick onvoorsiens verbrandt hebbe, met degene, die ick al uytgeschreven hadde.

Weerglas

Calorem et frigus aestimare.

  Als ghy de veranderinghe van het weer, van koude ende hitte, wilt aenmercken, so neempt een groot gelas met eenen dicken buyck, ende een lanck nauw halsken, ende doet die vol sulcke oly die dicken en dunnen kan van de koude ende warmte, so sult ghy sien, dat de oly hoogher en leegher int halsken staen sal na de veranderinghe van het weder. Ist dat het glas tot aen den hals toe vol oly is, daeruyt, acht ick, sult ghy oock mercken, wanneer dat het waterkoudt is of niet, want ick mejne, dat de waterkoude maer de menschen ende beesten en beweecht, ende niet de oly.   [>]

Schouw

Schouwen verbetert.

  Alser een schouwe is, die men verbetert heeft met de locht van buyten in te doen kommen, so hebbe ick gesien, dat men een keerse daer aen dat gat gehouden heeft, daer de wint door gehaelt wiert, de deure vande kamer toe synde, ende sagh, dat de keerse verwajde. Dit soude konnen materie geven om motum perpetuum te maken, waert dat ick niet en dochte, dat de warmte van de plaetse dat causeerde.   [<,>]

Genezen

Petersely geneest sugillata.

Betken Taets kindt was op syn aensicht in de kelder gevallen, het aensicht heel geschonden synde sonder gaten daerin, ende sy en leyder anders niet op dan peterselie, in haer handen gewreven ontstucken ende heel daerop geleyt, ende t'genas. Also genas sy oock al de buylen, die de kinders vielen.

Kackhielen genesen.

  De plaesters, die Betken teghen de kackhielen maeckt, syn van termentyn ende scapenroet, de kaykens int smelten daeruyt gedaen. Ende geluw was van elx even veel.


[ 88 ]   6 febr. - 23 dec. 1616

Onbeweeghlickheyt genesen.

  Dit Betken, in haer jonckheyt, wiert eens subitelick sieck, dat sy niet een lit roeren en konde. Eenighe seyden, dat se betovert was, ander dat het al wint was. Haer moeder, door den raet van een oude vrouwe, nam pappel, byvoet, bruyn heylighe, wit heylighe ende sulck Sint Janskruyden, een hant vol soudts, een hant vol gruys, en een handt vol houdtasschen, ende soot dat t'samen; ende daer moestse dan met de voeten in sitten ende onder haer een teste met vier, daer groene sailje in roockte, ende vinck dien roock int lyf, ende genas.

[ Lat. ]   [ v ]

[ 105 ]

Schouwen

Schouwen verbeteren.

  Als ghy schouwen verbeteren wilt, die teghen een hoogh huys staen of daer den wint van boven in de schouwe valt, so maeckt op de schouwe een valleken, dat toevalt met den wint, diet doet rooken, ende van selfs wederom opengaet, ende tersyden aen de schouwe ofte binnen in huys, in de hanebalcken, een casse ofte back, daer eenen blaesbalck in sy, wiens pype in de schouwe steke. Als dan het valleken door den wint de schouwe boven toestopt, so moet den blaesbalck opengaen ende den roock, die niet uytvlieghen en kan, innemen ende dan vanselfs wederom toevallen ende den roock ergens quyt werden.   [<,>]

Vloedklep

Fluxu et refluxu in foramine per lignum obturare.

  Men kan een gaetken wel stoppen met een houdtken, dat op het water dryft. Teweten als het water hooght, dat het houdtken dan teghen het gat perse; ende ist, dat het gat te hooghe staet, so kan men maken, dat het houdt wat verre boven het water kyckt ende uytsteeckt.

Driehoeksmeting

Locorum quorundam distantiae.

  Ick stondt op den toren van Zyricksee ende mat hoeverre dat de steden int ronde van malcanderen laghen door Snellii begeerte ende leverde hem dit:*)

  Goeree light van Berghen op Soom 109 1/3 graden.
  Bergen op Soom van Steenberghen 20 graden ruym.
  Goeree van Den Briel 18 1/2.
  Berghen op Soom van Der Goes 62 1/3.
  Der Goes van Middelborch 45 1/2.
  Middelborch van Reinisse int lant van Zyricsee 82 1/2.
  Reinisse van Goeree 59 1/3.


*)  Willebrord Snellius [<,>], Eratosthenes Batavus (Leiden 1617). Beeckmans gegevens ontbreken, ook in de laatste aantekeningen, zie Bosmans, 'Le degré du méridien terrestre' (Annales Soc. Sc. Brux., XXIV, 2e partie, 1900).
[ Zie de tekening op p. 168: Alkmaar tot Bergen op Zoom (Zeeland ontbreekt). Op p. 195 (na een lijst met Bergen op Zoom ... Bommel ... Alkmaar): "Ik heb van nog veel meer plaatsen waarnemingen tot een ander eindpunt, door mij ondernomen, maar deze kunnen nu volstaan voor deze onderneming".]


Consonantie in gedachten

Consonantiae in conatu animae consistunt.

  Als men met den vyngher op een tafel speelt, ons dunckt, dat wy het liedeken spelen, dat wy synghen of in ons gedachten hebben. Hoe kompt dat?

  Om dieswille, dat men int pooghen de voys houdt van het liedt, al en past het geluydt van kloppen op de voys niet, also dat het een ander verstaen kan. Nam conatus apud animum nostrum vel fortior vel debilior exprimitur in manibus nostris, eo modo quo solemus conatum cantando secundum notas musicales variare; duplo igitur fortior conatus diapason facit etc.
[ Want een drang in onze gedachten komt hetzij sterker hetzij zwakker tot uitdrukking in onze handen, evenals we gewoon zijn dat de drang bij het zingen volgens de muzieknoten verschillend is; tweemaal sterker dus maakt de drang een octaaf enz. ]


[ 106 ]
Twelck men meughelick wel soude konnen gewaerworden, indien men veel schaelkens neffens een hinghe, met sooveel gewichte in d'een schale als de proportie van het liedeken, dat men synckt, uytwyst. Men soude sien, dat men met de handen op de ledighe schalen kloppende, speelende elck op syn note, datse opgaen souden, ergo so heeft het pooghen kracht naer advenant de proportien van het liet.

Water

Water op te halen met een wenteltrap.

  Om water op te malen mejne ick, dat oock dienen soude een rondt dinck, van binnen gelyck eenen wenteltrap, twelck ick vooren [<] gebruyct hebbe om op de schouwen te setten teghen den roock, twelck sal staen gelyck een boor, ende rasch gedraeyt synde, sal water opgeven.

Vuil water

Water, dat vuylst is, vant suyverste te scheyden.

  Als eenen back waters overloopt, ende dat ghy het onderste water begeert wech te laten loopen, omdat het vuylst is of andersins, so sedt een buyse byna tot aen de grondt ende laetse boven uyt kycken so hoogh als ghy den back vol houden wilt, so sal het opperste water het onderste uytdrynghen.

Karbonkel

Carbonculus cur in tenebris videatur.

  Die verwondert is waerom dat den carbounckel int doncker gesien wort, die ondersoecke de reden, waerom dat een wit steenken beter kan gesien worden dan een swart, selve int doncker, ende laet hem dan achten, datter wel dynghen konnen gevonden worden, die de oorsaken van gesien te worden noch beter hebben dan een wit dinck. Ende sal bevinden, datter altyt eenichsins eenich licht moet syn, dat in oft op den steen vergadert wort.   [>]

Zonshoogte

Sol observatus 1616, 23 Dec.

  Den 23en December ano 1616 observavi Solem ipso meridie aeneo quadrante Lansbergij*) fuitque elevatus 15° 2' 1/2 schaers te Middelborch in Zeelant.
[... heb ik de Zon waargenomen precies midden op de dag met het koperen kwadrant van Lansbergen en de hoogte was (krap) ...]


*)  Philips Lansbergen (1561 - 1632) [>], vriend van Beeckmans vader, woonde sinds 1613 in Middelburg (na zijn ontslag als predikant te Goes). Werd verdediger van Copernicus, en schreef o. a. een handleiding voor het kwadrant [>] waarin een waarneming van 22 dec. 1616 te Middelburg genoemd wordt [p. 14: zonshoogte 14° 59' op "den cortsten dach"]. Zijn zoons Jacob [>] en Daniel [>] komen nog ter sprake.
[ Beeckman bepaalde ook in 1630 de zonshoogte (>).]
[ Jacob Cats schreef drie lofdichten op Philips Lansbergen, "... Hipparche deser eeuwen ... en Thales van de Zeeuwen".]



[ 107 ]   23 dec. 1616 - 16 maart 1618

Scheepsklok

Uerglas teghen t'schudden vant schip.

  Vooren [<] staet, hoemen een uergelas maken sal van water teghen het stocken van het schip, maer indien dat noch niet perfect en is, so mach men noch een maken wat grooter dan het eerste ofte cleynder, na geleghentheyt, ofte oock twee uerglasen nemen van sandt oft argentum vivum sublimatum*). Nu dewyle dat het groote door het schocken meer veranderinghe geven sal dan het kleyne, doordien dat de ruytkens grooter syn ofte andersins, so sult ghy door experientie observeren, als het groote van het kleyne in twaalf ueren een uere verschilt, wat ghy dan toe of afdoen moet om de rechte uere te hebben; twelck ghy observeren moet aen een eenparighe schockinghe, 12 ueren lanck, meer of min; maer de uergelasen moeten beyde aen malkanderen vast syn, omdatse tseffens deselvighe schuddinghe souden moghen onderworpen syn. Maer soo men acht, dat deur de verscheyden schuddinghe, te verscheyden tyden in het schip gebeurende, onder de twaelf ueren niet eenparich synde (also dat d'een schuddinghe, twelf ueren duerende één uere verschil, d'ander 2 ueren verschil geven soude), so sal men dicwils het verschil gaen sien ende elck op syn verschil gaen rekenen.


[ *)  Een fijn wit poeder, te bereiden met "ghemeyn zout ende koper-root van elckx een half pont" en "vier oncen Quicksilvers", volgens Jan Bisschop, Pharmacia Galenica & Chymica (Amst. 1657), Antw. 1667, p. 408.]

Wegen

Weghen de deelen eens geheels sonder afsnyden.

  Een manniere om een stuck van een sake te weghen sonder af te snyden:
  Vooreerst dan, indien de sake evenwichtich*) is met het water, hetwelck ick neme te syn des menschen lichaem, sidt dan in een schale ende steeckt u vuyst int water ende stelt in dander schale gewichte: soveel min alser in staet dan ghy heel weecht, soveel weecht u vuyst. Hanckt u selven aen een catrolle ende aen d'ander syde gewichte, ende laet u beenen, of half lyf, of tot de kele, int water hanghen ende maeckt dat ghy dan met het gewichte in balance hanckt, so sullen u beenen, u lyf etc., effen so veel weghen als het gewichte min beloopt dan het gewichte van heel u lichaem. Als ghy dan het heel lyf van het heel lichaem treckt, so weet ghy hoe vele dat u hooft weecht, ten minsten tennaesten by, omdat al de deelen des lichaems niet evenwichtich en syn.

  Maer als de sake, daermen een stick van weghen wilt, niet evestaltwichtich*) en is met het water, als houdt en steen, so leght het houdt int water ende laet het daerin dryven, so sult ghy uyt het rysen des waters de swaerte van het houdt weten. Daernae moet ghy 't onder water dompelen, ende mercken ten tweeden, aen het rysen des waters, de grootte van het lichaem. Ergo so weet ghy dan de proportie van de grootte des lichaems tot de swaerte.

  Als het dynck swaerder is dan het water ende synckt, so weet ghy eerst door het rysen des waters de grootte des lichaems. Bindter dan een touwe aen ende doet die over een catrolle loopen, ende aen d'ander ejnde gewichte, so weecht het dynck als het gewichte, datter aenhanckt ende het water dat geresen is. Ergo so hebt ghy de proportie van de grootte tot de swaerte int geheel lichaem. Laet dan de sake soveel int water syncken, als ghy het gewichte daervan weten wilt, so sult ghy uyt het rysen des waters sien de grootte van het stick dat int water is. Seght dan: gelyck de grootte van het heel lichaem tot de swaerte van het heel lichaem, so is de grootte van het stuck dat int water is, tot de swaerte, dat in twater is. Maer het lichaem moet van eender swaerte syn allom.


[ *)  Simon Stevin gebruikte in de Weegconst (bepaling XI) 'evenwichtich' in de betekenis van: met gelijk gewicht, en 'evenstaltwichtich' voor: met gelijk gewichtseffect. Hier betekenen ze beide: met gelijk soortelijk gewicht ('evestofswaer' in Waterwicht, bep. II).]

[ 108 ]

Getijdenfontein, correctie

Fons perpetuus per fluxum et refluxum in machina Heronis correctus.

  Ick hebbe hier vooren [<] gemeyndt dat in machina Heronis het water hooger springhen kan uyt den tweeden back dan de hooghte van het water, dat in den ondersten back kompt tot de locht, daert teghen drenght, om dieswille, dat ick de locht, daer dit water teghen drenght, aensach voor eenen breeden bodem, waerdoor dattet nootsakelick veel krachts hebben moeste. Maer dewyle dat het water, dat uyt het buysken uyt den tweeden back sprinckt, oock perst teghen de locht, die in den tweeden back kompt, ende dat de backen eenderley forme ende grootte hebben, so is dese locht van den tweeden back so groot eenen bodem, als den bodem van den eersten back. Waeruyt volcht, dat het water uyt den tweeden back maer effen so hooghe sprenghen en kan boven het water desselvighen backx, dan het water van den eersten ofte ondersten back hoogher staet dan het water dat in denselven back is.

  Om hier nochtans een middel te beschryven om het water hooghe te doen opkommen, so sal men den eersten back niet hooghe, maer seer breet maken (twelck wel te passe kommen sal, daert niet hooghe en vloeyet) ende also sal den bodem van de locht, daert water teghen perst, groot syn. Ende maeckt den tweeden back cubyckxwyse, ergo den bodem kleynder, so sal dan het water uyt den tweeden back soveel hoogher sprenghen dan ordinaris, als den bodem kleynder is.

  Anders so kan men oock wel veel machinas maken, ende twater dat door d'eene wat hooghe gebracht is, datselvighe door noch eene noch hoogher brenghen, maer dat soude veel kosten om so veel machinas op te richten.

  So dan als ghy een fonteyne altyt wilt doen springhen, so maeckt boven der eerde erghens eenen dichten back ende laet het reghenwater daerin kommen uyt eenen anderen back, also dat het daerin van selfs loope, na de speculatie vooren beschreven; ende maeck onder de aerde oock eenen dichten back, daer de vloet inkompt, so sal het reghenwater uyt den oppersten back altyt so hooghe springhen, als het water in de haven wast, daer ghy woont, ordinaris; maer indien den bodem van de oppersten back kleynder is, so salt soveel hoogher sprenghen naer advenant. Doch omdat het altyt meteenen weynich reghenwater loopen soude, so maeckt, dat het reghenwater, dat eens gespronghen heeft, van selfs wederom in den reghenback, die op solder ergens staet, loope ende vandaer in den oppersten dichten back. De ververschinghe sal geschieden alst reghent, maer alst niet en reghent, so salt so langhe loopen tot dat het water al verdrooght is, twelck in langhen tyt nauwelickx gebeuren kan.   [>]


[ 109 ]

Pompklep

Pompklappen wel te ordineren tegent kletsen.

  Ick hebbe vooren [<] geseydt, dat het styf neerclappen van de clappe in de pompen geschiet, omdat se te hooghe opengaet. Dat is wel waer, maer het geschiet oock als het gat can de clappe cleynder is dan de buysen. Want de pompe sterck suyghende, so volcht het water ghemackelick door de buysen; maer dewyle dat het gat van de clappe cleyn is, so moet het water daer soveel te rasscher doorloopen, waerdeur dat het deurken van de clappe te stercker open gestooten wort, ende valt derhalven, gelyck een stale latte, te styver neer. Maer waren de buysen kleynder, so en soude het deurken gheen last lyden van bedien. Ende daerenboven makende dat het maer na behooren open gaen en kan, so en sal de clappe also niet kletsen, twelck een praeservatie sal syn van de pompen.

[ Lat. ]   [ v ]

[ 111 ]

Dubbele pomp

Pompen met handen en voeten.

  Men kan een dobbel pompe [<] maken, daermede men met de voet ende hant pompt. Maeckt u pompen nae het gebruyck ende neempt een recht pompyzer ende een linie met het armken, ende stelt de eene aen het armken ende de ander aen de vrange, so verre van de bore, als het armken aen de ander syde lanck is, oft min; ende staet dan soo hoge, dat ghy met den voet op de vrange staen kont, ende bint een koorde aen de vrange om die met de handen op te halen, oft maeckter een yser aen met een oogsken. Ende met de voet sult ghi de vrange neertrappen, also sal de verste pompe door den voet suigen met den suiger aen het oerrincxken ende de noest [naest] pompe met de hant door den suiger die aen de vrange staet. Men soude oock konnen een dobbel pompe maken, die gaen soude als men met den enen voet trapt op deen vrange, ende dan met den anderen voet op de ander vrange sonder handen. Men soude oock 3 pompen seffens konnen doen gaen; twee met de voeten, gelyck geseit is, ende één met de handen de vrange optreckende tegen elcke voetpompe ééns, twelck int trappen soo veel te meer geruis geven sal.

[ Lat. ]   [ v ]

[ 112 ]

Fontein van Hero

Water hoogher doen springen per machinam Heronis.

  Het is een fraie inventie, dat in machina Heronis*), als den ondersten back breder is dan den bovensten het water soo veel te hoger uytsprinckt, gelyck ick te voren ergens bewesen hebbe door speculatie [<].

  Ende nu dunckt my, dat het waer is, noch te meer om dit volgende argument. Als ghi een kleyn backxken, daer een gat int midden is, int water steeckt, soo sal de wint daeruyt vlygen, maer als ghi enen breden back int water steeckt, daer int midden oock een gat is, even groot, ende den back even hoge als het klein backxken, so sal den wint veel stercker toevliegen, want ghi sult stiever douen, eer ghi den groten back onder krygt dan den kleinen, het onderste opwaerts gekeert synde. Waeruyt volcht, dat de backen vast synde ende het waeter daer rontsom tot boven toe van onder in vloiende, de locht van den breden back meer krachts lyden sal ende derhalven het water uyt den oppersten back in machinâ stercker uyt dryven sal.   [>]


[ *)  Zie 'Heron's fountain'.]

Dit boek

Liber hic quid proprie contineat.

  Hetgene ick in desen boeck scrive, is hetgene ick niet gelesen noch gehoert en hebbe oft staet er by. Ende al hebbe ick wel naederhant veel dingen daervan gelesen oft gehoret, soo laet ick het nochtans staen om niet te kladden ende te toenen, wat een agterdeel dat het is goede meesters te missen, tensy dat iemant achte, dat het verstant door den iver die men door het bedencken krygt, soo veel te meer gescarpt wort, als het missen van boeken ende meesters scadet. Dan alle boecken gelesen hebbende, ende alle meesters gehoret, daer blijft noch sooveel te bedencken, dat men den iver niet sal missen.   [<,>]




Home | Beeckman | Journaal - 1616 (top) | vervolg