Muziek , droom , kooltje , nachtmerrie , schudden , fontein , vliegwiel , klavecimbel ,
ladder , laveren , wonder , zingen
Tome I: 1604 - 1619
MuziekModi non dulces et ictus testimonio probati.Quae scripsi de ictibus sonorum et quatuor modis non dulcibus propter falsam quartam deque sex notis, Mr. Duperon, cum vidisset, Musicae suae*) interseruit. Significat et meas illas cogitationes placuisse. Den 2en Jan. [ Wat ik schreef over de stootjes van geluiden [<] en de vier toonsoorten die niet aangenaam zijn wegens een valse kwart [<] en over de zes noten [<], heeft Mr. Du Perron [<], toen hij het gezien had, opgenomen in zijn Musica*). Dit betekent dat die gedachten van mij hem goed bevielen°). 2 jan.] *) René Descartes gaf zijn Compendium Musicae als nieuwjaarsgeschenk aan Beeckman, op voorwaarde dat hij het niet aan anderen zou laten zien. [ Daarin (Oeuvres AT, dl. 10): 'de ictibus' op p. 110, 'de modis' op p. 139, 'sex' op p. 121; geschenk: laatste alinea [>] (meer vriendelijke woorden in brieven 24 jan., 23 april).] °) Zie ook: 'Parnassus'. Niet vergeten
[ *) WNT: moei, tante.] [ °) WNT: huik, mantel.] |
DroomSomniantes et aegroti cur interdum exactius imaginentur.Te nacht droomde ic, dat ic in eenen boeck las so perfect, dat ick hetgeen ick ééns gelesen hadde, soo dicmaels overlesen konde als ic wilde, sonder een tittelken te missen. Onder anderen wasser een woort van 12 of 13 syllaben, dat las ic 3 oft 4 mael over, juyst gelyck de eerste reyse. Ic ben versekert, en mercte bescheelyck, wacker geworden synde, dat ic dat niet en soude heben connen doen, wacker synde, op verre nae niet. Want hetgene ic scheen te lesen, imagineerde ic maer voor my te staen; en oft ic dat nu, wacker synde, wilde naedoen en my een boeck imagineren en daerin lesen, het waere onmogelick noch eens hetselvige, dat ic te voren las, noch eens te lesen. |
Dit gebeurt my dicwils; soo oock sonder twyffel ander menschen. Waeruyt volcht, dat d'imaginatie stercker is als men slaept en droomt, dan alsmen wacker is; en geschiet, omdat men op één dinge maer letten kan, al de sinnen vacerende; soodat al de spiritus en crachten des geests in de imaginatie alleen vergaderen, waerdoor sy uyttermaten crachtich en behendich wort. Alsoo bevint men, dat die een gebreck oft twee hebben, in d'ander actien te cloecker syn: die syck oft sinneloos syn, spreken en doen, tgeen sy anders niet en conden. Want al dat eenichsins in de hersenen verborgen licht, dat openbaert sich dan door de deucht der geconjungeerde geesten. Die geen goet latyn spreken en connen, spreken dan goet latyn, omdatse de fondamenten van goet latyn wel int hooft hebben, maer en weten niet te passe te brengen, als sy wel by haer sinnen syn, omdat het verstant dan tot te veel plaetsen verspreyt wert; maer die noyt geen latyn en hebben hooren spreecken, en connen gantsch door siecten ooc niet spreken sonder mirakel. Also licht een carbonckel [<] int doncker, het licht, dat in de duysterheyt verspreyt is, byeen vergarendt. Die blint syn die hooren te beter, etc. |
AanstekelijkOscitante uno, oscitat et alter.Die gewent is altyt op een plaets te pissen, als hy by die plaetse compt, soo sal hy altoos pisse crigen. Sic uno oscitante, oscitat et alter. [ Evenzo: als de één gaapt, gaapt ook de ander.] |
VerhogingNotarum exaltatio probata.Int Brughs Liedboeck [<] in Maget reyn, eerbaer etc. [<] in den eersten regel in re ut re mi re, de mi en mocht geen fa syn, omdat de ut, van de re maer een halven toon staende, soude de leegste en opperste note, te weten ut en fa, een valsche consonantie gemaect hebben. |
Gloeiende koolPruna minima id est ignis scintilla, cur clarissime luceat.Alsmen een kole viers aen stucken stoot, so comender cleyne sprinckelinckxkes van, dewelcke terstont uytgaen, maer tegen dat verdwynen schynen sy alderclaerst en suyverst te lichten.
Dat comt om dieswille, dat opt lest het coolken heel gevonct is, alsoo dat in den lesten ogenblick niet onsuyvers uyt het koolken met het licht compt, gelyck in ander colen, die noch niet gansch doorvonckt syn. Men siet oock dese sprinckelinxkes ontrent haer laetste seer veranderen, alsoo dat het schynt, dat men se siet voncken, want haer glans wort op een ogenblick merckelick claerder. Dit geschiet omdat in cleyne dingen de proportie van de superficies groot is tegen de lichaemelicheyt, en de kole vonckt eer van buyten als van binnen, alst blyct aen de asschen, die van buyten aen de kole hanct, en van binnen niet en is. Als dan de cole seer groot is, en het buytenste maer gevonct, so wederstaet de groote ongevuncte lichaemelicheyt lichtelyck de cleyne gevuncte superficie, so dat de cole niet terstont heel gevonct en wert, want daer en vunct maer dat wat het buytenste naest is. Maer in een sprinckelinxken is het middelste ongevunct beetken heel naeby de gantsche gevoncte superficie, dewelcke geheel haer cracht op dat middelste beetken mach gebruycken, ergo twort strax overwonnen. Ten andere, soo is de differentie van de buytensten cirkel tegen den naesten die op den volgenden ogenblick gevonct wort, in een grote cole minder dan in een cleen coolken, dewyle de gevuncte cirkels al even breet syn; maer hoe meerder differentie in een ogenblick, hoe meerder schynbare veranderinghe op denselven tyt. Zout water zoet makenSoudt water op de reyse soet te maken.Die in een Oost-Indiens schip van soudt water soet wilt maecken, die moet veel sant hebben daert door sypt. Daerom sal hy den bodem heel met sant bedecken, in stede van ballast, een voet drie oft vier hooge, naedat het schip ballast van doene heeft. Het sant ligghe evenwydich met den sichteynder, aen beyde de eynden met eenen houten muer besloten, dicht tegen den bodem, omdat het water daer niet doorloopen en soude. Sulcke schutsels sal men oock stellen op 7 of 8 plaetsen in het sant opdat het sout water, van het één eynde des sants ingegoten, niet lanckx den bodem naert ander eynde loopen en soude sonder door het sant alom te trecken. Daerom moeten dese schutsels niet boven het sant, maer eenen voet onder het sant comen. Dan sal het water de eerste plaetse sant moeten deurdrincken, eert in de tweede compt over het schutsel; en daerover gepasseert synde, salt de tweede plaetse deurdringen, eert in de derde comt, en alsoo door al het sant drincke; ende ten lesten, syn soudt achterlaetende, uyt de crane loopen, die in het laetste schutsel staen moet met een groote seve voor haer, also dat het water eerst door de sifte loopt, daer het sant niet door en can, en dan door de crane als men se open doet, soo dat tusschen de seve ende crane een fatsoen van een baxken sy, daert gemaect soet water sich in bewaert, tot dat ment tappen moet. [>] |
Heuvelachtige wegVia montibus et vallibus referta facilior.Petrus Messias [<] segt, dat eenen langen heuvelachtigen wech gemackelicker is dan een effenen even lanck, omdat altyt in een selvige posture van gaen te blyven moyelick is. Vader segt: daer is op een crommen wech min verdriet dan eenen langen rechten wech en geeft reden omdat het gesichte in den crommen sich met verscheyden dingen te sien vermaect; en in een rechten siet men altyt hetselvige. |
KaarsvetRoet, dat eerst uyt de beesten kompt, smelten ende de caen op te doen komen.Int roetsmelten comen de caen op, omdat het roet bynae al uyt gesoden is, en dan synckense door haer swaerheyt op den bodem, alwaer het water met de caen vermengt wert, alsoo dat den doom het roet, dat noch in de caen is, met hem te beter trecken can. Dat is dan schuym, te weten water met roet gemengt. Dewyle nu dat het roet hoe heeter hoe dunder wert en meer plaetse beslaet alsment sterc stooct, soo vallen de caen te eer omleeghe, also datter noch al veel roet in is. Dat maect te meer schuym, en het water is te eer versooden, alst begint te schuymen als tevoeren, want het gaet, met het roet vermengt synde, beter opwaerts dan alleen, omdat het roet lichter is en seer heet. Daerom, als de caen noch niet droge en syn, en opcommen, dats een teecken, dat men te sterc gestooct heeft. En soomer dan wat waters in doet, so synckense, dat is: het schuym vergaet door de koude. Want de hitte maecte den doom. En daerna weer heet wordende, gaet het noch eens schuymen. Route kiezenVias proximas ab hominibus oscitanter diligi.Als ic uyt de Hoochstraete na de Wal gaen wil langs de Haven, soo gae ic gemeynlick de St. Jansstrate voorby en also door de Segeerstrate en het Kerckstraetken; maer van de Wal comende door het Kerckstraetken, soo gae ic langs den Langen Delft door de St Jansstrate nae de Hoochstrate, omdat men van naturen altyt geern naedert de plaetse, daer men wesen wil, en men wyct niet geern uyt den naesten wech, die men voor ons siet leggen, tensy dat de wegen soo veel verschillen, dat men by reden afwyckt. |
Anders gelycken wy ordinaris de natuerlycke dinghen, die geen reden hebben; gelyck het water loopt altyt na beneden ende en sal niet na boven loopen, al waerder boven een gemackelicker ende een corter wech om beneden te geraecken, maer het loopt op dien wech, dien op handen leechst is. Als ic dan aen St Jansstrate ben, soo blyve ic int naederen van de Wal. Want het schynt dat de Haven de Wal meer naedert dan de St Jansstrate, omdat se langer is, welcken ic eerst af doen wil. Maer aent hoexken vant Kerckstraetken staende, so en wil ic door de Segeerstrate uyt mynen wech niet gaen, want den Langen Delft nadert de Hoochstrate tegenwoordich oochschynelicker meer. In Middelborch, den 2en Meerte 1619. |
GedragPracticum.Den 7en Meerte. Als ymant in een geselschap een cluchtken verhaelt, daer men om lacht, soo en behoort ghy niet terstont een ander te verhalen, maer de compangie een weynich tyts daernae te laten lachen. Anders doet men den verhaelder daermede ongelyck, want die begeert, dat mer seer om lacht. Daerom sal hyt ooc qualyck nemen soo ghy wat anders verhaelt, alsmen om syn verhael noch wat soude hebben blyven lacchen. [<] |
IJs dat zinktGlacies quando et quî in aquâ descendat.De schippers seggen, dat het ys, alst opt lesten van het jaer doyt, synct, en alsoo terstont uyt het water wech is. Twelc, soot so is [<], sequitur glaciei atomos ita sibi invicem conjungi, ut diximus [<] de atomis adamantis fere. Calor enim ex aqua exeundo facit poros majores, sed etiam aliquantulum aquam comprimit, ita ut aliquae atomi sibi invicem propiores quam atomi aquae, alij quidam vero glaciei atomi a se invicem remotiores sunt atomis aquae. Pori tamen glaciei tanti non sunt, ut aqua eos possit subire. Ubi enim aqua eos subit, cum reliquae atomi sibi mutuo propius adjunctae sint, fit tota glacies gravior aquâ ideoque submergitur. Id autem hîc non fit, quod sciam. Nihil tamen obstat quominus aqua salsa in mari glaciem liquescentem possit penetrare. [ ... als het zo is (<) volgt eruit dat de atomen van ijs ongeveer zo aan elkaar grenzen, als we hebben gezegd (<) over de atomen van diamant. Want warmte die uit het water komt maakt de poriën groter, maar doet ook het water wat samentrekken, zodat enige atomen dichter bij elkaar zijn dan wateratomen, maar sommige andere ijsatomen zijn verder van elkaar dan wateratomen. Toch zijn de ijsporiën niet zo groot, dat er water tussen kan komen. Want zodra er water tussen komt wordt het hele ijs, aangezien de overige atomen dichter aaneengesloten zijn, zwaarder dan water en daarom zinkt het. Maar dit gebeurt hier niet, voorzover ik weet. Toch verhindert niets het zoute water in zee, smeltend ijs binnen te dringen.] [>] |
Steen uit grond trekkenCorio lapis quî ex platea trahatur.Alsoo trect men met een leer een steen uyt de eerde. Aer enim incumbit corio, lapis vero indifferenter se habet ad quemlibet locum, quia ita exacte non tangitur a loco quin aer possit ingredi. Suspendi igitur potest lapis a coriolo puerili ob eam causam quam de laminis dixi [<]. Den 25en Meerte, tot Rotterdam.
[ Zo trekt men met een leertje een steen uit de grond. Want de lucht drukt op het leer, en de steen maakt het eigenlijk niet uit op welke plaats hij is, omdat hij niet zo'n hecht contact heeft met die plaats dat er geen lucht tussen kan komen. De steen kan dus opgetild worden door een kinderleertje, door die oorzaak die ik noemde bij de plaatjes. ...] [>] NachtmerrieIncubi ut me vexarint.Ic lach over een dach drie oft vier tusschen slapen en waecken, ende my docht datter ymant my by den rechter arm greep en met gewelt van het bedde wilde trecken, en ic troc tegen, seer vervaert synde wie dat dit mochte doen. En ic en sliep niet, maer terstont docht ic op de oorsaecke, hoet soude geschien, sonder ymants tegenwoordicheyt, in den menschen selve; en ic verschoof my wat, het was gedaen. |
Eenen langen tyt te vooren wacker liggende, voelde ick ymant 4 oft 5 mael op de schouder smytende ende keeck omme, maer niemant siende oft gewaer wordende, stelde my de reden gerust. Langhe te vooren meynde ic, datter ymant op myn lyf quam te liggen, en greep er nae; maer niet raeckende, was gerust, en ginc my selven wederom in sulcken posture leggen. Ende tselfde docht my noch eens; alsoo dede ic tot 3 oft 4 mael.
Daer syn weynich menschen oft soodanige dingen gebeuren haer d'een tyt oft d'ander; ende geen reden daervan verstaende, meynen, dat het tooverye oft den Satan is, en durven dat sweeren, omdat syt soo bescheelick syn voelende. HijskranenCranen, daer men groot gewicht mede op haelt.De cranen, daer men de swaere lasten mede ophyst, staen met den neuse altyt omhooge, en niet paralleel met den horisont, omdat een houtken overeynde, soude dragen swerelts eynde [>]. Sed aliquando distinctius; haec enim 'parergoos' dicta sunt. [ Maar een andere maal duidelijker; dit is namelijk terloops gezegd.] |
't Zwaarste boven na schuddenGravia omnia sub aquis arenae supernatant.Den 2en April 1619, te Middelborch. In de haven tusschen de stadt en Rammekens licht een droochte, op welc men met een leeghwater somtyts anckers vint ende uythaelt, en nochtans heeft deselve plaetse met een leeghwater wel drie vademen diep geweest, doen de anckers daer in bleven.*) Waeruyt volcht, dat de anckers geresen syn, twelc tegen reden schynt. Maer aensiet eens het schudden van een schotel vol klomkens van verscheyden groote: de swaerste sullen altyt boven comen. Soo gaet het oock met de lavuerwasschers°): met schudden crygen sy het gout en silver boven, oft aen een kant daerse willen; want het sant ende metalen syn ondereen gemenct, ende sy schuddent altemael in een houte wanne int water. De reden is omdat het sant en metael omhooghe geheft synde, ende opwaerts vliegende, met het schudden het swaerste blyft langst vliende, omdat het van de substantie, daert in vliecht, minst resistentie lydt, gelyc dicmaels geseyt is [<]. Als dan een dinc geschut wort, so vlieghet al omhooghe, en het lighste, eerst vallende, raect onder. [>] Nu so wort de aerde onder het water door het op en neer gaen van de baren geschut, ja men macht wel in bedenckinge nemen oft de hooghe duynen haer hoogte niet en cryghen doordien dat de baren van de see soo sterc neder commen oft vallen ende het sant onder haer neerdouwen, waerdoor dat het op een ander plaetse daeromtrent, daer geen baere syn, moet uytpuylen, twelc de duynen syn. *) Voor de verzanding van de oude haven van Middelburg zie ook hierna [>]. [ °) Zie 'lavoor', lavoir, C, en laveur, B.1.a. Ook later genoemd: T. II, p. 125.] |
Maer alser wat schut, soo gaet het op en neer, ergo het swaerste sal soo wel leegst als hooghst liggen door derselver voorschreven reden? Ic antwoorde, dat de aerde, die geschut wort, meer boven syn natuer opgaet dan onder syn natuerlicke plaetse neergaet, omdat de eerde int opgaen geen resistentie en vint, maer int neergaen dringt deen aerde op dander. Neemt een exempel aen een seve, legt daer ballekens op van verscheyden groote, ende doet de snare van het seve beven, oft door wint, oft met de hant, oft stocke etc.; ghy sult sien, dat de sweerste ballekens hoogst vliegen sullen, indien het schudden sterck genoech is, ende de ballen niet al te swaer; want het schudden moet tegen de sweerte geproportioneert syn, en een al te cleyne schuddinge doet de lichte dingen wel omhooge vliegen ende de swaere laetse leggen door onmacht. Daerom cant ooc wel gebeuren in plaetsen, daer de baren niet sterc en vallen, dat de anckers hoe langs hoe dieper raecken. Ten tweede siet men in de seven, dat de ballekens hoogher boven het seven vliegen dan dat hetselve beneden het nature gerect wort, want de snaren en connen niet te veel recken, ende den bal en cander niet door. Maer al en comt de seve selver niet hooger danse omleege ginck, so kan de bal evenwel omhoghe vlieghen, want daer en is maer de locht diese beletten soude; en int omlege vliegen belet se de snaren van de seve. Alsoo gaet het ooc toe met het schudden van het water. |
Lange en korte notenNotarum longitudo et brevitas cum consonantijs collatio.[ ... ] in saltando nullae advertuntur consonantiae propter easdem rationes, id est motûs tarditatem; solaque delectatio sita est in celeritate et tarditate notarum, [... bij het dansen worden geen consonanties opgemerkt om dezelfde redenen, namelijk de traagheid van de beweging (vergeleken met snaartrillingen); het vermaak zit uitsluitend in de snelheid en traagheid van de noten, ] gelyct ooc geschiet in den trommelslach; soo ooc in de blase, daer de jongens op singhen te Sint Meerten; soo ooc alsmen op de tange speelt, oft op den rooster*). [>] [ *) Woordenboek der Nederlandsche Taal, 'Rooster', 1.4: "Op den rooster spelen t.w. met een tang als strijkstok; zie hiervan b.v. een afbeelding op de titelprent van Gallitalo, Rabelais" (Amst. 1682). Gallitalo is pseudoniem van Nicolaas Jarichides Wieringa. Figuur bij STCN.] |
Zout en zoet waterAqua marina per littora arenosa fit dulcis. Insularum aquae cur salsae.Om te weeten oft het water, dat men in de duynen vint met graven, van de see komt of van den regen, soo graeft eenen put, die niet soo diep is als het hooghwater comt. Indien men daerin water vint, soo comt het van den regen, maer als ghy op het strand graeft en niet eer water en crycht dan als ghy onder het hoochwater syt, soo en ist geen reden, dat ghy denct, dat het van den regen comt, die in de hooghe duynen sit, maer liever van het sout water, dat door het sant distileert en syn sout achterlaet door de dichticheyt van het sant. Daervan comt ooc, dat al de grachten in het land van Walcheren sout syn, omdat het sout water daer om loopt, ende de dycken en het lant, int water synde, soo dicht niet en syn oft sy laten altemets al wat soudt daerdoor distilleren, welck de delven al sout maecken. [<] |
Rokende schouwenFumaria per aerem ex fenestris ingredientem emendare.Als men recht verstant wilt hebben om de schouwen te beteren, die roocken, soo moet men ooc letten op de deuren, die trecken en niet en trecken, en de reden daervan, want de schouwe is een gat en de deur een ander. Als nu de gelegentheyt soodanich is, dat de roeringe van de locht altyt ter deuren incomt, en ter schouwen uytgaen, soo trect de schouwe; maer als de locht ordinaris ter schouwen incompt en ter deuren uyt, soo trect de schouwe ende de deure die rooct.
Daer syn sommige gangen, daerdoor de locht altyt eens weechs vliecht, hoet oock wayt. Die hiervan de reden geven kan, sal oock wel verstaen hoet komt, dat sommige schouwen roocken, sommige niet. [<,>] FonteintjeFonteyntjen van glas verclaert.Willem de schilder heeft my van dage geseyt, dat hy t'Amsterdam een fonteynken gesien heeft met twee glase ballekens boven, in welcke eenige stralen sprongen en men sach niet, waer het water belende; ende sy en lypen maer alsmen in den ondersten grooten back een crane open dede, en het water uytliep. Hiervan schreef hy int ruge de uyterlycke figure, niet anders van de saecke wetende. |
Dit fonteynken can gemaect syn op de volgende wyse na myn begryp. Want als de crane e open gaet ende dat a vol waters is ende cn ooc vol, suyght vooreerst aen e, so sal het water uyt fn getrocken synde, de wint uyt gi en uyt het glas b gesoghen worden. Maer niet heel uyt, want dat en can de nature niet lyden. Soo sal dan door m, van h uyt cn, het water opwaerts comen en vallen door ig uyt e; en naerdien dat e meer waters uytgeeft dan door m en x comen can, ende dat de buyse hu soo groot is als e, so sal e ook wat wints uyt k trecken; en also door hul. In het glas a sal water comen uyt den back cn en vallen door k in i tot g en uyt e. Maer in cn moet een gaetken syn, daer de locht in compt als het water uytgaet, als t. Den back fn blyft altyt vol ende de buyse gi ooc, wiens hoochde maect, dat het water met meerder gewelt door e vallen kan om de voorsz. treckingen te doen; maer den bac cn moet men vollen alse uyt is, door d. Hier siet men, dat men maer ééns vooral aen e suygen moet, omdat ig, eens vol waters synde, altyt vol blyft.
Desen 29en April 1619. |
RookFumaria cur baculo in ijs erecto emendentur.Alsmen eenen stock in de schouwe sedt met het onderste eynde int vier, soo betert den roock certo experimento. [<] [...] |
[ 292 ] 2 - 14 mei 1619
Men soude ooc op een kamer, keucken, etc. een fonteynken doen springen, door het vier van den heert.
Maect rechs onder den heert eenen steenen back, alsoo, dat se door het vier warm wort en het water datter dan noch in is, in damp verandert, en den back sooseer vult, dat de reste van het water uytgeperst wort, ergens omhooghe. Ende snachts, alst vier niet en brant, comt er wederom water in van selfs, te weten indien het water in den eersten back so naer uyt is, dat de buyse bloot is, die van den back, dieder neffens staet, comt; want dan sal den damp in dien back vliegen en het water loopen in syn plaetse in den back onder den heert. |
Men can ooc den damp leyden in eenen back vol waters, diet daer uytperst, na de forme van de machina Heronis [<]. So men dat uytgeperste water niet en verquist, maer weer in den back laet loopen, ist een perpetuele fonteyne.
Men mach den heertback boven yser maecken tegen het branden, gelyck de fornoisen der seepsieders. > GangfonteinFontem facere per homines deambulantes.Byna also, sonder enige moyte van pompen etc., soude men ooc connen een fonteyne maecken door het gaen van menschen; ja sooveel gegaens mochter syn, men souder wel eenich werck mede doen. Onder eenen gaenck, daer men meest gaet, moet eenen back staen vol waters en heel dic, datter geen wint door en vliege alser misschien noch wat wints in ware. Boven moet dien back toegedect syn met leeder, alomme heel dicht; ofte liever met een decsel, dat niet recken can als plancken etc., dicht tsamen aen elcanderen gehecht met leer also dat sy op en neer gaen moeten; en hoe breder en langer die plancken syn, hoe min men het op en neer gaen merckt, en het doet evenveel crachts. Daerneffens dien back, in de ganck staende, ofte sooverre daervan als men wilt, moet een anderen back staen, ooc vol waters en hooger staende als den voorseyden, en met een buyse onder de ganck in den back comende, opdat se weer vol loopen mach als de mensche in den ganck van den back wech getreden is. Aen dese buyse moet een clappe staen, alsoo dat het water niet en can wederom geperst worden in den back, die verre daervan staet, maer door een ander buyse omhooghe gedrongen wort, daer men wilt. [ Vgl. Thomas Edison: "Menlo Park ... a windmill pumping water into a reservoir. One of the stories of the day was that Edison had his front gate so connected with the pumping plant that every visitor as he opened or closed the gate added involuntarily to the supply in the reservoir." In: Frank Lewis Dyer and Thomas Commerford Martin, Edison, His Life and Inventions (1910), 269.] Hitte |
PompFonteynpompen te maecken.De pompen, die suygen en steken, moeten een lang opperstick hebben en den suyger en steker moet daer diep in spelen, opdatse noch te veel en trecke, noch te veel en steke. Want indien het gebeurt, dat se wat te veel steect, alst water in het opperstuck diepe uytgestoken is, dan verliest het steken haer overvloet en het suyghen crycht cracht, omdat het water in het bovenstuck verre staet van het water in den opperback ende naby het water inden neerback. Indien nu de pompe meest suyght, dan gebeurt het contrarie. [<] |
VliegwielSlingherwiels ratio.Men meent, dat een slingerwiel [<] wat meer doet dan een enkel wiel, maer watter van is, sal ick hier seggen.
Als een wiel int draeyen is, ende dat men dan de handt laet gaen, soo salt van selfs noch eenigen tydt blyven draeyen, ist net gemaect. Ende hoe swaerder het is, hoe langer dat het sal blyven drayen; doch sal ten lesten stille staen, waeruyt blyckt, dat elcken ommeganck wat vertraeght. Daerom, wilt ghyt radt in één posture houden drayende, soo moet ghy met de handt dat sóóveel doen verrasschen alst van selffs vertraeght. Nu t'is even moyelyck yet rasscher te doen drayen, ende yet te doen drayen; te weten als de veranderingh even groot is, dat is, als het exces van het eerste drayen tot het rasscher drayen effen soo groot is gelyck het drayen, dat men van het stille staen begint. Maer yet, dat licht is, behoeft min kracht tot syn drayen ofte veranderinghe int roeren, dan dat swaer is. Maer waerom seght men dan, ende met de waerheyt, dat alle dingen veel lichter gaen alse in den ganck syn, dan alsmense eerst begint te doen gaen? Om dieswille, dat men int eerste het radt niet en wilt houden gelyck ment vindt (want dan moest het altyt blyven stille staen), noch op de rasheyt, diet met den eersten oft tweeden draey krycht; maer men wilt den dray doen verrasschen ende niet op eenen teneur houden. |
Derhalven moet men eerst sooveel moeyten doen, gelyck men doet alst nu soo rasch gaet alsmen wilt, ende noch daerenboven sooveel moyte alser van noode is om den tweeden draey rasscher te doen gaen dan den eersten; ende dat naerdat men het verschil groot maeckt ende haest op de begeerde rasheyt komen wilt. Ende alsoo is het slingerwiel moeyelycker int eerst om te draeyen, ende behoeft langer tyt om op den ganck te geraken; maer alster op is, en geraket daer soo licht niet af alst ander wiel. Somma sommarum het slingerwiel kan syn besonder gebruyck ende nutticheyt hebben, ende het ander wiel oock, maer men en kan met het eene niet meer gewelts doen dan met het ander, door één en deselve cracht. [>] |
BuikvliesPeritonaeum quomodo ad expulsionem excrementorum conducat.[ ...] Peritonaeum vero, quamquam sit flexile, non cedit intestinis, quia puncta pressa tactoque loco moveri non possunt. [... Maar het buikvlies, hoewel buigzaam, wijkt niet voor de darmen, omdat de punten onder druk staan en op de aangeraakte plaats niet kunnen bewegen.] Eveleens gelyck d'een touwe op d'ander hart druckende; ofte een deel potten en kannen met bier, op een taeffellaken staende, verhinderen, dat het taefellaken niet wel schuyven en kan. Noordgouwe, pridie Nonas Junias. |
StemVox humana cum tubis collata.Qualitas vocis variatur linguâ, naribus ac alijs forsan quibusdam partibus. Instrumenta enim quantitatis nonnihil meo judicio possunt ad qualitatem, sicuti quoque instrumenta qualitatis nonnihil faciunt ad vocis quantitatem variandam. [ De aard van de stem verschilt door de tong, neus en misschien enkele andere delen. Want de instrumenten van de sterkte hebben mijns inziens enige invloed op de aard, zoals ook de instrumenten van de aard enige invloed hebben bij het doen afwisselen van de sterkte van de stem.]
Hinc videmus omnem vocis modulationem fieri in partibus inter 'gloottida' et extrema labia positis. Arteria enim gutturis non magis videtur vocem mutare quam fistulae quae e longinquo aerem ad tubos ipsos differunt in organis: ubi enim aer in foramine tuborum secatur, ibi principium modulationis loco dieque dictis. Hieruyt spruyt het gemeen spreeckwoort: "Ick sou wel singen, con ick van passe gapen", want door het gapen komt de veranderinghe des inhouts van den mondt. [>] |
KlavecimbelClavicymbalorum chordas disponere.Om de klavercyne te stellen*), soo stelt F1 als eenen bas, alsoo dat C, dewelcke een quarte leeger staet, oock wel van eenen goeden bas gehaelt kan werden. |
C F D G E A a B C c 1 6 10 11 20 3 18 D d E F f G g A a B C c 7 13 22 2 19 5 15 9 12 21 4 17 D d E F f G g A a B C c 8 14 16 D d E F f G g A a B C c |
Van F1 stelt F2 een octave ende C3 een quinte, ende so van C3 tot C4 een octave ende tot G5 een quinte, alsoo doende altyt met quinten en octaven na de order van het cyffergetal, datter onderstaet. De kleyne letters syn fenten°).
*) Zie ook p. 88-89 en een stuk over het stemmen in T. IV, p. 128-130, van de Nijmeegse organist Abraham Verheyen. [ °) Simon Stevin, 'Singconst': "de tusschen toonen diese fenten noemen" (Fr. fente - spleet).] |
Nu dewyle een octave bestaet uyt een quinte en een quarte, dewelcke eenen grooten toon vanéén staen, soo volcht, dat alle toonen op de klavercyne groote toonen syn. Ende de groote tertien bestaen uyt twee groote toonen, twelck te veel is; welcke groote tertien, van een quarte getrocken, rest eenen halve toon, die te kleyn is. Maer dese groote tertie scheelt sóó weynich van de rechte groote tertie, dat ment op de klavercyne niet mercken en can ende den al te kleynen halven thoon en belet hier niet, omdat het maer éénen trap en is om van de een consonantie tot d'ander te gaen, welcke trappen verscheydelyck konnen gedeelt worden, d'een kleynder ofte grooter als d'ander. De quinten can men hooren of se goet syn, alse niet en staen en wywauwen [>], dat is als beyde de snaren gelyck staen, ende dat de een niet eer gehoort en wordt dan d'ander, maer slaen t'seffens op een oogenblyck, al snerckende, omdat se tusschen elcken gelycken slach eenen ongelycken hebben; tweck in de octaven niet en gebeurt, maer die slaen effen henen op eenen oogenblick. In den orgel hoort men dat wywauwen van de quinten en octaven veel bescheedelycker, omdat de windtachtige stemme veel accurater is dan de voys van snaren. De fenten van g sol re ut en mogen op haer behoorlycke plaetse niet staen, anders souden sy een quade tertie maken tegen ela mi. Daerom, soo haest als ghy aen dese g sol re ut compt, soo slaet dese specie òf met quinten E g B òft met twee octaven BE g BE; soo sal dan dese g wat leeger komen ende en groote tertie boven E staen ende een cleyne onder B. Sedt dan na dese al de reste, dat is al de fenten van C sol fa ut en de fenten van F fa ut en oock B fa bemi. |
GeluidsabsorptieLanteern van steen op de Choorkercke te Middelborg impedit concionantes. Cur.(Op dese maniere*) seggen de predicanten hier te Middelborgh, dat haer stemme int choor geabsorbeert wordt van den lanteeren, die daer in de midden staet, ende bevinden, dat het haer swaerder valt te prediken aldaer dan op een ander plaetse; hebben derhalven versocht, dat men die lanteeren soude stoppen.) [<,>]
[ *) Het ging over holle vaten ('echeia', in een theater) die geluid versterken door resonantie, genoemd in Vitruvius, De Architectura, Lib.V, cap. 5 (ed. Lugd. 1586 in Cat. 1637, 4to.4). Ned. vert. Ton Peters, Vitruvius. Handboek bouwkunde, Amst. 1997, p. 148: 'galmvaten'. Engl., met bijlage 'Acoustic pottery'.] |
SchuddenMagna quomodo possis superiora habere, quo vero motu inferiora.Boven [<] hebbe ick geseydt, dat een mande met gornaet, geschut synde, de grootste altyt boven comen, twelck te verstaen is, alsmen schudt, gelyck men ordinaris schudt, dat is, als men de mande met gornaet van omleege rasschelyck omhooge heft, ende omhooge synde, deselvige subitelyck stille houdt, alsoo dat de gornaet hooger vlieght dan de mande dewylse aen de mande niet vast en is alsoo (segh ick) doende, sullen de grootste hooger vliegen ende derhalven laest weer in de mande vallen. Maer ter contrarie, indien men de mande van omhooge subitelyck omleege druckt, soo sal de gornaet, die de mande niet vast en is, soo ras niet neerwaerts gaen als de mande; ergo sy sal, boven de mande een weynich blyvende hangen, wederom in de mande vallen. Hier en wort de gornaet niet omhooge gesmeten, maer de mande wort haer slechts ontrocken; daerom sullen de grootste gornaeten, dewyle dat se de swaerste syn, eerst wederom in de mande syn, want sy vallen rast, waeruyt volcht, dat de cleynste ende lichtste boven liggen sullen. Hier siet men, dat men na de maniere, die men int schudden hout, somtyts het swaerste boven crygen kan, ende somtyts het cleynste. Middelborch, 30 Junij. |
SpreekwoordSinghen kan men te samen, maer niet spreken. Cur.Men kan wel t'samen singen, maer niet t'samen spreken seght het spreeckwoort, om diewille, dat de voys ons wyst hoe langh men op een syllabe blyven moet, doordien dat den tyt int singen soo net bedeelt wort, ende de veranderinghe van hoochte ende leechte soo notoir is, ende de soeticheyt der noten sooveel verschillende; ende oock omdat de voys niet lichtelyck en can anders gesongen worden, dewyle d'een note d'ander veel noodtsaeckelycker volcht, alsoo gelyck se is, dan int spreecken het een woort het ander volcht, alsoo sy gesproken worden; want d'een salt soo spreken ende d'ander anders, al kommen sy int eerste woort alles overeen. |
OctaafsprongOctavâ saltu ascendente facilius quam descendente pronunciatur.Contingit mihi saepenumero (necdum enim bene canto [<]) ut nequeam per octavam saliendo descendere, sed per octavam multo melius ascendo (dat is: ick kan de octave opwaerts beter nemen dan de octave na beneden toe) cum tamen idem sit gradus. [ Het gebeurt mij vaak (want ik zing nog niet goed) ... ( . . . ) terwijl toch de stap dezelfde is.] |
GaatjeLuminis paucitas partem de rei crassitie delibat.Alsmen den punt van een mes steeckt in een van de gaetkens van een bedtpanne, die voor de koetsen hangen, alsoo datter het licht opschynt, soo meent men datter in de punt een schaerken is, dicht aen het gaetken daer de punt in is; ja selve den heele punt, die in het gaetken is en binnen in de vierpanne steeckt, schynt dunder te syn, dan als mense daeruyt treckt. Dat geschiet om dieswille dattet binnen in de panne duyster is, alsoo datter tot de punt van het mes sooveel lichts niet en compt als tot de reste. Maer daer niet veel lichts op en comt, daervan en kan sich het licht soo seer niet verspreyden dan van hetgene daer veel licht opvalt; waeruyt volcht, dat de punt int doncker synde, fynder en dunder schynt. In obscuro visus dicitur congregari, in claro aere vero disgregari, idque ob eandem quam de multitudine et paucitate luminis attulimus causam [<]. [ Gezegd wordt dat in het donker de blik vernauwd wordt, maar bij heldere lucht verruimd, en dit om dezelfde reden die we aangevoerd hebben over overvloed en schaarste van licht.] Middelburg, den 23sten Julij. |
LaverenLaveren en juyst seylen quam habeant differentiam.Laet ad, fe een rechte riviere syn, in dewelcke een schip vaert tegen wint, alsoo dat het laveren moet van a tot b ende van b tot c, den hoeck abc synde den laveerhoeck. Nu isser een ander schip, dat in deselve riviere vaert met niet heel tegenwint van a tot d ende van d tot e, alwaer de een langer reck is dan ad. De vrage is hoemen bewysen kan datmen met recht tegenwindt soo verre niet en seylt met eens om te wenden, als met niet heel recht tegenwint; dat is: men moet bewysen, dat ac corter is dan ae, dat is dat e boven c valt nadien dat den laveerhoeck abc effen soo groot is als ade den anderen laveerhoeck. De reden hiervan is omdat de sinus van den hoeck dea tot den sinus vanden hoeck bca cleynder proportie heeft dan de linie ad tot ab ende dat de hoecken ade, abc gelyck syn. |
WaterputBornputten, waerom in d'een lant dieper dan int ander.Men soude mogen bewysen, dat het seewater veel mylen verre door de aerde dringht, doordien dat in alle hooge landen de waterputten heel diep syn, al syn die landen heel groot, alsoo dat het regenwater daerop wel blyft, sonder subitelyck in eenige leechte te loopen. Waeruyt blyckt, dat het regenwater sóó lange door de aerde sinckt, totdat het op seewater rust ende druckt het seewater omleege, nadien het regenwater hooger staet als de see, rabatterende sóóveel alst door het doordringen int hoogen verachtert; want het seewater en staet onder de aerde soo hooge niet als in de see. Alsoo groef den patriarch Abraham diepe putten etc. Wat reden ist anders dat het regenwater allom niet ten naestenby even hooge en licht, en dat twee landen, in alles gelyck behalven de hoochte, verscheyden diepte van putten hebben? Alsoo syn in Hollandt en Seelandt ondiepe putten; in Engelandt diepe etc., alsoo datter in hooge landen wel rivieren van de bergen kommen geloopen, daer de putten veel dieper moeten syn dan de rivieren eer men water cryght. Te Middelborgh, den 8 September. |
WonderMirum cur quid videatur. Terror cur noctu magis urget.Waerom schyndt ons yedt wonder ende miraculeus? Om dieswille dat men de reden van t'gene geschiet, niet en verstaet. Daerom ist, dat wy ons over het guygelspel van de haessackspeelders*) verstelt staen, alsoo datmen dat dickwils voor tooverye oordeelt, omdat men niet en siet, hoet geschieden can met reden. Deselve oorsaecke maeckt, datmen snachts soo licht verveert wort, want van het minste datter gebeurt, dat men hoort, oft tast, oft siet, daervan en siet men de reden niet door de duysterheyt, dewelcke maeckt, datter veel dingen ons verborgen syn, die tot de reden verheyscht werden; ende waert, dat men die sage, men en soude sich niet verwonderen. Want niet alleen de dingen, die van nieuws ontrent ons comen en sien wy niet, maer wy en hebben oock al die dingen die ontrent ons daechs gesien syn, niet wel onthouden, en hebben dickwyls de gelegentheyt van de dingen selve, die vast staen naerdat mense gesien heeft, stracx vergeten, dewelcke alle wy nochtans van noode hebben om reden te geven van dat gebeurt. Alsoo dat die daechs te vooren op alle dingen het best geledt hebben, minst verveert syn. [<,>]
[ *) MNW, 'haessac': knapzak. Dict. 1861: "Goocheltasch, Haeszak". Ph. Du Plessis-Mornay, Grondigh bewijs, 1668, p. 249: "het gene dat de mensche doet die door den Duyvel is bedrogen (dat seecker anders niet dan guychelrye / begochelinge der oogen / ende haessack spelen en is)". S. Witgeest, Het natuurlyk tover-boek, Amst. 1684, p. 317, figuur bij 'Gogel-tas'.] HamerMallei vis, unde oriatur.Alsmen eenen nagel inclopt met eenen hamer, sy gaet veel beter in, al en waer den hamer maer een pont swaer, ende al en liet men die maer slechs op den nagel vallen, dan of men een wichte van veel pont op den nagel soetkens stelde. De reden hiervan is, omdat den hamer doort vallen geweldich seer verswaert wordt. Want alse begint te vallen heeft se sulck een swaerte alsoff se in een schale stil lage, ende elck moment des tyts, terwyle sy valt, vermeerdert haer rassicheyt int vallen ende mitsdien oock haer swaerte om yedt neer te drucken, gelyck hiervooren ergens verclaert is [<]. Alsoo dat door het geduyrich vallen een ongelooffelycke swaerte vercregen wort, dwelcke men can weten indien men yedt op een welgemaeckte schale laet vallen [<]. Want al dat daerdoor maer een siercken opgeheven wort van dat in d'ander schale licht, dat is de swaerte, die op den nagel compt door het vallen van den hamer. Hierby compt oock het bewegen van de hant, waerdoor de swaerheyt oock seer vermeerdert wort, twelck blyckt als men opwaerts eenen nagel inclopt: dan en doet er het vallen niet toe. Men siet dan, indien den hamer int opwaerts cloppen niet verre van den nagel en is, soo en doet men niet veel profyts; maer verre van den nagel synde, soo crycht den hamer vlucht, |
want de rasheyt, die sy int derde moment door het voorgaende drucken van de handt gecregen heeft, die behoudt se ten naesten by; ende in het vierde moment cryghtse op een nieu daertoe noch wat vluchts door het continueel drucken des handts; ende soo voort vermeerdert de rasheyt elck oogenblick. Waeruyt blyckt, datter groote persinghe op den nagel compt, als men den hamer van verre begint te bewegen. |
ZingenPausarum unius pulsûs tempore ratio.Binnen Utrecht, den 20 November. Alsmen singht, soo hoort men de beginselen van de slagen alderbest, als blyckt, omdat men, een liedeken hoorende spelen of singen, terstont de mate slaen kan, al hoort ment niet van eersten af. Dit is een teecken, datter int gesanck eenich merckelyck onderscheyt is, daermede de slagen konnen onderscheyden werden; want ware het gesanck allom eenparich, gelyck eenen stock, daer geen maten opgeteeckent en staen, hoe soude men konnen weten oft gesanck in sooveel of sooveel slagen gedeylt moest worden, dewyle men somtyts ras, somtyts traegh singht? Niet beter, voorwaer, dan men niet en can weten of dien effenen stock in 6 of in 8 deelen gedeelt moet worden; alsoo dat twee persoonen hem deylende, van malcanderen niet wetende, d'een sal hem in sooveel ende d'ander in sooveel deelen deelen. Dit onderscheyt maeckt het dansen ende het trommelslagen vermaeckelyck ende eenigsins verstandelyck, want dese spelen en hebben anders geen verscheydenheyt dan de mate. [<] Daerom siet men, dat het beginsel van de slagen meestendeel met het beginsel van een woort ofte note overeencompt; ende alst anders geschiet, soo hoordt men bescheydelyck dat de note gebroken wort, alsoo datter tusschen de slagen, halve slagen en vierendeele, kleyne paussekens geconsidereert moeten werden, gelyck vooren ergens geseyt is [<]. |
Ende 't gesanck mach wel geleken worden by eenen stock, die in maten, dat is voeten, duymen etc., gedeylt is; want gelyck die deelen, daer de teyckeningen op den maetstock staen, aldermeest ende best van ons aengemerckt worden, alsoo maken de beginselen van de slagen sich aent gehoor aldermerckelyckste. Daerom een eenparich geluyt, een minute oft twee duyrende, en is geen gesanck, noch en vermaeckt het gehoor niet; maer als dat geluyt, al ist van één hoochte, in elck oogenblyck gelyck ververscht wert, ende alsoo in gelycke deylkens afgedeylt wert, met merckelycken gehoor der beginselen van elck deelken, soo wort het vermaeckelyck. Dit onderscheyt en is niet gelegen in hoochte ofte leeghte, twelck men quantiteyt noempt, noch oock in de qualiteyt, maer alleen, segh ick, in pausekens. Want als men eenen nieuwen slagh begint, soo gaet er een pausken rechts voor, twelck een deel is van de voorgaende slach. Hieruyt volcht, dat de beginselen van slagen, halve slagen etc., de merckelyckste syllaben vereysschen, dat is te seggen, alser vier noten even lanck in eenen slagh komen, so moet de eerste en de derde een merckelycke syllabe syn, als by exempel: Noten en woordenNotas verbis carminum accommodare.Men en siet nimmermeer in eenen slach noten alsoo staen: , noch in eenen halven slach, ende dat omdat dan het beginsel van den slach de korte syllabe soude moeten hebben ende het eynde van den slach de merckelyckste, tegen t'gene voorseyt is. Hieruyt en volcht niet, dat in liedekens al de versus moeten trochaei syn, want sommige en beginnen met den slach niet. Oock als de noten al semibreves syn oft minimen syn, dan doet men wat men wil, gelyck in: o Godt, die onse vader bist. Alsoo wel mach men singen: Godt de vader Jesu Christi; daer gaen oock semibreves vooren, de minimen comen achteraen, viere ofte sesse etc. byeen. Dan moet de eerste minime een merckelycke syllabe hebben, als Psalmo 78: daer gaen drye semibreves vooren ende 6 minimen volgen; daerom moet de vierde note een merckelycke syllabe hebben ende daerdoor wort het vers jambus. Maer in de 77 gaender maer twee semibreves vooren; daerom moet de derde merckelyck syn ende het vers trochaeus. Men mach oock wel twee korte achtereen laten komen ende maken een dactylus of anapestus: |
Ende voorts op die maniere kan men alle voyskens haer behoorlycke versus geven, accommoderende oock het voysken een weynich na de maniere van componeren int landt, daer men woont, want ons duytsch en maeckt geen versus, daer spondaei in komen, wetende dat de musycke op de woorden ende niet de woorden op de musycke gepast moeten worden. Ende dit doende en wort de voys int minste niet verandert. Kerkgezang: lange notenNotarum longitudo qualis in templo canentibus.Wilt ghy vorders de kracht ondersoecken van deese bedeelinge der maten, soo let opt gesanck in de kercke, alwaer men sonder onderscheyt elcke syllabe ordinaerlyck een halve mate lanck singht, maer nochtans alsoo, dat de laetste syllabe begint met het beginsel van de mate. Hierin sult ghy sien, dat de laetste op één na, of ergens een ander, een heele mate lanck gesongen wort, als de laetste syllabe door het getal der noten niet op het beginsel der mate en soude vallen. [>] RederijkersRhetorum Belgicorum artificium.Uyt dese bedeelinge der maten heeft oock synen oorspronck, dat de rethorikers in haer dichten meest altyt vier maten in elck vers hebben, al en wetent syt niet, gelyck ick te vooren geseyt hebbe [<]. Ende dit geschiet omdat 't getal van vieren tot één toe gesalveert kan worden. Daerom syn oock de dansliedekens ordinaris van sesthienen, van twee en dertichen, etc. Leest de rethoryck veersen van Lowys Porquyn*). Merckt voorder hoe de regels met malcanderen overeenkomen, d'eene van drye maten, d'ander van vieren, etc., gelyck int volgende exempel, int welcke eenen regel dryemaels gerepeteert wert: |
Hoe absurdt soudt comen dat de leste repetitie achtergelaten wort omdat se van drye maten is; ende moet overeenkomen met den tweeden regel. Maer al wort de leste op één na, ende de leste op twee na, beyde seffens, of elck bysonder, achtergelaten, ten verschilt sooveel niet, omdatter twee regels te vooren oock vieren geweest syn, die op malkanderen passen. Den 22en [November]. *) Louis Porquin, Een lieflick memorieboeck. Rhetoryckelyc ghestelt. (Antwerpen 1563). Het 2e deel 'Den wtersten wille' [Gent 1575] (o.a. Antwerpen 1603) werd een schoolboek. |