Bouwkunde , hoesten , uurwerk , loep , geluidsensor , belastingen , licht , Stevin , pest , kogel , conrector
Tome II: 1619 - 1627
BouwkundeGoten tusschen de huysen vant sneewater bevryden.Stevyn meyndt in syn pampieren [<], dat de loode goten tusschen twee huysen niet goet en syn, voornementlyck om het sneewater, dat daerin valt, die stopt. Maer men gebruyckt hier te lande somptyts delen daerin geleydt eenen halven voet van de gront, daer de snee op vallende, daeronder gheen verstoppinghe maken en kan.
*) Deze en de drie volgende notities stonden niet na de vorige (fol. 195v), maar verderop, temidden van enkele uittreksels van Stevins Huysbou [>]. Ze lijken meer B.'s eigen overdenkingen te zijn bij het lezen en bij het maken van de inhoudsopgave (beëindigd op 26 juni). HoestenSuffocationis periculum quî tussiendo vitatur.Als de kinders hoesten omdat sy ergens aen sticken, etc., so smyten de moeders haer op den rugghe, met goede reden, want also worden se te meer verweckt om uyt te hoesten, doordien de longhen, daer dicht aenligghende, door de ingaende ribben wat gepranght worden, waervan sy haer door hoesten soecken te bevryden.
Op 27 maart 1624 was Catelyntje geboren, Beeckmans derde kind (het enige dat hem overleefde). [>] UurwerkHorologiorum brachia longa et brevia, quid patiantur.In Jacob*)'s uyrwerck, alsmen de lootkens verder vant centrum hinck aent eynde van de armkens°), so bleef het altemet heel stille staen; maer als ick se dicht by het centrum hinck, doen bleef het gaende sonder op te houwen, maer de ueren gincken veel rasser deur danse behoorden. *) Jacob: broer van Isaac Beeckman, rector van de Latijnse school te Rotterdam. °) De onrust [>] in de vorm van een een horizontaal heen en weer gaande 'waag' met twee gewichtjes, spillegang en schakelrad. [ T. van Spanje, Handboek voor den horologiemaker (Leiden 1864), p. 211. W. H. Smyth, Description of an astrological clock (1848), p. 24, figuur en Supplement (1851), p. 2, 3 (andere fig.), met op p. 6 e.v.: Jean Froissart, Horloge amoureus, 1368.]
|
De reden is, omdat de lootjens, aent eynde der armen hanghende, veel meer wechs moeten gaen dan dicht by het centrum hanghende, om eenselfde gedeelte haers cirkels te voldoen, twelck haer doet doen de haeckxkens in de tandekens vattende, also dat nootsakelick even groot gedeelte des booghs begaen moet worden. Maer het derdendeel eens grooteren booghs is grooter dan een derdendeel eens kleynderen booghs; daerom moettet tragher voortgaen als de lootkens aent eynde der armkens hanghen, dewyle die daerdoor meer lochts moeten breken. Want waert al ydel, het soude al evenrasch gaen, tsy dat se dicht byt centrum, of verde daervan hinghen*). Nu dan tragher gaende, kan de minste haperinghe haer doen stille staen; maer dat rasch gaet, dringht deur ende het kan niet gesteut worden dan met meerder macht. Maer de uren worden kleyn, omdat se dan niet alleenlick rasscher voortschieten, maer hebben oock min wechs te gaen. [>]
[ *) Dit is niet juist: ver van het centrum is er "meer wechs" te gaan, dus bij gelijke tijd zou de snelheid groter zijn, zodat het loodje moeilijker stopt en weer op gang komt. Vgl. het vliegwiel (I, 303) waar Beeckman alleen de zwaarte noemt, en niet de beste plaats voor het gewicht: aan de buitenkant van het wiel.] Loep nuttig voor handelMicroscopiorum usus in re mercatoria.Met de glaskens daermen eenen vloo etc. so distinckt ende groot mede siet [<,>], soude men konnen groot profyt doen in koopmanschappen, daer kennisse van waren van doen is. Want hier kan men scherpelick alle fouten deur sien, siende veel dynghen in koren etc., die men te vooren niet en sach, ende andere veel bescheelicker. Die hemselven dan daerin wilde oeffenen, wat teecken het nieu gesiene dinck sy, soude konnen voorweten of de stoffen haest bederven souden, of langhe dueren konnen; of beter of erger syn dan andere. Uurwerk met gebogen armenHorologiorum brachia incurva cujus sint usus.In Jacob's uyrwerck [<] staen de armkens geboghen, also dat de lootjens, die der aenhanghen meer aen deen syde hellen dan aen d'ander, twelck naecsel causeert. Want het bovenste van het gaetjen des centers in de armkens leent na vooren toe, ende het onderste naer achter. Ende hoe verder de lootjens vant center hanghen, hoe styver de prangh geschiet, omdatter dan te meer gewichts op deen syde komt, totdat de armkens, vooren samenloopende, by de lootjens dicht aeneen hanghen, makende also het meeste naecksel. Dit naecksel dient tot vertraginghe des uerwerckx; alst te rasch loopt, dan hanght ment uytwaerts. Tgene rechts vooren geseydt is vant uerwerck dient tot rechte armkens, maer in de gebogene ist beyde. |
HorizontaalTelescoop met veel glazenTelescopij ex multis vitris ratio.By hetgene ick vooren [<] geseydt hebbe van een buyse te maken, gelyck Nuntius Sidereus gehadt heeft, dient oock ditte, dat de stralen, die door een circelstuck kommen, niet effen net in één punt en vergaderen, maer hoe kleynder stuck, hoe netter; waerdoor het gebeurt, dat de buysen, maer een kleyn gaetken of glaesken hebbende, dickwel also net, ja somtyts wel netter, de saken vertoonen dan die grote glasen hebben. Daerom salmen veel kleyne stucken aeneen koppelen, synde heel kleyne gedeelten eens cirkels, tot het maken van de voorseyde buyse. [>] De volgende notitie (niet opgenomen) vertelt in 17 regels de ziekte van Gerson Beeckman, broer van Isaac, geboren te Middelburg op 10 aug. 1604, leerling van de Latijnse school te Rotterdam, ingeschreven te Leiden op 25 juli 1623, waar hij uitblonk in Latijn, Grieks en Hebreeuws. In de winter ging hij te voet van Rotterdam naar Leiden, en deed een longontsteking op. Te Rotterdam werd hij verzorgd door de medicus Pieter van Goedereede [>], daarna te Middelburg door de medicus Jacob van Lansbergen [<]. Daar stierf hij op 10 juli 1624 (waarschijnlijk was Isaac daar toen). |
As op wielenAssche op wielkens drayende examinatus.Vooren [<] is geseydt van wielkens lichter te doen gaen met de assen op de circumferentie der wielkens te legghen, ende also worden de assen gemultipliceert. Maer men moet bedencken dat de askens oock onstercker worden hoe dunder, te weten, dat een houdtken, half soveel circumferentie hebbende, viermael onstercker is, also dat de sterckte ende het naecksel niet evenredelick en minderen, maer de sterckte mindert meest, ende het naecksel mindert minst. Door reden dickwils voorschreven [<]. |
Vogels kleiner dan viervoetersAves cur minores quadrupedibus et hi minores piscibus.Waerdoor oock geschiet datter so groote veugels niet en syn als beesten, doordien dat de vlercken superficie syn, die het corpus ophouden moeten. Daerom, hoe kleynder corpus, hoe minder vlercken meer als naer advenant. Also en synder so groote beesten niet als visschen, want het corpus der beesten moet rusten op voeten, ende der visschen blyft in everedicheyt met het water; ende hoe groot het sy, het blyft even gemackelick in twater dryvende, dewyle de substantien overandert blyven. Wat ogen en oren behaagtOculos et auribus quid maxime delectet.Hetgene dat de ooghen ende ooren behaeght, is alleen de gelyckvormicheyt*), want een rechte liny is frayer dan een cromme, sonder sekere ende aenmerckelicke order getrocken. Laet oock eenen hoop menschen in een rechte lyny staen, het sal aerdich syn; ende noch aerdigher, indien d'een ende d'ander soveel aen d'een syde als aen d'ander syde uytloopt, also dat hy den meesten tyt in die lyny staet. Want de ordentelicke veranderinghe maeckt de geduericheyt des vermaeckx. Maeck dan een cirkel of eenighe andere ordentelicke figure van menschen, ende laetse in die order voortloopen, of uyt ende in, het sal een soorte worden van eenen vermakelicken dans. Wat is dan dit anders dan tgene van de lieflickheyt der musycke ende architecture te vooren van my geseydt is? [<]
*) Beeckman had kort geleden gelezen de Huysbou van Stevin [<], met een hoofdstuk Van de bepaling en beschryvingh der lycksydigheydt. [>] |
Boeken verkoopbaar makenLibros admodum venales reddere.Indien yemant eenich boeck houdt seer noodich voor het gemeenebest gelesen te worden, als by exempel Teelinckx Volstandighen Christen,*) ende siet dat die de gemeynte niet genoech bekent gemaeckt en wort, also dat de weerde daervan verdonckert blyft, die sal door verscheyden persoonen uyt alle boeckverkooperswinckels op verscheyden tyden 2 of 3 exemplaren opkoopen ende by sich houden. Want also sullen veel boeckverkoopers, dieder ordinaris maer 2 of 3 en hebben, op een nieu 7 of 8 van den drucker ontbieden, ende sullen teghen de lieden segghen hoeseer dat het boeck getrocken wort, waerdoor sy oock aent koopen kommen sullen. De schade sal oock cleyn syn, al liet men die gekochte boecken ligghen; doch alser treck in is, sal mense voor denselven prys licht wederom quydt worden eer het boeck verdruckt wort.
*) Willem Teelinck (1579 - 1629), predikant te Middelburg. Zonen: Maximiliaen [<], Justus [>]. Den volstandigen christen (Middelburg 1620), handelt over de "leere van de volstandicheyt der heylighen, door de verdonckeringhe van dewelcke vele misleydt werden". [ Zie Catalogus, 1637: Theol. in quarto, 20 en 24 (niet het genoemde werk). Van de 'Ethica' van Walaeus (1620/25) zijn er zelfs zeven exemplaren: Misc. in 12 & 16 Cicero, Orationes selectae (1626): 10 exemplaren, zie Misc. 8-184.] |
Dat geschiet aldus: De locht vliecht uyt de mondt ende verspreyt sich allom, ende kompt oock binnen in den hoet aen alle kanten, also datse den hoet uytwaerts doet puylen, hetwelck de vingers buyten aenden hoet voelen. Ende dewyle de woorden ende redenen pausen hebben, so moet het nootsakelick uyt ende ingaen, ende ophouden, alsmen spreeckt. Nu dewyle dit niet en geschiet, al blies men in die kamer met eenen blaesbalck, so machmen daeruyt afnemen dat het die eygene locht is die in den hoet kompt, dewelcke te vooren in des sprekers mont geweest is ende snellick doort snel beweghen der instrumenten des monts uyt vlieght. [>] BelastingenVectigalia absque bonorum injuria constituere.Het is een seer deerlicke constitutie in een landt, daer de lieghers ende bedrieghers rycker worden konnen als deghelicke lieden; dewelcke noch erger wordt als het lieghen ende bedrieghen so veel daer door gepleecht wort, dat men synen kost niet gewinnen en kan daer sonder. Dit geschiet in de pachten hier te lande, want men kan seer qualick deur de weerelt geraken, indien men de pachter syn gerechticheyt geeft. Daerom, indien men gheenen beteren wech vinden en kan van pachten, dewelcken meughelick syn soude, soude het goet syn indien een collegie van 50 of meer lieden al de pacht doort heele lant pachte van één soorte, te weten als by exempel van de keerssen, want dan sal dit gaen, gelyckt doet met cooplien ende factoors. Doch sooder inconvenienten syn, die dat beletten, so mach men dit doen in forme van collectien, in deser mannieren: Men sal tellen hoeveel menschen in een stadt syn ende rekenen hoeveel keersen elck in een jaer brandt, d'een door d'ander; ende voor elck pont gerekent eenen halven stuyver, so sal men dat gelt verdeelen in elcke stadt, na de menichte van keersmakers ende doen elck evenvele geven, ende laeten se voors dobbelen ende sobbelen, verkoopen, versenden, gelyck sy begeeren. Ende dat men meynt, datter gheen kleyne keersmakers en konnen syn, dat sal het ambacht treffelick maken, gelyckt met de brouwers gaet. Ende sy moghen so langhe keersen verkoopen, totdat se sien dat se de pacht geven konnen ende dan selve maken. Also mach deen stadt vry in d'ander seynden, nadat de keersen fray ende goet syn, gelyck oft heele landt maer één stadt en ware, ende men en sal maer die schepen hoeven te ondersoecken die uyt ander landen immediatelick hier aenkommen. Te Rotterdam, den 15en Sept. 1624. Maer soomen vreest, datter al op éénen keersmaker drayen sal, men mach de stadt in wycken deelen, ende in elck eenen setten ende maken het gilde so kleyn dat mer na solisiteert, gelyck men t'Antwerpen na de vischbancken doet, ende te Middelborch na de vrye vleeschbancken. De keersverkoopers, sonder datse die maken, moghen half soveel geven, of een gedeelte na behooren. [>] |
KwartQuarta cur in cantu simplici tam sit frequens.Men siet in de psalmen dat elcken regel ten minsten een quarte vervaet, dat is te segghen dat de hooghste ende leeghste note daervan ten minsten een quarte van malkanderen staen, waerdeur kompt dat de quarten so dickwils in monochordo gebruyckt worden. De reden hiervan is dat in een quarte aldereerst alle noten een consonantie maken teghen eenighe van de noten, te weten een groote tertie of een cleyne tertie, of een quarte; gelyck by exempel: re re ut re mi fa mi re, re fa is een cleyne tertie, mi ut een groote, ut fa een quarte, maer re re ut re mi re ut daer is re teghen mi ende ut een secunde ende alleenlick mi ut een tertie. Waerin de proportie tusschen de secunden, dat is dissonantien ende concordantien, te groot is.
Dit geschreven hebbende, ghinck ic in den psalmboeck daerna soecken, ende bevondt het ordinaris soals geseydt is, twelck de sake te waerschynelicker maeckt, omdat de experientie de reden sterck gemaeckt heeft. Evenwel en ist niet altyt soo, als, by exempel, Psalm 71, den derden regel, is mi sol sol fa fa mi, waerin nochtans een sprongh mi sol gevonden wort ende dan de unisonus mi mi, also datter maer een dissonantie sol fa gevonden ende die verbetert wort met twee consonantien, waerby oock kommen die repetitien in unisono sol sol fa fa, beter synde dan mi sol fa mi ende dat beter dan mi fa sol fa mi, tensy om de unisoon fa fa, daer de sol tusschen kompt. VoogdijPrivatum quid de me.Anno 1624, den 3en October, hebbe ick met David Jacobsen [<,>] de vooghdye aengenomen van de kinderen die onderjarich syn van Jan Weymans [<,>], sydeverruwer tot Rotterdam. Doch heeft hy de dispositie by testamente behouwen van alles, totdat hy kompt te hertrouwen ofte te overlyden; en dan moeten wy rekeninge doen van alles aende weeskamer, daervan de weeskamer niet gesecludeert en is. Is al gesecludeert. |
Psalm 103Psalmus 103 est 11mi toni.Den 103en Psalm is undecimi toni, want sy heeft de dry noten daervan, ende neempt hier licentie om in de middelste te eyndighen, gelyck vooren oock wel geseydt is. |
Fel lichtLux nimia cur saepius multa obscuret.De servetten syn geweven met figuerkens, diemen wel siet, doch duysterlick, omdat het al van één soorte van wit garen is. Ende als men de Sonne op het licht daer sterck op laet schynen, so en kanmen de figuerkens niet wel sien; maer als men de handt houdt voor het meeste licht, dat het so sterck op de servette niet en schyndt, so siet men de figuerkens bescheedelick, veel verschillende van het eerste gesicht met te veel lichts. De reden hiervan is, dat de proportie van straelkens, op de figuerkens vallende ende haer nevenstaende partyen, verandert ende vermindert, want het groot licht doet elck kleyn veselinxken in de ooghen verschynen. Dewyle dan dat de veselinckxkens, in de figuerkens schynende, niet en verschillen van de veselynckxkens der nevenstaende partyen, ende dat het verschil tusschen de verschillende partyen der figuerkens ende nevenstaende partyen niet en verandert, maer deselve proportie houdt, indien men dan de gelycke proportie der veselynckxkens tot beyde doet, so sullen de gecomponeerde, dewelcke te vooren in proportie verschilden, nu min verschillen, ende derhalven nu min veranderinghe int gesichte causeren. Neempt dat de figuerkens so gestelt syn datse twee straelkens des lichts in d'ooghen senden, teghen één der nevenstaende partyen van een groote, de proportie sal dan syn gelyck 2 tot 1. Maer de veselynckxkens syn gelyck 1 tot 1; het gecomponeerde dan is gelyck 3 tot 2, welcke proportie en is maer subalterna, daer deerste dobbel was. Also siet men de distinctie van een schaduw of van een natte plecke in een wit seyl, dat begoten is, van verder beter dan van heel naby. [<,>] |
Psalm 51Psalmus 51 an sit 4ti aut 10mi toni.Den 51en Psalm is quarti toni, indien men de tertie onder de finael een octave hoogher rekent te staen. Maer dewyle de la hier voor een van de principaelste noten gehoort wort, so staet de quarte onder de quinte. Daerom mocht het beter decimi toni geheeten worden (dewelcke met quarti toni geconfondeert wort van degene, die maer acht tonen en stellen) ende men moet de tertie, boven de la staende, rekenen te staen onder de ut, synde de octave la sol fa mi (id est la) sol fa mi re. Want of men de fa ende mi een octave hooger of legher sinckt, gelyck men wel dickwils doet, wat psalm men oock synckt, het gaet evelleens. Al schyndt dan de quarte in den 51en Psalm tusschen twee tertien te staen, so kanse nochtans bedocht worden boven een quinte te staen. [<,>] ContrapuntContrapunctum musicum facere.Om de bas te leeren singhen teghen den kercksanck met fundament, so salmen eerst al, die primi toni syn, allom op eenselve consonantie singhen; ende dander toonen daer so na kommen alsmen kan. By exempel, teghen de finael re unisonum, teghen mi, re quinte onder; teghen fa, re tertie; sol, fa quinte; la, re octave; mi, la quinte; fa, re decime; sol, re octave; de soete fa, re decime; ut (onder de finael), re tertie. Siet den 24en Psalm. [>] StevinStevini manuscripta selectiora 35 folijs comprehensa.Symon Stevyn's pampieren hebbe ick beginnen te ondersoecken ende hier te noteren t'gene ick best achte ende dienstelickxt, den 18en Sept. 1624, behalven den Huysbou, dewelcke ick eenighe maenden te vooren ondersocht hebbe [<], ende op ander pampieren uytgeteeckent, dat my goet docht. *) In het manuscript volgen nu uittreksels uit Stevins handschriften [>] in B.'s handschrift. De genoemde uittreksels uit Huysbou zijn in 1627/8 door een kopiist in het net geschreven [>]. Heet waterVitri quo calor examinatur ratio.Sal heet water in een spongie op den bodem geleydt, het water niet doen syncken? Ja et; maer de spongie wech synde, sal daerna wederom rysen, uyt oorsaeck dat de locht buyten het glas niet persen en kan, maer loopt int groot lichaem des lochts.
[ Nogal cryptisch, waarschijnlijk zo: Leg een hete spons bovenop het weerglas, die verwarmt de lucht (zoals de hand, zie p. 187), deze duwt het water in de buis omlaag, en uit de open kant loopt dan wat lucht weg (die kan niet persen). Haal de spons weg, en het water in de buis stijgt weer.] HitteVitrum inversum per ferrum ignitum aquâ implere.Als men een keerse in een glas stelt ende tglas omgekeert int oppervlack des waters, so seght Stevyn, dat mer instede van de vlamme soude moghen stellen een yser, gloyende klootken, om het water sowel als de vlamme op te halen; de hitte jaeght de locht wech door het glas. Als sulck gebeurde, so soude de hitte locht schynen. [<] |
Waterbouwkunde
Deze notitie besluit de uittreksels [>] van Stevins Waterschuering. Ervoor: Cammen ende staven, Watermolens ende cleytrecking, erna: diversen, Crychsconst, Huysbou en Singconst. |
De reden is, omdat daer de locht dichter is dan beneden [<], als hier door de reflectie der stralen verdunt ende ondichter synde. Sy souden wel noch hoogher vlieghen, maer het is daer (acht ick) te koudt, of werden door yet anders belet. [>] SchaamtePudor meus correctus.Als ick myn water make, so worde ick door het ontrent syn van ymant vrems, lichtelick belet, dat ickt niet maken en kan, als op een waghen of in een schip, etc. Om dit belet te voorkommen segghe ick stillekens yet van buyten op, te weeten een veers of twee uyt Virgilius [<] etc., of spreke by myselven eenighe heftige woorden, waardoor ick myn gedachten van den persoon, die ontrent my is ende my beschaempt maeckt, afkeere tot yet anders, dat my niet en belet. [>] PestPestis frigore augeri videtur.Ick achte dat de peste in heete daghen wel meest voortgaet, maer als daerop koude daghen kommen, dat dan oock diegene, die per insensibiles poros pestis materiam quydt geworden souden hebben, daermede bevanghen worden; ende also schyndt sy te groyen, ende daer sterven der meer dan tevooren. Maer waert dat de koude bleef dueren, sy soude de locht suyveren ende also de sieckte doen minderen. Als men heet gegaen is, sal men sich wachten van in eenighe plaetsen te gaen daer de swaricheyt is. Want dewyle men dan veel asems van doen heeft, so treckt men lichtelick de materie der peste, die hier ende daer met de locht vermeynght is, na sich int lyf. Maer tis goed te sitten dan by een goet droogh vier, hetwelcke, door de neuse int lichaem kommende, suyvert van binnen ende dryft uyt; ende van buyten het vel verwarmende, treckt uyt hetgene dat dampich int lyf is ende meughelick quaet, ofte van buyten ingekommen of van langherhandt daerbinnen vergadert ende geconcipieert. Den 20en October 1624, als ick vant legher quam*), seyde een vrouwe int schip, dat het in een huys, daer veel luyden van de peste gestorven syn, des snachs licht is; ende dat de peste ergens in eenen hoeck vlieght boven aen den solder by de spinnekoppen, ende dattet daer blickt gelyck een soute vischgrate snachs.
*) Sinds sept. 1624 werd Breda belegerd door Spinola. Het leger van Maurits en Frederik Hendrik bouwde versterkingen bij Geertruidenberg, Made en Zevenbergen. De pest heerste sinds 1623. [>] |
Contrapunt samenstellenContrapunctorum componendorum modus generalis.Vooren staet [<] hoemen sal gewennen eenen bas te leeren singhen teghen den tenor, te weten alsmen een manniere neempt, diemen vooreerst in alle moden gebruyckt. Dit doende, kanmen daerby oock den superius ende den contratenor voeghen, also datter allom onverwacht in kercken ende collegien op elcken psalm een volkommen partye kan gesonghen worden, alleen den tenor voor sich hebbende. Meyne oock, dat de monnicken op die of diergelycke manniere alle dynghen haer craeltjens leeren singhen, hebbende daertoe de formen van de acht toonen, waerdoor sy weten hoe sy elck veers eyndighen sullen ende wat toonen dat sy tusschen het beginsel ende eynde singhen sullen, gaende altyt op eenen voet, also datse heele boecken, als den heelen bybel, op accoort singhen konnen, sonder ommesien, al en stater niet af op musycke, alst slechs in veersen afgeteyckent is. Ende konnen door de acht toonen elck veers op achtderley mannieren singhen. |
KogelsGlobi majores explosi an minus longe volent.Abraham Melis [<], den 28en Octob., seyde dat de Coninck van Sweden*) (van wien hy nu rechs quam) dickwils ende sekerlick geproeft heeft, dat een groote cogel, met cruydt, na advenant gejaeght synde, so verre niet en vlieght als een cleynder, ende dat (seyde hy) omdat de grooten platter is, te weten de platticheyt nader, ende also wel door de locht niet en kan als een kleynder, eveneens gelyck een groote kogel so diep in een aerde bollewerck niet en kan geschoten worden als een kleyne.
*) Gustaaf Adolf. |
Daerop ick antwoorde dat haghel, dat is de cleynste cogelkens, geweldich rasch voortgedreven worden solanghe sy int roer syn, ende gerocht worden van de cracht des buscruydts; maer buyten het roer kommende, terstondt haren loop eyndighen omdat dese kleyne dynghen een groote superficie hebben na de proportie van haere lichamen, weerhouden synde van de locht, also dat se eerst veel lyden konnen van het cruydt ende daerna seer teghen gehouden worden van de locht. Maer de grootste cogels, al en wordense so seer van de locht niet weerhouwen, so en heeft oock het cruydt, om deselfde reden wille, sulcken macht op haer niet, omdat de superficie cleyn is na proportie van haer groot lichaem. Daerom, om dat gelyck te maken, moester soo veel cruydt meer toe syn alse meer weghen dan de cleyne, ende dan noch so veel meer als de proportie van haer superficies teghen haer lichaem minder is dan der cleyner. Ende dan sal den grooten kogel, so rasch voortgaende int geschut als de cleyne dede, ende soseer van de locht niet verhindert werdende, veel verder vlieghen. Anders, om een groote cogel effen so verre te doen vlieghen als een geproefde cleyne, so moest men, het cruydt naer advenant de swaerheyt genomen hebbende, noch soveel vermeerderen totdat men siet, dat de hulpe des lochts ende des cruydts het begeerde tsamen uytbrenght. BrouwketelIgni pauciore quî plus caloris us.Ab. Melis seght oock, datmen in Sweden de hartste metalen smelt met hitte, die men door een buyse leydt uyt eenen back, daerse eerst in gevanghen wort, als staende over het vier gelyck eenen helm; meyndt oock, datmen op die maniere met min vier dan men nu doet, eenen brouwketel soude konnen heeten, te weten, soomen door sulcken buyse de hitte onder den ketel als in eenen hooven liet kommen, ende aen den voet van desen hoven lochtgaten maeckt, daerdoor de grofste hitte, altyt onder wesende, wech gaet, also dat die hove onder den ketel altyt vervult blyft met de subtylste hitte.
Twelck ick qualick geloove, nadiender, na d'oude manniere, onder eenen brouketel weynich hitte verloren gaet, daer hierdoor het lochtgat al veel verliest, tensy de subtylheyt des viers int opperste des hovens, den bodem des ketel rakende, beter door den ketel kan dan tgene met roock ende locht gemeynght is. Twelck men proeven konde, ende meteenen maken datter onder niet te veel uyt en vlieghe, maer dat dese subtyle hitte onder den ketel gepropt ende gepranght wierde, vooren oock al toe synde, behalven een cleyn gaetjen, daerdoor de buyse de hitte inbrenght. KogelbaanGlobus cur in mari diutius horisontalis volet.Ab. Melis [>] seyde oock, dat den artillerymeester des Conings hem geseydt heeft, dat men over twater veel langher rechte houden kan int schieten met een grof geschut, dan lanckx het landt. |
De reden acht ick te syn de geduerighe ende menichvuldige dampen dan opt lant opgaende uyt het water, die den cloot, maer weynich pooghende te sincken, doordien hy in corten tyt veel lochts raeckt (twelck vooren ergens breeder verclaert is [<]), gemackelick een weynich tyts konnen ophouden, makende de locht daer wat dichter ende selve opwaerts poogende, wesende oock koudt ende vochtich, contrary de nature des viers. Netten in de kerkVox, prohibita reflexione, est obscurior.Een predicant staende een half uere van Horen, seyde my dat de predicanten in Noorthollant, daer veel netten in de kerken opgehanghen worden, bescheelick gewaer worden dat sy veel luyder moeten roepen, eer sy gehoort kunnen worden, ten tyden als de vischnetten in de kercke hanghen. Ende mishandt haer seer in haer stemmen.
De reden is, dat de reflectie benomen wort. Desgelyckx gevoelt men hier oock als de kercke vol volckx is, daerin de stemme cropt ende teghen de effene vloer niet steuten en kan; gelyck oock een gladde, effene, witte kamer met hetselfde licht claerder is dan een oneffene etc. De aessemen des volckx in een kercke verdrucken de locht seer, ende en verhinderen de stemme ende tghehoor daerdoor oock niet weynich. [<] ConrectorEgo quando Roterodami factus sim conrector.Anno 1624, den 26en Augusti (also onsen conrector van Rotterdam, Henricus Cranenburch, overleden was den 22en dito), hebbe ick, uyt last van de scholarchae, Burghmr Goeree ende D. Nieuenro, des overledens lessen beginnen waer te nemen. Ende den 4en November ben ick in syn plaetse conrector gekoren by de gantsche vroetschap, niemant anders stemmende. Syn gage was oock de myne, 450 gulden sjaars ende daertoe de woninghe. [<,>] |