Home | Beeckman | < Vertaling > | Brontekst | Index

Stem , verlichting , getijden , pest , thema , dispuut , sterren , Bacon , bijziend , val


Isack Beeckman - 1625 v



[ 314 ]
1625

Stem

Reden van luide stem, gedempte, volle, dunne enz.

  Een luide en een gedempte stem verschilt niet van een volle en een dunne stem in het aantal ademdeeltjes die tegelijk naar buiten gaan. In de luide en de volle stem is hun aandeel namelijk gelijk, dat wil zeggen de middellijn van de stemvormende kolom is dezelfde en de dikte en de lichamelijkheid van de stem is dezelfde; maar in de luide stem komt de adem compacter naar buiten, dat wil zeggen: er zijn meer ademdeeltjes op een willekeurige lijn van de luide stem dan op zo'n lijn van de volle stem.
Een stem kan dus ook luid en dun zijn, als een smalle kolom met een korte middellijn zeer veel lucht bevat. Maar de snelheid maakt de scherpte; dat wil zeggen, als deeltjes sneller dwarrelen, wordt de stem scherper, als ze langzamer dwarrelen, zwaarder [<]. Een zware stem is dus soms vol, soms dun; soms is een zware stem vol en luid, soms is een zware stem vol en gedempt.

  Over de scherpe en de zware is eerder vaker gehandeld [<]. Een luide stem nu wordt verder gehoord dan een gedempte, omdat iets dat compacter en dichter is, langer beweegt dan iets dat ijl is, als het bewegende in beide gevallen even snel beweegt; niet anders dan lood verder wordt weggegooid dan een spons, als beide gelijk bewegen terwijl ze nog in de hand zijn;


[ 315 ]
dat wil zeggen als het laatste bewegende niet sneller beweegt dan het eerste, zolang elk van beide nog door de beweger wordt vastgehouden en aangeraakt.
Doch een hoge volle en luide stem wordt van alle het verst gehoord; de luide en volle wordt ook genoemd sterk. Luid noem ik die in de zin, waarin leraren tegen hun leerlingen zeggen met luider stem voor te lezen.
Een dunne stem verschilt dus van een volle zoals een kleine bol van een grote bol; een volle stem van een luide of (om duidelijker te zeggen) van een sterke stem, zoals een houten bol van een loden bol.

Oratie

Gezang bij redevoering gevoegd zou grote krachten geven.

  Een benadrukte lettergreep lijkt in lengte en diepte niet te verschillen van de overige lettergrepen in hetzelfde zinsdeel, maar veeleer in de sterkte. Want de overige lettergrepen worden zwakker, en deze worden sterker uitgesproken en misschien ook wat voller. Hier zie je dat hele zinnen van redevoeringen op dezelfde toon zijn, wat betreft scherpte en zwaarte, waarmee vooral gezang wordt gevormd.
Daar nu een redevoering zoveel kan doen in het gemoed van de toehoorders dat dit tot droefheid, gelach enz. wordt aangezet, wat zou het dan worden als bij gezang, waarvan gezegd wordt dat sommigen erdoor buiten zichzelf raken, de kracht van redevoeringen wordt gevoegd? Wie zal niet gevoelens oproepen? Laten we dus ons best ervoor doen om ze samen te voegen.

Iets over ironie en vragende vorm.

  Ironie verschilt niet woordelijk van de ernstige redevoering, maar wat uitgesproken wordt is tegengesteld aan wat waar is, dat wil zeggen als de redevoering een uitspraak met volle stem vereist, dan wordt iets dunnetjes uitgesproken en er tegenin; als vereist wordt traag, dan snel, enz.

  De vragende vorm wordt soms onderscheiden met de woordvolgorde, maar in het algemeen wordt die herkend omdat één lettergreep veel verschilt van de overige, dat wil zeggen de verhouding van sterkte enz. ervan tot de overige is veel groter dan de verhouding tot de overige bij nadruk.
Overigens, als je het nauwkeurig afweegt, zul je zien dat alle lettergrepen van één zin dezelfde scherpte of zwaarte hebben, zodat deze niet verschilt in breedte (die ik soms diepte heb genoemd, in twijfel welk woord meer paste bij elk geval). Maar de woorden aan het eind lijken wat zwaarder. Ze zijn zeker veel zwakker dan de overige en meer gedempt.

  De scherpte van aansporingen verschilt echter van de scherpte van troostwoorden; zo ook een berispende zin in een lofrede enz., naar gelang hier meer of minder gevoel in gelegd moet worden.


[ Ned. ]

[ 316 ]   5 jan. - 13 feb. 1625

Verlichting

Verhouding van kaars en Maan bij verlichten.

  Als een kaars wordt gezet dichtbij dingen die bekeken worden, verlicht hij die veel beter dan de Maan, maar als hij wat verder van een ding wordt verwijderd, verlicht hij het ding veel minder dan de Maan.

  De reden is, dat de verhouding van de afstand van de kaars vanaf het te bekijken ding, als het optimaal belicht wordt, tot de wat grotere afstand duidelijk is; maar de afstand van de Maan vanaf het te bekijken ding, tot het verder verwijderde ding, is niet merkbaar anders, en daarom is het verschil in belichting onwaarneembaar.
De kaars is immers het middelpunt van verlichting van een cirkelomtrek, en verder verwijderd is deze merkbaar groter dan dichterbij, en daarom is er minder licht in elk deeltje.

Hoe de Zon verlicht bij bewolkte lucht.

Zo ook wanneer de lucht donker en bewolkt is, de nabije Zon verlicht dan vrij behoorlijk, maar als hij ver verwijderd is juist niet, omdat hier de verlichting niet afhangt van directe stralen, maar van stralen die zijn weerkaatst door dingen, die dan gehouden worden voor het middelpunt, waaruit de verhouding van de verlichting voornamelijk te voorschijn komt.   [<]

Zien

Hoe een spiegel, water, een groene kleur, goed zijn voor het gezicht.

Marsilio Ficino, de Sanitate tuenda, Lib. 2, cap. 14*), handelt over de kleur groen, water en spiegels, voorzover ze goed zijn voor het gezicht.

  Wat spiegels betreft, ik meen dat ze eerder goed zijn om een duidelijkere reden°), namelijk omdat we daarmee de dingen zien, terwijl minder speciën [<] het oog ingaan, dan wanneer we de dingen onmiddellijk zien; toch komen er daarvan meer in het oog, als we de dingen erin aandachtiger bekijken, dan wanneer we zonder die spiegels de dingen onoplettend zien.
Zien met behulp van een spiegel houdt dus het midden tussen aandachtig en onoplettend zien (aandachtig noem ik wanneer we lezen en ingespannen bezig zijn met één ding, en onoplettend wanneer we rondlopen of peinzen, met geen enkel ding in het bijzonder bezig). En bij dit midden van zien met spiegels denken we dat alle dingen die rondom ons zijn verder weg zijn, en worden ze werkelijk verder weg gezien, dan ze in werkelijkheid zijn, namelijk volgens de afstanden van het oog tot de spiegel en van de spiegel tot het geziene.


*)  Eerste uitgave: Venetië 1516. Hier geciteerd: De vita libri tres ..., Bas. 1532, p. 79-82.
[ °)  Ficino, p. 80: "spiegelende lichamen ... zijn ook teder en zacht, zoals water en groene dingen, ze strelen de heldere stralen van de ogen met zachtheid."]

[ 317 ]
Wat we dus eerst van nabij hebben gezien, terwijl veel speciën in het oog binnendrongen, dat zien we nu terwijl er wat minder in doordringen, en zo zijn we dan gekomen tot het middelste en onoplettende zien. Wat niet alleen voor het zien, maar ook voor de hele natuur aangenaam is, die geen sprong maakt behalve bij geweld.
Zo geeft een glas dat overal vlak is, tegenover het oog gezet, een weerspiegeling, omdat niet alle stralen van wat gezien wordt daar doorheen gaan, maar sommige, teruggekaatst naar de andere kant, gaan in een andere richting.

  Water heeft alleen de aard van een spiegel, omdat met de stralen een kleine hoeveelheid van het meest welkome vocht naar de ogen komt. Brillen*) zijn voor bejaarden welkom, omdat de dingen daarmee beter voor hen verschiijnen.


[ *)  Lat.: "perspicilla", eerder: microscopen, op p. 240; later: brillen, T. 3, p. 237.]

Kleuren en muziek

Muzikale verhouding van kleuren.

  De kleur groen is misschien aangenaam omdat die zich in het midden bevindt tussen alle kleuren. Het doorzichtige kan immers vergeleken worden met eenstemmigheid, omdat het voor het oog gelijk is; wit met het octaaf, omdat de deeltjes waaruit het bestaat licht kunnen bevatten door dikte, zoals één tot twee; zwart met een dissonant; geel met de vijfde [diapente], dat wil zeggen met de kwint; blauw met de kleine terts; rood met de grote terts; groen met de kwart, die het midden houdt tussen een consonant en een dissonant, of omdat het wordt samengesteld uit geel en blauw.
De verhoudingen worden 3 : 2 : 6 : 5, waarin 3 tot 6 het octaaf is, en 2 tot 5 een dissonant.

  Daar we dus dingen zien van allerlei soort, die welke de poriën van het oog teveel verwijden, en die welke dit heel weinig doen, bevalt het soms het midden er tussen te doen, dat beide overtreft in gematigdheid. De zwarte kleur stuurt van alle de minste stralen naar het oog, omdat de stralen, ongelijk eruit komend, elkaar belemmeren bij ontmoeting, en dan zo verstrooid van het oog af gericht worden.   [<,>]

Maanstralen en getijden

Hoe de Maan oorzaak is van eb en vloed.

  Dat de Maan het opkomen en terugtrekken van de zee veroorzaakt, wordt door alle filosofen erkend, maar ze noemen op verschillende wijze een oorzaak*). Simon Stevin denkt dat het hoogste water daar is, waar de Maan zelf, of haar tegenpunt, op de Oceaan staat. En het is misschien niet ten onrechte dat ik deze fysische reden van hem hier weergeef.   [<,>]

  Zoals de Zon de bron is van warmte, zo is de Maan het van vocht; koude en droogte zijn slechts het ontbreken daarvan. De Maan werpt dus voortdurend vocht uit: en toch schiet ze er niet meer in te kort dan de Zon in het uitwerpen van warmte, en daar ze het dichtst bij de Aarde is, lijkt ze niet moeilijker te worden gevoed met vocht, dat wil zeggen water, dan de Zon, die veel hoger staat, met vuur, dat veel verder van deze vandaan is°).
De Maan zendt dus heel veel vocht uit naar de lucht die er het dichtst bij is, dat is die, welke op dezelfde meridiaan is als de Maan; verder zendt ze ook niet veel minder uit naar de lucht in het tegenpunt. Want daar het vocht niet gemakkelijk in vuur zal zijn doorgedrongen, worden de vochtige stralen als ze de Aarde raken teruggedreven naar het oppervlak van de lucht. En daar dit gebeurt aan alle kanten, en de hoek van inval gelijk is aan de hoek van terugkaatsing, is het noodzakelijk dat ze teruggekaatst worden naar het deel van de lucht direct tegenover het tegenpunt van de Maan, waar alle stralen van de Maan samenkomen die van de Aarde afdwalen. Ze maken namelijk tegen het holle oppervlak allemaal hoeken die kleiner zijn dan een rechte hoek.


*)  Genoemd werden: maanstralen, sympathie met de 'vochtige' Maan, en magnetisme. Astrologen: ook de Zon speelt een rol.
[ °)  Misschien denkt Beeckman hierbij aan vuur boven onze atmosfeer, zie de oude figuur bij p. 3 en op p. 232 (bij verklaring van zwaarte): licht van Zon en sterren kaatst terug en vormt onder de Maan het vierde element. Zie ook T. 3, p. 158: hoe Zon en sterren worden gevoed.]

[ 318 ]
  En als misschien iemand denkt dat de lucht van de Aarde zo dichtbij is, dat teruggekaatste stralen met één terugkaatsing het tegenpunt van de Maan niet kunnen bereiken, moet deze er rekening mee houden dat die stralen, met zoveel snelheid uitgezonden, als ze eenmaal in beweging zijn, zo lang in het rond bewegen, totdat ze elkaar daar ontmoeten, en de lucht daar vullen. En stralen die ook in vuur doordringen, komen hoger samen en worden bij hun samenloop voor een deel omlaag geduwd.

Lucht met maanvocht ijler

Lucht, gemend met vocht van de Maan, wordt ijler.

  Nu hebben we eerder ergens gehoord [<] dat lucht, gemengd met vocht, ijler wordt, en daarom heeft hij minder gewicht om het water samen te drukken; maar zuivere lucht ernaast, waar de stralen slechts doorheen vliegen, wordt door die stralen niet lichter gemaakt, en behoudt zijn zwaarte en drukt dan zo de wateren weg naar die plaatsen, waarvan we gezegd hebben dat de lucht nu minder geschikt gemaakt is om zich te verzetten.
Bovendien zwelt lucht vol met vocht op, en dalen de bovenste delen ervan aan de zijden naar beneden, waardoor deze ook samenpersen met behulp van bijkomende lucht. En al kan dit niet gebeuren op één moment, het gebeurt langzamerhand toch makkelijk genoeg. Want als de lucht eenmaal met die vochten is gevuld, wordt achtereen­volgens een volgende plaats gevuld volgens de beweging van de Maan. Een plaats wordt dus makkelijk gevuld, daar de materie heel dichtbij is, en er genoeg tijd is om die verandering van plaats uit te breiden.

Brandspiegel

Onderzoeken of de Maan vocht uitzendt.

  En of de Maan vocht uitwerpt, zal misschien onderzocht kunnen worden met brandglazen, waar alle stralen achter worden verzameld in één punt. Hier zal immers veel vochtigheid verschijnen op droog papier, vooral als veel van zulke kijkers gericht worden naar hetzelfde punt van het papier.
Maar als het vocht van de Maan niet zo dun is, dat het door de poriën van glas kan gaan, moeten brandspiegels worden gebruikt, waartegen de stralen terugkaatsen naar eenzelfde punt; of liever een spiegelende piramide, waarvan het binnen­oppervlak spiegelend is, maar de buitenkant bedekt; en het brede deel, dat de opening ervan is, moet aan de Maan blootgesteld worden, zodat de stralen van de Maan, daar verzameld met het vocht, binnenin de kegel komen, en dan daar een deel van het papier bevochtigen, als de Maan vocht uitzendt.   [>]

Pestilentie

Reden van pest vergeleken met oplossen van goud, met veel woorden.

  Over de scherpte van pestilentie verbazen allen zich [<], waarvan de damp niet ten onrechte door Quercetan genoemd lijkt te worden gif van blauwe monnikskap, arsenicum enz.*)
Op dezelfde manier verbazen we ons ook over de bijtende kracht van realgaar of van arseen zelf, dat ingewanden en vlees doodt; en niet anders maakt sublimaat ijzer glad, en verkleint aqua fortis goud tot stof.
Wat een begin lijkt te zijn voor iemand die een reden wil geven, omdat dit het meest aan de zintuigen is onderworpen.


*)  Josephus Quercetanus [Joseph Duchesne], Pestis Alexicacus, sive Luis pestiferae fuga, Par. 1608 [<], p. 153.
[ "Waaruit we met recht concluderen, wegens deze analogie van effecten, dat het niet verkeerd is het gif van blauwe monnikskap als het gif van de pest te bestempelen. En dat het gif van arseen niet minder juist zo wordt genoemd, vanwege de gelijkenis, blijkt hieruit. ... arseenzwavel ...".
Op p. 142: "... de ware oorzaak ... toe te schrijven ... aan bederf door giftige, dodelijke, kwaadaardige geesten van arseen, blauwe monnikskap en monnikskap ...".]

[ 319 ]
Sterk water dus bevat zout in zich dat is voorzien van de scherpste hoeken en dat zeer fijn is, zodat het door alle poriën gaat, ook de allerkleinste. Wanneer dit water dus rondom goud wordt gegoten, kruipen deeltjes van dit zout in de poriën ervan, die met geen enkel lichaam gevuld zijn; lucht is namelijk te grof en taai om daar in te gaan. En ze kruipen erin niet door een bepaalde invloed, zoals sommige minder nauwkeurig filsoferenden zonder reden hebben gezegd; maar ze worden door de zwaarte van dit water van alle kanten samengedrukt en in de poriën geduwd.
Bovendien wordt dit water, gemengd met die deeltjes, samengedrukt door de omgevende lucht, en zo wordt dan iets ervan, gemengd met zout, in lege poriën van het goud geduwd. En hiervoor hebben we uitgelegd [<] hoeveel de zwaarte van lucht kan doen wanneer vacuüm wordt weggenomen, waarvan we hebben gezegd dat het de reden is waarom gezegd wordt dat de natuur vacuüm ontvlucht.
Nadat nu dit zout is opgevangen binnen deze poriën, wordt het verder geduwd naar kleinere poriën, en daar deze deeltjes als het ware evenveel wiggen zijn, met geweld ingebracht, scheiden ze gouddeeltjes van elkaar. En wanneer de kleinste gouddeeltjes zo samengepakt zijn dat ze bij oplossing wegspringen, na samenstelling worden ze immers gespannen als er droogte bijkomt, duwen ze bij het wegspringen het water terug; en wanneer er veel van zulke terug­geduwde wiggen zijn, lijkt het water te koken, op de manier waarop een glas vol water, gewreven met een vinger langs de rand, het water doet bewegen en opspringen [<,>].

En dit sterk water wordt werkelijk warm, omdat het getroffen zout wordt losgemaakt tot geesten [spiritus], die niets anders zijn dan vuur, en daarom, als het binnen de poriën is losgemaakt, verwoest en onbtindt het de samenhang van het goud sterker, zoals buskruit verwoest wat erbij gevoegd is. En de gouddeeltjes springen uiteen op de manier, al is het niet met zoveel geweld, waarop van heel droog hout dat wordt aangestoken, deeltjes en vonkjes worden uitgeworpen. Want hout wordt ook door vuur losgemaakt en springt dan uiteen op de manier waarop Kruidje roer me niet wegspringt [<].
Of, als het iemand toeschijnt dat de gouddeeltjes niet zo onderling vastgesnoerd en gespannen zijn, dat ze na het losmaken kunnen wegspringen: laat die het er op houden dat zoutdeeltjes, na al door één porie te zijn gegaan, plotseling een volgende grotere porie ingaan, en dan inslaan op de tegenover­liggende zijde en daar breken en zo in geest worden omgezet, of dat zout van beide kanten samnkomt in een wat grotere porie en onderling botst, zich verdeelt en in vuur wordt omgezet, zodat de hele werking van het zout daaraan wordt toegeschreven.

  En dit zout, gemengd met vocht, verdeelt ook vlees in de kleinste deeltjes en zet het om in etter of dood vlees, met alle verbinding weggenomen. En geest van blauwe monnikskap verkleint ook bloed op deze manier, of zout ervan verdeelt het in deeltjes die er evenzo scherp op inwerken, zodat in de aderen uit bloedmaterie steeds meer gif ontstaat.

Thema

Manier om een thema logisch te behandelen.

  De juiste methode om een thema te behandelen is, beginnend met algemenere zaken, via tussenliggende naar de meest beperkte.

[ 320 ]
  Als dan voorgenomen is over de mens te handelen, zal eerst uitgelegd worden de strekking van de naam, die het gemeen­schappelijkst is van alles; want daar de hele verhandeling moet worden verdeeld in zaken die gemeenshy;schappelijk op de mens betrekking hebben, en die met betrekking tot afzonderlijke geslachten van mensen, of soorten zo je wilt, daarom zijn die gemeenshy;schappelijke zaken de algemene van de soorten, die zelf deel hebben aan logische plaatsen. Voordat we dus aankomen bij de soorten van het thema, moeten we alle logische plaatsen doorlopen, ten aanzien van de hele mens, welke logische plaatsen allemaal samenkomen in een definitie of beschrijving.

  En de verdeling op zichzelf is, te komen tot meer speciale verhandelingen, waarin niet anders gehandeld moet worden dan gedaan was bij het geslacht, namelijk de mens. Daar nu een definitie bestaat uit twee delen, geslacht en verschijnings­vorm, moeten we met het geslacht, namelijk dier, de logische plaatsen even doorlopen, maar heel nauwkeurig, met de verschijnings­vorm, dat wil zeggen de mens zelf, en dan al zijn eigenschappen nagaan, die bij alle mensen passen, maar niet bij alle dieren.
Bij het nagaan van alle verschijnings­vormen die passen, dat wil zeggen bij de mens als mens, zijn er drie geslachten van logische plaatsen: overeen­stemmende, afwijkende, vergelijkbare, die elk afzonderlijk niets algemeens hebben. Want er wordt over de mens niets gezegd dat past bij alle overeen­stemmende plaatsen, of afwijkende of vergelijkbare, maar in iedere logische plaats kunnen zich geslachten en soorten bevinden, in hun geheel of delen ervan.

  Een attribuut van de mens moet zijn de deugd, die geen soorten heeft en ook bestaat uit delen die deze bepalen. Zo zijn materie van een mens: handen en alles wat bij hem niet gemeenschappelijk is met alle dieren; en er zijn twee voeten, enz. En als gelijkende worden overgebracht naar de overeen­stemmende, en niet gelijkende naar de afwijjkende, zo ook gelijke en ongelijke, zal één geslacht van overeen­stemmenden kunnen worden vastgesteld, een ander van afwijkenden, zoals met de rede begaafd zijn alle overeen­stemmende onderwerpen omvat, maar het tegengestelde van de verschijnings­vorm, zonder de rede zijn, zal alle afwijkenden bevatten.

  Gehandeld moet dus worden als volgt:
Mens wordt gezegd van een redelijk dier; dier wordt gezegd van een voelend wezen: het eet, drinkt, loopt, heeft een hoofd, enz.; redelijk wordt gezegd van de rede.
Dan worden opgenoemd de oorzaken, effecten, subjecten, attributen, gelijkende en gelijke, die zelf onderscheiden worden met delen en soorten; bijvoorbeeld: is begiftigd met deugd, te weten sterkte, matigheid, enz.; heeft als materie handen, die ook vingers hebben, langwerpige, met vingerkootjes enz.
Daarna komt men bij het onredelijke: is niet zonder rede, is niet een beest, is niet een steen, is niet zoals een uurwerk, enz.
Tenslotte moet gekomen worden bij de verdeling; hij wordt dus verdeeld in pigmeeën, reuzen, gemiddelden, waarmee gehandeld moet worden op dezelfde manier als waarmee met de mens is gehandeld, behalve dat het geslacht ervan nu voldoende is uitgelegd.

Heftig dispuut

  Op 10, 11, 13 en 14 februari is een heftige en lange disputatie gehouden tussen David Jacobi*), voorlezer en ziekentrooster van de Rotterdamse kerk, en Pieter Jansz.°) van Hoorn, te Amsterdam werkzaam als bisschop of voornaamste disputator en voorvechter van de Doopsgezinde religie,


*)  David Jacobsz Haeckendover, geboren te Delft, trouwde te Rotterdam op 24 april 1611 ... overleden in 1630.  [<]
°)  Pieter Jansz.Twisck (1565 - 1636), schreef controversiële theologische geschriften, en een kroniek van Hoorn.

[ 321 ]
met zoveel vuur, dat het soms heeft geduurd van 8 uur 's morgens tot 5 uur 's avonds, waarbij niemand van de aanwezigen voedsel of drank nuttigde; David alleen heeft een keer zonder onderbreking drie uur achtereen gesproken. En toen ik erbij was, heb ik twee van mijn leerlingen, Cornelis Vincent*) en Robbert de Jonghe°), opgedragen alles op te nemen op papier.
Opmerkend dat het meeste hiervan nogal verward was, heb ik aangetekend wat hier volgt, 1625, 13 februari.

Beste soort van disputeren.

  De beste soort van disputeren is mijns inziens, dat beiden elkaar een schema [<] voorschrijven, dat wil zeggen dat ze de substantie van één argument hebben om slechts één conclusie te bewijzen; want als ze het niet over één ding eens zijn, zullen ze het over veel dingen niet eens zijn.
Als nu dit syllogisme gesteld is, moet hij zijn manier van denken wat breder in woorden uitleggen, en tenslotte zeggen, als zo begrepen is wat is opgeschreven: "bewezen wordt wat ik wilde". Elkaar, zeg ik, dat wil zeggen, wanneer de eerste dit heeft gedaan, moet de tweede op dezelfde manier met een argument het tegensprekende bewijzen van de major- of minorpropositie, en de middenterm evenzo met woorden, niet op schrift, sterk doen uitkomen.

  Zo kan de een de mening van de ander begrijpen zonder dat veel is opgeschreven, en zal hij de kracht van de argumenten zien, en als ze met een deugdelijk verstand en een goede gezindheid zijn begonnen met disputeren, en met genoeg scherpzinnig­heid zijn begaafd, zal de een tot de mening van de ander overgaan.

Herleiding van hypothetische syllogismen.

  Vier manieren van hypothetische syllogismen kunnen worden herleid tot categorische, op de gewone manier door middel van omzetting, zoals: Als Petrus een mens is, is een bepaalde mens een apostel, in plaats van: Als een bepaalde mens Petrus is, is een bepaalde mens een apostel.
Proposities met vier termen verliezen er één: Als Petrus een mens is, is een bepaald dier een apostel, in plaats van: Als een bepaald dier Petrus is, is een bepaald dier een apostel.


*)  Cornelis Vincentij (Veere, 1606 - Sas-van-Gent, 1661) was waarschijnlijk als leerling Jacob Beeckman gevolgd van Veere naar Roterdam. In nov. 1626 ingeschreven als studen theologie in Leiden, werd in 1628 predikant te Serooskerke, in 1645 te Sas-van-Gent; overleed in 1661.
[ Hij schreef als "Vincentij minister Serooskk." een gedichtje bij een portret (1644) van de ander, Robert Junius. Opvallend zijn de twee namen van het eiland: "Formosa roept dit uijt, Taiouhan sal dit getuijgen".]

°)  Robert Junius (Rotterdam, 1606 - Amsterdam, 1655). In maart 1626 ingeschreven als student in Leiden; werd in 1629 tweede predikant op het eiland Formosa, waar hij vertalingen en woordenboeken maakte.
[ Zie: William Campbell, Formosa under the Dutch (London 1903), index, p. 621: Junius.
Lin Changhua, 'The First Episode of Formosa Church: Robertus Junius (1629-1643)', in Yu-Shan Theological Journal, No.24, p. 131-151.]

[ Ned. ]

[ 322 ]   23 feb. - 16 maart 1625

Herleiding van hypothetisch syllogisme.

Als elke mens volmaakt is in zijn geslacht, is geen mens een viervoeter. En het eerste is waar, dus ook het laatste. Als je hier het subject van de conclusie wegneemt, lijkt het categorisch; wat volmaakt is in zijn geslacht, heeft niet vier voeten, wat onwaar is.

  Sommige hypothetische proposities zijn dus ook van deze manier, waarvan de predikaten betrekking hebben op subjecten, dat wil zeggen, die vereisen dat subjecten herhaald worden of inbegrepen zijn. Want niet waar is: als elke mens een volmaakt iets is in zijn geslacht, heeft geen mens vier voeten, want als het een hond is, is het een volmaakt iets in zijn geslacht.
Maar wel waar is deze: Als elke mens een volmaakte mens is in zijn geslacht, heeft geen mens vier voeten, en het wordt herleid tot iets categorisch op deze manier: Geen mens die volmaakt is in zijn geslacht heeft vier voeten, enz., wat bewezen kan worden, omdat zijn natuur onverenigbaar is met vier voeten, welke reden ook gegeven zal kunnen worden aan de hypothetische propositie voor de herleiding.
Zo zegt Walaeus in Ethica*), pag. 97, sec. 4: Als geen deugd een ware deugd is, tenzij die verbonden is met alle overige deugden, dan is er geen ware deugd in de wereld, omdat niemand zonder fouten wordt geboren.
Het zal dus goed zijn voor studenten in de logica als hun wordt aanbevolen iets dergelijks, of alle argumenten van een of andere paradox van Cicero waar te vonden is want, immers, aangezien, emz., te herleiden tot de vorm, en wel de categorische vorm.   [<,>]


*)  Antonius Walaeus, Compendium ethicae Aristotelicae ad normam veritatis Christianae revocatum, 1620 [1625 ..; zeven exemplaren stonden in B.'s bibliotheek, Misc.; het werd gebruikt op school, zie T. 1, p. xvi].

[ Ned. ]

[ 323 ]

Weer en sterren

Wisselend weer aan de hemel, hoe van de vaste sterren afkomstig.

  Alles wat van de hemel naar ons toekomt, dat wil zeggen door de sterren naar beneden wordt gezonden, lijkt te zijn ofwel vocht ofwel warmte. Hiervoor [<] heb ik wel aangetoond dat vocht vooral door de Maan naar het water wordt gezonden; en vocht van de andere hemellichamen, wat dat doet, komt misschien hierna elders.
Maar nu blijft de lucht over, de grondstof van winden, die, daar hij ijler wordt door warmte, die de vuurdeeltjes ervan losrukt, winden opwekt, wanneer warmte uit de hemel er in kruipt.

  En de bron van warmte is vooral de Zon, die met zijn aanwezigheid de zomer maakt, en met zijn afwezigheid de winter. Maar daar de lucht in de maand Augustus warmer is dan in de maand Juni, en voor en na Januari kouder dan in Januari zelf, tegen wat de plaats van de Zon aanwijst, is het noodzakelijk dat de vaste sterren hier enigszins met hun warmte werkzaam zijn; de vaste sterren, zeg ik, omdat dit meestal in die zelfde tijd voorvalt, tenzij er iets anders tussenkomt, dat aanwijst dat de planeten alles kunnen doen, wat een afwisseling lijkt.

  Dat de Zon meer kan doen dan alle overige, betwijfelt niemand [>]. Ten eerste dus vermeerdert of vermindert de achtste hemel de werkingen ervan, naar gelang deze meer of minder warmte van zich werpt. Om de kracht daarvan te weten, heel anders en misschien zekerder dan de Ouden, moeten we erachter zien te komen hoeveel warmte uit elke plaats komt, en onderzoeken wat bij elke hoeveelheid de schuinheid van inval kan doen.
En opdat dit goed gebeurt, moet die hele hemel gevuld worden met cirkels, even helder als sterren van de zesde grootte. En wanneer alle sterren nu eens van de zesde grootte zouden zijn, zou het heel makkelijk zijn de verhouding vast te stellen tussen plaatsen die leeg zijn en plaatsen vol met sterren; want als één ster in het Zenit een vermogen heeft van één, zouden tien sterren in het Zenit het tienvoudige vermogen hebben.
Maar sterren die een tweevoudige middellijn hebben, hebben een achtvoudig vermogen; er moet dus gezegd worden dat ze achtmaal zoveel kunnen doen als acht sterren van de zesde grootte in hun omgeving, tenzij een meer verenigde kracht meer kan doen dan een kracht die alleen maar naburig is.
Hieruit moet dus worden opgemaakt hoeveel lege ruimte er is tussen alle mogelijke sterren, en wat een plotselinge verandering daarvan kan doen met de sterren, en andersom. Evenzo wat een trage en voortgaande verandering kan doen. Hierdoor zullen we weten wat een planeet doet in een lege ruimte, en wat bij een conjunctie ervan met een ster.


[ 324 ]
Reden van winden.

  Met dit gestelde houden we het erop dat invloeiingen van de sterren de lucht doen uitzetten, en dat er meer lege ruimtes in komen, dat vuurdeeltjes uit de lucht opstijgen, en dat deze opnieuw ineenvalt, welke verandering de winden maakt. Want wanneer de lucht plotseling verdicht wordt, langs banen die vanuit het Oosten komen, zoals altijd, neemt de meer oostelijke lucht minder ruimte in dan de meer westelijke, en daarom legt de lucht zich vanuit het Westen neer op schuin aflopende plaatsen, en ontstaat de Zefier, die bij ons zout meebrengt, gesublimeerd uit dampen op zee.
Als er echter een plotselinge verandering komt van ruimtes met leegte naar die vol met invloeiingen van sterren, beweegt lucht, in het Oosten nog steeds uitgezet, samen met invloeiingen van sterren naar het lagere Westen, die bij ons, komend van land en met aangename dampen, al het zout wegduwt (waarvan we ergens [<] hebben bewezen dat het vuur is); en dan zo de koude Eurus brengt. En daarom moet niet gedacht worden dat de Eurus warm is, omdat die van warmte komt; hij komt immers slechts van een plotselinge verandering die op geen enkele manier als voorteken van warmte kan gelden.   [<,>]

[ Ned. ]

[ 326 ]

Hypothetisch

Verhouding bij hypothetisch syllogisme.

  Ik heb hiervoor [<] geschreven over herleiding van hypothetische syllogismen tot categorische, en overal heb ik vergelijkende argumenten vermengd met absolute.

  En om deze te onderscheiden, moeten we het erop houden dat alle categorische bestaan uit absolute syllogismen, hetzij bevestigende, hetzij ontkennende, maar dat hypothetische ook vergelijkende bevatten, zoals:
Als Pieter een mens is, is Johan een mens, met een argument gehaald van het gelijke;
Als een beest het begrijpt, begrijpt een mens het, of: Als enig begrijpende een beest is, is enig begrijpende een mens, van een mindere;
Als een stuurman een schip bestuurt, bestuurt een koning een volk [<].

  Hierin vereist de herleiding iets dat toegevoegd moet worden, zoals:
Pieter is een mens; maar Johan is Pieter; dus Johan is een mens, waarin de minor onwaar is, tenzij we voor Pieter begrijpen dat wat met Pieter gelijkend is en deezlfde verhouding heeft tot een mens.
Een stuurman bestuurt een schip; een koning is zoals een stuurman; dus een koning bestuurt iets dat lijkt op een schip. Het schip is het volk, maar de koning bestuurt het schip, te begrijpen als: zoals een volk, zo is een schip.   [>]


[ Ned. ]

[ 327 ]

Verklaren

Hoe een vlies zich samentrekt bij vuur.

Francis Bacon van Verulam [<] zegt in zijn Historia vitae et mortis*), pag. 64, enz. dar er in lichamen een of ander streven is om zich samen te trekken en dit toont hij aan bij vliezen die bij het vuur gebracht worden enz.

  Maar dit eenvoudigweg toe te schrijven aan een streven, zonder verdere nasporing, voldoet mij niet. Waar komt immers dit streven vandaan, wat is de naaste oorzaak ervan, als er iets zonder reden aan ten grondslag ligt?
Vuur dus dat in het meest nabije deel van een vlies is gegaan, vermengt zich met het vocht daarvan, en wanneer het vuur wegvliegt, volgt ook tegelijk dat vocht dat aan het vuur vastzit. En andere delen, wat verdeer van het vuur verwijderd, nemen wel vuur op, maar niet zoveel vuur, dat het zeer veel met zich meeneemt, maar het doet sommige vochten slechts uitzetten, die als ze uitgezet zijn vezels uitsteken naar dat deel dat nu van zijn vocht beroofd is en ernaar snakt.
Op zo'n manier of met iets dergelijks moet het verstand liever worden tevreden gesteld.

  Den 6en Mey 1625 tot Rotterdam.


*)  Francis Bacon, Historia Vitae et Mortis, Sive Titulus secundus in Historia naturali et experimentali, d.i. Instauratio magna 3.2 (Londen 1623) [<].

Kaars

Waarom een kaars in een omgekeerd glas uitgaat.

  Op pag. 373 zegt hij ten onrechte dat een kaars, als er een glas overheen wordt gezet, uitgaat, omdat de door de warmte uitgezette lucht de vlam opeendringt en die kleiner maakt en uitdooft.
Want als die de vlam zou opeendringen, zou water in dat glas, als het op water gezet zou worden, niet opstijgen, maar veeleer uit de holte geduwd worden. Beter zegt hij het zelf dus elders: verdunde lucht neemt warmte met zich mee door het glas, vandaar het leegmaken.   [<]

Spiritus

Aard van levensgeest.

  Op pag. 387 zegt hij dat levende geest voor een aanzienlijke tijd in stand blijft.

  Maar omdat hij de opvatting kan hebben dat die uit zichzelf van rust weer in beweging komt, zal het dus beter zijn geweest het erop te houden dat die zich voortdurend van plaats verandert en voortbeweegt, en niet vanzelf terugkeert naar zijn oorsprong, maar gedwongen; en dat hij langzamer beweegt dan een vlam, en wel langs een al gebaande weg, zenuwen, vezels, enz., van grotere naar kleinere tot aan de huid, en dat hij daar doorheen verdwijnt in de lucht.


[ 328 ]
We moeten dus niet denken dat die geest, die al tot de handen is gekomen, terugkeert naar de hersenen, maar hij wordt door de hersenen geleid met nieuwe geest die, door de hersenen samengebracht, de eerste volgt.

Experiment bij een hond.

  En als het waar is, of waarschijnlijk, wat hij zegt*) over het herstel van de mens, laat het beproefd worden bij een hond, enz., of bij een vinger van de mens.


[ *)  O.c. p. 392: "Om degenen op te wekken die lijden aan flauwvallen, of aan plotselinge catalepsie ... buiging van vingers met enige verdraaiing ..."]

Syllogisme met "niet ... niet"

Verhulling van syllogisme.

Alstedius, Logica sua [<,>], de Syllogismo, Lib. 7, cap. 5, pag, 402: Degenen die niet volharden tot het eind, zullen niet zalig zijn; maar uitverkorenen zullen zalig zijn; dus uitverkorenen volharden tot het eind.
"Zulke syllogismen", zegt hij. "concluderen alleen door de kracht van de eerste figuur, omdat de conclusie bevestigend is". Maar de conclusie is ontkennend, namelijk: dus uitverkorenen zijn niet degenen die niet verharden tot het eind, zoals we eerder ook met meer hebben laten zien [<].
En zelf ziet hij in het voorgaande hoofdstuk een ontkennende minor in de eerste figuur wegens een middenterm die niet ontkennend moet worden genoemd. Dit kan dus herleid worden tot verhulling en grammatische rijkdom aan woorden, waarmee hetzelfde wordt bewerkstelligd met verschillende manieren en woorden.   [>]

[ Ned. ]

Matheid

Geesten, met damp gemengd, veroorzaken matheid.

  Damp, in het menselijk lichaam vanuit een of ander deel van het lichaam opgewekt, wordt gemengd met geesten [<], waardoor de geesten minder verbonden zijn, en daarom minder sterk; en hierdoor worden alle acties slomer. De geesten leiden namelijk hun afkomst af uit die delen die over de acties heersen; en damp, niet uit de heersende plaats weggezonden, wordt daar ook niet door bestuurd.
Zo zenden de hersenen geesten uit die, als het lichaam vol dampen is, niet voldoende dicht opeen kunnen samengaan. Zo gaat het ook met geesten van het hart en van de lever. De natuur kan namelijk niet werken met die dampen, waaraan ze niet zelf voor haar werkingen de oorsprong heeft gegeven.

[ 329 ]
Vergelijk hiermee dat, wat ik over zout water en over vuil water heb geschreven [<]; dit laatste draagt lasten immers moeilijker, het eerste makkelijker. Pas dit ook toe op zulke dampen, die scherp zijn, stekend; en bezie waarin ze verschillen van deze venijnige. Alle verdunnen ze en scheiden ze de geesten van elkaar.

Geen, enige, alle

Hoeveelheid is soms deel van een term.

  Op de manier waarop ik heb laten zien dat ontkenning soms een deel van een term is [<], en dit in drie figuren, zo is ook niet zelden hoeveelheid een deel van een term. Bijvoorbeeld: geen verstandige is in het hoogste kwaad; maar enige verstandige is in alle smart (of: maar een wijze is in alle smart); dus geen smart is het hoogste kwaad. Hier zou in de derde figuur de conclusie algemeen zijn, als deze hoeveelheid niet zou zijn toegevoegd aan de minorterm, en deze is het predikaat van de minorterm.

[ Ned. ]

Bijziend

Waarom bijzienden grotere dingen in de verte vrij duidelijk zien.

  Bijzienden onderscheiden letters niet in de verte, als ze kleiner zijn, maar grotere onderscheiden zij. De reden hiervan heb ik elders [<] gegeven, maar minder duidelijk.

  Uit een willekeurig punt van een zichtbaar voorwerp gaan dus veel stralen weg, die allemaal, achter het hoornvlies lopend, voor het netvlies weer uiteengaan, elkaar allemaal snijdend in een punt van samenkomst, en zo wordt niet een punt van het netvlies, maar een deel ervan, beïnvloed door het zichtbare punt. Hierdoor ontstaat wazig zicht, als het zichtbare voorwerp zo klein is, dat deze stralen invallen op een plaats van het netvlies, waarop ook stralen invallen van een ander punt op het zichtbare voorwerp dat scherp is.
Maar als het voorwerp zo groot is, dat stralen van van punten wel delen van het netvlies beslaan die groter zijn dan behoort bij duidelijk zien, maar stralen van één scherp punt (dat wil zeggen waarmee het zichtbare voorwerp wordt onderscheiden) niet een plaats op het netvlies beslaan, waarop stralen van een ander punt vallen, wordt het zicht niet heel wazig, omdat, als punten van het zichtbare voorwerp niet de kleinste delen beslaan, ze op het netvlies toch slechts die delen beslaan waarop stralen vallen uit hetzelfde scherpe deel (dat wil zeggen gelijk van aard en vorm).
Het maakt dus niet uit of ze van deze of van die punten komen, daar het punten zijn van gelijke delen. Daarom zie ik in de verte torens en kerken, maar niet hun kleinere delen.

  En de gemeenschappelijke reden voor elk zicht, waarom kleinere dingen in de verte niet gezien worden, is dat uit een klein zichtbaar voorwerp weinig stralen worden uitgezonden; maar op dikke zijn er veel punten, waaruit stralen komen, ik bedoel punten op een uniform deel.


[ 330 ]   [8] juni - 23 [nov.] 1625

Kleuren en samenklanken

Of kleuren overeenkomen met samenklanken.

  Als kleuren overeenkomen met samenklanken [<], is het noodzakelijk dat uit hun vermenging die kleuren te voorschijn komen die gelijk zijn aan de samenklanken, die te voorschijn komen uit dergelijke samenklanken.
Bijvoorbeeld, als geel overeenkomet met de kwint, en blauw met de terts, dat is 3 : 2 en 5 : 4, ontstaat door optelling van voorgaande en volgende 8 : 6, dat is 4 : 3, wat een kwart is voor de groene kleur. Zo komt uit 4 : 3 en 6 : 5, de kleine terts, 10 : 8, de grote terts 5 : 4.
Als dus een kleur gevonden is die overeenkomt met de kleine terts, komt uit vermenging daarvan met groen noodzakelijk blauw te voorschijn, vooral bij vloeibare kleuren, waarin alle deeltjes precies worden gemengd, en in voortreffelijke kleuren.
Met deze kunstgreep kan dus worden bezien welke kleuren met welke samenklanken overeenkomen, of niet overeenkomen.

Valbeweging

Of een zwaarder voorwerp sneller valt.

Francis Bacon [<], de Augmentis scientiarum [Lond. 1623], Lib. 5, cap. 3, pag. 251: "twintig pond lood en één pond vallen over ongeveer dezelfde afstand".

  Hier ziet hij het veeleer anders dan het werkelijk is. Een groot gewicht zal dus in vacuüm niet sneller vallen dan een klein gewicht. Of de deeltjes nu immers zijn aaneengevoegd, of aan elkaar geknoopt, ze gaan op dezelfde manier omlaag, elk volgens de eigen neiging.
Dus wat ernaast is, maakt de snelheid van het andere niet groter; en wat boven is, drukt niet op het onderste. Er is immers geen oorzaak waardoor het bovenste atoom sneller omlaag zou gaan dan het onderste*). Dus het verschil <in lucht> berust alleen op de grootte van het oppervlak, en voornamelijk op het verschil van het 'valpunt' dat de verscheidenheid aan oppervlakten teweegbrengt, zoals elders hiervoor geschreven is [<].


*)  Dat twee lichamen van dezelfde materie maar met verschillend volume, in vacuüm even snel vallen, werd voor het eerst met een simpele redenering bewezen door Benedetti, wiens werk Beeckman pas later leerde kennen [>].

[ Ned. ]

[ 331 ]

Als gist tot vlam

Hoe kanker verschilt van pest.

  Cancer (de kanker) verschilt mijns inziens van de pest, zoals gist van een vlam. Want de eerste zet om in zijn natuur met vocht, maar de pest met damp en geest [spiritus].

Lichtgevend

Zwavel van zout, hoe het is.

  In zout is zwavel zo verfijnd, dat het de aard van vuur heeft overschreden, en onmiddellijk wordt veranderd in licht. Dat wordt gemakkelijk uitgedreven in zout water, bij nacht is het te zien.

[ Ned. ]

Contrapunt

Contrapunt van 4 stemmen in psalmen, algemene en makkelijkste manier.

  Aangezien een muzikale oefening tenslotte lijkt te zullen eindigen in een harmonische, en het zingen van psalmen veeleer verrijkt lijkt te zullen worden, moet een heel makkelijke manier bedacht worden waarmee de jeugd die kan zingen, met één of meer stemmen.

[ 332 ]
  De makkelijkste manier nu lijkt mij, als ieder voor zich oefent in één toonsoort, en niet overgaat naar een andere voordat hij die zowel in noten als in woorden heel nauwkeurig beheerst. Dit onderwijs kan ook zijn diensten bewijzen voor de hedendaagse muziek, waarbij vier, vijf of meer mensen eenzelfde lied, heel kunstvaardig gecomponeerd, zingen.
Verder, opdat psalmen met meer stemmen tegelijk harmonisch kunnen worden voorgedragen, moeten in elke toonsoort de consonanten gezocht worden, die passen bij alle psalmen van dezelfde toonsoort; ja zelfs in alle toonsoorten [<], als alle eindnoten versierd worden met dezelfde heel aangename harmonie.
Zo ook de kwinten daarboven, dan de tertsen daarboven, dan de secunden, dan de kwarten, dan de sexten, dan de septiemen, dat wil zeggen zo'n harmonie als de eindnoot van de tenor heeft in de eerste toonsoort, zo'n harmonie moeten ook de overige toonsoorten hebben. Bijvoorbeeld laat de eindnoot in de eerste toonsoort eenstemmig met de bas zijn, de contratenor een kwint hoger, dan heeft de superius het octaaf. Dan zal de harmonie van de eerste toonsoort [Dorisch] zijn re re la sol, van de elfde [Ionisch] ut ut sol fa, enz.

  Toch komt het hierbij wel eens voor, dat in bepaalde toonsoorten enige mutatie [<] moet worden ingebracht, wegens valse kwarten en kwinten. Bovendien, ook al kan het wel op de een of andere manier, we kunnen toch niet geheel ontkomen aan een zo duidelijk voorgedragen fout, te weten dat twee volmaakte consonanten niet op elkaar mogen volgen.
Daar nu geen gewichtige reden in gedachten komt waarom zozeer te vrezen is voor die fout, en een zo groot voordeel ontstaat als deze wordt toegelaten, wil ik hier een voorbeeld plaatsen in de eerste toonsoort. Goede componisten zullen het ongetwijfeld eleganter geven en misschien zal ik het zelf later eleganter geven, zodra ik dit voldoende uitgewerkt, en de fouten erin preciezer begrepen zal hebben.

muzieknoten


[ Met: "de aerd' is onses godts voorwaer", Psalm 24 (hieronder in: De Psalmen Davids, 1574).

psalm 24

Besproken in: Victor Coelho (ed.), Music and Science in the Age of Galileo (Dordr. 1992), door Rudolf A. Rasch, 'Six seventeenth-century Dutch scientists and their knowledge of music', PT218.]

[ Ned. ]




Home | Isack Beeckman | 1625 v (top) | vervolg