Home | Beeckman | < Vertaling > | Brontekst | Index

Zien , lenzen , koortsen , student , Benedetti , Tartaglia , planeten , lente , Fabricius , Hippocrates , aderklep


Isack Beeckman - 1633 v



[ <   254 ]

Zien en onderscheiden

Wat duidelijk zien is wordt uitgelegd.

  Te Dordrecht den 1en Jann: 1633.

  Duidelijk zien kan niet op dezelfde manier gezegd worden (hoewel dit over het algemeen anders lijkt). Want de hele Maan wordt duidelijk gezien, evenzo de vlekken erop, hele bergen, hele steden, hele huizen, hele vemsters, letters, en tenslotte de haren van vlooien met een optisch instrument. En als de instrumenten verfijnder zouden zijn, en met brandspiegels meer licht op het object zou worden gericht, zouden we misschien ook de kleinste deeltjes van deze haren zien.

  Het duidelijk zien gebeurt dus volgens verhouding van de afstand; en gezegd wordt dat iets duidelijk wordt gezien als alle stralen ervan die de pupil van het oog ingaan, op het netvlies in één punt samenkomen, wat bijna altijd gebeurt doordat alle stralen eenwijdig naar de pupil komen.
Dus een punt op de Maan, dat al zijn stralen die naar de pupil zijn gericht waarneembaar evenwijdig uitzendt, is zo groot dat het gelijk staat met hele gebieden. Die worden dus onduidelijk gezien omdat alle stralen ervan samenkomen in één punt achter het kristallijne vocht op het genoemde netvlies, want er is geen waarneembaar onderscheid in één punt; zo wordt een stad, gezien van grote afstand en weergegeven als slechts een punt, niet gezien als een stad, maar als een of ander punt: verschillend van een punt dat voortkomt van een bos of een berg.
Maar wanneer een stad zo dichtbij is dat spitsen van huizen evenwijdig naar de pupil komen, worden niet deze gezien, maar de stad. Nog dichter bij worden stenen van gebouwen zichtbare punten en daardoor worden hele muren of wanden gezien.
Zo worden letters die op een wand zijn geschreven uit de verte niet gezien, maar drie samengevoegd tot een rechte worden gezien als een lijn, en negen letters opgesteld als een vierkant, worden gezien als vlekken. Afzonderlijke ledematen van vlooien die evenwijdig naar de pupil komen, worden zichtbare punten waarmee hele vlooien worden gezien.

  Voor bijzienden zijn vanuit de verte deze zichtbare punten groter, en voor oudzienden zijn punten van dichtbij gezien groter, en daarom worden door hen kleine dingen van nabij onduidelijk gezien, voor de eersten kleine dingen in de verte. Zij die zó oudziend zijn dat alleen evenwijdige stralen op het netvlies kunnen samenkomen, zien alles onduidelijk wat niet groter is dan de pupil van hun oog.   [<,>]


[ Ned. ]

[ 256 ]   10 jan. - [4] april 1633

Lenzen

Hieronymus Sirturus [<,>] zegt in deel 2, h. 22 van Telescopium*) dat een groot of klein kijkglas of lens, in dezelfde slijpvorm gemaakt, een verschillende figuur aanneemt.

  Waarin hij zich vergist, omdat hij niet ziet dat een grotere lens met zijn buitenste delen het punt van samenkomst dichterbij de lens vormt dan kleinere lenzen omdat deze dichter bij het middelpunt zijn. Verder weet hij niet dat de stralen, die door de buitenste delen gaan, het winnen van die welke dichtbij het middelpunt doorgaan, omdat er driemaal meer stralen door dezelfde breedte gaan; want een cirkel met dubbele middellijn beslaat vier keer zoveel ruimte.
Daar dus het punt dichterbij door meer stralen gevormd wordt, wordt het meer veraf gelegen punt donkerder, dat wil zeggen: het wordt niet waargenomen. Daarom zal het misschien beter zijn plaatsen rond het middelpunt te bedekken, opdat ze het punt dichterbij niet onscherp maken, tenzij je denkt dat stralen, die het dichtst bij het middelpunt bijna evenwijdig invallen, dat punt bij hun doorgang helderder maken.


*) Hyeronymus Sirturus (Girolamo Sirtori), Telescopium, Francof. 1618, p. 73.

[ Ned. ]

[ 259 ]

Vergaarpunt

  "Nadien dat het vergaerpunt is achter het glas de lenghte van den <anderhalven> diameter van de spheraciteyt, als de stralen, door het glas gaende, strax wederom in de locht kommen*), ende, als sy, int glas ofte water, so dick synde blyven vergaderen achter het begin vant glas de lenghte van den halven diameter°), so moet volghen dat een dicker glas op hetselfde becken geslepen, eer vergaderen sal als een dunder."

  "Dit kan dienen om het vergaerpunt beter byeen te brenghen, te weten als men op het midden vant geslepen glas aen een ander, aen beyde syden plat, plackt, omdat andersins de stralen doort midden verder vant glas byeen vergaderen."

lens met plat stuk glas db ende ca syn twee stralen.
ab de bollicheyt vant glas.
fh ende eg is de dickte.
l daerse willen byeen kommen.
n daerse souden byeen kommen.
m daerse ymmers byeen kommen.
fi ende ek gaen so door de dickte.
bn ende an sooder geen dickte en waer.

Kepler, stralen door lens


*)  Uit het vervolg blijkt: Beeckman las Kepler, Dioptrice (1611), prop. 34, p. 10, waarin het brandpunt van een lens, een bolsegment kleiner dan 30°, gesteld wordt op ca. 1,5 diameter van de bolvorm [als de stralen na de eerste breking in glas blijven lopen!]

[ Prop. 34: "en als er verder niets gebeurt met de stralen, dan dat ze bij de intrede gebroken worden"). Zie de uitleg bij de figuur op p. 11: "Want er wordt gedaan alsof met die GH voorbij G verder niets gebeurt".]

Beeckman schijnt zich hier te vergissen, 'anderhalven' ontbrak.


°)  Dit zegt Kepler over een dubbelbolle lens met gelijke kromtestralen, in Dioptrice, prop. 39, p. 14.

[ 260 ]
  Dus de stralen db en ca moeten, als het glas <bhga> in het geheel geen dichtheid had, samenkomen in n, waarvan althans Kepler beweert dat het op een afstand ligt van de hele <anderhalve> diameter van de bolvorm*). Maar als de hele ruimte tot aan l vol met glas was, zou de samenkomst in l zijn; de stralen gedragen zich dan, terwijl ze in het glas zijn, evenzo als wanneer de hele weg van zo'n lichaam zou zijn; ze gaan er dus uit bij k en i. Vandaar echter lijken ze zich zo te gedragen als toen ze de eerste maal uit de bolling kwamen, en ze gaan voort evenwijdig met bn en an, waaruit volgt dat ze moeten samenkomen in m.

  Hieruit blijkt dat het van groot belang is, dat de dikte van het glas gelijkmatig is. Want als ag korter is dan bh, zal de straal ca tussen m en n, en de straal db tussen m en l samenkomen, als, zeg ik, bh langer is dan eerder gesteld was.


*)  Kepler had het brandpunt voor een platbolle lens bepaald op anderhalf maal de kromtemiddellijn. Beeckman had Dioptrice gelezen [<], maar dit kennelijk verkeerd onthouden: 'sesqui' ontbreekt. Wel stond er: "at experientia testatur longius a vitro distare", maar het is geschrapt.

[ Ned. ]

Letter zien

Kaarslicht toont ons kleine dingen even duidelijk als de Zon; maar grote niet zo.

  Met licht van een kaars lijken we een enkele letter op ongeveer even grote afstand te kunnen zien als met licht van de Zon. We denken echter dat het anders is omdat een letter in de verte donker is, maar hele boeken, mensen en gebouwen van veraf gezien worden; echter niet met het licht van een kaars omdat dit teveel wordt verzwakt (zoals ik elders [<] heb gezegd). Er is namelijk een kleine verhouding tussen de afstand van de kaars tot een letter die goed gezien wordt en de afstand van de kaars tot de delen van een boek, mens of gebouwen.

  Gewoonlijk heb ik gezegd: omdat het licht van de Zon veel meer gezuiverd is dan het licht van een kaars. In de vlam van een kaars zijn immers nog veel dampen en nog niet ontvlamde rook, die pas worden gescheiden en verbruikt wanneer het licht zich verder heeft uitebreid, namelijk wanneer het al te zwak is dan dat iets daarmee duidelijk kan worden gezien. [>]


[ 261 ]
Letters heel ver weg bij nacht duidelijk maken.

  Wie dus bij nacht met veel kaarsen die daar branden een letter van ijzer (opdat die niet verbrandt) belicht, zou deze misschien wegens de nachtelijke duisternis bij het oog niet minder goed kunnen zien, met een telescoop en met het blote oog, dan overdag ongetwijfeld gedaan kon worden.

[ Ned. ]

[ 264 ]

Koortsen

Waarom paroxysmen van intermitterende koortsen in hele dagen gerekend worden.

Sennert, in een vrij uitvoerige uiteenzetting over de perioden van intermitterende koortsen*), lijkt niet voldoende uit te leggen waarom de perioden veeleer na hele dagen, dan na hele uren, of andere tijdsdelen, opnieuw beginnen. Want met vervroeging en uitstel is het zo dat er een hele dag tussen is, dat wil zeggen dat er even vaak vervroeging is als uitstel. Er moest dus uitgelegd worden waarom daartussen veeleer 24 uur zit dan 30, 15 enz.

  De oorzaak hiervan lijkt te moeten worden herleid tot de afwisseling van dag en nacht. Hiervan is de verandering immers het grootst. Elke dag slaapt een mens een keer zoveel uur, ontbijt die een keer, dineert die een keer, ontlast die zich een keer of twee keer, kleedt en ontkleedt die zich een keer, en al diens handelingen worden beëindigd en keren terug met de dag.
Geen wonder dus als ook diens inwendige bezigheden een periode van hele dagen hebben, daar ze tijdens het gehele leven door die uitwendige worden opgewekt, en soms ook een vrijwillige gewoonte (zoals bij hen die eraan gewend zijn zich op een bepaalde tijd te ontlasten) voldoende is om de natuur op een bepaald tijdstip te prikkelen.


*)  Daniel Sennert [<,>], de Febribus Libri IV, Wittenberg 1619, Lib. 2, cap. 16 (p. 429): 'De Febribus Intermittentibus', met op p. 458: 'De caussis Periodorum in Febribus', cap. 17 (p. 500): 'De Tertiana Intermittente', cap. 18 (p. 557): 'De Quotidiana Intermittente'.
3e ed. Par. 1633, Lib. 2, cap. 17-19, p. 200 e.v.
[ Titel van Beeckmans proefschrift: De febre tertiana intermittente, Cadomi 1618.]

[ Ned. ]

[ 266 ]   4 - [8] april 1633

Ontstaan van Aarde

Of samenstroming van atomen de Aarde heeft gemaakt, volgens Democritus.

  Het lijkt verbazend dat Democritus meent dat de Aarde voortkomt uit een samenstroming van atomen, terwijl we niet merken dat er ooit deeltjes naar onze Aarde toekomen, tenzij iemand gelooft dat de Alpen uit de hemel zijn gevallen, of dat eilanden (waarvan door de Ouden is gezegd dat ze plotseling zijn ontstaan) eerst in de wereldruimte bijeen zijn gekomen en daarna, door de Zon bewogen tot bij de werkzaamheid van onze Aarde, misschien toevallig, in zee zijn gevallen. Doch de snelheid van die val heeft gemaakt dat niemand heeft kunnen waarnemen waar ze vandaan zijn gekomen.
Doch de Aarde kan niet in de wereldruimte groeien en toenemen, voordat er een zodanige samenstroming van atomen is geweest, dat in onze Aarde iets is van zaden, waaruit bomen groeien enz. In zaden namelijk, op een geschikte plaats gebracht, is iets dat door zijn beweging in zich opneemt wat erbij past en ernaast ligt. Deze beweging komt in actie door warmte van de Zon of van een ander lichaam.

Longziekte

Hoe longziekten moeten worden behandeld.

Liactûs*) zoals Medici ze noemen, of eclegmata, waarmee ze zweren enz. van de longen proberen te behandelen, lijken niet de longen zelf te bereiken. Want de bronchiën zijn te lang en bij het einde te smal dan dat een zo kleverig vocht het einde ervan kan bereiken en door hun mondjes de longen in kan gaan.

  Daarom moet moeite gedaan worden om dit met rook en dampen te bewerkstelligen. Deze kunnen immers, gemengd met lucht, de hele long vullen, en die lucht gaat gewoon de longen in. Omdat nu tabak en andere aangestoken middelen dikwijls te scherpe en dichte rook geven, dan dat de long die zonder benauwdheid kan innemen, moeten zulke middelen gezocht worden die na verwarming slechts een lichte rook geven.
En als een zo klein kopje (zoals die "aen de toubackpypen") hiervoor niet voldoende is, kan het gebeuren met een zo grote dat de geur die uit een hele hoop komt, door een klein buisje in de neusgaten of de mond opgenomen, aan je bedoeling voldoet.


[ *)  Dit woord is niet gevonden, wel: "Linctus, Leck-Saft" (Lat.: lingo, likken), bij "Latwerge, Gr. Eclegma", in: J. G. Krünitz, Oeconomische Encyklopädie, vol. 65 (Brünn 1796), p. 593.
Eerder door Beeckman genoemd: 'eclegma' (hoestdrank, elders ook 'ecligma'), in T. 1, p. 269; en ook 'electuarium', in T. 2, p. 169.]

[ Ned. ]

[ 267 ]   [8] - 23 april 1633

Tering

Waarom tering mensen doet vermageren.

  "Mynheer van Berckel*), borghmr binnen Rotterdam, na der doctoren segghen de teeringhe hebbende (ende in der waerheyt syn fluymen, hoest, ende magheren


*)  Voor Gerard van Berckel, vriend van de schrijver, zie T. 2, p. 358. Beeckman bezocht hem bij terugkeer uit Amsterdam. Over zijn dood zie p. 446-9. [Appendix III, 'Deux nosographies'.]

[ 268 ]
deselvighe genoeghsaem betuygende), so hebbe ick den 8en April 1633 bevonden dat syn pols 19 mael sloegh teghen mynen 20. Ende eenighe daghen te vooren dat het wel 3 of 4 polsen scheelde dat de syne tragher was."

  Hieruit lijkt te moeten worden geconcludeerd óf dat er koorts kan zijn zonder snellere pols, óf tering zonder koorts. Maar dan zal betwijfeld worden wat de oorzaak van de vermagering kan zijn, daar deze lijkt te ontstaan in vocht dat door warmte, die te veel en te aanhoudend vlees wegneemt, via de slagaders wordt verspreid over het hele lichaam.

  Deze oorzaak dus is mijns inziens gelegen in deeltjes uit een aangetaste long, die door bemiddeling van lucht via het hart en de slagaders alle vaste delen van het lichaam prikkelen vanwege gelijkheid, en ze ontbinden als ze de poriën ervan binnengaan.
Want het is waarschijnlijk dat vaste deeltjes van de long, door de aantasting losgemaakt en teruggebracht tot de kleinste homogenea [<), samen met lucht door de gladde slagaders naar het hart worden meegenomen en dan vandaar door het hele lichaam gaan.
En dat die deeltjes een figuur hebben die als een wig vaste delen van het lichaam breekt, evenals door zulke fermenten van noma [waterkanker], kanker enz. al het omliggende vlees wordt weggevreten; en dampvormige materie van de pest verdeelt niet het lichaam zelf, maar geesten [spiritus] of althans fijnere deeltjes van ons lichaam, door er in te gaan en zich ermee te vermengen, en verdeeld kan die zijn werking niet tonen.
En dat is wat door Hippocrates wordt genoemd "het goddelijke vuur", omdat niemand deze figuur van zulke homogenea makkelijk heeft uitgelegd.

  Een zweer van de long nu veroorzaakt vaker longtering [phthisis] dan van andere delen, omdat deze delen dat vervoermiddel van lucht naar het hart en de slagaders missen. En toch wordt niet zelden door aantasting ervan ook een hectische koorts opgewekt, en het meest wanneer door vurige koortsen de substantie van het hart zelf wordt beschadigd.

Spijsvertering

Voedsel genuttigd bij ontbijt en diner, hoe lang in de maag, en wat daarna gebeurt.

  Voedsel dat bij het ontbijt wordt gegeten lijkt in de maag te worden verteerd tot omstreeks het vierde uur; en daarna lijkt het tot aan het avondmaal door de ingewanden te rollen in de richting van de anus, en de lever lijkt dan ondertussen uit deze spijsbrij aan te trekken, wat geschikt is voor voeding.

  Die aantrekking gebeurt zoals die van al het overige, door de beweging van de slagaders. Door deze beweging wordt namelijk bij de systole sap weggedrukt uit adertjes op plaatsen die door een samentrekkende slagader zijn verlaten, zoals ik ook hiervoor [<] heb aangeduid. Deze aantrekking is er dag en nacht, zonder onderbreking.
Maar wanneer de mens wakker is, wordt spiritus uit de hersenen via de zenuwen naar de membranen van de spieren gestuurd, en die doet ze heen en weer bewegen, spant ze enz., en op dezelfde manier trekt dit ook aan, zodat nu de aantrekking veel levendiger en zo goed als dubbel is; wanneer de mens slaapt, wordt deze aantrekking verzwakt, slechts een enkele oorzaak van aantrekking blijft immers behouden.
Als de aderen op deze manier geleegd worden, wordt ook hun bron geleegd, te weten de lever, en nu deze lege plekjes krijgt, wordt er uit de ingewanden sap in gedrukt via de melkachtige aderen ['lacteals']. Die aderen nu zijn zo dun, dat ze in een dood dier niet te zien zijn; en als ze niet zo dun zouden zijn, zou niet alleen het fijnere gedeelte van het chijl, maar ook een dikker gedeelte kunnen worden overgedragen, wat in de aderen veel ziekten zou veroorzaken.*)


*)  Hierna (p. 290) blijkt dat dit geschreven is bij het lezen van Sennert [<], Medicinae practicae Liber tertius 'de Morbis ac symptomatibus infimi ventris' (Wittenberg 1631), pars 3, waarvan Beeckman las cap. 1: 'de Mesenterio et vasis mesaraicis venisque lacteis', waar Sennert het heeft over de ontdekking van Asellio van wie hij in pars 4 aanhaalt: Liber de Venis lacteis [Beeckman noemt het op p. 289].

[ 269 ]
Nu komt de spijsbrij zeven uur, geloof ik, na het ontbijt ongeveer bij de rechte darm, en daar begint deze te knijpen en bij de vertering winden op te wekken, zodat niet weinigen gedwongen worden zich af te zonderen voordat ze naar bed gaan; mij evenwel, en de meeste anderen, geeft dit enkelvoudige excrement niet zoveel last, dat ik vóór de morgenstond gedwongen word me te ontlasten.
Maar dan bezwaart een dubbel excrement die darm door zijn grote hoop, dat daarin pijnlijk is of een opgeblazen gevoel geeft; nu het niet zo ruim zit, prikkelt het de zijden ervan van nabij en spant ze, want het avondmaal geeft ongeveer evenveel excrement als het ontbijt. Voedsel dat bij het avondmaal is genuttigd wordt immers niet in een zo korte tijd uit de maag gedreven als wanneer de mens rondwandelt enz., maar zoals ik hiervoor heb gezegd*), omstreeks het tweede uur van de nacht, of omstreeks het derde uur wanneer het voedsel moeilijker te verteren is, ontlast de maag zich.   [>]

Waarom zweet verschijnt bij wie wakker is na het derde uur van de nacht.

  Wie nu na dat tijdstip wakker in bed ligt, geeft zweet af over bijna het gehele lichaam, omdat de aantrekking nu dicht opeen gebeurt wegens de toeneming van de spiritus in de spieren, zodat ook een fijner deel van de spijsbrij door de lever en openingen van de haarvaten wordt aangetrokken in vlees en de huid, dat anders tijdens het slapen gewoonlijk ongemerkt langzaam wordt uitgewasemd. Overdag echter zweet de mens niet, ook al is er dezelfde manier van grote aantrekking, omdat hij niet zo warm bedekt is en hij steeds nieuwe lucht tegenkomt.
Dus na zeven, 8 of 9 uur slaap, ontvangen de aderen niets meer uit de ingewanden, maar de geleegde delen bij de maag worden gevuld met andere slijmerige afscheidsels, en zo ontlasten die naburige delen zich in maag en ingewanden. En een derde gebied van het lichaam wordt leeg gemaakt door onmerkbare uitwaseming tot aan het ontbijt, wat door ons die niet werken heel makkelijk te verdragen is.
Maar degenen die werken vanaf het vijfde uur, hun vlees wordt door zoveel arbeid niet alleen bevrijd van afscheidsels, maar dat wordt ook versnipperd en verbruikt, en daarom hebben zij het achtste uur honger.


[ *)  Vergelijk p. 265: "voelde dat de spyse uyt myn maghe ginck na het gedermte ... voelde het nederwaerts schuyven van de chilus."
Wikipedia 'Maag-darmstelsel': "Een maaltijd blijft gemiddeld drie tot vier uur in de maag, bij vet voedsel kan dat zeven uur of meer worden."]


Nachtelijke studie

Welk kwaad gevolg de nachtelijke studies mij hebben aangedaan.

  Toen ik een jongeman was*), kwam het voor dat ik in de wintertijd drie hele maanden na het avondeten studeerde, al lezend tot aan het eerste uur van de nacht, of omstreeks die tijd. En toen heb ik gemerkt, na enige tijd te hebben gezeten, dat mijn voeten koud waren, daarna echter dat ze warm waren, maar tenslotte dat ze weer koud waren, en dan ging ik slapen, waarbij ze weer warm werden, en ik sliep bijna altijd tot het achtste of negende uur.
Maar nadat die maanden voorbij waren voelde ik duidelijk dat het ten koste van mijn verstand was gegaan, en ik kon over dezelfde dingen niet zo scherpzinnig redeneren als tevoren; daarom heb ik me een heel jaar vrijstelling van de studie opgelegd.


*)  Beeckman zal bedoelen zijn studie te Leiden van 1607 tot 1608 (zie 'Biographie', T. 1, p. VI.
[ 21 mei 1607: "linguarum et philosophiae studiosus", en 29 sept. 1609: "studios. bonar. litterar.", in T. 4, p. 16-17].

[ 270 ]
Waarom bij volle maag de buitenste delen koud zijn.

  De reden waarom de voeten koud waren is omdat, wanneer in de maag voedsel wordt verteerd, alle warmte van het lichaam daarheen gaat. Want daar voedsel, naar de maag gestuurd, niet zo warm is als lichaamsdelen gelegen rondom de maag, worden noodzakelijk veel warmtedeeltjes uit omliggende delen in lege poriën van het voedsel gedrukt, en veel uit de slagaderen, naar deze delen gestuurd, waren weggegaan naar het voedsel.
Als nu deze naburige delen op deze manier enigszins leeg zijn gemaakt, laten de buitenste delen hun warmte (voorzover ze nog meer hebben dan de genoemde delen) daar naartoe gaan, en daarom, nu ze minder warmte behouden dan gewoonlijk, blijken ze koud te zijn. Dit gebeurt ongeveer op de manier waarop ik vroeger [<] heb gezegd dat ijs gemaakt wordt door sneeuw, gemengd met zout, aan te brengen rondom een glas vol met water.
Ja zelfs als de maag met stenen zou worden gevuld, zouden de buitenste delen ook koud gemaakt worden.

Waarom de buitenste delen warm zijn nadat het voedsel verteerd is.

  Maar wanneer nu het voedsel verteerd wordt, dat ook zelf warmtedeeltjes in zich bevat, worden die deeltjes bij het verteren losgemaakt en vliegen ze eerst uit de maag door poriën naar het hele lichaam; vervolgens, wanneer uit de maag het fijnere wordt verdreven (zoals gebeurt bij degenen die dikwijls gedwongen worden van tafel op te staan om te gaan plassen) en, zoals ik hiervoor heb gezegd [<], via de lever naar het uiterste van het lichaam getrokken, is het geen wonder dat de voeten warm worden.
Zodra echter deze geleende vuren, schuilend in de fijnere substantie van voedsel, zijn opgemaakt, en de lever nu de vochten zelf opneemt (die meer consistentie hebben en geschikt zijn om bloed te maken, en in de lever weer nieuwe warmte opnemen), gebeurt weer hetzelfde als kort daarvoor toen het voedsel in de maag werd verteerd.
En als wel heel warm voedsel in de maag wordt gebracht, gebeurt niettemin toch hetzelfde als wat gezegd is. Deze warmte verwijdert zich namelijk terstond via onwaarneembare poriën, daar hij niets heeft waardoor hij gevoed kan worden; want het haardvuur had hem er ingebracht.

Ademhaling

Verschil van uitademing en inademing onderzoeken.

kolf met water, kraan   Met dit instrument zal iemand het verschil kunnen onderzoeken van uitademing en inademing. Want als ab met water gevuld is, open en sluit dan om de beurt het kraantje c, volgens de manier waarop inademing en uitademing bij een zieke gebeurt. En dit moet aanhoudend gebeuren, totdat al het water is uitgestroomd.
Want als het kraantje de buis afsluit terwijl de zieke inademt, en die opent terwijl de zieke uitademt, en als het aantal uitademingen vóór het geheel uitstromen van het water kleiner is, dan het aantal inademingen was in het geval dat het kraantje de buis opende bij de inademing, blijkt dat de inademing des te langzamer is.

  Ook zal op deze manier de inademing en uitademing bij de zieke vergeleken kunnen worden met de ademhaling van de gezonde mens. Als namelijk bij de zieke het water vlugger is uitgestroomd, is diens inademing of uitademing des te sneller, enz.


[ 271 ]

Koorts

Koorts waarbij het binnenste brandt, reden en behandeling.

  Bij wie lijdt aan een koorts waarbij het binnenste lijkt te branden, maar de buitenkant koud is, bij hen komt die inwendige warmte vanuit de bron via poriën naar de maag enz., hij wordt echter niet vanuit het hart verspreid via open kanalen, de slagaders bedoel ik.

  Derhalve moet iemand, om van zo'n koorts te worden bevrijd, moeite doen om de warmte via de slagaders naar buiten te laten gaan. En wanneer de materie van deze koorts zodanig is opgesloten in een ader, dat daar vandaan geen duidelijke weg is naar het hart, moet je een andere warmte aanwakkeren die, via de slagaders verspreid naar het buitenste van het lichaam, ook deze verborgen warmte met zich mee zal nemen.
En het best zul je warmte aanwakkeren, als je in bed het hoofd bedekt met de dekens, en dan zo bijna dezelfde lucht bij het inademen ontvangt, als je hebt uitgeademd. Zo zal het hele lichaam, binnenin en aan de buitenkant warm, die verborgen warmte ook verdrijven en aan alle kanten poriën en wegen openen waardoor die naar buiten kan ontsnappen.

Hoe zweet makkelijk kan worden opgewekt.

  Zo kan iemand die wil zweten, wakend in rust, met het hele hoofd bedekt liggen, zoals hierboven. Want zo zal hij ongeveer zo lang zweten als hij wil, en wanneer er naar zijn oordeel meer dan genoeg gezweet is, moet hij eerst de neusgaten aan koude lucht bloootstellen; vervolgens de dekens verminderen; dan de knieën opheffen, enz.

  Evenzeer is aan te nemen dat op deze wijze het inwendige te warm wordt, daar de rede en de ondervining toont dat zo veeleer de buitenkant warm wordt; ja zelfs, daar de mondjes van aderen ook in de mond en bijna overal uitlopen, zul je ook merken dat dorst verminderd wordt, terwijl zweet de mond uit gaat, en bijna alle vuiligheid.


[ Ned. ]

[ 272 ]   23 april - 15 mei 1633

Hoofdpijn

Waarom ik hoofdpijn heb na het eten van harder voedsel.

  Na het eten van voedsel dat moeilijker te verteren is heb ik gewoonlijk hoofdpijn, vooral na het eten van vis en als bij dat voedsel een ruimere hoeveelheid wijn is ingenomen.

  Reden hiervan is ook dat de bodem van mijn maag kouder is. Dan bederft voedsel dat langer in de maag blijft; en terwijl de bodem dit bij misselijkheid probeert uit te werpen, komt de maag niet te hulp, omdat die de geur van dit bedorven voedsel niet aangenaam vindt, en zich daarom niet samendrukt door er naartoe te gaan, maar zich liever opent, het ontwijkend door het terug te geven.
Als die geopend is en die geur verder van de spijsbrij is, kan deze niet via de maagportier worden weggedrukt, maar wordt die slechts in bweging gebracht door de maagbodem, en zo ook de fijnere delen ervan. De gemaakte dampen, ook met behulp van de lichtheid van de wijn, gaan door de open slokdarm enz. en vullen het hoofd en daar de hersenen en ze teisteren vooral de hersenvliezen, die ze het laatst tegenkomen, door ze te prikkelen.


[ 273 ]

Benedetti

Aardbeweging uitgelegd met figuur en vergeleken met werpslinger.

Giambattista Benedetti zegt in de Mechanicis*), cap. 14, tegen het eind [p. 159]: waarbij (dat is bij stenen geworpen uit werpslingers) de ingedrukte impetus van beweging, door een of andere neiging een rechte weg aanhoudt. En even daaronder noemt hij het voortgaan langs een rechte lijn een door de natuur toebedeelde geneigdheid.

  Maar de reden hiervan lijkt niet moeilijk gegeven te kunnen worden, als we datgene wat hiervoor [<] gezegd is over de derde beweging van de Aarde, die men noemt trepidatie, hierbij aanpassen.

cirkels, lijnen   Laat gegeven zijn een houten cirkel klim, horizontaal bewegend om het middelpunt A.
En aan de omtrek wordt een ander cirkeltje zodanig vastgemaakt, dat het zonder moeite om zijn middelpunt kan bewegen.
Aangezien dus alle delen van cirkeltje ekd door dezelfde kracht bewegen, is het noodzakelijk dat ze even snel voortgaan, tenzij iets dit belemmert; wat zou gebeuren als dit cirkeltje zo aan de omtrek van de grotere cirkel zou worden vastgemaakt, dat het zelf niet zou kunnen bewegen.
Nu echter beschrijft deel d ervan een even grote cirkel als het middelpunt k ervan, en deel e, het verst van middelpunt A, beschrijft geen grotere cirkel. Maar als cirkel klim naar links beweegt en het cirkeltje bij k niet vastgemaakt is, zal no (hout, vastgemaakt aan de cirkel) noodzakelijk tegen het cirkeltje drukken en daar d zich op elk moment verder verwijdert van n, zal het ronddraaien ten opzichte van het hout no in de richting van o. Want d lijkt ook naar links te bewegen, en e naar rechts, terwijl in werkelijkheid de as de in rust is.

  Nu worden dus drie zaken vereist opdat een eenmaal bewegend ding blijft bewegen, namelijk dat alle delen van het bewegende ding gelijkmatig bewegen in dezelfde volgorde als waarin ze zijn begonnen en in dezelfde richting, welke drie zaken aanwezig zijn bij een rechtlijnige beweging.
Maar de binnenste delen van de grotere cirkel bewegen sneller dan de buitenste, en een deel dat naar het Zuiden bewoog, beweegt nu naar het Noorden, enz. Bij het cirkeltje echter: een deel dat eerst vóór een ander deel bewoog, volgt dit nu, en een deel dat naar het Zuiden ging, beweegt nu naar het Noorden; zoals dit cirkeltje alleen de snelheid in stand houdt, zo houdt de grotere cirkel alleen de volgorde in stand.   [>]


*)  Giovanni Battista Benedetti, Diversarum speculationum mathematicarum et physicarum Liber (Turijn 1585). De Mechanicis (vanaf p.141), Caput 14: 'Dat de door Aristoteles verschafre redenen over de achtste kwestie niet voldoende zijn'. De geciteerde passage staat op p. 159.
[ Andere editie: Ven. 1599, met dezelfde p. 159.]


Werpslinger

Werpslinger krijgt kracht van de laatste vlucht, niet van veelvuldig ronddraaien.

  Dezelfde Baptista meent in caput 17*), dat hoe vaker een wiel wordt rondgedraaid, of een werpslinger°) voordat de steen wordt losgelaten, des te groter de impetus is die in de steen wordt gedrukt.

  Wat geenszins zal gebeuren, tenzij de werpslinger of de cirkel op het laatste moment sneller beweegt dan tevoren.


werpslinger *)  Zelfde werk, 'Over de ware oorzaak van de 12e mechanische kwestie' (van Aristoteles), p. 160-161.
[ Op p. 161: "door toeneming van de omloopsnelheid", met figuur.]

[ °)  Lat.: 'funda', Fr.: 'fronde'. Descartes schreef erover, zie Les Principes de la Philosophie (1647), II, § 39 (p. 97 eind; "la fonde"), met figuur, besproken in Oeuvres complètes de Christiaan Huygens, T. 16, p. 242, vertaling.]

[ 274 ]
Wat zowel in de eerste als de duizendste draai zou kunnen gebeuren, als deze met de hand gemaakte beweging niet makkelijker geleidelijk zou aangroeien, volgens dat gezegde, hiervoor zo dikwijls herhaald [<]: Een uit een hand weggeworpen steen enz. kan niet anders dan volharden in die beweging die hij had toen hij in de hand was.

  In Dortrecht, 15en Mey 1633.

Valbeweging

Val van zware lichamen uitgelegd, tegen Baptista.

Dezelfde, in Disputationibus, cap. 2*): twee willekeurige lichamen, zwaar of licht, met gelijk oppervlak, en gelijkvormig, maar bestaande uit verschillende materie, en in dezelfde stand, zullen dezelfde snelheids­verhouding aanhouden tussen hun lokale natuurlijke bewegingen, als tussen hun zwaarte of lichtheid, in één en dezelfde tussenstof.

  Toch zul je het tegendeel zien bij lichamen die eerst door de lucht, en vervolgens door water dalen. Als daarvan namelijk het ene lichaam door de lucht twee keer zo snel valt als het andere, zal dit in water een nog veel grotere verhouding tot het andere hebben. Ja zelfs kan het gebeuren dat het lichtere lichaam drijft.
De reden is, omdat als je de dichtheid van de tussenstof, die dezelfde is, aftrekt van die van beide lichamen, de verhouding van deze lichamen helemaal niet zo blijft. Want van ongelijke iets gelijks afgetrokken, maakt wel dat de overblijvende ongelijk zijn, maar hun verhouding wordt veranderd, zodat de verhouding van het kleinste tot het grootste nu veel kleiner is.

  Voeg hieraan toe wat ik eerder [<] heb voorgelegd over de verhouding tussen lichamelijkheid en oppervlak, die hierop betrekking heeft. Wat Benedetti niet in aanmerking neemt in caput 8, terwijl toch vaker door mij is aangetoond dat die van het grootste belang is [<].

  Zo ook in caput 10#). Want niet alleen lichamen van hetzelfde materiaal, maar ook van verschillend materiaal vallen in vacuüm met dezelfde snelheid, omdat in vacuüm geen rekening te houden is met de oppervlakken; en daarom zal goud niet sneller vallen dan een veertje. Hieruit is ook de reden af te leiden van de zo grote snelheid van lichtdeeltjes, al zijn ze zeer klein.   [>]


*)  Zelfde werk, gedeelte Disputationes de quibusdam placitis Aristotelis (vanaf p. 168), Caput 2: 'Enkele veronderstellingen opdat vaststaat waarom we afwijken van Aristoteles over de snelheid van lokale natuurlijke bewegingen', p. 169.  [Ed. 1599, p. 169.]
°)  Caput 8: 'Dat twee ongelijke lichamen van hetzelfde materiaal in verschillende media dezelfde snelheids­verhouding zullen behouden', p. 173.
#)  Cap. 10: 'Dat in een vacuüm lichamen van hetzelfde materiaal met gelijke snelheid zouden bewegen'. Benedetti stelt inderdaad nergens dat alle voorwerpen in vacuüm even snel vallen. Galileï [<] schijnt dit voor 1626 beseft te hebben, maar publiceerde het pas in Discorsi (1638, 116) [Engl., 1914].
[ Benedetti verwijst in Cap. 9 naar Aristoteles, Physica, lib. 4, cap. 8; Engl., 1930.]

[ 275 ]
  Als ik deze Benedetti vroeger had gezien, zou ik veel niet ingevoegd hebben in mijn overdenkingen, omdat hij veel heeft, waarvan me toescheen dat ik er zelf de eerste auteur van was.

Licht

Of licht beter terugkaatst tegen minder dichte lichamen.

  Het lijkt me wonderlijk dat Baptista meent, in hetzelfde werk, cap. 34*), dat een minder dicht lichaam soms geschikter is om licht te weerkaatsen dan een dichter lichaam, met als voorbeeld wolken en lucht.
Maar ook al is niet een hele wolk, als zijnde water gemengd met vuur, minder dicht dan de lucht, toch zijn de waterdeeltjes waartegen het licht eigenlijk botst, dichter dan lucht, en daarom stijgen ze slechts op omdat zeer veel vuurdeeltjes, die ze omringen, ze omhoog voeren.


*)  Caput 34, 'de Raro et denso nonnulla, minus diligenter a Peripateticis perpensa', p. 192.

Aanblazen

Waarom wind houtskool doet ontbranden.

Benedetti schrijft veel dat heel opmerkenswaardig is, ook het een en ander wat enigszins verbeterd moet worden, waarvoor ik geen tijd heb het op te schrijven, nu ik het terloops doorneem.

  In de Epistolae evenwel, op pag. 315*), zegt hij dat wind daarom houtskool doet ontbranden, omdat hij materie van afvalstoffen er omheen wegneemt, wat weinig of niets hiermee te maken heeft, maar, zoals ik hiervoor ergens heb geschreven [<], het is omdat de wind, deeltjes van vuur uiteenwerpend, binnen de poriën van de houtskool dringt, en dan zo, door als het ware met naaldjes of wiggen de poriën te scheiden, de vuurdeeltjes erin losmaakt.


*)  De 'Epistolae' beginnen op p. 204 van bovengenoemd werk. Pag. 315: 'De Imperfecta solutione problemati Nicolai Tartaleae ad Cardanum. De Animadversione in Ptolomaeum. De Incendio carbonum a vento.'
[ Benedetti gaat vaker in tegen Tartaglia ("van wie vaststaat dat hij bijna alles heeft vezameld wat door anderen geschreven is", in 'Ad Lectorem'), o.a. op p. 258: 'De ictu bombardae ... erroribus Nicolai Tartaleae'.
Een lijst van de brieven staat in ed. Ven. 1599, ex. ETH.]


Spelonken

De Aarde heeft geen holtes beneden het evenwichtsniveau van water.

  Als er holtes zijn in de Aarde beneden zeeniveau, waarom zou water die dan niet opvullen, aangezien regenwater ook door rotsen en bergen heen sijpelt, niet van een zo grote hoogte en daarom niet met een zo groot gewicht, als dat water dat rondom deze holtes zou staan?
En wat niet zou gebeuren in één jaar, zou gebeuren in duizend jaar, daar nauwelijks iemand zou durven ontkennen dat er poriën in zijn. En dat de hele Aarde van metaal is, waar water nooit doorheen zou kunnen gaan, zou eerst bewezen moeten worden voordat daaruit iets opgemaakt zou worden.


*)  Zie over dit onderwerp T. 1, p. 8, 76, 104.

Witheid

Wat witheid is.

  Witheid lijkt niets anders te zijn dan licht dat door heel kleine spiegelende lichaampjes is weerkaatst. Daarom wordt glas teruggebracht tot een wit poeder, en water dat in zijn homogenea is vastgevroren wordt witte sneeuw enz.

Kogel

Of een horizontaal afgeschoten bol lichter is door de snelheid.

Nicolaus Tartaglia zegt in zijn Quaesiti, eerste boek, derde kwestie, pag. 11, in het midden, in de Italiaanse editie Venetië 1546*), dat een bal, afgeschoten uit een kanon, des te rechter vooruitgaat naarmate hij sneller beweegt, omdat hij des te lichter is naarmate hij sneller beweegt.


*)  Niccolo Tartaglia, Quesiti et Inventioni diverse, Ven. 1546 [fol. 11v, r. 14:
omdat elk lichaam dat met geweld door de lucht wordt geduwd, naarmate het sneller gaat, in zo'n beweging des te minder zwaar wordt, en daarom gaat het rechter door de lucht, omdat de lucht een lichaam makkelijker ondersteunt wanneer dat lichter is
(In ed. 1554: fol. 11r (onder het midden); txt.)
Zie ook de briefwisseling tussen Const. Huygens en Mersenne over proeven met kanonskogels, Oeuvres complètes de Christiaan Huygens, T. 1, p. 71.]

[ 276 ]
  Maar hij geeft geen reden waarom die eerder lichter wordt wanneer hij sneller beweegt dan wanneer hij trager is, want aan alle kanten, zowel boven als beneden, komt hij gelijkelijk lucht tegen. En als de snelheid van beweging hierbij iets zou uitmaken, zou een kindertol, zolang hij ronddraait, op een balans een kleiner gewicht hebben dan wanneer hij in rust is [<].
Bezien moet dus worden of een bal, terwijl hij vliegt, in een gelijke tijd niet gelijkelijk daalt door de beweging van de zwaarte naar het middelpunt, dat wil zeggen dat hij in één seconde van één uur, terwijl hij horizontaal beweegt, door evenveel ruimte van de lucht valt, als hij gevallen zou zijn wanneer hij deze beweging niet zou hebben gehad*). Wat niet moeilijk te beproeven is als een kanon op een berg is geplaatst en horizontaal wordt afgeschoten, want andere schoten maken de beweging naar de Aarde onduidelijk.

Of een tweede afgeschoten bol sterker werkt.

Dezelfde meent in, Quaest. 4, dat een tweede schot, in dezelfde richting en bij dezelfde elevatie, sterker is dan het eerste, omdat de lucht in die richting al in beweging is gebracht°).

  Maar dan zou na het tweede of derde schot, aangezien het vocht nu geheel zou zijn verdwenen, hetzelfde ondervonden worden en dit in tegengestelde richtingen. De lucht is namelijk te fijn en te snel om terug te keren naar zijn vorige toestand, en daarin is door de bal een te klein gat gemaakt, dan dat het mij waarschijnlijk lijkt wat hij zegt.

Waarom het laatste kanonschot het zwakst is.

5e Quaestio, waarom na veel schoten het laatste het zwakst is.

  Zijn vergelijking met een laatkop#) bevalt niet. De verhouding lijkt immers te klein van deze aantrekking, zo gering in de buis, tot de kracht van het buskruit.
Maar ik zou dit liever willen herleiden tot het zacht maken van het metaal door deze warmte, waardoor het een beetje meegeeft als het buskruit al schaarser is geworden, en hetzelfde ondergaat als dingen die vallen op veren, hout, ijzer enz. Heel weinig meegeven neemt hierbij immers veel af van de hevigheid van de val.

Waarom buskruit uit korreltjes bestaat.

Dezelfde, in Liber 2, quaest. 10, schrijvend over de granulatie van buskruit, geeft hij geen andere oorzaak dan dat het makkelijker de holte van het geschut instroomt. Daar de vlam toch op een steeds andere manier door de grotere poriën van grotere korrels heengaat dan door de kleinere van kleinere korrels, blijft bij mij twijfel, zodat het noodzakelijk lijkt in verschillende gevallen te bepalen hoe groot de korrels moeten zijn.


*)  Galileï publiceerde deze wet in zijn Dialogo (1632), p. 148-9.
[ Engl. (1667) p. 136.  Ned. vert. Hans van den Berg, 2012, p. 235-6.]

°)  Deze mening, evenals die van de volgende notitie, werd ook later nog aanvaard.
Beeckman over kanonnen: T. 2, p. 227, 252-3, 253.

[ #)  Lat. 'ventosa', kopglas voor aderlaten, Tartaglia, Quesiti ... (1646), fol. 13v, r.14: 'uentosa' (Fr. ventouse); bij Beeckman T. I, p. 22, 142: 'cucurbitula'.]

[ 277 ]

Planeten

Waarom de onderlinge afstand van planeten zo is als die is.

  Veel heb ik eerder [<] uiteengezet over de onderlinge verbinding van grote lichamen en ik heb gemeend dat de planeten die men noemt de primaire, door de sterren van de achtste hemel naar de Zon worden gedwongen, en dat de Zon ze van zich af duwt, zodat ze noodzakelijk daar blijven hangen, waar de kracht gelijk is [<].
Want ook al is er slechts één Zon, en zijn er talloze vaste sterren, die lichamen die er dichtbij zijn ondervinden toch meer van die ene dan van alle sterren van het gehele heelal.
En de Zon is ook zelf door die vaste sterren op de plaats geduwd waar hij nu is, te weten op die plaats, waar alle krachten van de sterren samen evenveel doen om hem van zijn plaats te verwijderen; en daarom, als een goddelijke macht de Zon zou brengen naar de plaats van Saturnus, en de natuur zou blijven zoals ze nu is, zou hij weer naar dezelfde plaats worden geduwd.
Maar als hij naar de achtste hemel zou worden gebracht, zou het kunnen gebeuren dat hij tussen de vaste sterren naar een of andere plaats gedwongen zou worden, en dan zou hij zelf met zijn uitstroom ook alle naburige sterren een beetje van hun plaats duwen.
De Zon beweegt dus hier op zijn vaste plaats om zijn as, zoals we hiervoor ergens hebben gezegd [<], en met die omwenteling sleurt hij alle primaire planeten mee om zich heen. Dit is eerder vaker gezegd [<].

  Maar op welke wijze de Maan altijd aan de Aarde hangt, en de Mediceïsche planeten aan Jupiter, herinner ik me niet voldoende duidelijk te hebben uitgelegd, want met Kepler hier een magnetische aantrekking invoeren, dat kan ik niet, totdat ik weet op welke wijze een magneet ijzer aantrekt in vacuüm, of tenminste totdat ik heel zeker begrijp dat die ook daar ijzer aantrekt.

Maan blijft bij Aarde

Waarom de Maan altijd aan de Aarde hangt.

  Laten we dan ondertussen stellen dat er niet zo weinig lucht is als ik eerder heb gezegd [<], maar dat de lucht zich uitstrekt tot voorbij de Maan, en dat alle vuurdeeltjes die uit de Aarde komen tot aan het oppervlak van deze lucht opstijgt, met enig vocht.
En aangezien boven de lucht een vacuüm is worden ze daar verzameld, niet in staat verder te stijgen, en werpen ze hun vuurdeeltjes naar alle kanten, waardoor het komt dat niet alleen mensen enz. blijven vastzitten aan de Aarde (zij worden namelijk ook bedwongen door vuurdeeltjes van de middelste regio, waar wolken zijn), maar zelfs ook de Maan met de hele luchtbol naar de Aarde wordt gedrukt.
En de Maan zou naar de Aarde toe gedwongen worden, als niet zoveel uitstromingen uit de Aarde die terug zou duwen; de mensen kunnen echter niet naar de Maan geduwd worden, omdat er teveel vuur boven hun hoofd is.

  Hieruit komen kometen voort wanneer aan het oppervlak van die lucht zoveel rook is verzameld, dat het licht van de Zon erdoor gebroken moet worden. Zo zal ook een manier gegeven kunnen worden op welke wijze de jaarlijkse en dagelijkse beweging van de Aarde samen de oorzaken zijn van niet alleen eb en vloed [<], en van winden die op gezette tijden waaien, maar ook van de bewegingen van de Maan die overeenkomen met de beweging van de zee.

  En er moet niet gedacht worden dat deze hoeveelheid lucht te groot is, daar die zo dun is, dat er nauwelijks een verhoouding is te vinden tussen die lucht en water. En het zal niet verbazend zijn dat deze gehele lucht met de Maan door middel van de Aarde rondom de Zon wordt gesleurd, daar de Zon zo ver boven de Maan staat, dat het vacuüm tussen deze lucht en de Zon nog zo groot is, dat deze overdenking niets van de verschijnselen tekort zal doen.


[ 278 ]
En dat deze lucht wegens de beweging van de Aarde rondom de Zon wordt achter­gelaten is niet méér noodzakelijk, dan dat er door onze wolken lucht bij ons wordt achter­gelaten, voordat het is aangetoond. Maar een bovenste deel van de lucht dat niet wemelt van aanhoudende winden, van uitwasemingen die daar tot stilstand komen, beweegt op dezelfde manier als ons water en zelfs de Maan.   [>]

Vallen

Of vallende zware dingen steeds toenemen in beweging.

Tartaglia [<] zegt in het eerste boek van Nova scientia*), 'Comuni sententie prima': hoe meer een even zwaar lichaam met de natuurlijke beweging van een grote hoogte komt, des te meer uitwerking het zal hebben op een hindernis.

  Wat hierboven door mij heel anders is aangetoond [<], waar ik handelde over het gelijkheids­punt; zodra het immers dat punt heeft bereikt, blijft het gelijkmatig vallen. Maar in vacuüm is het geheel op de manier die hij aanneemt, zoals ik eveneens hiervoor heb laten zien [<].


*)  Nicolo Tartaglia, Nova scientia, Venetië 1537. Beeckman gebruikte waarschijnlijk een latere uitgave, 1550 ... 1558 [txt] ... 1583.

Katrollen

Stevin verkozen boven Tartaglia.

  "Symon Stevyn in syn Weechkonst" *) legt veel beter uit wat Tartaglia slecht uitlegt in het 8e boek, prop. 5, eerste Corollarium°) van de Quesiti. Misschien is de verhouding bij katrollen op deze manier beter uit te leggen dan Baptista Benedetti die uitlegt, in Mechan., cap. 21#):

Verhouding van katrollen.

touw, katrollen, gewichten   Laat e vastgemaakt zijn aan een balk; zo ook l; laat het overige hangend zijn. De gewichten aan i en p moeten gelijk zijn; en er moet een bepaalde kracht zijn aan r die het touw q ophoudt. Deze kracht draagt de helft van het gewicht p; zo ook draagt e de helft van het gewicht i, maar l houdt aan weerskanten een helft op.
Als dus aan r een wat grotere kracht wordt gesteld die naar boven gericht is, zal q, m, g stijgen; maar aangezien k niet kan dalen, zal i ook stijgen.
En het touw no zal wel dalen, maar daar de kracht aan r wat groter is dan de helft van het gewicht aan p, zal het daarvoor makkelijk zijn het touw aan te trekken via de katrol p zodat gewicht p ook stijgt.
Dus elk van beide gewichten aan p en i zal tegelijk stijgen door een kracht die wat groter is dan het vierde deel van elk. Op deze manier zal de kracht dus het viervoudige opheffen.


*)  Wisconstige gedachtenissen, 4e stuk (1605), p. 106-109 ['9. Voorstel. Te ondersoucken de ghedaenten der windassen, ende der ghetrocken swaerheden.'; 1585: Weeghdaet, p. 27-30].
°)  Niccolo Tartaglia, Quesiti et Inventioni diverse, Ven. 1546, fol. 90r.  [In ed. 1554: fol. 90v.]
#)  'De vera et intrinseca causa trochlearum', op p. 163-165 van het werk aangehaald op p. 272-3.  [Ed. 1599, p. 163.]

[ 279 ]

Lente en herfst

Lente kouder dan herfst door beweging van de Aarde.

  Aangezien de maand Maart naar verhouding kouder is dan Januari (volgens het gezegde bij ons: "de Meert steeckt met syn steert"; bovendien wordt verzonnen dat Maart tegen Januari zegt: als ik jouw plaats zou innemen, dan zou ik de hele zee dichtsnoeren met ijs, en Januari tegen Maart: als ik jouw plaats zou innemen, dan zouden evenveel mensen zwemmen als midden in de zomer; evenzo; "het steertje van den Mey, het beginsel van de somer"; evenzo: "den koelen Mey" [>]) en aangezien na de lente-equinox niet zo'n groot verschil kan optreden, omdat er nog maar weinig vuurdeeltjes uit de voorgaande zomer zijn overgebleven (er zitten immers veel dagen tussen, en nu koude, waarin ongetwijfeld veel overgebleven vuurdeeltjes zijn ontsnapt), is het noodzakelijk een manier te vinden waarop nieuwe vuurdeeltjes veeleer terugkeren in de herfsttijd dan in de lente.

  Dat is misschien de beweging van de Aarde langs de Zodiak. In de lente komt immers de noordpool naar voren, waardoor overgebleven lucht daar­vandaan naar ons toe lijkt te komen, omdat wij die tegemoetgaan; in de herfst echter komt de zuidpool naar voren en gaan wij daarom lucht tegemoet, die bij de equinox behoort.
En wanneer de hele beweging de vaart langer aanhoudt, is het zo dat die stroming na de equinoxen veel langer duurt dan ze ervoor was begonnen. En wanneer het met deze zaak wel eens anders gesteld kan zijn, vooral in het aantal dagen of weken, komt dit omdat buitengewone uitwasemingen, opgewekt uit de zoute zee die bij ons in het Westen ligt, vuurdeeltjes uit zout naar ons duwen; en als deze wind ophoudt, wordt hij terstond weer noordelijk, of Noordwest, of Noordoost.

Maan

Waarom de Maan op haar plaats blijft.

  Als de Maan zou kunnen opduiken uit de lucht van de Aarde [<], dan zou ze een primaire planeet zijn. Maar hoe meer ze naar het oppervlak van de lucht ervan gaat, des te heviger en door des te meer vuurdeeltjes ze wordt geraakt, die aan het oppervlak van die lucht vliegen; en hoe meer ze naar de Aarde gaat, des te meer ze daarvan te verduren heeft. Dus blijft ze noodzakelijke­wijze op die afstand van beide waar ze nu is.

Weerstand

Beweging in een gevulde ruimte heeft veel belemmeringen.

Joh. Bap. Benedetti [<], Disput. cap. 2 [<] redeneert zo over lichamen die vallen door lucht of water, alsof een lichaam van dezelfde zwaarte als lucht of water, op dezelfde manier door deze media zou bewegen als door vacuüm. Maar in een gevulde ruimte is het nodig ook rekening te houden met de snelheids­verhouding, wat in een gevulde ruimte niet zo is.
In een gevulde ruimte namelijk ontmoet iets, naarmate het sneller beweegt, des te meer lichamen in dezelfde tijd. Hierdoor springt veel terug tegen die media, dat er doorheen zou gaan als het langzamer zou kunnen voortgaan. Hierdoor komt het ook dat een horizontale beweging ook wordt belemmerd door aankomende lucht [<].

[ 280 ]

Om de Zon

De Zon sleurt ook onze lucht, de Maan enz. om zich heen.

  Op de manier waarop de Zon de Aarde rondom zich sleurt, doet hij dit ook met de lucht, de wolken en de Maan. Van alle kanten worden echter vuurdeeltjes uit elkaar gejaagd en die dwingen de lucht en alles wat rondom de Aarde aan hun kant is naar elkaar toe, dus naar de Aarde toe; ze vliegen namelijk aan de hele omtrek van de lucht ervan.

  Hierdoor komt het dat alles wat bij de Aarde is, daar blijft. Want door de Zon wordt alles even snel meegesleurd, wat daarentegen achterblijft bij de dagelijkse beweging van de Aarde, kan dit meesleuren niet verder van de Aarde verwijderen, Maar dit maakt dat de Maan en de kometen ook elke dag in het westen ondergaan, wat niet zou gebeuren als ze zo dichtbij zouden zijn als de wolken.

Wolkenhoogte

Verschillende hoogte van wolken.

  Wolken stijgen niet voorbij een halve mijl van de Aarde, omdat de lucht daar het dichtst is, zoals ik eerder heb gezegd [<]; van hier tot aan het oppervlak wordt hij steeds dunner [<]. Deze dunheid wordt veroorzaakt door vuurdeeltjes, verstrooid door het bovenste oppervlak, waarvan er zo veel zijn dat ze zich op zo grote afstand doen voelen.
Deze grote omvang van de lucht is er misschien de oorzaak van dat schrijvers over de damphoogte*) zo verschillen, want hoe lichter een wolk is, des te hoger kan hij zijn, en dit vermogen duurt voort tot aan het bovenste oppervlak, waar vuurdeeltjes uit de Aarde worden verzameld, niet zonder materie van water en aarde.


[ *)  Zie b.v. Simon Stevin, Wisconstige gedachtenissen, I, Vant Weereltschrift (1608), 2.3, 'Vande Eertclootsche Damphooghde', bespreking.]

Beweging in vacuüm

Alle dingen kunnen in vacuüm gelijkelijk bewegen.

Joh. Bapt. Benedetti zegt in cap. 10 [<] dat lichamen van dezelfde materie, ook al zijn ze ongelijk, met gelijke snelheid bewegen in vacuüm.

  Maar hij had gewoon moeten zeggen: willekeurige lichamen, dat wil zeggen van dezelfde materie, van verschillende materie, gelijke, ongelijke enz. Want alle lichamen zijn uiteindelijk te verdelen in atomen, die allemaal van dezelfde materie zijn. En de vorm zal hier niets aan veranderen, daar er helemaal geen weerstand is.
En daarom ook, al zouden lichamen slechts verdeeld zijn tot in hun homogenea [<], dan kan toch niettemin de gelijke stoot van vuurdeeltjes, die ook door de homogenea heengaat, of een voortbewegende kracht, die alle deeltjes tegelijk en op dezelfde manier laat bewegen, geen enkel verschil van ongelijkheid in ons verstand prenten, daar in vacuüm geldt: wat eenmaal beweegt, blijft altijd zo bewegen.

Wind

Wind is soms oorzaak van koude, en andersom.

  Wat dezelfde in Disp., cap. 4, zegt over wind, dat is dikwijls waar bij plotselinge veranderingen van de wind, want ik heb ook zelf dikwijls opgemerkt dat de wind op naburige plaatsen verschillend is.
Als een wolk namelijk de stralen van de Zon afkeert van een of andere plaats, is het zo dat vuurdeeltjes van de plaats ervan wegvliegen, en zo wordt dan de lucht daar verdicht, waardoor naar de lege plaatsen die daar waren van overal nieuwe lucht wordt geduwd, zodat elke wind in de richting van die plaats waait.
Dit gebeurt, bedoel ik, op een tijdstip waarop er niet een sterkere wind van elders komt, die dit onmerkbaar maakt.

[ 281 ]
  En het kan niet ontkend worden dat die sterke winden, waarbij hele gebieden door opstijgende dampen enz. kouder worden, waaien wegens deze oorzaak, zodat soms de wind oorzaak is van koude, wanneer een verdunning van de lucht of van uitwasemingen wordt voortgebracht, en soms de koude oorzaak is van wind, wanneer deze ontstaat wegens verdichting van de lucht, zoals nu gezegd is.
In het eerste geval ontstaat koude wanneer de wind oostelijk is, omdat vuurdeeltjes van lucht door de wind naar zee geduwd worden, en ontstaat warmte, wanneer van de zoute zee vuurdeeltjes naar ons komen; en dit verandert naar gelang de verschillende ligging van gebieden.
Zo ook: als de lucht wordt verdicht aan onze oostelijke kant, brengt een westenwind ons vuurdeeltjes van zout; als het aan de westelijke kant gebeurt, komt lucht van het Oosten naar die verdichte plaats, en terwijl hij over ons heen gaat neemt hij vuurdeeltjes met zich mee die in onze lucht vlogen, of liever: onze lucht gaat naar het Westen om daar een plaats te vullen en in de plaats ervan volgt een oostenwind.
Maar wanneer de lucht in het binnenland door bossen, of zwavelachtige uitwasemingen, warmer is dan de zeelucht, moet het tegengestelde gebeuren [<,>]

Tegenwerping

Aantekening bij eb en vloed van Galileï.

  Tegenover de eb en vloed van Galileï [<] door de dubbele beweging van de Aarde zeg ik gewoonlijk: volgens deze stelling moet, als de Zon in de Kreeft is, de Oostenwind 's nachts het sterkst zijn. Dan loopt namelijk de dagelijkse beweging gelijk op met de jaarlijkse, terwijl als de Zon in de Steenbok is, hetzelfde overdag moet gebeuren om dezelfde reden. Wat ik echter niet zie gebeuren. Beken kleur, Quintilianus*).


  *)  Naar Juvenalis, Satura VI, 280 ["dic aliquem sodes hic, Quintiliane, colorem"]. Quintilianus was een beroemd redenaar, en leermeester van Plinius de jongere.
[ Uitleg in een noot op p. 136 van Decii Junii Juvenalis et A. Persii Flacci satirae, Lond. 1867.
"Da, Quintiliane, colorem" ook bij Const. Huygens: 1636, in 'Iris'.]

[ Ned. ]

[ 282 ]   [22] mei - [10] juni 1633

Stem

Of de stem lijkt op weggeworpen deeltjes.

Hieronymus Fabricius ab Aquapendente, cap. 2, pars 3, de Aure*), meent met Aristoteles°) dat de stem niet vergelijkbaar is met weggeworpen voorwerpen#), omdat dat weggeworpene, daar het één geheel blijft, zich evenzo als één geheel voortbeweegt, en omdat een gewicht slechts op één plaats kan vallen. Hij zegt:
De stem nu, verspreidt zich naar alle kanten, niet anders dan wanneer een weggeworpen gewicht in talloze delen wordt gebroken, en zich dan ook naar achteren verdeelt.
  Maar dit, zeg ik, is de toestand bij die trillende beweging van snaren enz., zoals hiervoor dikwijls te zien is [<]; evenwel niet, zoals hij nodig vindt, dat er geen enkel wiskundig punt is, namelijk van de lucht, dat die stem, met deeltjes verspreid, niet bereikt en dat er niet aan deelneemt; maar slechts, zeg ik, een fysisch punt dat kan waarnemen, voldoende om gehoor op te wekken.
*)  Hier. Fabricius [<], de Visione, Voce, Auditu (Venetië 1600).
°)  Veeleer het commentaar van Themistius, Averroës e.a., op de Anima, Lib. II, cap. 8.
#)  Over Beeckmans theorie van geluidsvoortplanting, zie T. 1, p. 92-93. Voor die van Fabricius zie in het genoemde werk p. 13: "dit gebeurt niet anders dan in bronnen, rivieren en vijvers wordt gezien, waarin je immers, als je er een steentje in gooit, terstond zult zien dat cirkelgolven of kringen worden opgewekt, waarvan de ene door stoten de andere opwekt ...".

[ 283 ]

Gehoorgang

Waarom de gehoorgang is gemaakt.

  Dezelfde Fabricius, ibidem, cap. 3 [p. 22], als hij zegt dat de gehoorgang is gemaakt voor het gemakkelijk overbrengen van geluid, vergelijkt hij die met een bepaald instrument dat ik nooit heb gezien, maar ik denk toch dat het gedaan kan worden, als invallende deeltjes van een stem zo worden weerkaatst met meer terugkaatsingen, dat ze allemaal op bijna één plaats samenkomen, zoals ik eens over de echo heb uiteengezet enz. [<]. Hij zegt:
Als iemand spreekt bij een opening van het buisje of de pijp van wat gewoonlijk genoemd wordt ciarabotana*), zo zacht dat noch hijzelf, noch iemand die dichtbij de stem is, het duidelijk hoort, en als een ander het oor bij de andere opening van de pijp houdt, zal deze alles heel goed horen, hoe groot de afstand ook is.


[ *)  "Zarabotana. buis, pijp waardoor een stem in het geheim naar iemand wordt overgebracht, zonder door anderen te worden gehoord. In het Italiaans genoemd Ciarabotana; wordt evenwel ook gebruikt voor een soort kanon." in: Magri, Hierolexicon (Rome 1677), p. 670.   Portugees: 'zarabatana' - blaaspijp.]

Hoe de gehoorgang door geluid in beweging komt.

Dezelfde, tweede deel [p. 15], meent dat de gehoorzenuw het geluid niet voelt daar deze niet in de lucht zit, maar hij meent ten onrechte dat hij lucht voelt. En de gehoorzenuw wordt niet anders geprikkeld door beentjes of iets dergelijks in het oor, dan het netvlies door vuurdeeltjes, en ik geloof niet dat dit doorschijnend is, zoals hij meent, maar het lijkt zo omdat het zeer dun is; maar als je het veel keer hebt gevouwen zul je zien, geloof ik, dat die doorschijnend­heid geheel verdwijnt, heel anders dan bij meer laagjes glas.
Het gehoor verschilt echter van het gezicht, omdat die vuurdeeltjes zelf het netvlies binnengaan en prikkelen; maar luchtdeeltjes beïnvloeden de gehoorzenuw door het trommelvlies in beweging te brengen, sneller, langzamer, minder vaak, vaker. Hier moet niets anders beschouwd worden dan snelheid en frequentie en sterkte of iets dergelijks als het er is; en bij het gezicht gaat het hiermee in alle gevallen altijd op dezelfde manier, maar daar wordt door de samenloop en menging van vuurdeeltjes alles teweeg­gebracht, wat er bij het gehoor niet is, en ook niet kan zijn.

Paaslam

Paaslam van Fabricius.

Dezelfde, de Oculo, deel 2, cap. 4 [p. 45], wat hij vertelt over het paaslam, was niets anders dan vlees dat misschien de juiste mate van verrotting had, zodat het vrijgekomen vet ervan langzaam overging in vuurdeeltjes. Daarvan heb ik eerder geschreven het te hebben waargenomen toen ik 's nachts met een bijl nogal hevig op zacht kaarsvet had geslagen [<].
Zie ook wat gezegd is over verrot hout [<], pekel [<] enz.

Vlieg aan de hemel

Een vlieg aan de hemel zou niet verschijnen ook al zou de hele ruimte vacuüm zijn.

Dezelfde, deel 3, cap. 10 [p. 108], vindt het gezegde van Democritus goed, waarin deze zegt dat als de hele ruimte vacuüm zou zijn, een vlieg aan de hemel door ons gezien zou worden*).
Maar hij ziet niet dat de hoek, door de vlieg in het oog gevormd, te klein zal zijn, en dat te weinig vuurdeeltjes of licht het oog zouden bereiken om er invloed op te hebben, daar de vlieg zo ver weg staat en hij in de hele bol moet stralen.


*)  Volgens Aristoteles, de Anima, Lib. II, cap. 7.

[ 284 ]

Ader

Belemmeringen in aderen, hoe door lucht.

Hippocrates, Lib. de Flatibus, zegt*) dat lucht of damp, vermengd in het bloed, veel versperringen veroorzaakt.

hoekige buis
  Vergelijk dit met wat ik heb geschreven [<] over lucht die is opgesloten in pijpen van waterleidingen. Die vult namelijk van nature de bovenste plaatsen en scheidt water van water. Zo ook in aderen bloed van bloed. Want bloed dat in een ader deels omlaag gaat, vult dat deel; en wat er aan lucht in het bloed zit, stijgt op en blijft steken bij a; dus het bloed bd kan niet gemengd worden met het bloed ce.
En als de plaats bc zeer onder druk staat wegens een grote hoeveelheid bloed die daar is verzameld, of wegens een daar ontstane hindernis, ondergaat de plaats bij a een kracht en dan wordt de lucht daar verdicht. Als de samendrukking echter plotseling wordt vermeerderd, verdrijft die het bloed ec, dat hetzij buiten de aderen, hetzij in andere naburige, met een grote stoot wordt weggedrukt en dan daar ziekten opwekt afhankelijk van de aard van het lichaamsdeel.

  Op deze dingen moet dus de aandacht gevestigd worden, en waargenomen moet worden wat er gebeurt in waterleidingen door lucht, ingesloten in pijpen zus of zo gelegen zijn, opdat we hiermee zeker kunnen concluderen dat iets dergelijks gebeurt in aderen.


*)  Hippocrates [<], Opera quae apud nos extant omnia, ed. Cornarius (Lyon 1554), fol. 97v [E.8].

Vuur en water

Hoe vuur en water alles tevoorschijn brengen.

Hippocrates, Lib. I van De Dieta [fol. 100r], zegt dat alles wordt voortgebracht door water en vuur.

  Vergelijk dit met wat ik hiervoor heb geschreven [<] over slechts twee positieve kwaliteiten, die ik genoemd heb vuur en water, te weten vochtigheid en warmte, zodat vochtigheid niets anders is dan water en warmheid niets anders dan vuur; en droogte is niets dan beroofd zijn van vochtigheid, dat wil zeggen afwezigheid van water, en koudheid afwezigheid van vuur.

  Dus aarde en lucht hebben niets positiefs van de vier kwaliteiten, die genoemd worden de primaire, maar misschien wel andere, genoemd secundaire kwaliteiten. Lucht kan immers verdicht en verdund worden, dat wil zeggen dat hij grotere en kleinere lege poriën krijgt; aarde is compact en vast.
Zo heeft wat er aan andere materie is, iets dat verschilt van andere in vorm en ligging; maar alleen vuur en water zijn materie van warmheid, vochtigheid, en het ontbreken ervan: koudheid en droogheid. Aarde en lucht zijn vochtig wanneer er veel water bij is, droog met weinig of geen water; warm wanneer er veel vuur bij is, koud wanneer er weinig of geen vuur in is.

Warmte en koude

Of warmte dan wel koude kan aantrekken en hoe.

Hippocrates, Lib. I van De Morbis, zegt op veel plaatsen dat warmte aantrekt*), Joh. Baptista Benedetti [<] zegt evenwel in Disputationes, cap. 34, 'De raro et denso', dat aantrekking veeleer gebeurt door koude.


*)  [B.v. (bij longontsteking): fol. 147r, door warmte trekt de long slijm aan uit het hele lichaam.]
Beeckman: T. 1, p. 102, 123, 133, 137, 142, 145, 149.

[ 285 ]
  Doch met deze zaak is het op deze manier: gesteld

  Wanneer een of andere plaats veel vuur bevat, worden daarvan noodzakelijker­wijze lucht en olie*), wat er op die plaats is, verbruikt. Lucht wordt door vuur uiteengeworpen en vliegt er samen mee weg; de plaats wordt dus zoveel leger als er aan lucht weggaat, waardoor het komt dat naburige lucht naar die plaats wordt samengedrukt, als niets het belemmert, en de olie en materie die vuur kan worden, wordt verdund en steeds wordt iets ervan vuur. Ook de olie wordt dus verminderd; en de poriën, waarin die zat, worden leeg, waardoor het komt dat naburige olie daarin wordt gedrukt, als niets het belemmert.
Dus wanneer een ding brandt en warm wordt, komt er aantrekking zolang er materie wordt aangeleverd die vuur kan worden. Maar in kopglazen°), waar zulke materie niet aanwezig is, komt er zolang aantrkking, totdat al het vuur zich door het glas naar buiten heeft gesleurd, samen met de deeltjes die het met zich meeneemt.


*)  Zie voor dit woord p. 225 hiervoor ["Maar vuurdeeltjes zijn iets anders ... wanneer ze namelijk in rust zijn, zijn ze geen vuur, maar olie enz."].
En ook p. 234 ["de nature des viers ... dat het anders niet en is dan oly"].

[ °)  Lat.: 'cucurbita' (pompoen), laatkoppen voor aderlaten, zie T. 1, p. 22. Genoemd door Benedetti, ed. 1599, p. 193.]

Voedsel

Hoe lang voedsel in de ingewanden blijft.

Hippocrates zegt in Lib. 4 van De Morbis: voedsel wordt wel altijd de volgende dag afgescheiden door de ingewanden.*)

  En eerder heb ik geschreven [<], terwijl ik het niet had ondervonden, dat het voedsel dat vandaag bij het ontbijt en het avondmaal wordt ingenomen, op de volgende dag 's morgens wordt uitgescheiden. Maar nu zie ik dit in mij gebeuren 's morgens na de volgende dag, dat wil zeggen: wat ik op maandag heb gegeten dat scheid ik uit op woensdag­morgen.
Dus in het voorgaande behoeft niets anders te worden veranderd dan dat je zegt dat de excrementen een dag later in de ingewanden doen wat ik daar zei, en dat ze zich ondertussen misschien (want ik ben er nog niet zeker van) in de dikke darm bevinden.
Doch neem aan wat ik nu bij mezelf heb ondervonden. Maar sla twee bladen om°)


*)  Opera (Lyon 1554)  [fol. 184r, C.6, met vervolg: "maar vocht op de derde dag"].
°)  Twee bladen verderop (niet opgenomen), zie p. 288: "Hoe lang voedsel in de ingewanden blijft, proeven genomen bij mijzelf", een lijst met verstreken tijden voor gegeten voedingsmiddelen (groenten, bonen, pruimen, rozijnen, krenten), 20 - 31 mei.

Winden

Hoe winden worden voortgebracht in verschillende richtingen.

  Oostenwinden lijken hun oorsprong te hebben in de dagelijkse beweging van de Aarde, westenwinden in de wateren die bij ons in het westen in overvloed aanwezig zijn, noordenwinden in de jaarlijkse beweging van de Aarde, zuidenwinden in de Zon, die de lucht daar soms met zijn warmte verdunt.
Dus "Noort-oost" wanneer de Zon weinig kan doen met de zuidelijke lucht en met de westelijke wateren, wat gebeurt in de winter. Wanneer de Zon echter met beide zoveel kan doen dat het de krachten van de jaarlijkse en dagelijkse bewegingen overtreft, waait de wind "Suydtwest", wat gebeurt in de zomer. Waar de jaarlijkse beweging, dat wil zeggen de wind die van de polen komt, weinig of niet gevoeld wordt, daar waait de wind steeds vanaf het water naar het continent, wat gebeurt op eilanden gelegen in de Oceaan of een grote zee.   [<,>]

Aderklep

Klepjes in aderen bewezen, en waarom ze er zijn.

  Wie de aderen in een hand of arm naar beneden wrijft in de richting van de vingers, zal zien, na opheffen van de vinger waarmee gewreven was, dat het bloed naar boven terugstroomt in de richting van de schouder; maar bij wrijven naar boven zal het bloed niet terugstromen.

[ 286 ]
Waardoor duidelijk bewezen wordt dat er in de aderen klepjes*) zijn, gesloten in de richting van de extremiteiten van de ledematen, opdat niet door beweging, waarmee deze aanhoudend heen en weer getrokken worden, teveel bloed naar de vingers en de voeten zou stromen.
Want wie een steen met de hand wegwerpt, werpt op dezelfde manier het bloed in de aderen uit de arm naar de hand, en hieruit zou het ongetwijfeld tegelijk weg kunnen vliegen.


*)  Joh. van Beverwijck, Heel-konste (Dordrecht 1645), p. 210: "Klap-vliesjens ... 1574 ... Aquapendente ... Schot-deurkens", p. 212: "dat sy nae 't Herte toe, gelijck een Sas, open gaen, ende dan, als het Bloet voor-by is, toe-vallen ... Harveius", met figuren.  Wikipedia: 'Vnous valves'.
Beeckman noemt Harvey hierna op p. 292, e.v.]

[ Ned. ]





Home | Isack Beeckman | 1633 v (top) | vervolg