Home | Beeckman | < Vertaling > | Brontekst | Index

Vuur , winden , Vitruvius , aquaduct , medicamenten , maan


Isack Beeckman - 1627 v



[ 381 ]   18 dec. 1626 - [4] maart 1627

Vuur trekt lucht aan

Hoe vuur lucht aantrekt.

  Misschien zal iemand zich afvragen op welke wijze vuur lucht aantrekt terwijl het zelf vuurdeeltjes uitwerpt waardoor onze lichamen warm worden.

  Ik antwoord dat dit komt, omdat vuur die uitzendt zoals pijlen uit een boog worden afgeschoten. En daar ze onstuimig bewegen, kunnen ze niet door het vuur worden aangetrokken, maar lucht die in rust is wordt door andere lucht die erop ligt gemakkelijk naar het vuur geduwd, en dit temidden van de er uitkomende vuurdeeltjes, die toch niet zo dicht opeen zijn dat er niet nog veel meer lucht tussen kan komen.
En er moet niet gedacht worden dat er niets van de uitgezonden vuurdeeltjes terugkeert, als ze al die luchtdeeltjes tegenkomen die naar het vuur toegaan; want daarom verwarmt het vuur niet zoveel aan de kant, waar de lucht vooral naartoe wordt aangetrokken.


[ 382 ]
  Hieruit blijkt ook dat bij ovens die veel vuur hebben, niet alleen geen vuur wordt aangetrokken, maar veeleer wordt ook, door de overvloed, onophoudelijkheid en dichtheid van de uitkomende vuurdeeltjes, gevoeld dat er geblaas of wind uit zo'n oven komt. In ijzeren stoven drukken binnenin voortdurend uitgedrukte vuurdeeltjes hevig op de wanden, waarop ze inslaan, evenwel zo, dat die druk niet komt omdat de stoof te vol is met deeltjes, maar omdat de beweging van de vuurdeeltjes naar de binnenwanden zo dikwijls gebeurt. Want intussen wordt, wegens de lege tussenruimtes tussen de vuurdeeltjes, door het luchtgat veel lucht aangetrokken.

[ Ned. ]

[ 383 ]

Winden

Waarom winden zo wisselend zijn en hoe ze ontstaan.

  Zoals de Maan de maker is van vochtigheid, met hemellichamen van haar natuur, en daarvan hangt de beweging van de zee af, zo is de Zon met hemellichamen van zijn natuur de maker van warmte en daarvan hangt de beweging van de lucht af. dat wil zeggen de wind, zoals ik eerder ergens heb gezegd [<]. De stroming van de lucht is echter onzekerder dan die van de zee, omdat de lucht bij wisselende bergen en plaatsen enz. onzekerder warm wordt gemaakt door de Zon.
Vergelijk het dag-instrument van Drebbel [<], waarin water door warmte daalt. Zie ook hoe wisselend de winter is in warmte en koude. Waarom zou de wind dan niet zo zijn?

  Vergelijk hiermee wat Vitruvius zegt in Liber 8, cap. 3, over de variatie van landen waardoor wateren variëren, en warmte en koude, en daarmee ook de winden. Maar hij zal bedoelen dat de Aarde varieert wegens de hoeken van inval van de Zon*), niet alleen, zeg ik, door de verschillende hellingen, maar veeleer wegens de verschillende ligging van bergen, waardoor het kan zijn dat er bij dezelfde helling een verschil is van de landen. En dan hierdoor van de lucht en de winden.   [>]


[ *)  Lat.: "propter Solis inclinationes", Vitruvius: "inclinatio mundi".]

Inductie

Hoe inductie het gemakkelijkst is te concluderen in de derde figuur.

Een hert, een ree, een muis enz. hebben een een ruim hart; alle vreesachtige dieren zijn hert, ree, muis enz.; dus alle vreeschtige dieren hebben een ruim hart.

  De minor lijkt hier niet voldoende natuurlijk, en daarom wat hard in de oren van de toehoorders. Maar die zal zachter zijn door omzetting in: Hert, ree, muis enz. zijn vreesachtige dieren, zodat het syllogisme in de derde figuur*) is.


[ *)  Derde soort, volgens Stevin, Bewijsconst (met 'bewysreden' voor 'syllogisme'), def. 35: de middenterm is subject van de eerste en tweede propositie.]

[ 384 ]
  En laat niet iemand de aanmerking maken dat de conclusie algemeen is, want de aard van inductie is dat de predikaten van de proposities niet nauwer zijn dan de subjecten. En als dit zo is en vooraf wordt verondersteld, leert een algemeen besef dat die welke als enige met een derde overeenkomen, slechts met elkaar overeenkomen voorzover ze afzonderlijk met de derde overeenkomen; en aangezien deze in de inductie geheel met de derde overeenkomen, komen ze ook geheel met elkaar overeen. Alsof je zegt:
Een hert, een ree, een muis hebben een ruim hart; een hert, een ree, een muis zijn alle vreesachtige dieren; dus alle vreesachtige dieren hebben een ruim hart.  En:
Een hert, een ree, een muis enz. hebben niet een klein hart; maar een hert, een ree, een muis enz. zijn alle vreesachtige dieren; dus geen vreesachtige dieren hebben een klein hart.   [<]

IJzer harden

Waarom gloeiend ijzer, in koud water gedompeld, hard wordt.

Vitruvius, de Architectura, Lib. 1, cap. 4, zacht en gloeiend ijzer, als dat afkoelt door onderdompeling in koud water, wordt het weer hard en hersteld in de oude staat.

  De reden nu waarom het door warmte zachter wordt en door koude harder, lijkt me deze, omdat warmte, die gelijkelijk door het hele ijzer gaat, alle deeltjes ervan gelijkelijk verplaatst, de poriën gelijk maakt, en alle homogene deeltjes van elkaar scheidt.
En als het ijzer geleidelijk koud wordt, gaat het vuur door heel kleine poriën er uit, niet veel daarin veranderend, maar het laat ze zo achter, als ze waren toen het warm was, op de manier waarop water, ja zelfs mensen, geleidelijk door een kleine opening gaande, deze niet verplaatsen en niet groter maken. Maar als koud water bij onderdompeling het vuur dwingt massaal eruit te gaan, verplaatst dit de deeltjes van het ijzer en maakt het de poriën groter, omdat het gemakkelijker weggaat door één deur die tweemaal zo groot is dan door twee gehalveerde. Want bewegende dingen die met elkaar verbonden zijn bewegen sterker, en worden niet zo makkelijk tegengehouden, zoals ik eerder ergens over rook enz. heb gezegd [<].
Daar dus in het ijzer de poriën groter zijn gemaakt, en het gehele lichaam van dezelfde omvang blijft, worden noodzakelijk veel deeltjes met elkaar verbonden die de poriën daar zeer klein maken en daarom een grote hardheid vertonen. Want hoe kleiner de poriën zijn, des te harder iets is; ja zelfs kunnen dingen waarin geen poriën zijn, zoals in de primordia [<], niet breken en die zijn het hardst. In goud evenwel zijn de poriën in het gehele lichaam wel kleiner dan in ijzer, maar ze zijn gelijk; in ijzer echter zijn de poriën groot, veel groter dan in goud, maar de kleine zijn kleiner, zoals hiervoor ergens staat [<].

Acht winden?

Of winden zijn te weren uit een stad met rechte straten.

Dezelfde, Lib. 1, cap. 6, denkt hij dat hij winden heeft buitengesloten uit een stad, als hij de straten zo heeft gericht dat ze bij geen van de acht winden passen.*)

  Maar daar onze zeelieden 32 winden kennen, ja anderen zelfs 64, en niets verhindert dat het er oneindig veel zijn, zodat geen enkele rechte lijn kan worden getrokken waarlangs niet een wind is gericht, evenals langs een of andere hoofdrichting, stort dat alles ineen wat Vitruvius voorstelt.
Toch zal ik niet ontkennen dat deze winden op sommige plaatsen heviger en vaker waaien dan op andere plaatsen; maar daarvoor moet de aard van de plaats bekend zijn, wat niet kan gebeuren tenzij iemand daar langere tijd heeft verbleven. Wat de schrijver niet zegt, of ik begrijp hem niet.   [>]


[ *)  Vitruvius noemt de achthoekige 'Toren van de winden' van Andronicus van Cyrrhus, in Athene.]

[ 385 ]

Steenachtig

Water, vloeiend in een omsloten weg, maakt iets steenachtigs.

Vitruvius, Lib. 8 o, cap. 3, zegt dat uit water, rondom tuinen ingesloten, iets steenachtigs ontstaat, te Hierapolis in Frygië.
Ik zou denken dat dit water heel zwaar is geweest, waarin een tinctuur van een of andere heel zware steen zweeft, zoals zout in zeewater. Als dus dat water verdampt is blijft steen over, wel niet zo zwaar als die waarvan het is afgesleten, maar meer poreus; toch zo zwaar dat het zinkt in zuiver water.

Aquaduct

Hoe Vitruvius redeneert over aquaducten.

Idem, Lib. 8 o, cap. 7, zegt terecht dat vanwege de 'buik'*), die over een lange afstand lichtjes zwelt, als er water inkomt de buizen niet breken; de erin bevatte lucht wordt namelijk op veel plaatsen verspreid.
Maar wanneer hij zegt dat in de buik 'columnaria'°) gemaakt moeten worden waarmee de kracht van de 'spiritus'#) gematigd kan worden, lijkt hij het mis te hebben. Want ook al helpen 'columnaria' daar enigszins, ze doen het toch niet zo duidelijk en effen als wanneer dat gebeurt op een rug, dat wil zeggen op de hoogste plaats. Waarover eerder dikwijls is geschreven [<].

sifon
'Venter' in U-sifon   (+)


[ *)  Lat. 'venter', "tegenwoordig sifon of omgekeerde sifon ... om een dal te overbruggen" volgens: Vitruvius, Handboek bouwkunde (vert. Ton Peters, Amst. 1999, p. 146, n.22); zie figuur rechts (uit Trevor Hodge 1983).
Niet de 'buik', maar het water zwelt aan, volgens Vitruvius.
A. Trevor Hodge, 'Siphons in Roman aqueducts', Papers of the British School at Rome, 51, 1983 (figuur rechts: p. 181).
Idem, 'Idem', Scientific American, june 1985.
Wilke Schram, Website on Roman aqueducts, 'Longest siphons'.]


[ °)  Deze term ook in Vitruvius, ed. Philander, Lugd. 1586, p. 341 (in Cat. 1637, 4to.4).
vent hole
"Vent hole", stone plug
Noot op p. 346: "columnaria ... id est aestuaria, sive spiramenta." (luchtgaten, openingen); de lezing 'colluviaria' wordt hier afgekeurd (colluvies - vuil).
Over 'colliviaria':
Paul Kessener & Susanna Piras, 'The pressure line of the Aspendos aqueduct', Adalya II, 1998, p. 169: "vent holes" (ig 27, 28), p. 170: colliquiaria or colliviaria.  Trevor Hodge (1985): waarschijnlijk "drain cocks".
M. Nikolic, in Mnemosyne, 64 (2011) 424-446: 'vis spiritus and colluviaria (Re)examined': betekenis van 'colluviaria' niet te achterhalen.]

[ #)  Nikoloc, 2011, geeft op p. 432-3 een mooi voorbeeld bij Seneca van de 'spiritus' die een schip laat drijven, en vertaalt "vis spiritûs" als "force of the tension".
Vitruvius, 8, 6.9: "in een waterleiding ontstaat gewoonlijk een geweldige 'spiritus', zodat die ook stenen breekt" (de Engelse vertaling "a great rush of air" lijkt onjuist).
In 1, 1.7: "in waterleidingen ... zijn de 'spiritus naturales' steeds weer anders" (Eng.: 'natural force').
Wikipedia: 'Water hammer', note 2.

N.B.  Beeckman zelf begreep in 1618 'spiritus' kennelijk als lucht in T. 1, p. 178-179: ]
Vitruvius segt, dat de locht, in de busen besloten, deselvige doet bersten ...
Maer als men het water volsmons ingiet ... Het can derhalven gebeuren in lange wegen, dat de staende buysen, maer half vol gegoten synde, ende de locht weder keerende, het water boven uytloopen sal ...
... dewyl het water self mede in de loop is, en comt de locht tegen; en soo moet de locht eerst het loopende water stille doen staen ...
... kan niet haest genoech uytloopen, en so wort de kracht tegen de busen gebruyct.

Ontkenning

Reden van ontkenning is moeilijk.

  Omdat de reden van een ontkenning, zoals ik die hiervoor heb beschreven [<], moeilijk gegeven zal kunnen worden door hen die de aard van de logica niet precies genoeg begrijpen, zullen de studenten na een inductie, waartegen ze geen geval kunnen vinden, een onderscheid kunnen toepassen in plaats van een reden voor de ontkenning. Bijvoorbeeld:
lucht, vuur, water enz. zijn vloeiend; lucht, vuur, water enz. zijn allemaal elementen; dus alle elementen zijn vloeiend. Waarmee dit ook wordt geconcludeerd over aarde.

Medicamenten

Drie eigenschappen van geneesmiddelen, waar vandaan.

  De eerste eigenschap van geneesmiddelen ontstaat uit het overheersende element, de tweede uit de fijnheid en grootte van de homogenea [<] van het geneesmiddel, de derde uit de figuur hiervan, dat wil zeggen rond, hoekig, doorboord enz., die we, daar het oog ze niet kan onderscheiden, verborgen noemen, voortkomend uit de gehele substantie of vorm.

  Wat betreft de eerste eigenschap zou een geneesmiddel veeleer genoemd worden vurig, waterig, aards; want vuur heeft meer krachten dan warmte, water meer dan vochtigheid, en zoals we eerder ergens gezegd hebben [<], droogte is niets anders dan afwezigheid van water en koude die van vuur. Alle elementen zijn dus koud behalve vuur, droog behalve water.

Namen van eerste kwaliteiten, waarom te veranderen.

We kennen en benoemen dus van slechts twee elementen een kwaliteit die men positief noemt, terwijl geacht moet worden dat de aanwezigheid van lucht en van aarde niet minder materie en vorm geeft aan de dingen dan vuur en water.
En de eigenschap van vuur lijkt ons meer bekend, omdat het hier­vandaan kennelijk opstijgt, en veel met zich meeneemt, en de dingen hiervan afscheidt en verdeelt; en vochtigheid, omdat die duidelijk door vuur wordt meegenomen en verminderd; en die van lucht wordt weliswaar niet minder meegenomen door vuur, maar daar lucht onzichtbaar is voor ons die erin wonen, blijkt die scheiding voor ons niet, zoals wel die van water, door dampen, wolken en regens.
Toch heeft lucht de grote kracht dat hij als enige lijkt te kunnen worden uitgerekt en samengedrukt, waarvan afhangen het terugspringen van plaatjes en ballen [<] enz., winden en ongetwijfeld andere dingen die me nu niet te binnen schieten of onbekend zijn.

[ 386 ]
De eigenschap van aarde is ook minder bekend. Want ook al verandert dit element niet minder van plaats dan water, zodat het door lucht en vuur moet worden gedragen, omdat er toch zo'n kleine hoeveelheid nauwelijks wordt afgenomen door veel vuur (en bijna altijd wel gemengd met water), is de kracht ervan voor mensen niet voldoende duidelijk; terwijl toch de kwaliteit van rook en het stekende daarin, zepen, de krachten van zouten, lijken af te hangen van aarde, tenminste grotendeels.
Aarde en lucht kan dus ook iets positiefs zijn, met veel eigenschappen, zoals water en vuur, en er moet ook een naam gezocht worden waarmee kan worden aangeduid het beroofd zijn van aarde en lucht in gemengde dingen.

[ Ned. ]

Maan

Hoe de Maan met haar vochtigheid inwerkt op water.

  Door iemand, van wiens dochter de hals bij elke nieuwe maan naar de linker schouder overhelde, werd mij aanleiding gegeven weer op te zoeken wat ik eerder heb geschreven [<] over de Maan en de Zon.

  De Zon verdunt met zijn stralen de lucht en maakt wind aan die kant waar de lucht het meest is verdicht. Wat de Zon de lucht instuurt is vuur dat, uitgezonden door de Zon, die het middelpunt van de wereld bezet, naar de zevende hemel, van alle kanten loodrecht wordt weerkaatst, en terugkeert naar de Zon, die met zijn voortdurende beweging zijn vuur van zich afschudt.


[ 387 ]
Ook lijkt de Maan moeder van het vocht, want bij nieuwe maan neemt de Zon het vocht ervan mee en werpt die het in het water, dat dan hetzelfde ondergaat als de lucht bij het inkomen van warmte. Hetzelfde gebeurt met licht van de Zon, dat bij nieuwe maan tegen de Maan wordt weerkaatst, want een weerkaatste straal brengt vocht van de Maan naar ons, en wel enigszins sterker, omdat hij met een rechte beweging krachtiger in het vocht van de Maan was binnengekomen, in tussentijden; schuin komt er slechts enig vocht naar ons met de weerkaatste stralen.

  Zo is het misschien meer geloofwaardig dat water opzwelt, dan met magnetisch trekken, waarvan ik ergens [<] heb gezegd dat het gebeurt omdat er tussen een magneet en ijzer veel deeltjes zijn die in het ijzerlichaam kunnen doordringen, en dat er dan weinig lucht is; en daarom worden zowel de magneet als het ijzer door de leunende lucht naar elkaar gedrukt.

Hoe aan de Maan haar vochtigheid wordt teruggegeven.

  Wanneer we nu zeggen dat vocht uit de Maan wordt gehaald doo de zonnestralen, is het noodzakelijk dat we ook zeggen op welke wijze dat aan de Maan wordt teruggegeven.

  Dit gebeurt vooral bij volle maan en nieuwe maan. Bij volle maan immers brengt de Zon, aan beide kanten van de Aarde vocht afnemend, dit in samenloop naar de Maan, te weten naar de zijkanten ervan, erboven en eronder. En aan de kant waar de Maan voor ons dan schijnt, daar worden de zonnestralen, vol met vocht van de Aarde, erdoor weerkaatst; en ze brengen naar de Aarde en de zeeën al wat ze met hun weerkaatsing kunnen verbreiden.
Bij nieuwe maan wordt het vocht van de Maan gevoed door zonnestralen, weerkaatst tegen de Aarde, die vocht ervan daar naartoe brengen; maar wat de Maan de hele tijd ontmoet en waarmee ze zich verbindt, dat zijn vochtige dampen die over de onmetelijke ruimte zijn uitgestrooid, die ze met zich meeneemt, daar deze immers eraan kleven wegens overeenstemming.

  En laat niet iemand denken dat de voortdurende beweging van de Maan met haar bijgevoegde dampen merkbaar vertraagd wordt. Want ook al lijken die vochten, die de Maan raken, terwijl ze zelf in rust zijn of in tegengestelde richting bewegen, wel iets af te nemen van de beweging van de Maan bij hun ontmoeting (zoals ik eerder ergens [<] heb uiteengezet), toch maakt de onmetelijke verhouding tussen de Maan en die vochten, dat niet gemerkt kan worden dat haar beweging in vele duizenden jaren verminderd is.
En het zou misschien niet absurd zijn die anomalie van de beweging van Zon, Maan en overige gesternten hieraan toe te schrijven, die anomalie, bedoel ik, die de Astronomen niet in regels kunnen vatten, en die alleen met vele eeuwen terug wordt waargenomen, zoals de Modernen vinden en de Ouden ook onduidelijk hebben opgemerkt.

Waarom het tegenpunt van de Maan ook zwelt.

  Verder zwelt niet alleen dat deel van de zee, dat direct tegenover de Maan ligt, maar ook het deel dat bij de tegenvoeters er tegenover ligt, volgens de mening van Stevin*). De reden hiervan is dat stralen van de Zon, directe of weerkaatste, met vocht van de Maan aankomend, en aan beide kanten langs de zijden van de arde scherend, worden gebroken naar het tegenpunt, zodat ze vocht brengen hetzij in het bovenste gebied van de lucht, hetzij erboven of eronder.


*)  Zie T. 1, p. 113 en T. 2, p. 317.  [Simon Stevin, Eertclootschrift, p. 179.]

[ 388 ]
Dit vocht wordt daar achtergelaten door vuur, dat wil zegen zonnestralen, of door elementair vuur of meegenomen door andere naar de Aarde komende stralen van sterren enz. totdat het naar de Aarde gebracht wordt. Zo zwelt dat deel van de Aarde waar de Maan boven ligt, en zijn tegenpunt, van vochten; maar de zijden aan elke kant nemen niet alleen niets op wegens de schuinheid, maar ze worden ook gedwongen, als de zonnestralen er doorheen gaan, op te geven wat ze aan vocht hebben.




Home | Isack Beeckman | 1627 v (top) | vervolg