Home | Beeckman | < Vertaling > | Brontekst | Index

Dispuut , kaas , rector , dieren , wolken , magneet , Maan , vuur ,
lichtbreking , Anima mundi , magneet , lichtdeeltje , wind


Isack Beeckman - 1627 v b



[ 1 ]   14 - [23] mei 1627

Dispuut bij de Ouden

De Ouden disputeerden oratorisch.

  Bij het begin van het derde Boek van Xenophon, in 'Peri paideias Kourou'*) werd ik niet weinig getroffen door die bespreking die er was tussen Cyrus en de Armeniër, en tussen dezelfde Cyrus en Tigranes, zoon van de Armeniër (die volgens Xenophon was omgegaan met een of andere Sofist, van wie Tigranes een hoge dunk had).
Toen kwam mij in gedachten dat de Ouden een andere manier van bespreken en disputeren hebben gehad dan formeel en logisch, namelijk dat ze hun leerlingen een of andere vraag voorlegden, waarop ze zich wel konden voorbereiden, opdat ze niet geheel onwetend zouden zijn over de aard ervan, maar die ze toch in aanwezigheid van de leraar met elkaar moesten bespreken en aan elkaar antwoord geven op wat er gezegd werd. Op de manier waarop mensen, ook uit het volk, bij welke voorgelegde vraag dan ook, deze heel dikwijls op elegante wijze bespreken en ter zake antwoorden.
En dat zij daarom door veel en aanhoudend toepassen iets hebben verworven, dat wij met talloze voorschriften niet bezitten, die misschien verhinderen dat we gelijk worden aan de Ouden, en niet zelden verwonderen we ons over rake antwoorden van mensen uit het volk.

  Een dergelijke oefening lijkt te moeten worden ingesteld door mij hier in mijn school, waarvan ik nu rector ben°), en ik voorspel dat het zo zal zijn dat ze daarmee veel verder komen dan met duizend voorschriften, op de Laijnse wijze, gematigd en kort moet dit gebeuren. Toepassing doet nauwelijks onder voor talent, en de toepassing laat de theorie mijlen ver achter zich.


[ *)  Engelse vertaling: Cyropaedia (Perseus). Bespreking in Wikipedia, Cyropaedia.
Lat.: De Cyri institutione libri I, II, VIII, Leiden 1627. Genoemd in de Schoolordre van 1625 (zie hierna p. 2) op fol. B.]

°)  De benoeming was op 20 februari, maar Beeckman schijnt zich pas in mei 1627 in Dordrecht te hebben gevestigd, zie p. 5 en p. 6.

[ 2 ]

Klassieken imiteren

Hoe we schrijvers kunnen nabootsen.

  Bovendien is mijns inziens wel veel waarde te hechten aan het nabootsen van goede schrijvers in de Latijnse taal, daar wij niets zeggen, ja zelfs ook niet kunnen zeggen, dan wat zij vóór ons hebben gezegd, en dit lijkt ook eigen aan talen.

Ten eerste dus moet de beste oefening zijn, wat de Staten vermelden voor de tweede klas*), namelijk Latijn vertalen in de volkstaal, en hieruit met gesloten boek daarin terug­vertalen. En dit moet niet even tussendoor gebeuren, maar deze oefening moet een lange tijd duren, totdat de oefening weinig of niets verschilt van het origineel.
Maar opdat het in het begin nauwkeuriger gebeurt, moeten maar weinig regels worden opgegeven om te vertalen en ze moeten terstond terug­vertaald worden; dan wat meer en ze moeten eveneens terstond terug­vertaald worden, enz.; dan weer weinig. Maar de tijd tussen vertaling in de volkstaal en terug­vertaling in het Latijn moet langer zijn, en zo kan tenslotte ook meer worden opgegeven en de tussentijd heel lang zijn.

Ten tweede moet aan de kinderen worden opgegeven een volzin of een brief, die ze over dergelijke materie moeten nabootsen, met behoud van dezelfde bijzinnen, zinsdelen en zinnen of dezelfde voegwoorden, of dezelfde naamvallen en tijden, of dezelfde delen van een rede met andere woorden, of deze op een of andere manier gecombineerd, of ook alle bij elkaar.

Ten derde moet de volgende oefening worden ingesteld als van het grootste belang: dat aan de leerlingen worden gedicteerd alle kenmerken van argumenten, zoals daar zijn van werkende oorzaken, materiële oorzaken enz., van subjecten, attributen, gelijkende enz. voorzover verscheidene Logici, en onder anderen Alsted in zijn Logica [<], diw bijeen­gebracht hebben; deze kenmerken, zeg ik, moeten ze bij het nabootsen behouden, om niet gedwongen te zijn nauwkeuriger te vragen welke soorten argumenten de schrijver heeft gebruikt, en andere van dezelfde soort te vinden, wat het begrip van kinderen bijna te boven gaat.

  En als ze dit gedaan hebben, zullen ze zonder dat ze het weten hun schrijvers nabootsen en zullen op dezelfde plaats als waarop zij het doen, de oorzaken, effecten, gelijkende en tegengestelde worden gezien.


*)  Schoolordre gemaeckt ende gearresteert by de Heeren Staten van Hollant ende West-Vrieslant over de Latynsche scholen binnen denselve Lande (Den Haag 1625), [2e klas: "prima Logicae rudimenta" op fol. A4v, vertalen op fol. Br]; zie de 'Biographie' in T. I, p. XVI, n.5.
Er waren zes klassen, waarvan de eerste (hoogste) gedeeld kon worden in een onderste (trivium: Grammatica, Dialectica, Rhetorica) en een bovenste voor het "het begin van de vastere Filosofie", met de 'Physica' van Magirus [<], de Ethica van Walaeus, de Arithmetica van Gemma Frisius, Sphaerica van Sacrobosco, geschiedenis van Florus en Justinus en aardrijkskunde uit Mela of Dodoens [De sphaera, 1584] en de belangrijkste kaarten van Ortelius.

[ Bij het 'trivium' vermeldt de Schoolordre de Logica van Keckermann door Burgersdijk besproken ("meer de toepassing dan spitsvondigheden"), van Cicero de Miloniana, of oraties van Sallustius, gedeelten van Livius, Curtius, van Horatius de Oden of Ars poetica, van Homerus liber I, V, IX, of iets van Euripides.
Hierna (p. 19) zegt Beeckman dat hij les gaf in de 'triviales'.]


Kaas

Het laatste ingenomen voedsel gaat het eerst uit de maag.

 *    Galenus lijkt te schrijven*): wie kaas heeft gegeten vóór het eten van ander voedsel, heeft dan meer samengetrokken en tragere ingewanden gekregen, maar dezelfde persoon, als die kaas heeft gegeten ná ander voedsel, heeft die ingewanden veel losser gekregen. Dit lijkt zo begrepen te moeten worden: niet onmiddellijk voor of na ander voedsel, maar met enige tijd tussen het eten van kaas en van ander voedsel.
Want daar de maagportier niet in de bodem van de maag zit, maar op een hogere plaats, is het noodzakelijk dat hetgene dat op dezelfde tijd het laatst wordt ingenomen, als eerste wordt uitgedreven; en wat het eerst wordt ingenomen, gaat als laatste eruit, en daarom gaat kaas die als eerste wordt ingenomen (tenzij die uit de maag verdreven is voordat ander voedsel wordt ingenomen) als laatste eruit en is die in de ingewanden altijd op een hogere plaats, en wordt die als laatste door afscheiding uitgedreven.   [>]


*)  De passage is niet teruggevonden.
[ Wel gevonden in Schola Salernitana, Par. 1625 (Sectio 2, cap. 4, 'De cibis vitandis'), p. 110-111:  
... men zegt gewoonlijk: Kaas is wat niet elk verdragen kan, daar 't alles verteert, behalve zichzelf dan.
... zoals Galenus in liber 3 cap. 6 van De locis affectis schrijft, doet hij gemakkelijk melancholisch vocht ontstaan.  [cap. 7, ed. 1565: fol 18v, F15: "Vetus deniq; caseus ..."]
... Toch is echter die welke tussen die twee, namelijk de jonge en de oude ... het midden houdt ... die is in elk geval veel en veel beter dan alle overige.
Maar hij moet na ander voedsel als laatste worden ingenomen, en in een zeer kleine hoeveelheid, anders bezwaart ook die de maag, evenals de overige kazen, hij belemmert de vertering, en stopt de ingewanden ...
Dit werk was in bezit van Beeckman, zie veilingcatalogus, Dordr. 1637: Med.8vo.15. De indeling is ongebruikelijk, zie hier.]

[ 3 ]
Hoe kaas de ingewanden losser maakt en andersom.

Maar wanneer kaas na ander voedsel terstond in de maag wordt gelaten, gaat die als eerste van al het voedsel er uit, daar die het dichtst bij de maagportier is, en door zijn buigzaamheid en taaiheid snoert hij de ingewanden dicht, zodat het volgende andere voedsel langzamer daalt dan gewoonlijk. Om een geheel andere reden dan Galenus heeft geschreven, tenzij moet worden begrepen dat er een tussentijd is, zoals ik zei, tussen het eten van de kaas en van ander voedsel.
Wie het wil kan het ondervinden, en die moet tijdens een en dezelfde maaltijd, die ongeveer een half uur duurt, aan het eind pruimen eten, dan zal die of terstond koliekpijn voelen, of even later zachtere ingewanden dan gewoonlijk.

[ Ned. ]

[ 5 ]

Rector in Dordrecht    

Te Dort ben ik als rector geïnstalleerd.

  Op 2 juni 1627 ben ik in Dordrecht geïnstalleerd als rector van de Latijnse school, waarbij de curator Balthasar Lydius*) een feestrede hield, en ik na hem een openbare les gaf in de fysica, Over figuren met gelijke omtrek [>]. De gehoorzaal was vol met toehoorders.
Op de volgende dag heeft Jonas Proost met ongeveer hetzelfde doel, in tegenwoordigheid van curatoren en andere toehoorders (hij was namelijk onze leerling geweest), met lof voorgedragen.


  *)  Balthasar Lydius (1576 - 1629) [portret], predikant (gedelegeerde bij de synode in 1619), en curator van de school.

[ Ned. ]

[ 7 ]   16 juni - 18 aug. 1627

Rust voor zieken

Hoeveel rust waard is bij ziekten.

  Het voordeel van rust lijkt mij bij zieken groter dan de commentatoren in Schola Salernitana [<,>] vermelden. Want zij spreken over rust in het algemeen, die noodzakelijk is, maar de Schola spreekt over die welke vereist is bij ziekten. Daar staat immers: als je geen geneesheren hebt*); nu wenst niemand geneesheren, zolang die goed gezond is.

  Rust dus, ook zonder slaap, helpt de vertering van verkeerde vochten, die ziekte veroorzaken. Want de geest [spiritus] die door beweging naar de buitenkant wordt gebracht, waar geen ziekmakende materie is, wordt door rust bij het hart gehouden en bij aderen, waarin verwijderende vochten zitten. Maar beweging, ook bij gelijk­blijvende warmte, is een belemmering voor de vertering van ziekmakende materie. Want vertering vereist een onbeweeglijk subject.

Bewegende eieren worden langzamer gekookt.

Zo worden bewegende eieren in kokend water langzamer gekookt, want materie die van plaats verandert biedt zich met een steeds ander deel aan de warmte aan, waardoor het komt dat warmte die zich al een weg gebaand had om door te dringen tot het binnenste van wat gekookt moeet worden, op die manier geen resultaat heeft en gedwongen wordt in een ander deel een andere weg te nemen, en deze gebaande weg niet vindend, steeds in evenwicht is met andere warmte.
De warmte is namelijk niet zo dicht en overal aanwezig, dat er niet elders minder, ja zelfs geen warmte is, volgens mijn opvatting over lege plaatsen die met de dingen vermengd zijn°).

Zweet vergeleken met transpiratie.

  Rust versnelt dus de vertering van ziekmakende materie en op een andere manier dan slaap. Want deze verteert slechts en sluit de buitenste poriën. Al vloeit er namelijk zweet naar buiten, dit gebeurt soms door aderen, niet door een zo overvloedige onmerkbare transpiratie als bij rust, waarbij de poriën aan de buitenkant meer open staan door een of andere invloed van de geesten [spiritus].
Tijdens de slaap is de vertering dus groter dan de transpiratie, tijdens rust en wakker zijn is de verhouding van transpiratie tot vertering groter. Ik heb dus niet gezegd dat er meer wordt getranspireerd in tijd van rust dan in gelijke tijd van waken (want dit is voor mij nog niet duidelijk), maar dat de verhouding groter is.


  *)  Ed. 1605, p. 7 en 10.   [Ed. 1625, p. 15 en 17, met dezelfde tekst.]
  °)  Zie T. 1, p. 23-25, 79, 158, 200, 280-1 en T. 2, p. 236 en 254 [Fr. Bacon gelooft het niet].

[ 8 ]
  Slaap is dus noodzakelijk, maar niet voortdurend of te lang; en een volgende steeds waakzame rust verdrijft ook dat wat binnenin het lichaam was opgehoopt buiten de aderen door de poriën van het gehele lichaam heen. Ja zelfs als de poriën groter zouden zijn tijdens de slaap, of gelijk aan die in waakzame toestand, zou uit de poriën geen zweet komen, maar een uitwaseming; maar nu, wegens de kleinheid van de poriën van de huid, verdicht damp die daaraan kleeft zich tot zweetdruppels.
Bij beweging echter worden de buitenste meer geopend dan de inwendige, en daarom wordt het verteerde minder weggehaald en in bewoging gebracht. Drie uur van steeds waakzame rust is dan het meest geschikt voor de poriën overal, en daarom het meest nuttig voor zieken; slaap is ook nuttig, en beweging is op generlei wijze nadelig.

[ Ned. ]

[ 10 ]

Zien

Of sommige dingen in de verte duidelijker te zien zijn dan nabije.

lijnen   Gegeven de rechten AB, CB, AC, DE; en B is het oog; AC en DE zijn twee zichtbare voorwerpen; AB en CB lichtstralen en tussen die AB en CB kan een aantal lijnen worden getrokken naar B.
Gevraagd kan worden of AC niet duidelijker kan worden gezien dan DE.

  Ik antwoord: niet duidelijker, maar het kan zijn dat de afstand zodanig is dat D en R niet te zien zijn, maar A en C wel, of beter de hele AC, dat het geheel duidelijker te zien is dan DE, dat wil zeggen te herkennen is, als beide de vorm hebben van een mens enz.


[ 11 ]
  De reden is omdat de stralen niet stromen vanuit het oog. Dan zouden immers naar AC geen stralen worden uitgezonden die niet door DE heen zouden gaan wanneer die er tussen werd gezet; en daar wegens de grotere afstand sommige stralen, door de lucht weerkaatst, afwijken van AC, zal AC noodzakelijker­wijze moeilijker gezien worden dan DE.
Maar daar de stralen waarmee het zien gebeurt, stromen vanuit het zichtbare voorwerp en van een willekeurig punt naar datgene waarop de stralen geworpen worden, komen er meer stralen naar B uit AC dan uit DE, aangezien er op AC meer punten A zijn, waardoor het licht kan worden weerkaatst, dan op DE.
Er worden dus onder dezelfde hoek meer ver verwijderde punten gezien dan nabije, en daarom hebben degenen die vanaf een toren naar de Aarde kijken te maken met iets dat niet opgelost is.

[ Ned. ]

Tweeklanken

Tweeklanken zijn lettergrepen.

  Tot Rotterdam den 23en September.

Hieronymus Fabricius zegt in cap. 12 van het boek de Locutione*) dat tweeklanken voortkkomen uit een verbinding van klinkers. Maar ik denk dat tweeklanken niets anders zijn dan lettergrepen, aangezien alle tweeklanken komen uit de klinkers i of u, die niet minder medeklinkers genoemd lijken te moeten worden wanneer ze achteraan gezet worden, dan wanneer ze voor klinkers worden gezet. Hoe verschilt immers ab van au of ai wat betreft de aard van een lettergreep?


*)  Hier. Fabricius [>], de Locutione et ejus instrumentis Liber (Venetië 1601, Padua 1603); en Tractatus quatuor (Frankfurt 1624), met 2: 'de Locutione & ejus instrumentis' (p. 109), 3: 'de Brutorum loquela' [deze ed. in Cat. 1637: Med.folio.3].

[ 12 ]
  Dezelfde zegt dat er maar vijf klinkers zijn. Maar de Griekse è zou de zesde klinker kunnen zijn en er zouden er meer bedacht kunnen worden en vastgesteld door nabootsing van wilde dieren, als de uitspraak ervan niet moeilijker zou zijn, die door gebruik toch makkelijker zou worden; wat echter niet nodig lijkt, omdat deze vijf zowel de gemakkelijkste zijn als voldoende voor de uitdrukking van alle zaken.

Wilde dieren

Hoe wilde dieren elkaar begrijpen.

  Alle wilde dieren van dezelfde soort begrijpen elkaar over zaken die bij hen opkomen*). Zoveel als ze zelf weten kunnen ze dus aan anderen aanduiden met kijken, beweging, de stem enz., op de manier waarop mensen aan andere mensen die de taal niet kennen veel aanduiden met gebaren, die van nature iets aanduiden. Door huilen geven ze immers aan dat ze bedroefd zijn, door lachen dat ze blij zijn enz.
En het lijkt onbetwistbaar dat, op de manier waarop mensen elkaar door gewoonte en vertrouwdheid meer dingen kunnen aanduiden, ook wilde dieren die lange tijd samen leven, elkaar veel beter begrijpen dan die welke elkaar nooit hebben gezien; dan zijn ze immers al in de praktijk gewend geraakt aan de tekenen van hun soortgenoten, waarmee die aangeven dat er woede komt enz., liefkozing, honger, enz.


*)  Fabricius 1624, 'De brutorum loquela', p. 123.

Stem

  Geluid wordt in het strottenhoofd scherp, zwaar en gemiddeld. Er is ook een bepaalde kwaliteit bij die aangeeft welke materie er klinkt. En deze kwaliteit verdwijnt wanneer het geluid door de keel gaat en wordt verduisterd door een volgende kwaliteit van de keel, die blijft bestaan; en om deze kwaliteit wordt het dan genoemd een stem. Zo verschilt de stem van een citer van de stem van een luit, hoewel het geluid van beide hetzelfde is; want de snaar van beide kan van dezelfde scherpte zijn enz.
Een verschillende stem maakt klinkers naar gelang de keel, van vorm veranderend met spieren, nu eens deze, dan weer die stem afgeeft. Als iemand immers de keel zo zou kunnen vormen zodat het voor de toehoorders de stem van een citer zou lijken, zou die een nieuwe klinker maken; en de kwaliteit van een luit een andere, en zo tot in het oneindige. Bij de klinkers komen (zegt Fabricius ab Aquapendente)*) met beweging van de buitenkant van de tong, lippen, tanden enz. de consonanten, waarmee elke spraak ontstaat.


*)  Fabricius 1624, 'De locutione', p. 96 e.v.

Ritme

Trocheïsch gedicht door pauzes te onderscheiden van jambisch.

  Misschien heeft iemand zich afgevraagd wat de reden is waarom een gedicht in jamben zoveel verschilt van een gedicht in trocheeën, zodat een trocheïsch gedicht geschikt is voor dansen, maar een jambisch gedicht helemaal niet? Want als er één lettergreep wordt weggenomen uit het trocheïsche, wordt het vers jambisch, zegt Scaliger [<,>], in Poetices, Lib. 2, cap. 31*).

  Ik antwoord dat dit gebeurt wegens de pauzes tussen de versvoeten. Die maken immers dat het verschil blijkt. Want in het trocheïsche is de eerste lettergreep lang, de tweede kort; dan volgt een pauze, daarna weer een lange en een korte, zodat er altijd iets korts volgt op iets langs, op de manier waarop een sprong gaat. Daarbij wordt immers eerst gestegen, dan gedaald.


*)  Julius Caesar Scaliger, Poetices libri septem (Apud Joannem Crispinum, Gen. 1561). [Apud Antonium Vincentium, Lyon 1561.]

[ 13 ]
In jambische verzen echter is de eerste lettergreep kort, de tweede lang; dan is er een pauze, en altijd wordt na een rust weer begonnen met een korte lettergreep. En trocheïsch verandert in jambisch als een lettergreep wordt weggelaten, omdat meestal geldt: zoals we een vers beginnen, zo maken we het af.
Dus als de eerste lettergreep kort is, gaat het jambisch verder, maar als die lang is, trocheïsch, ofschoon ook een jambisch vers trocheïsch genoemd kan worden en omgekeerd, namelijk als de eerste lettergreep voor de tweede gehouden kan worden, dat wil zeggen als na we na de eerste lettergreep rust houden, wat ik in veel gezangen heb opgemerkt, waar dit noodzakelijk is. Omdat er in het begin een pauze is, dan volgt een noot die de helft van de maat uitmaakt; en de overige noten tot aan het eind vullen hele maten; dus er moest begonnen worden met het opheffen van de hand.

  De pauzes maken dus het onderscheid tussen trocheïsche en jambische verzen en brengen affecten aan op grond van de verschillende maat van het gedicht. Maar in het Nederlands doen trocheïsche en jambische met het accent hetzelfde als wat in het Latijn en Grieks gedaan wordt met de lengte van de lettergrepen, zodat een scherpe geldt als een lange.

Wolken drijven of zinken

Stijgen en dalen van lichamen in vocht.

  Wat opstijgt in vocht, zoals in water, stijgt ook in de lucht zo lang op, totdat het aan het bovenste oppervlak is gekomen, tenzij het vocht ongelijke delen heeft. Zo blijft wat in de lucht opstijgt doorgaan met opstijgen, tot aan de bovenkant ervan, tenzij het bovenste deel dunner is. Dus degenen die stellen dat er geen vuur is boven de lucht, moeten erkennen dat de bovenste wolken drijven aan het oppervlak van de lucht, zoals een schip in water.
Maar ik, daar ik gezegd heb dat dit vuur van de Aarde opstijgt naar het bovenste van de lucht: dat maakt dat deel daar warm en verdunt het; als het verdund is draagt het de wolken niet, maar die dalen tot aan het middelste gebied, en als ze al dalend hier doorheen zijn gegaan, bereiken ze de lucht die verdund is door weerkaatsing van de zonnestralen; zodat ze heel snel door deze ruimte vallen tot aan de Aarde, omdat de lucht des te dunner is naarmate hij dichter bij de Aarde is.

  Zie wat ik hierover uitgebreider heb genoteerd in een ander boek [<].   [>]


[ Ned. ]

[ 16 ]

Dichte lucht op ijlere

Waarom de middelste lucht boven de ijlere onderste kan staan.

 *    Men moet zich er niet in het minst over verbazen waarom koudere (en daarom dichtere en zwaardere) lucht op de onderste staat, die ijler is gemaakt door weerkaatsing van de stralen van de Zon [<]. Zo wordt immers water op wijn geplaatst, terwijl het zwaarder is, zonder menging van beide.
Bovendien neemt de dichtheid van lucht geleidelijk toe, zodat die slechts even verschilt van de meest nabije plaats en daarom kan de ene weinig doen op de andere. En ook al komt bij een zeer hevige beweging van de gehele lucht soms een deel van de ijlere lucht boven, dat deel wordt toch terstond koud, en een ander deel dat lager komt wordt ijler door oorzaken die voortdurend bij die plaatsen behoren.

Lichtreflectie

Wat voor licht weerkaatst wordt enz.

  Door lichamen weerkaatst licht gaat daar vandaan ongelijkmatig terug, volgens de scherpe punten en poriën die er zijn in die lichamen; dat wil zeggen dat de gedeelten die worden weerkaatst door een poreus deel van een lichaam meer verstrooid zijn, en door een dichter deel dichter aaneengesloten. Van een scherpe punt komt ander weerkaatst licht dan van een holte.
Hetzelfde gebeurt ook op een lichtgevend voorwerp zelf. Daar vandaan stromen namelijk nu eens dicht opeenvolgende, dan weer meer zeldzame deeltjes; dat wil zeggen: wanneer een dicht deeltje van het lichtgevende voorwerp uiteenvalt, verschijnt er ander licht dan wanneer een los deeltje uiteenvalt, en in beide gevallen verschilt het licht, dat van elk van beide komt, van elkaar. Zo verschilt het licht van de Zon van het licht van een kaars, en het licht van vlammen onderling.

[ 17 ]

Magneet

Of een magneet een lichamelijke uitvloeiing geeft.

 *    Den 8en October.

  Toen ik vandaag voor het eerst van de heer Colvius*) het boek van Gilbert ter lezing ontvangen had, zag ik dat deze over de magnetische kracht het op sommige punten met mij eens is, zoals ik mijn mening elders heb gegeven [<], die is wat hij zelf naar voren brengt over de aantrekking van barnsteen in cap. 2, Lib. 2.°)

  Wat hij echter zegt in cap. 4  [p. 67], dat het uitvloeisel van een magneet niet lichamelijk is, komt niet met mijn mening overeen. Want ik denk dat de sterren in de magneet Aarde lichamelijke geesten [spiritus] sturen, die, door er uit te gaan langs de weg waarlangs ze er zijn ingekomen, de Aarde steeds naar dezelfde hemelstreek gericht houden.
Andere dingen over de magneet staan ergens uitvoeriger [<].

Waarom een magneet aan ijzer meer geeft dan hij zelf heeft.

  Dezelfde zegt in hetzelfde hoofdstuk 4 [p. 69], dat een magneet aan ijzer een grotere aantrekkings­kracht geeft dan hij zelf heeft, omdat als een ijzeren sleutel op een grote magneet gelegd wordt, erbij gebracht ijzer de sleutel van de magneet afneemt en zo lang vasthoudt als het bij de magneet is.
Maar dit gebeurt niet omdat het ijzer een grotere kracht heeft gekregen, maar die wordt aangetrokken omdat hij lichter is; en hij wordt vastgehouden omdat het uitvloeisel van de vast opgestelde magneet voortdurend naar het vast opgestelde ijzer gaat door de beweeglijke sleutel, met zich meenemend datgene waarin het voor het eerst is, wanneer het zich verenigt met het vast opgestelde ijzer, dat onbeweeglijk is.
De magneet kan namelijk de sleutel niet aantrekken wanneer er verderop ijzer is, waarmee zijn geesten verenigd moeten worden, zodat ze in de eerstvolgende sleutel niet stil houden, maar daarmee verder doorgaan naar het grote ijzer dat veel van zijn geesten kan opnemen en ze daar houden.

  Gloeiend ijzer wordt door een magneet niet aangetrokken, omdat de poriën ervan gevuld zijn met vuur, zodat die geest daar niet in kan komen, maar als dat afgekoeld is staan ze weer open om die geesten te ontvangen.
En een gloeiende magneet wordt bedorven, omdat met het vuur die dunne geest er uitgaat naar buiten, en die vergaat als hij verstrooid wordt in de lucht. Dit was namelijk die geest die, uit de magneet vloeiend, de ruimte vult tussen magneet en ijzer, zodat ertussen niet zoveel lucht is als elders, aangezien deze magnetische geest natuurlijk een deel van die ruimte inneemt, en daar die gretig door het ijzer ontvangen wordt (dat wil zeggen wanneer de poriën van het ijzer met die geest overeenkomen), verhindert die geest niet dat het ijzer of de magneet zelf door de op hun achterkant leunende lucht naar elkaar geduwd worden door die ruimte heen.
Maar die staat hiervoor uitgebreider [<].   [>]


*)  Andreas Colvius (1594 - 1671) studeerde theologie in Leiden en Genève, en werd eerst predikant in Rijsoord. Van 1622 tot 1627 verbleef hij in Italië; in 1628 werd hij benoemd als predikant van de Waalse kerk in Dordrecht. Hij had veel belangstelling voor de exacte wetenschappen, en correspondeerde later o. a. met Descartes, Vossius, Huygens.  [Zie 'Biographical Lexicon' (255-7), in Th. Verbeek e.a., The Correspondence of René Descartes: 1643, Utrecht 2003.]   [>]
°)  William Gilbert, de Magnete magneticisque corporibus, et de magno magnete tellure Physiologia nova (Londen 1600) [Engl. 1900]. Zie p. 46-60 en vooral 55-56 ['effluvia';  sucinum - barnsteen].
[ Veel informatie in: David P. Stern, 'The Great Magnet, the Earth'.]

[ 18 ]
  Een magneet trekt in de lengte geplaatste naalden zodanig aan, dat hij de laatste niet zou aantrekken als de andere er niet tussen geplaatst zouden zijn, omdat (zoals ik gezegd heb) die geest makkelijker door poriën van ijzer gaat dan door die van lucht [p. 70].

  Door roest aangetast ijzer wordt niet aangetrokken, omdat de poriën ongeschikt gemaakt worden voor het opnemen van magnetische geest.

  Door een ijzerplaatje heen trekt een magneet nauwelijks een erbuiten geplaatste naald aan, omdat bijna alle geest door het plaatje wordt geabsorbeerd; alle geest, bedoel ik, die tegelijk kan uitvloeien [p. 83].

magneet met wapening   Een magneet met een wapening trekt sterker aan omdat alle kracht wordt verzameld in dat deel. Alle geest gaat namelijk naar die ijzeren kegel en daar doorheen breekt hij tegelijk naar buiten [p. 88, met figuur].

  De werking komt van de gehele magneet, niet alleen van het oppervlak, omdat de poriën ervan overal geschikt zijn om de geesten door te laten. Het ijzer wordt dus ook beïnvloed door het centrum van de magneet, maar het meest door delen dichterbij en het wordt gestuurd volgens de meerderheid van de geesten die naar het ijzer gaan.

Aarde

Of de Aarde beweegt om een reden.

 *    Als Gilbert tenslotte zegt [p. 225] dat de beweging van de Aarde is zoals die aan de sterrenhemel, dat wil zeggen door een verbazende ingeplante magnetische kracht, opdat ze niet vergaat door de voortdurende gloed van de Zon*), lijkt hij dan niet aan de Aarde een intelligentie toe te schrijven? Dat is een filosoof onwaardig. Hij weet natuurlijk niet hoe dat onlichamelijke (zoals hij het noemt) waar ze in is en dat er buiten is, haar kan doen bewegen; wat dit tot een gemis maakt enz.
Hoeveel te beter heb ik het zelf: dat de Aarde door God eenmaal in beweging is gebracht en nooit tot rust komt, omdat ze met de lucht enz. in het luchtledige om denkbeeldige punten beweegt!
Maar zie over deze zaak hiervoor, tot vervelens toe [<].


[ *)  Vergelijk Nicholas Hill, Philosophia epicurea (Par. 1601, Gen. 1619), p. 122: "De afstand tussen aarde, maan, overige planeten en zon is zo groot als vereist wordt om de kracht van de zeer intense warmte te matigen, en ze kunnen niet de vernielende straling van de zon verdragen of verduren als ze zich niet zouden beschermen met beweging en draaiing ...".
(Het werk komt voor in de veilingcatalogus van Beeckmans bibliotheek, 1637, 8vo.120.)
Aangehaald in: Christoph Sander, Magnes: Der Magnetstein und der Magnetismus in den Wissenschaften der Frühen Neuzeit (Brill 2020), p. 340, waarbij ook Stevin en Beeckman worden besproken als lezers van Gilbert.]


Oratorische oefening

Mijn uiteenzettingen vergelekn met die van Melchior Junius.

  Den 9en Octob.  Vandaag liet de heer Francken [>] mij zien Exercitia oratoria van Melchior Junius*), die zeker op veel punten overeenkomen met mijn uiteenzetting [<], waarvan ik dacht dat ik die als eerste op een school had ingevoerd.

  Ze verchillen echter hierin, dat veel van zijn oefeningen zo in dialoogvorm zijn gemaakt, dat leerlingen ze niet zelf hadden kunnen schrijven met alleen een aanwijzing van de leraar, maar het was noodzakelijk dat hij niet alleen de voornaamste argumenten voorschreef, maar dat hij ook de dialogen zelf verbeterde. Hij heeft ook bijna hele redevoeringen, op de manier waarop ze gewoonlijk in vergaderingen worden gehouden.
Maar ik schrijf iedereen slechts een enkel argument voor om uit te werken en te bevestigen, opdat de studenten een uiteenzetting begrijpen als een heel klein deel van een redevoering, en dat een redevoering wordt gemaakt door samenvoeging van zulke delen. Want ik leer ze niet hoe te handelen bij een toestemming van Senatoren, maar op welke wijze bij gedeelten wordt gekomen tot zo'n handeling; een senator zal immers nooit tevreden zijn met een enkel argument.


*)  Melchior Junius (Wittenbergensis, eloquentiae ibidem professor), Orationum quae Argentinensi in Academia exercitii gratia scriptae ...propositae fuerunt (Straatsburg 1620, T. 2, eerder 1592).

[ 19 ]
Mwlchior heeft dus overal bijna gehele voordrachten, maar ik heel kleine delen die elkaar aanvullen, volledig behandeld. Op deze manier stapelen de kinderen niet teveel argumenten op, die dunnetjes en vruchteloos behandelend, maar blijvend bij één argument bedenken ze alles wat ze tot een uitwerking maken; wat later gemakkelijk bijeen te brengen is, als alle uiteenzetiingen samengevoegd worden tot één voordracht.

  En Melchior heeft niet aan allen tegelijk kunnen voorzeggen wat gezegd moest worden, want hij kon ook niet zelf weten welke argumenten de een of de ander zou gebruiken, maar het was noodzakelijk het door de ene student samengestelde eerst te laten zien aan een ander om te weerleggen en zelf voortdurend bezig te zijn met het indelen van hun argumenten, of het was noodazekelijk dat andere uitgebreidere samenvattingen zijn voorgezegd dan in het werk blijkt.
Maar ik houd me geheel in, na weinig woorden te hebben voorgezegd, zodat zij onmiddellijk van kinderen tot toehoorders worden; ik gedraag me ook als toehoorder, terwijl ik me niet minder dan een ander vermaak met een voordien niet geziene redevoering. En de tegensprekers van Melchior Junius antwoorden zodanig op elkaar, dat het zeker is dat ze niet op deze manier op één tijdstip door studenten zijn gehouden, maar dat hij zelf alles verbeterd heeft en geschrapt; wat minder overeenkwam en andere dingen bijgevoegd om aan te vullen wat niet voldoende was weerlegd, wat ook gemakkelijk te bewijzen zal zijn met de eenvormigheid van de stijl.
Hoe het ook zij, hij laat voldoende zien dat hij bij zijn leerlingen echt de weg heeft aangehouden om goede vorderingen te maken.

  Dit verschilt ook hierin van mij, dat hij academici onderwijst, en ik slechts leerlingen van de triviale school.


[ Ned. ]

[ 24 ]

Holle Maan?

Maan vergeleken met bol die in lucht vanzelf opstijgt.

  Degenen die denken dat alles geneigd is naar de Aarde te gaan (die het middelpunt van het heelal wordt genoemd) moeten zich noodzakelijk afvragen waarom de Maan niet naar ons omlaag valt [<,>]. Toch zouden zij kunnen antwoorden dat de Maan veel lichter is dan de ether [<], ook al is ze lichamelijk en zichtbaar (met dat deel waarmee ze zichtbaar is, is ze weliswaar zwaarder, maar met dat deel, niet van de gehele Maan, maar slechts van de buitenkant; want, zegt men, de Maan is niets anders dan een soort glazen bol; en het binnenste is of niets, of een lichaam veel lichter dan de ether), zij zouden het volgende kunnen aanvoeren:

  Ofschoon de Maan een groot oppervlak heeft, is het klein ten opzichte van het binnenste, waardoor het zo is dat het lichaam dat in de Maan is en daar stroomt, in lichtheid de lucht en de ethers, die daar zijn, meer kan overtreffen dan de ether het glazen oppervlak ervan overtreft.
Ten tweede wat ik eerder ergens heb geschreven [<], dat er een bol gemaakt kan worden die hier in de lucht vanzelf opstijgt, en wel als die van stevige materie zou zijn en dun, waarvan een grote bol gemaakt zou worden, en als er meer lucht uitgezogen zou worden dan deze materie weegt.
Maar uit een kleine bol zou bijna alle lucht gezogen moeten worden, welk luchtledige de natuur niet zou verdragen, maar ook zijden van de stevigste materie zouden ineenvallen wegens de vlucht voor vacuüm, of liever ineengedrukt worden door de leunende lucht.
Uit een zeer grote bol echter, zoals de Maan is, zou zelfs nog geen duizendste deel van de lucht moeten worden weggezogen; er zal dus nog zoveel lucht in de Maan blijven dat deze alleen door de uitzetting, waartoe hij in staat is, in evenwicht gehouden kan worden, en dat de vlucht voor vacuüm weinig of niets zou kunnen doen tot vernieling van de zijden, dat wil zeggen het glazen oppervlak.

  Aanleiding voor deze overdenking heeft gegeven George Ent, die enkele jaren geleden met lof aan onze Rotterdamse school is afgestudeerd en die nu, na enige tijd aan de academie van Engeland te hebben verbleven, naar mij is teruggekeerd om meer gerijpt de rest van de studie in de filosofie, die hij toen niet had gedaan, in enkele weken af te maken.

  Tertio 'kal'. Novemb. [30 oktober] 1627.


*)  George Ent (1604 - 1689) werd in 1636 doctor in de medicijnen (Padua), doceerde vanaf 1638 in Oxford, en was vriend van Harvey [>]. Hij publiceerde Apologia pro circulatione sanguinis (London 1641) tegen Aemilius Parisanus, en verzorgde de uitgave van Exercitationes de generatione animalium, Lond. 1651, Amst. 1651.  [ Georgius Entius, Opera omnia medico-physica, Leiden 1687.]
Add. in T. 4, p. 345: Dictionary of National Biography (1885-1900), p. 377: "He was sent to school at Rotterdam, where James Beckman was his master".

[ 25 ]

Vuur boven de lucht

Vuur boven lucht is oorzaak van zwaarte in dingen en van grotere warmte en koude bij ons.

 *    Eerder hebben we ergens [<] gezegd dat er boven de lucht vuur is, en dat het daar overal heen wordt verspreid en dat het wordt gevoed door vuur of ontvlambare stof die voortdurend opstijgt vanuit de Aarde; en dat dit vuur de oorzaak is van de beweging van zware dingen naar het middelpunt van de Aarde:
Immers, hoe meer substantie een ding in zich heeft, hoe meer het door dit vuur wordt getroffen en naar het midden geduwd, omdat dit vuur rondom de Aarde boven het oppervlak van de lucht brandt, en daarom het hevigst straalt naar het middelpunt van de Aarde.

  Nu echter zeg ik dat dit vuur de oorzaak is van grotere en kleinere koude en warmte in de lucht. Want wanneer alle sterren heet zijn (zoals ik eerder vaak heb bewezen [<]), kunnen ze niet de warmte vermeerderen of verminderen behalve door een vermeerderde of afgenomen hoeveelheid van stralen die op één tijdstip en op één plaats samenkomen. Maar wanneer alle sterren van de achtste hemel vaste sterren zijn, gaat het met de krachten ervan op een zekere tijd van het jaar noodzakelijk op dezelfde wijze; dus alleen de planeten (die in elke tijd van het jaar worden gezien) veroorzaken afwisseling, dat wil zeggen: op de dag waarop de Zon in de eerste graad van Steenbok is, kan het dit jaar meer of minder koud zijn dan in een ander jaar.
Maar tot nu toe heeft niemand zich tevreden gesteld met deze overdenking, en niemand kon op deze wijze de toekomstige weersgesteldheid ten aanzien van koude en warmte beter voorspellen, dan winden en regens; wat ik zelf toch hiervoor heb besloten te proberen, misschien als eerste, zoals te zien is in het vorige boek*).

  Niettemin geeft dit vuur, waarover ik het heb, toch aanleiding erover na te denken of het niet zelf de oorzaak is van deze verandering in de lucht. Want wanneer er veel ontvlambare uitwaseming boven de lucht is verzameld, is het bij ons warm, omdat veel stralen vandaar naar ons worden neergeworpen, onzichtbaar (want de stralen van dit vuur zijn teveel gezuiverd om nog licht te kunnen opwekken), en daar de verzameling van deze uitwaseming opkomt uit krochten en een wisselende indeling van de Aarde, is het geen wonder dat de afwisseling van het weer ten aanzien van warmte en koude even onzeker is als de beweging van winden, die voortkomen uit dezelfde oorzaak.
Hierbij komt dat in die tijd dat de sterren helderder verschijnen en de lucht minder bewolkt verschijnt in de winter, de grootste koude voorkomt, naar men zegt; ja zelfs voorspelt het volk hiermee een toekomstige koude. Maar als de stralen van de hemel de oorzaak van deze afwisseking zouden verschaffen, zou het tegengestelde gebeuren. Want hoe meer de instroom van de stralen (die allemaal warm zijn, zoals gezegd) door wolken ertussen zou worden verhinderd, des te kouder zou de lucht zijn.   [>]


*)  Zie voor Beeckmans weerkundige waarnemingen T. 1, Avertissement, p. xxxvi-xxxvii, p. 30.n.

afbeelding Megenberg: vuur boven lucht[ Vuur boven de lucht en onder de Maan, afgebeeld in:
Konrad von Megenberg, Das Buch der Natur, Augsburg 1481 (geschreven ca. 1350).

De uitleg erbij (fol. 24) noemt tien hemelsferen:
empyreum voor de gelukzaligen,
kristallen hemel,
firmament,
de zeven bewegende hemelen van de 'planeten' Saturnus, Jupiter, Mars, Zon, Venus, Mercurius, Maan.

Op fol. 28v de vier elementen vuur, lucht, water, aarde; het eerste stijgt op tot aan de maansfeer, en is daar onzichtbaar (zoals lucht in de atmosfeer).

Fol. 30v: de lucht heeft drie 'rijken', boven warm, dan koud, en weer warmer bij aarde en water.
Glanville, vuur en lucht
Zie ook de figuren in: Le Propriétaire en françoys, par Barthélemy de Glanville, Lyon 1485, fol. 19r, met:
    Le feu chault et sec
    Layr chault et humide

    La terre froide et seiche
    Leaue froide & humide

en fol. 81v: sferen (heel anders in: Van den proprieteyten der dinghen, Haarlem 1485).

Figuren hier onder: Der Welt Kugel (1509) en Leopoldus de Austria, 'Spera' (1489); zie ook die van Oronce Finé bij T. 2, p. 3.]


vuur boven lucht, 1490
Spera, 1489
 vuur boven lucht, 1509
Welt Kugel, 1509

Anima mundi

Vuur is de wereldziel en hieruit is de oorzaak van vering te halen.

 *    Dit vuur zou ook kunnen staan voor de wereldziel, en hiermee zou een reden te geven zijn waarom lucht nu eens samengeperst kan worden, en dan weer ijler gemaakt. Wanneer er immers gedurig veel vuur inkomt, wordt de lucht ijler en zet hij uit en opent hij zich [<]; als hij echter meer ontspannen samenvloeit, zet hij zich in zijn lege ruimten.
Dit vuur wordt ook weggedrukt uit lucht wanneer door iets van buiten de lucht wordt samengeperst; maar als deze uitwendige oorzaak is weggenomen, dringt dit vuur (maar altijd nieuw) onstuimig de poriën binnen, doet het de lucht weer uitzetten en maakt het dat hij tot zijn vorige uitgebreidheid wordt teruggebracht.

[ 26 ]
  Waarmee de reden gegeven wordt waarom een tegen de grond gestoten blaas terugspringt, namelijk doordat dit vuur bij de stoot er eerst wordt uitgeperst, en de beweging verloren gaat, zoals het gaat wanneer hij geremd wordt. Het vuur heeft overwicht, en dringt zich in de poriën, zoals tevoren, en opent die opnieuw en maakt dat de lucht van nu af aan meer plaats inneemt dan toen hij samengeperst was.

  Deze reden kan ook worden overgedragen op stalen plaatjes enz., die na gebogen te zijn weer terugspringen [<,>]. Want dit vuur is geschikt om alle dingen binnen te gaan via hun poriën, al zijn die heel klein, en wanneer een plaatje wordt gebogen, worden de poriën van een hol deel kleiner en dan wordt dit vuur eruit gedrukt. Maar wanneer de poriën geschikt zijn voor dit vuur om het op te nemen, is het voortdurend geneigd daar in te gaan, vooral via een bol deel, waar de poriën meer open staan.
Wanneer dus de kracht die het plaatje buigt verslapt, dringt het terstond in dit deel en maakt het de poriën gelijk, zoals ze eerst waren, waardoor het plaatje naar de oude toestand wordt teruggebracht. Ja zelfs, wegens het plotseling binnengaan in de poriën die geopend moeten worden, gaat het eenmaal in beweging gezette vuur door met bewegen, zodat het naar de andere kant wordt omgebogen, en dit gebeurt met een trillende beweging zolang, totdat deze beweging, geleidelijk afnemend door deze belemmering, tenslotte ophoudt.

Magneet

Vuur is oorzaak waarom een magneet ijzer aantrekt.

 *    Dit vuur zal ook in de plaats komen van lucht bij magnetische aantrekking, zó dat uitstromende magneetgeest*) tegen dit vuur duwt, en dat zo op het ijzer van achter meer gedrukt wordt door dit vuur dan van voren, aan de kant van de magneet. Zie wat ik even eerder [<] over deze zaak zei. Maar alles betreffende de lucht, dit schijnt niet overal de lucht te kunnen betreffen, want een magneet trekt ook ijzer aan dat in een glas ligt, of liever zich als het ware aan het glas hecht.
Bijvoorbeeld bij een glazen fles, aan alle kanten gesloten, waarvan de ene zijde een magneet raakt, en de andere er tegenover ijzer raakt, je zult zien dat het ijzer zich aan de fleswand hecht. Maar lucht dringt niet door glas, dus de lucht in de fles wordt niet minder, of, als het massief glas was, zou dit net zo gaan; vuur echter dringt door glas en getroffen door geest van de magneet, wijkt het, zo dat er tussen magneet en ijzer niet zoveel vuur is als achter elk van beide.
Dus vuur dat tegen de achterkant stoot duwt magneet en ijzer naar elkaar toe tot tegen het glas, waarin niet zoveel vuur is, omdat de plaats ervan deels ingenomen wordt door magneetgeest, en als het glas niet in de weg zou zitten zouden de magneet en het ijzer zich verenigen. Een algemenere reden schijnt dus gegeven te worden met dit vuur dan met de lucht.°)


[ *)  In het Nederlands (T. 2, p. 339) noemt Beeckman de 'spiritus' van de magneet: 'vlammeken' en 'geest'.]
[ °)  Later [>] wordt de verklaring met lucht wel weer gebruikt bij de elektrische aantrekking.]

Psalmen

Angli cur suavius canant psalmos.

 *    Gezegd wordt dat Engelsen hun psalmen aangenamer zingen dan wij. De reden is dat wij vaker stijgen met tonen en halve tonen, die met elkaar dissoneren; maar zij stijgen en dalen vaker met sprongen, de kwart, de kwint, en de tertsen (die allemaal consonant zijn). De laatsten dus op een aangenamere manier. Maar bezie wat dissonanten vermengd met consonanten kunnen doen; en maak dan een nauwkeurige vergelijking.

[ 27 ]

Lichtbreking

Hoe breking van licht door een doorschijnend lichaam gebeurt.

 *    Zichtbare stralen worden binnen een doorzichtig lichaam dat dichter is eerst gebroken, omdat ze, uit de lucht komend, de glasdeeltjes niet loodrecht treffen, die dichter zijn dan die van lucht, en ze worden daardoor teruggekaatst. Als ze wel loodrecht zouden zijn ingevallen, zouden ze ook zijn teruggekaatst, maar het deel dat er doorheen gegaan zou zijn — want altijd gaat een deel van de stralen door het glas heen, en wordt een ander deel erdoor teruggekaatst, zoals hiervoor dikwijls gezegd is [<] — zou rechtdoor zijn blijven gaan, aangezien de deeltjes van het glas rechts en links gelijk zijn, met dezelfde vorm en ligging.
Nu echter, hoewel het met het vlak van het glas minder vaak een scherpe hoek maakt, wordt weliswaar een deel van de stralen teruggekaatst (het deel namelijk dat het bovenoppervlak van het glas raakt) door het vlak van het glas, onder gelijke hoeken; maar een ander deel dat in poriën van het glas valt, om het glas in te gaan, treft vanaf het begin steeds een glasdeeltje, waardoor het ook wordt teruggekaatst als door een vlak, of als je liever wilt door een bolletje, of veeleer een deeltje met een andere vorm. Van deze stralen worden sommige teruggestoten langs de rechte lijn waarlangs ze gekomen waren, omdat ze loodrecht zijn ingevallen op dat deeltje.

En andere, die een ander deel van een schuin deeltje raken, worden teruggeslagen onder dezelfde scherpe hoeken, maar binnen het glas, en ze komen steeds een ander deeltje tegen, waardoor ze weer worden teruggestoten, en weer worden die stralen die op dit tweede gekeerde deeltje invallen, loodrecht of onder stompe hoeken, teruggekaatst langs de rechte weg waarlangs ze gekomen zijn, of een beetje boven die weg wegens stompe hoeken; en zo gaan ze aan die kant van het glas, waardoor ze zijn binnengekomen, naar buiten en verdwijnen ze.
En andere, die zo invallen dat ze binnen het glaslichaam teruggekaatst worden, komen steeds weer op dezelfde manier deeltjes tegen waartegen ze terugstoten; en daar alle deeltjes zich na de eerste inval op dezelfde manier gedragen, wordt die rechte lijn gezien door het glaslichaam, slechts gebroken bij het punt van eerste inval, omdat alleen deze inval deeltjes die loodrecht en stomp invallen terugkaatst door alleen lucht zonder hindernis; maar een straal die scherp invalt en een tweede deeltje tegenkomt, ondervindt daar niets dat verschillend is van de derde, 4e, 5e enz. invallen. Er blijft dus de breking die er was bij de eerste inval, namelijk met zo'n hoek als hij maakte bij het eerste deeltje, waardoor zoals gezegd die straal ook wordt teruggekaatst naar het tweede deeltje*).

  En het is niet verbazend dat door zoveel invallen niet alle stralen verloren gaan, omdat de toevloed van licht aanhoudend is. Niettemin is het toch noodzakelijk dat hoe dikker het glas is, des te meer stralen er verloren gaan en des te minder er doorheen gaan.

  Zodra nu deze stralen, binnen het glaslichaam zo dikwijls teruggestoten, en toch een waarneembare lijn vormend met zoveel heel kleine afbuigingen, aan de andere kant van het glas zijn aangekomen, komen ze een laatste glasdeeltje tegen, waardoor ze worden teruggestoten en treffen ze onder de gewone hoek geen ander deeltje aan, en daarom houden ze deze hoek aan en gaan ze volgens deze hoek door in de vrije lucht. Deze hoek is bij het weggaan noodzakelijk dezelfde als bij het binnenkomen, omdat de terugkaatsing voortduren met die hoek is gemaakt, vanaf het binnenkomen tot het weggaan.

  Breking is dus niets anders dan talloze terugkaatsingen tegelijk genomen, zoals ik hiervoor vaker heb laten zien [<].   [>]

  4 Novemb.


*)  Anders dan bij Descartes en Newton, die meenden dat lichtdeeltjes door glas worden aangetrokken.

[ 28 ]

Zonnestralen

Hoe de Zon stralen uitzendt en altijd voldoende.

  Aangezien de Zon stralen naar ons zendt en nooit opgebruikt wordt: neem aan dat dit op dezelfde manier in de Zon gebeurt als waarop er bij ons aan het oppervlak van de lucht vuur wordt uitgestoten. En aangezien zijn vuur, boven zijn lucht weggestoten, zuiverder en overvloediger is (het lichaam is immers veel groter) dan het onze of dat van de Maan, oefent het ook veel meer krachten uit, en zelfs ook als het niet zuiverder zou zijn. Toch, omdat de grootte van het zonnelichaam een grote verhouding heeft tot het oppervlak van zijn lucht, is het vuur daar noodzakelijk dichter, en misschien noemen we deze sfeer van rondom de Zon brandend vuur de Zon, terwijl de Zon zelf door ons niet gezien wordt en veel kleiner is, onder de eigen lucht schuilend.

  Ja waarom zeggen we niet dat de Maan van heel weinig licht is voorzien, omdat ze zo klein is, en dat de Aarde veel stralender blijkt te zijn dan de Maan? En dat die lichamen het meest stralend zijn die weinig lucht, maar heel veel vuur houden? Zodra dit vuur uit zijn sfeer is gegaan, vergaat het nooit, maar het dringt in een ander lichaam; het vuur namelijk dat van de Aarde afdwaalt, ontmoet de Maan of een van de sterren, en de vuren van de sterren ontmoeten de Zon en de Aarde enz., en zo worden ze alle gevoed door de vuren van allemaal, daar ze alle van dezelfde natuur zijn.

Lichtbreking (2)

Lichtbreking toegelicht met figuur.

gebroken straal met zaagtand   Wat ik pas over breking heb geschreven [<], is op deze manier toe te lichten:

  Laat IKLM het glas zijn waarin een straal AB invalt, die zodra hij binnen het lichaam van het glas is gekomen, voortdurend wordt teruggekaatst en BC bestaat uit talloze terugkaatsingen onder dezelfde hoek. En zodra ze bij C zijn aangekomen, gaan de stralen weer langs de rechte en enkelvoudie weg naar buiten door de lucht, zoals ze naar binnen waren gegaan, zodat AB en CD evenwijdig zijn (bij glas waarin LI en MK evenwijdig zijn), maar ongebroken zou die straal naar H zijn gegaan, en DC naar G. En EF is de loodlijn, waarbij de breking plaats vindt.
Maar deze dingen zijn uit de optica te halen; hier is slechts te zien op welke wijze de rechte BC binnen het lichaam bestaat uit alle stralen die onder dezelfde hoek worden teruggekaatst.

Syllogisme

Foutief syllogisme onderzocht.

Geen kind is jeugdig geweest; elke bejaarde is kind geweest; dus geen bejaarde is jeugdig geweest.

  De fout zit in de vorm. De middenterm is namelijk dubbel, namelijk als kind zonder tijd in de major, en als kind met een voorafgaande tijd in de minor. Want de tijd en het koppelwerkwoord moeten in beide verbonden worden met het predikaat. Daarom staat het is geweest ook in de major.


[ 29 ]
Na kind wordt in de minor gesteld tevoren, wat ook aan de conclusie te zien is, waar het is geweest wordt herhaald. Dus de major of de minor. Niet de minor, omdat het bij het predikaat staat. Maar of het nu de major is of de minor, één van beide vermeldingen is geweest wordt overgenomen uit premissen en wordt opengelaten. Slechts één van beide is verbonden met één middenterm, daar niet alleen alle termen, maar ook al hun delen altijd tweemaal herhaald behoren te worden; anders zou het geen herhaling van hetzelfde zijn.
Gezegd moet dus worden in de major: Wie kind is geweest, is niet jeugdig geweestl; maar dan zal de major onwaar zijn.

Metaal smelten

Hoe vuur metalen vloeibaar maakt.

  Ik heb me eerder [<] afgevraagd hoe lood, koper, goud enz. door warmte vloeibaar gemaakt wordt. Voeg daarbij dat vuur zich niet alleen dringt in alle poriën die al open zijn, maar ook de aanrakingen van de deeltjes losmaakt; en er is geen vastheid, dan door contact.
Vast goud bestaat dus uit deeltjes die elkaar met veel van hun delen raken; en vuur dringt zich in alle mogelijke plaatsen; en daar het overal een kracht uitoefent, scheidt het alles wat gescheiden kan worden; maar het maakt dat geen enkel deeltje een naburig deeltje aanraakt behalve door middel van vuur.
En dan is er overal vuur rondom alle deeltjes, en daarom is het zo dat die deeltjes die andere deeltjes zijn binnengegaan, of die met hun scherpe kanten onmiddellijk vast zaten aan andere, nu door middel van vuur van elkaar verwijderd zijn. Ze worden dus niet verbonden, maar vallen uiteen. En het ene kan niet aan het andere vastzitten, omdat het vuur dat ertussen is gedwongen wordt een van beide los te laten wegens zijn zwaarte, wanneer het kan vallen, of als het er steviger aan zit, het andere, en steeds zit een vuurdeeltje steviger vast aan het ene, en een ander aan een ander gouddeeltje.
De poriën van zulke dingen kunnen voor het binnenkomen van vuur niet kleiner worden gemaakt, of als ze kleiner kunnen worden gemaakt, zijn die dingen niet zwaar genoeg, dat wil zeggen ze hebben niet zo zware deeltjes dat ze die poriën kunnen samendrukken. Zo wordt gesmolten kaarsvet groter gemaakt dan niet gesmolten kaarsvet, maar goud niet zo zeker of niet zo duidelijk. Bij ijs is de redenering anders, zoals we elders hebben gezegd [<].

Vuur wordt door de werking ook verzwakt.

  Gloeiend ijzer, goud enz. is warmer dan lichtere dingen, omdat daarin meer poriën zijn en meer deeltjes waaraan vuur kan vasthechten en die het kan omgeven. En in de laatste komt het terstond uit de grotere poriën naar buiten, en het blijft daar niet zitten. Want ook al is vuur nooit in rust, toch moet gedacht worden dat de vuurdeeltjes die er ingaan, of al ingegaan zijn en vastzitten aan de deeltjes en die in de poriën zweven, niet alle de grootste verzwakking hebben bereikt, maar dat ze branden en verzwakken zolang ze daar zijn. En het deel dat genoeg is verzwakt, wordt warmte, en in geordende materie ook licht.

Rook wordt vuur

Vuur neemt door de werking deeltjes mee, en zet ze zo om in vuur.

  Daar ik vaker heb gezegd dat vuur altijd in beweging is [<], waarom wordt een warm ding dan niet plotseling koud?

  Ik antwoord: omdat warme deeltjes die water of pap of ijzer enz. binnengaan, nog niet met zoveel zijn, als er zijn door de werking van vuur, maar vuur neemt door de werking veel deeltjes met zich mee, die kort daarna vuur zullen worden.


[ 30 ]
Vuur dus dat uit de haard weggaat met vocht en gloeiende as, dat wil zeggen water en aarde, neemt ook rook mee, die hetzij terwijl hij beweegt, hetzij nadat hij in een ander lichaam is gekomen, voortdurend een verzwakking ondergaat, eerst door het vuur dat hem meeneemt, vervolgens door de rook die als eerste in vuur wordt veranderd. Die rook wordt dan tenslotte ook vuur; en de rook die nog niet in vuur is veranderd, zet hij om in vuur, en zo gaat het weer opnieuw, totdat alle materie in het ijzer die geschikt is om vuur te worden tot vuur is gemaakt; want dan is het ijzer op dat moment koud.

  Maar eerst wordt veel rook veranderd, daarna weinig en grovere rook, totdat tenslotte het laatste ingekomen deeltje is veranderd. Zo bestaat een gloeiend kooltje, al is het helemaal rood en vurig, toch uit deeltjes die nog niet helemaal ontbrand zijn. Anders zou het immers niet samenhangen. Maar nu, terwijl het nog enige tijd duurt, is te weten dat de deeltjes van het kooltje om de beurt in zuiver vuur veranderen.   [<]

  Maar er verschijnt geen rook, omdat het door zoveel vurige deeltjes is omringd. Want rook noem ik die deeltjes die weldra vuur zullen zijn. Zo ook wanneer vuur hier vandaan opstijgt naar het middelste gebied van de lucht en bliksems opwekt enz. en naar het bovenste gebied om daar door branden en een heel fijne vlam de rol van wereldziel vervult, zoals we hiervoor hebben gezegd [<].

  Het is nodig dat tegelijk veel ontvlambare materie wordt meegenomen, waarin het nu gemaakte vuur in voortdurende beweging is, die terstond in damp overgaat en deze plaats verlaat. En materie die hierdoor tot vuur is gemaakt en in beweging gebracht, doet daarna hetzelfde.

Vuur boven lucht (2)

Dat er onmiddellijk boven de lucht vuur is, wordt bewezen.

 *    Degenen die twijfelen of er vuur is boven de lucht en of het daar brandt, zoals ik heb gezegd [<] zullen, als er twee hypothesen zijn gesteld, zich met één van beide tevreden kunnen stellen: namelijk dat er boven de lucht of helemaal geen vuur, of heel veel vuur is geweest vanaf het begin bij de schepping.

  Als er geen vuur is geweest, zal het eerste deeltje dat opstijgt boven de lucht, of liever weggeslagen is, in vacuüm blijven bewegen tot een ontmoeting met een ster of een ander lichaam dat elders is uitgezonden: niets immers dat in vacuüm eenmaal beweegt, komt ooit tot rust behalve door een belemmering.
Maar een tweede deeltje, dat het eerste onmiddellijk volgt, zendt meer stralen uit of minder. Als het er meer zijn, zal het door het deeltje erboven wel vertraagd worden, maar niettemin zal het doorgaan en dat erboven wegduwen, terwijl het steeds trager wordt, maar toch nooit tot rust komt of terugvalt.
Maar als het tweede deeltje minder stralen uitscheidt, dan zal het teruggestoten worden door het bovenste, en tenslotte al brandend tot de bovenkant van de lucht weggeduwd worden; daar het lichter is dan die lucht, zal het niet verder geduwd kunnen worden door het bovenste deeltje, omdat de lucht meer geduwd wordt.
Hier zal dit deeltje dus branden, totdat het geheel verbruikt is en verdwenen is, terwijl het intussen vele opstijgende deeltjes langzamer maakt, zodat daar tenslotte veel verzamelde deeltjes de toestand maken, waarvan we al gezegd hebben dat die er is.
En als we stellen dat daar een grote opeenhoping van brandende rook is, dan is gemakkelijk te begrijpen dat daar heel veel opstijgende deeltjes worden vastgehouden, ja zelfs allemaal, door de grote kracht van de stralen op die plaats.   [>]


[ 31 ]   4 nov. 1627 - 9 febr. 1628

Lichtdeeltjes

Homogenea van licht zijn geen atomem.

 *    Ook al is licht heel fijn verdeeld, er moet toch niet gedacht worden dat de 'homogenea' ervan, dat wil zeggen de deeltjes, atomen zijn*). Atomen kunnen namelijk niet terugkaatsen, omdat er middenin geen lege ruimte is waar de zijden in kunnen gaan. Wanneer licht wordt weerkaatst door een spiegel, bestaat het eigenlijk uit veel verbonden atomen, en als deze losgemaakt zijn (wat misschien gebeurt nadat alle kracht verloren is gegaan) kan het niet meer weerkaatst worden. Maar we zien met twee spiegels, die tegenover elkaar zijn gezet, dat een kaars ertussen talloze malen wordt weerkaatst door de ene spiegel naar de andere [<]. En als dit niet zou gebeuren met één lichtdeeltje, zo vele malen weerkaatst tegen de spiegels, zou de kaars niet vermenigvuldigd lijken te worden.
Als immers het eerste deeltje op dit punt van deze spiegel zou invallen, vervolgens op dit punt van de andere spiegel, vervolgens op een ander punt van de eerste, dan op een ander van de tweede, enzovoorts, als, zeg ik, dit deeltje verloren gaat voordat het tien keer zou zijn teruggekaatst, zal de tiende kaarsvorm niet gezien worden, want de tiende vorm wordt niet weergegeven door andere dan door de genoemde punten van de spiegels. Dan zal dus een tweede lichtdeeltje dat op hetzelfde punt invalt ook verloren gaan, tenzij het lichamelijker is dan het eerste. Er is dus een of ander deeltje dat door al deze punten gaat voordat het geheel uiteenvalt.

Atomen zijn van alle dingen het zwaarst.

  Toch geef ik toe dat één deeltje het gezichtsvermogen niet in werking stelt, niet omdat het dit niet bereikt, maar omdat het alleen niet voldoende is voor het zien. Maar die welke al uiteengevallen zijn in atomen, zetten zich terstond neer, nadat ze door vele ontmoetingen met wijkende lucht (andere lichamen die niet onmiddellijk wijken breken immers de loop van atomen af) al bijna tot rust zijn gebracht.
Een atoom is namelijk van alle dingen het zwaarst, zodat het zelfs niet uit kwik kan opduiken, want niets in kwik is van die omvang met zoveel lichamelijkheid. En er is daar in het geheel niets homogeens dat zo klein is; maar als het er zou zijn, zeg ik, zou het toch niet een grotere lichamelijkheid hebben, dus ook niet een groter gewicht. En dat een atoom wordt getroffen door neerdrukkend vuur [<] is geen wonder, omdat grote dingen ook de kleinste treffen; dus zal het ook van het oppervlak van een willekeurige vloeistof naar de bodem dalen.   [>]


*)  Voor de corpusculaire theorie van licht (Epicurus), aanvaard door Beeckman, zie T. 1, p. 28, 92, 96, 201, 212.
[ Over 'homogenea' zie Henk Kubbinga, De molecularisering van het wereldbeeld (Hilv. 2003), p. 44 e.v.]


Gezang

Hoe het elegantste gezang wordt gemaakt.

Julius Scaliger, Poetices [<,>], Lib. 4 de Numero poetico vooral cap. XLVII, waar wordt gehandeld over de krachten van klinkers en medeklinkers, heeft aanleiding gegeven te denken of het meest elegante gezang niet kan worden gemaakt, als de verhouding hiervan zou worden aangehouden bij het beschrijven van de materie waarover gezongen wordt, dat wil zeggen als de letters en hun samenloop zodanig is, als de zaak zelf is. Dan kunnen de woorden de zaak ook pathetisch aangeven en kunnen de muzieknoten volgens de toonsoorten heel nauwkeurig met dit alles overeenkomen.
Wat zal gebeuren wanneer het overige voor ons even bekend lijkt, als de geluiden van de letters voor Scaliger zelf.

Wind

Hoe wind bij het waaien aangroeit.

 *    Eerder heb ik veel geschreven [<] over het ontstaan van winden, ook waardoor de kracht ervan aangroeit bij het gaan; wat vooral te onderzoeken leek, daar alles wat in lucht wordt weggestoten geleidelijk trager wordt. Maar daar we menen dat die wind niet echt zuiver is, damp of lucht — slechts verdund op de een of andere plaats, waarvandaan die lucht- of dampdeeltjes ontsnappen — maar dat tegelijk ook een grote hoeveelheid vuur meevliegt, bevat in die damp of lucht, kan gemakkelijk begrepen worden hoe de beweging sneller kan worden dan ze in het begin was.

[ 32 ]
Want er is veel in die dampen dat al brandt, en veel dat tot branden zeer gereed is. Wanneer dan door hetgene dat al brandt en door de beweging zelf altijd meer aangestoken wordt dan er verloren gaat, neemt de beweging toe, als steeds meer en meer dampen en lucht uitzetten; wanneer er echter minder aangestoken wordt dan aangestoken was (wat gebeurt als zwavelachtige lichamen bijna verbruikt zijn) neemt de beweging af, en gaat de wind tenslotte liggen. Doch daarvoor beweegt er steeds wind (dit heb ik toen namelijk ook met zorg onderzocht), omdat de materie die het eerst ontsnapt het eerst verbruikt wordt; de volgende echter die nog dikker is, en vol van een zwavelachtig lichaam, brandt steeds meer. Zodra echter het tegengestelde gebeurt, komt de wind terstond tot rust.

  Het gebeurt ook, zoals Lucretius leert in Lib. 6*), dat de wind, terwijl hij waait, onderweg lichamen opneemt die ervoor geschikt zijn. En dit gebeurt omdat vliegende deeltjes lichamen verdelen die ze tegenkomen, die na de verdeling vuurmaterie afscheiden, en als deze afgescheiden is brandt ze meteen en bij het branden doet ze de beweging toenemen. Want ook al schiet hetgene dat brandt naar alle kanten, toch is het zo dat zolang als het vorige — dat wil zeggen wat eerder begon te branden — heviger brandt (zoals enige tijd gebeurt), zo lang ontstaat beweging als gevolg.


  [ *)  Titus Lucretius Carus, de Rerum natura Libri sex, VI, 269 .. 322, Ned..]

VI, 300       Soms kan een stormvlaag, uitgezonden zonder vuur,
toch vurig worden door den afgelegden weg,
wanneer hij bij het vliegen velerlei verliest
dat niet met zulk een snelheid door de luchten dringt,
en andre kleine deeltjes opneemt uit de lucht,
die door hun menging onder 't vliegen branden gaan
...
    [ vert. A. Rutgers van der Loeff ]


Vergilius

Vergilius heeft zonder nauwkeurige kennis veel goed geschreven.

  Het is niet waarschijnlijk dat Vergilius dat alles heeft geweten wat Julius Scaliger [<,>] uit zijn geschriften verzamelt; niettemin heeft hij toch zonder fijnere kennis van oorzaken, door een goede kwaliteit van gehoor en inwendige bewegingen, kunnen horen wat in zijn verzen overeenkwam met de zaken zelf; wat vlot is uit te spreken, wat gemakkelijk, wat moeilijk, wat zwak is en wat sterk enz.
Van nature immers hebben sommige lettergrepen op grond van de samenstelling van de monddelen een samenstelling gekregen dichter bij die van de mond dan die van andere, zodat uit deze plaats ervan het ene eerder volgt dan het andere, omdat een verandering van minder of gelijkere standen van de mond eerder wordt aangebracht bij het eerste dan bij het laatste.

[ Ned. ]




Home | Isack Beeckman | 1627 v b (top) | vervolg