Home | Beeckman | < Journaal > | Woordenlijst

Pijl , gevaar , kabbala , uitvinder , vocht , getij , paardemolen , vliegwiel , schijnbaar , lijfstraf


Isack Beeckman - 1627 b

C. de Waard, Journal tenu par Isaac Beeckman de 1604 à 1634

Tome III: 1627 - 1634 (1635)



[ 1 ]

Pijl

Sagitta celerius volat quam globus.

  Anno 1627 den 14en Mey tot Dortrecht.

  Eenen pyl vlieght snelder dan een clootken even swaer, omdat het achterste van den pyl de locht niet en hoeft te breken, maer volcht sonder teghenstoet in de plaetse van de punt alreede gemaeckt, ende also wort de superficies door de lanckworpighe forme kleyne int respect van de corporeiteyt. Ick segghe de superficies, die verhinderen kan, de locht occurserende. Daerenteghen al heeft het ront wel de minste superficies van alle evegroote lichamen, so raeckse evenwel int vlieghen de locht met een grooter deel van haer superficies dan sommighe andere formen, als by namen een pyl, etc.

  Van dese materie is veel ende dickwils gesproken int voorgaende boeck [<]. Dit mach men tot verclaringhe daerby doen ende ter gelegener tyt alles met characteren also distingueren, dat men daerdoor al dat van eenderley materie is, vervolgens kan vinden. [>]


[ Lat. ]   [ v ]

[ 3 ]

Eeuwige beweging

Vi quavis rem quamvis tempore quovis movere est motum perpetuum invenire.

  Den 23en Mey verhaelde my Justinus van Assche*), dat syn collega binnen Ceulen°) besich was om een instrument te maken, daermede hy alle gewichten met alle crachten in alle tyt soude konnen lichten ende trecken, ende bekende nochtans dat het gheen perpetuus motus en was, noch daerdoor teweghe konde gebrocht werden.

  Ick andtwoorde hem, gelyck ick vooren mynheer Puyck geantwoort hadde [<]. Ende wat aengaet dat syn collega meynt in alle tyt, so cleyn als men wilt, dat te konnen doen, seyde ick, dat hy ende meest alle vinders sich daerin bedrieghen, niet wel konnende afmeten of sy yet min of meer tyt doen dan ander instrumenten na proportie. Maer seyde ick — die meynt, dat hy met min cracht meer gewichts in denselven tyt kan door hetselve intervallum brenghen, die moet dencken of hy dat so haest doet als dat dynck door hetselfde spatium vallen soude. Want kan hy in soveel tyts dat niet brenghen door dien wech, door welcken het in dien tyt vallen kan, so en heeft hy niet veel meer gevonden dan alreede gevonden is.   [<,>]


*)  Al eerder genoemd [<], nu op doorreis, als predikant in Keulen beroepen naar Veere. Werd op Walcheren niet recht in de leer bevonden, gaf zijn ambt op, en ging in Leiden medicijnen studeren.   [>]
°)  Johannes Moriaen, later nog genoemd [>]. In Keulen woonden twee schoonzoons (Kuffler) van Cornelis Drebbel [<].

[ 4 ]

Gevaar

Periculum quod in Gallia subij.

  Den 3en Junij verhaelde my Johannes Borgois, die met my ende met Jaques Schouten [<] (die naderhandt myn swagher wert) ten tyden als de Palsgrave de dochter van Engelandt troude, dat wy doen*), kommende in Vranckryck van Orleans na Fontainebelleau, tsamen late aen een huys quamen ende aldaer logeerden, ende dat ick ende Schouten op een bedde daer in huys sliepen, twelck wy wel onthouden hadden.

  Maer — seyde hy — ick hadde suspitie, dat het daer niet wel en was, maer vreesde van onraet ende ongeluck dewyle daer eenighe snoeckxsche gasten teghen malcanderen veselden [fluisterden]; maer — seyde hy — gylieden spottede daermede. Evenwel seyde hy, dat hy, verveert synde, uyt den huyse ginck, doch also het huys alleen stondt op het velt aen een wech, verre van eenighe dorpen ende datter twee van den huyse hem naginghen, so drayde hy al ronsom het huys, ende doordien dat het doncker was, rocht [raakte] hy in een verckenskot, meynende dat het ledich was, doch also hy nederhurckte, sat hy op een vercken, sweegh evenwel stille ende liet se voorby gaen, die hem volchden, dewelcke hy int voorbygaen hoorde segghen: "Diable, où est ce meschant Flamman?" Dat hoorende bleef daer dien heelen nacht ligghen.
'S anderdaeghs quam hy wederom in huys ende vraeghde de weert waer wy waren, dewelcke scheen verslaghen te syn ende vraeghde hem, waer hy geweest was, ende wees hem op de kamer, daer wy sliepen, alwaer wy met hem loeghen, dat hy int codt geslapen hadde, hebbende niemant van ons dryen nu meer quaet achterdencken.

  Maer also hy, Borgois, eenighe jaren daerna voorbyginck, vondt hy dat huys geruineert ende een galghe daerop staen ende veel liens daeraen hanghen. Ende hem wert geseydt, dat het moordenaers waren, die in dat huys gewoont hadden, ende dat daer hynghen de weert met syn vrouwe, twee of dry knechten ende een meysen of twee, ende dat se veel lieden vermoort hadden, ende onder anderen in haer belydenisse beleden hadden, dat sy oock op sulcken tyt dry Flammans voorgenomen hadden om te brenghen, maer dat een van haer dryen wech gerocht was ende en konden hem niet vinden, om wiens wille en dorsten sy de ander twee gheen quaet doen.


*)  Bedoeld zal zijn: toen graaf Frederik enkele weken in de Nederlanden verbleef, op weg naar Elisabeth. Dat was eind sept./ begin okt. 1612.

[ 5 ]
  Aldus heeft Godt ons bewaert sonder ons weten. Gedanckt moet hy wesen. So doet hy sonder twyffel met veel, diet noyt en kommen te weten. Hoe periculeus leeft men dan in de weerelt sonder achterdencken.

[ Lat. ]   [ v ]

Kabbala

Cabala et litterae Judaeorum quid prosint.

  Den 5en Junij seyde my Balthasar van Gorcum*), dat hy de cabala Hebraeorum verstont.

  Konde vooreerst uyt den cirkel met deselfde wyde al de Hebreusche letters betrecken, dat men se kennen kan, also dat dit de rechte syn, die hy maeckt, so hy meyndt.

  Ten tweeden, alser verschil is van een woort, so en stelt hy maer de caracteren van de letters byeen; dan siet men de figure van de actie, die dat woort beteeckent. Also heeft Daniel dit schrift verclaert, seght hy. Ende verclaerde my de figueren, die van die woorden quamen, overeenkommende met de Schrift; ende so kan hy oock, na syn segghen, alle woorden doen.

  Ten derden kan hy daermede alle sieckten genesen, doordien hy den name Godts terecht schryft, want dan wort men verhoort, volgens datter staet: die Godt aenroept, sal verhoort werden. Te weten terecht; of ment dan schryft of spreeckt, dats één dynck. So en doet het dan niet de caracter, maer de belofte Godts.

O curas hominis, o quantum etc.°)


*)  Balthasar Jacobsz van de Vinne. In Gorcum waren meer vreemde opinies [<,>].
°)  O curas hominum, o quantum est in rebus inane: O zorgen van mensen, o hoeveel leegs is er in alles! Begin van de eerste satire van Persius (34 - 62 n.C.).

[ 6 ]

Eervol vertrek

Roterodamensium in me humanitas.

  Also ick in Mey 1627 tot Dortrecht als rector van de Latynsche schole beroepen was, hebben de Borghmeesters van Rotterdam my gepresenteert myn gage 100 daelders te verhooghen ende na het overlyden ofte vertrecken myns broeders*) daerenboven het rectorschap te versekeren met een acte. Doch also ick om reden°) niet en begeerde te blyven, hebben sy my een eerlick getuyghenisse gegeven ende vereert met een silvere schale, tot een teecken, dat mynen dienst haer aengenaem geweest was.


*)  Jacob Beeckman bleef rector in Rotterdam, tot hij in 1629 overleed.
°)  Misschien problemen met de kerk (i.v.m. de zaak Weymans [<]).

Sloten

Claustra novo modo a me facta.

  Den 8en Junij toonde ick onsen ouden smidt hoe hy de grendelsloten maken soude, dat men die van buyten niet toe en konde doen, als men in de schole is, ende dat de deure niet en hoeft met een gerre open te staen, als men het slot toe doet ende de deure wilt open laten doordien dat dan de grendel teghen de kramme kompt. slot

  Ick dede hem maken twee krammen E ende F. Daerdoor dede ick hem steken de ysere figuere ACB, also dat men die uyt ende in doen konde als men A wat oplicht. Int midden daervan dede ick een gadt maken, daer de grendel van het slot doorgesteken wert. Als nu de deure met dit slot toegesloten wordt, so en kan de figuere ACB niet uyt, noch op noch neer, dewyle de grendel door het gadt D steeckt; maer als het slot open is, so kan men die figuere afnemen, ende niemant en kan ons van buyten insluyten. Ende als men het slodt sluyt omdat het niet rammelen en soude, so valt int toedoen van de deure de grendel tusschen de krammen E ende F, ende de deure kan so dicht toe als voor ende naer.

  De smidt dit hoorende, was seer blyde over die pracktycke.

Uitvinder

  Den 16en Junij syn dese voorseyde sloten gemaeckt ende beproeft cum maximo applausu fabrorum ob novum inventum in antiquo opere a non-fabro.
[ ... met de grootste toejuiching van de ambachtslieden wegens een nieuwe uitvinding in het oude handwerk door een niet-ambachtsman.]

  Daerom, dewyle ick noch een incommoditeyt in sloten gemerckt hebbe, die wel behoorde geremedieert (alsmede onder andere tot welstandt van myn schole) — synde dese, dat men op een slaperslot gheen ongebroken looper maken en kan, waerdoor de sleuters in scholen of vele moeten syn of men moet de voordeelen van de slapende sloten verliesen — twelck dickwils quaet is nadien elckeen, of al willens of onverhoets, de deure toedoen kan, sonder wille of weten van den rector —


[ 7 ]
slot en grendel so laat de voorgaende figuere een slodt syn. AB sy de grendel daervan, die men met de handt sal open ende toe schuyven, gelyck men in een grendelslodt doet. Het sleutelgat is C, twelck dwers licht, omdat het te naerder soude syn by GF, de vere, dewelcke door de sleuter nederwaert gedouwen synde, so kan D voorby E gaen, ende voorby synde, ende de vere GF weder oprysende, en kan D niet weder achter, ende het slot is toe. Dit sleutergat kan dwers deur kommen, also datter maer één huysken van binnen gemaeckt en kan werden, daer de rechte sleuter deur gaet om open of toe te doen, te weten aen de syde van F; maer aen de syde van G moetter noch een huysken gemaeckt werden, daer de looper door gaet (gelyck in alle goede looperslooten) ende deselve vere nederwaerts douwt ende het slodt op deselve manniere als voorseydt is van den rechten sleuter open doen kan ende toedoen.

[ Lat. ]   [ v ]

[ 8 ]   16 juni - 18 aug. 1627

Fontein

Fontem per aestum maris facere, non in machina Heronis.

  Om een fonteyne te maken door het wassende ende leegende water hebbe ick op verscheyden plaetsen leeren doen per machinam Heronis, waerdoor het water sonder ommesien eewich spronck [<].

  Hetselve kan men oock doen door touwen ende catrollen met eenen block of schip ligghende in sulck water.

2 katrollen, gewichten, bak   Want A sy den block, dewelcke ryst alst water, daer se in licht, hooght, want sy dryft op het water. Als den block ryst, so ryst oock de catrolle C; als dese ryst, so daelt den eemer B ende raeckt ten laetsten int water. Nu also op den grondt van desen eemer een gadt is met een clappe [<], so loopt het water daerin, ende als den block A wederom sackt door het leegh water, so gaet B op ende de clappe toe.

  Men siet hier hoe den eemer B dobbel so hooghe gaet als den block A sackt door het so stellen van de catrolle C, op welcke manniere men can den eemer B 10 mael hoogher doen rysen dan den block A sackt, twelck dient omdat in sommighe plaetsen het water maer een voet 2 of 3 af ende op en gaet, ende men wilt den fonteyne 10 of 20 voet hooghe doen springhen, maer dan moet den block soveel te grooter syn, de strale deselfde blyvende.

  Men hoeft oock het water juyst niet te halen uyt hetselve water daer den block in licht, maer men can, gelyck in de fonteyne per machinam Heronis, hetselve met het vloetwater omleeghe in de grondt synde, doen op solders ende toorens, ende de fonteyne doen springhen in roosewater, wyn etc., na begeerte.


[ 9 ]
Want men hoeft den eemer maer te laten sacken in sulcken liquer alst een lust. Ende indien men de fonteyne op een solder of toren wilt hebben, so mach men het liquer eerst brenghen op den solder of toren, ende een langhe touwe nemen om den block aen te doen, want die moet tot beneden toe rycken in het vloyende water, ende den eemer aen d'ander eynde doen, een voet of 7 of 8 hoogher dan de solder. So sal doort voorgaende de fonteyne altyt springhen van het voorseyde liqueur tot het verdrooght is.

  De applicatie om den eemer vol ende omhooghe synde, syn water daer te doen laten, mach elck bedencken. Kan op verscheyden mannieren geschieden.
hangende emmer Maer om één manniere te schryven, so kan men maken, dat het eemerken, alst vol waters opgehaelt wort aen AB hanghende, rechs in ballanse hanght, also dat het met als niet omgekeert ende uytgestort kan worden. So mach men dan een pinneken, onder het centrum gravitatis uytstekende, maken, hetwelck op een seker hooghde met den eemer gekomen synde, aen een houdt of yserken hapert, ende also den eemer doet ommekeeren ende uytstorten; dewelcke daer voorby synde, wederom recht kompt te hanghen; ende nederdalende, en salt pinneken in de weghe niet syn, ofte omdat het niet boven het houdt, daert aen haperde, en gaet, of omdat het int nedergaen wycken kan.

Vochtige vloer

Steene vloeren waerom vochtigher dan houte vloeren.

 *    Alser in de eene camer steen licht ende de ander met hout of plancken gevloert, so seght men dat die met steen geleydt is, vochtigher is dan de andere. Ende men bevindt het oock so, want alser op beyde vloeren pampier licht, so siet men dat het pampier van de steene vloer veel vochtigher wordt.

  Maer wat is dat te segghen? Groydt de vochticheyt (die toch anders niet dan water en is, dat int pampier treckt) in de steenen? Of treckt sy de vochticheyt, die in de locht is, na haer? Maer men bevindt niet, dat de locht droogher is daer steene, dan daer houte vloere syn. Dit gebeurt also wel op steene solders als op neerkamers, dat de steene vloeren vochticheyt bybrengen.

  De antwoorde hierop kan anders niet syn dan dat het houdt dichter is dan steen, also dat de steen het water, dat op haer uyt de locht des camers sackt, in sich kryght door de gaetken ende openheden dieder in syn. Maer het blyft boven op het houdt ligghen ende is daerom terstondt verteert van de warmte des camers. Maer dat in de gaetkens van de steen is, en kan so niet wech, ende en wort door het roeren des lochts niet gediscutieert, want die en kan der niet by.

  Hieruyt moet volghen als de camers openstaen in claer weder, dat al de vochticheyt wechtreckt uyt de camers met houte vloeren, maer de steene vloeren houden haer natticheyt, al wort de locht niet min dan in d'andere gesuyvert. Ende als de camers toe syn, so doet de steene kamer haer operatie, de natticheyt van langherhant in de locht treckende, die dan het goet, datter is, vochtich maeckt; maer daer de houte vloer is, daer ist al drooghe, want in hout en is geen nat, dat optrecken kan.


[ 10 ]
Camers gesloten vochtich.

 *    Nu het toestaen van de camers gheeft gheen drooghte, want datter in is, blyft er in, ende door de schouwe ende veynsters, alst vochtich van buyten is, dringhter veel deur, dat dan so wel niet wederom uyt en kan; want alst vochtich weder van buyten is, so is de locht heel ende allom nat, also dat al hetgene, dat van buyten in de camer kompt, dat maeckt de camer vochtigher dan sy van te vooren was, doch noyt so vochtich alst buyten is, of sy moest allom open staen, schier sonder mueren. Maer alst dan buyten droocht, twelck oock licht gheschiet doordat het allom open is, so en kan de camer door de gerren ende schouwe syn nat niet heel quydt worden, maer slechs een weynichsken.
Oock so brenght het goet, dat in de kamer is, terwyl dat het veroudert ende verteert wort, vochticheydt in de kamer; want in alle dynghen is vochticheyt, dewelcke daer al verteerende, uyttreckt. Twelck men sien kan aen den roock als droogh hout brandt etc. Het gaet dan met de steene vloeren gelyck met een water, dat nimmermeer gesuyvert en can worden, hetwelck, als men van suyveren stilstaet ende datter maer een weynich vochticheyt in de locht is, terstondt vervult wert; vervult synde moet het maer van langerhandt drooghen. Ende dewyle het qualick so langhe achtereen schoon ende droogh weder is (want de nacht is oock vochtich), so blyft er altyt vochticheyt in de steene kamers.

  Gelyckt dan de houte camers met eenen effenen back, daer men al het water subitelyck met eemers kan uytscheppen, ende de steene kamer met eenen back, daer men het water met vyngherhoeden moet uytscheppen, twelck nimmermeer gedaen en is van deselve handen, ende dat die backen alst reghent, even haest wederom vol werden. Ergo het kompt op het subyt vol worden ende op het niet even subyt gesuyvert te werden. Hieruyt so volcht oock, dat men seght: hoe dicker mueren, hoe vochtiger kamers.

  Nu al ist dat de steenen vol gaetjens syn, so is nochtans het lichaem daervan, dat is de steen selve, so dicht, dat se int water sinckt ende swaerder dan houdt, waervan wy op een ander int breede gesproken hebben [<].


[ Lat. ]   [ v ]

[ 11 ]

Getij

Aestus maris cur noctu vehementior.

 *    Men bevindt dat de nachttyen, tsy in sprinckvloet of dootstroom, altyt meer kracht hebben dan de dachtyen. Als by exempel, desen 18en Aug. 1627, seyden my de timmerlieden, dat sy huyden ende gistermorghen wel een uere eer hebben konnen wercken dan gisteren na de middach, te weten het water doen noch so haest noch leeghe afgeloopen synde. Men secht oock, dat het snachs oock alderhooghst water wort ten tyden van sprinckvloeden.

  De reden daervan is dese. Indien de stralen van de Mane het hoogh ende leegh water maken konnen, gelyck sy doen, so konnen de stralen van de Sonne sdaeghs daermee gemenght synde, haer lichtelic dilueren ende daerdoor haer kracht benemen, gelyck de kracht van de wyn benomen wort als mer water in doet. Ende dat moet geschieden, hoe dat oock het water van de Mane beweeght wort. Want geschiet het omdat de stralen van de Mane in het water kommende, dat doen swellen, gelyck de Sonne de locht doet swellen, so en kander so veel int water niet van de stralen van de Mane als de stralen van de Sonne daer oock in gaen (twelck daeghs is) als wanneer de stralen van de Sonne (die tot het swellen des waters niet en doen) wech syn; twelck snachs is.


[ Lat. ]   [ v ]

[ 13 ]   23 sept. - 8 okt. 1627

Paardemolen

Rosmolen geacht ende te niet gemaeckt.

  Het meulewerck, daer ick int ander boeck van geschreven hebbe [<], twelck mynheer Puyck [>] aenginck ende van my in tegenwoordicheyt van den inventeur voor niet geacht wiert eert gemaeckt was, brenghende daerby verscheyden heeren ende andere, ende voorsegghende, dat het niet deughen en soude — dat was by de borghmeester Puyck in so groote achtinghe, dat hy te vooren den inventeur voor een part int octroy daervan geboden hadde veertich duysent duycaten, gelyck den inventeur my selve geseydt heeft. Twelck Stampioen [<] confirmeerde, hetselvighe van mynheer Hartochsvelt*) gehoort hebbende.°)


*)  Cornelis Hartigsvelt, geboren voor 1586 te Den Briel, was in Rotterdam lid van de magistratuur tussen 1624 en 1636, vier keer burgemeester en enkele malen gedeputeerde naar Den Haag; directeur van de V.O.C. van 1639 tot 1641, het jaar van zijn overlijden.
°)  Het genoemde bedrag komt voor in de acte van 4 juli 1626 waarmee de Staten-Generaal het octrooi annuleerden dat op 27 juni was verleend aan Couwenhoven [<], met de reden "dat voorss. Couwenhoven ende syne consorten verclaren het werck van den voorss. Houben gesien te hebben ende geseyt, dat hy wel soude mogen gerecompenseert werden met 40 duysent ducaten by aldien hy tselve ten effecte conde brengen" (Acten en Resolutien der Staten-Generaal).

[ 14 ]

Draaiende vloer

Meulens met eenen scheeven vloer, die drayt.

  De scheeve kopermeulen, hier te Dortrecht, en is niet beter dan of de vloer horisontael stondt. Ende het en is niet beter dan het peert de vloer onder hem doet gaen, dan of het peert selfs op eenen vasten vloer ghinck, ergo gheen voordeel, maer sooveel schade als den roerenden vloer kost van maken ende onderhouden, ten ware dat men docht, dat het peert also sonder voerman beter aent gaen blyft, niet konnende stille blyven staen, dewyle de vloer hem van onder de voeten wech dryft.
Daerteghen kan staen dat het peert al te eenparich gaet sonder eenighe veranderinghe, deselfde senuen ende musculen altyt op eenderley manniere werckende, hetwelcke moede ende magher maeckt, want de beesten int velt roeren dan dit, dan dat lidt, na dat sy vermoyt syn, ende so worden de beesten vet, de spyse in alle leden door dat roeren treckende ende gheen lidt door onmatighe beweginghe verteert of gediscutieert werdende.

  Om dan het gemack der peerden te soecken, so sal best syn den scheeven meulen te laten gelyck hy is, ende het peert een uere te laten gaen gelyck het nu gaet, te weten met het hooft na boven toe, quansuys altyt opgaende ende klimmende met een touwe aen eenen vasten staeck gebonden synde, twelck nochtans niet seer van noode en is, dewyle het peert sonder trecken, alleen door syn swaerte, de vloer doet gaen, dewelcke (als geseydt is) onder syn voeten wech vloyende, wilt altyt van selfs voorwaerts treden, sodat de touwe, daert mede gebonden is, altyt slap staet. De ander uere sal men het peert stellen aen d'ander syde van den staeck ende daeraen vast maken, also dat het met het hooft neederwaerts helt ende altyt schyndt te dalen ende nederwaerts te gaen.


[ 15 ]
Maer hier moet men weten, dat de touwe niet slap hanghen en sal, maer gestreckt staen, want het peert moet hier trecken, niet alleene so sterck gelyck het soude moeten trecken waert dat de vloer horisontael waer, maer noch soveel meer als syn swaerte op die plaetse in die scheefte nederwaerts druckt. Maer gelyck het peert te vooren, alst opwaerts ginck, gheen verlichtinghe en kreegh door syn swaerte, dewyle de moyelickheyt vant opwaerts gaen gestelt wort teghen het trecken op eenen effenen vloer, also wort hier het gemack van nederwaerts te gaen gestelt teghen het stercker trecken op dit scheef werck dan het doen soude op een horisontael werck. Blyft ergo het voordeel van de veranderinghe vant werck, twelck men seght rustinghe van leden te syn, welcke veranderinghe hier groot is, want opgaen ende neergaen syn contrary dynghen, ende hebben contrary beweginghen van senuen ende musculen, ja van ander senuwen ende musculen.   [>]

Werktuigen verbeteren

Mechanica vulgi instrumenta meliora vix reddi queunt.

  Om te weten wat men door practycke een werck verbeteren soude konnen, so moet men considereren dat een gewichte met een mathematische touwe over een catrolle op eenen mathematischen as drayende (dat is eenen as sonder dickte) in balance hangt alser sulcken gewicht aen d'ander syde teghen hanght; maer als dit een aesken swaerder is, so salt het eerste opweghen ende so snel ophalen als een aesken, nergens aen vast synde, door de locht nederwaerts soude vallen.   [<]
Maer als twee catrollen aen eenen as, d'een dobbel van groote teghen d'ander, het groot ront half so veel gewicht heeft als d'ander, so sal alles staltwichtich*) syn; maer indien aen het gewicht, dat om het grootste rondt loopt, een aesken gedaen wert, so sal het gewicht met het aesken wel so rasch nederwaerts loopen als het aesken alleen doen soude; maer alst tot beneden gekommen is, dan en sal het ander gewicht maer halfweghe op syn, ergo 't gaet maer half so rasch op alst ander nedergaet. Maer indien het aesken gedaen wort aen het gewicht, dat om het kleynste rondt loopt, so sal dat gewicht wel so snel nederwaerts dalen als het aesken alleen doen soude; maer het ander gewicht sal al boven syn als het eerste halfweghe is, ergo ryst noch eens so snel als het aesken alleen vallen soude.

  Dit soude so gaen in vacuo, maer nu salt soveel schelen als de locht na de forme der lichamen teghenhoudt, daervan ick vooren int breede veel ende dickwils geschreven hebbe [<]. Maer nadien wy in de locht wonen, dat al onse assen dickte hebben, etc., in somma datter allom naecsel is, so moet men bovendien door experientie ondersoecken wat het naecksel al verhindert. In een fyn goudtgewicht sal men ooghenschynelick 100 aeskens met 101 wel ophalen; in een welgemaecte schale 100 lb met 101 lb, ergo aen een aerdighe catrolle oock so, ergo 1000 lb met 1010 lb ende so voorts, het eene also rasch op ende neer gaende als het ander.


[ *)  Staltwichtich:  in die 'gestalte' in evenwicht. Zie Simon Stevin, Weeghconst, p. 4.]

[ 16 ]
  Die nu met de helft van de kracht soveel wilt op doen gaen, die moet tevreden syn, dat hy noch eens so langhe daerover doende is; die noch eens so snel yet wilt doen loopen, moet dobbel gewelt doen*). Die dan alles so wel doet als met een fyn goudtgewicht, wat wilt hy meer hebben? Daer is immers op 100 maer 1 te winnen, tensy dat ymant meynt het perpetuum mobile gevonden te hebben. Alle die dan bekennen dat sy het perpetuum mobile niet en hebben, ende nochtans glorieren dat sy met een peert soveel konnen doen als met 2, 3, 4 etc., syn ridiculi ende niet weert om gehoort te werden. Laet ons dan met onse alreede gepractiseerde instrumenten tevreden syn, die maer één op hondert en verliesen; ende isser yet onbequaem tot u tegenwoordich gebruyck, maeckt dat alles daertoe geaccommodeert werde.   [<,>]


*)  Dit theorema (wat men wint aan kracht verliest men aan tijd of snelheid) gaat terug tot Heron van Alexandrië. Galileï gaf het ca. 1594, Beeckman in 1612 [<,>]. Later werd het genoemd: principe van virtuele snelheden.
[ Vergelijk Simon Stevin, Wisconstige Gedachtenissen, IV, Vande Weeghconst (1605), Vande Byvough, p. 194: "Ghelijck wech des doenders, tot wech des lijders, Alsoo ghewelt des lijders, tot ghewelt des doenders".]

[ Lat. ]   [ v ]

[ 19 ]   9 - 16 okt. 1627

Vliegwiel

Slingerwiel. Waerin het noodich is.

  Hiervooren [<] hebbe ick dickwils geseydt, dat de slyngherwielen gheen voordeel en doen om met min gewelts meer cracht te doen, maer alleenelick dienen dese voorss. wielen daer eenparicheyt van drayen van doene is, te weten als men nu ende dan een oogenblick stille staen moet ofte datter wat oneffens int werck is, dat mer mede doet, of dat de handt so eenparich niet geroert en kan worden als wel van noode is, of als de ander instrumenten soodanich syn, dat se van natueren by horten gaen souden.

  Diergelycke gebruyck seer noodich, ja so noodich dat het sonder slyngerwiel niet gedaen en kan worden, is te sien by de lindtwevers, die met 12 ofte meer getouwen seffens wercken, twelcke inventie eenighe jaren te vooren van eenen Hollandschen boer te Maeslant gepractiseert is*), doch nu seer verbetert. Hier hebbe ick binnen Dort gesien dat aen dit weefgetouwe een slingerwiel staet, so noodich als voorseyt is,


*)  Willem Dircxz. van Sonnevelt (toepassing in Leiden, contract 10 juli 1604) kreeg in 1605 of 1606 octrooi (Stat. Gen.). Tekening en beschrijving van zo'n molen in: Usher, A history of mechanical inventions, 1929, p. 246.

[ 20 ]
kruk ende dat omdat den dray aen sulken yser gaet, gelyck hierneffens afgebeelt staet, aldus, met een croock int midden van het yser. Want nadien dit door een ander yser, houdt of touwe AB, die recht is ende niet circulaer, getrocken moet worden, so en kant niet rontgaen, tensy dat het in de vlucht is, want het soude noch eenichsins van boven na beneden getrocken konnen worden. Maer als de croock CD beneden is (dat is aldernaest het instrument, daer B aen vast is) so en kant niet omgetrocken worden, maer slechs na het voors. instrument toe; maer indient vlucht heeft, so sal de croock al voor die naeste plaetse syn, eer men hoeft te trecken. Ende so AB een styf dynck is (gelyck in dit werck), so sal de vlucht, die het slyngerwiel houdt, maken, dat men bequamelick kan trecken ende steken als de croock te middeweghen is.

  Int selfde huys sach ick noch een slyngerwiel, gemaeckt omdat in de stoffe eenighe oneffenheyt kompt, die anders het drayen verhindert ende met horten soude doen gaen, twelck moyelick is voor den drayer ende onbequaem werck (twelck lindt is), want men maecket hiermet effen ende gladt. Het syn 3 yvoore rollen, bynaer aen malkanderen drayende, daer het lindt tusschen gecalandert wort.


[ NB.  Dat bij een vliegwiel het gewicht, of liever de massa, vooral aan de buitenkant moet zitten was nog niet tot Beeckman doorgedrongen. Vgl. T. 2, p. 297: de onrust bij een uurwerk.]

Model: hamers en stampers

Meulewerck gepractiseert van my afgekeurt.

  Den 16en October vraeghde Geeraert Houben voorseydt*) my advys van een inventie, die hy met syn complicen t'Amsterdam gepractiseert hadde, oft oock goet syn soude, segghende: "Het model hebben wy gemaeckt, maer om int groot te maken soude wel 4000 gl moeten kosten, ende die van Amsterdam synder so heet op, dat se dat terstondt maken willen". "Het model", seyde hy, "hebbe ick so goet gevonden, dat ick met eenen syden draet vyf, ses of meer hamers van 30 pont of so, 5 of 6 duym hoogh opgelicht hebbe".°) Ende mynheer Francken heeft hetselvighe oock met syn handt gedaen; hy heeft die haemers met éénen dray al doen lichten, dewelcke hy met syn handt niet en konde oplichten, elck bysonder.#)


*)  Gerrit Houben ("coopman van greynen") werd niet eerder bij naam genoemd. Misschien is het de 'inventeur' van p. 13 hierboven.   [<,>]
°)  Zie de uitgebreide noot 3 van C. de Waard, hier verwerkt bij T. 2, p. 351
#)  Sebastiaen Francken [<] wordt genoemd in een resolutie (29 april 1627) van de Oud-Raad van Dordrecht: Houbens 'volmolen' in Amsterdam moest beoordeeld. Op 29 juli kreeg Houben nog 15 dagen, maar daarna wendde de Raad zich voor de molen tot een ander.

[ 21 ]
molenwerk
  Het was aldus gemaeckt. E is het centrum van eenen ronden houten vloer, ronsom wiens uyterste loopt den slypsteen overkandt gesien, AB. Sulcke slypsteenen waerender eerst drye, die al op den vloer E ronsom na malcanderen liepen; "ende doen", seyde Houben, "konde ick al de hamers met eenen syden draet omtrecken". Den syden draet wiert gebonden aen F; daerna stelde men ses sulcke steenen ronsom, allegader responderende met eenen erm in G, welcke G het centrum is van den dray van de steenen. Doender nu so ses stonden, en konde ment met gheenen syden draet doen gaen, "maer gemackelyck", seyde hy, "met een pincke", also dat mynheer Francken met éénen dray al de haemers ende stampers (want daer waeren so oock stampers aengestelt, gelyck desen hamer hier staet) dede 2 of 3 mael oplichten.
F is het centrum van de steen overkandt gesien, dewelcke met haer helft op het rondt E (te weten tot L toe) drayde ronsom G, want G ende E syn in één perpendickel; de ander helft, van L naer B toe, en rocht de vloer niet, maer drayde over den neuse D, die wat hoogher uytstack dan de vloer, ende perste die door syn swaerte nederwaerts, waerdoor dat den hamer C nootsakelick opgelicht wort; want H is het vast punt, daer de stock DC op licht, ergo als D neergaet, so gaet C op.
Dit loopen over de neusen geschiede van den slypsteen al drayende, want also sy ronsom E ende G gedreven wert, so rocht sy de vloer, ende rondt synde, drayde met eenen op syn center F. De grondt is IK, daer C nedervallende, syn werck op doet, ende daer het yser HI vast instaet.

[ 22 ]
  Myn advys was, dat het gansch ende in gheenen deele niet beter en was dan de ordinaire inventien, die tegenwoordich tot dien eynde in swanck gaen, ende riedt hem, dat hy sich daer niet mede moyen en soude, wilde hy gheen verloren kost doen. "Want", seyde ick, "behalven dat den dray der steenen ronsom G ende E door het naecksel op de vloer den dray van de steenen op haer center F al wat verhindert, moetende in elck punt van coers veranderen, tot welcke koers haer leydt de dray op F, die in een rechte linie soeckt te gaen", — gelyck wy langhe te vooren int ander boeck int langhe bewesen hebben [<] (evenwel en is dit maer om het naecksel wille, twelck door aerdich wercken ende gladt maken veel geholpen kan worden) — "so en kant werck", seyde ick, "noch gheen voordeel doen, dewyle het over de neusen moet getrocken werden ende de swaerte en baet niet int nedergaen, tensy dat de steen eerst opgelicht sy". "Ende dat hy van den syden draeyt", seyde ick, "dat kan syn dat de steen door een syden draet een streckweegh getrocken is, eer sy aen de neusen quam ende dan door de slinger of vlucht over de neusen rocht, maer dit en doet den draet niet immediatelick. Maer den draet kan wel gemaeckte steenen omtrecken sonder werck te doen ende een tyt lanck geloopen hebbende, wat werckx doen, maer dat verliest effen so veel tyts als den draet te kranck is om immediatelick te doen".

Zuilen

Columnae architecturae cur tantum 5.

  Ick hebbe vooren erghens [<] reden gegeven van de 5 colummen, te weten, waerom datter maer vyf en syn ende juyst so geformeert, namentlick omdat in dien tyt, als men de konsten begon te beschryven, vyf merckelicke stucken werckx bekendt waren, die de menschen wel bevielen, gemaeckt synde of d'een van d'ander niet wetende, ofte van onversaeghde scherpsinnighe architecten, die het dorsten bestaan ende de kosten niet en ontsaghen om wat nieuws te maken. Twelck niet lichtelick en geschiet, van vreese oft niet aengenaem soude wesen by de menschen, die nu sulcken werck gewoon syn te sien, alsoock dat het den architeckt al moyelick is groote veranderinghe te maken ende het gebruyck noch de gemeyne regulen van frayheyt niet te buyten te gaen, van welcke regulen weynich synde, wy oock gesproken hebben [<].

  Hetselvighe confirmeert oock het gieten van geschut. Want nadien het kostelick ende swaer is een heele cortouwe te gieten, niemant en derft wat veranderen, wetende dat het oude goet is ende vreesende oft in het nieuwe (al hoopt men, dat het noch beter syn sal) yet ware, daer men niet op gedacht en hadde ende also so grooten cost beschadicht. Maer als het geschut eerst gevonden wiert, dan wast al goet, dat men dede, want daer en was te vooren niet beters, ende so blyft de forme van canon gelyck se eerst, of weynich tyts daerna, terwylen dat den eerste yver duerde, gemaeckt was. Ende nu is ment so gewent te sien ende te schilderen in conterfeytinghen, dat het al meer snaps hebben soude om te veranderen als in den beginne, alst maer eerst gepractiseert en was.


[ 23 ]

Schijnbaar bewegen

Mota res cur interdum videatur quiescere et contra.

  Anno 1627, den 21en Octob.

  Als men in een schip vaert, so schyndt het een somtyts dat het water voorby schiet, somtyt dat het schip voortgaet gelyck het doet. So oock als men opt landt staet, schynt men somtyts selfs voort te gaen, somtyts het schip, dat aen de kaye licht, voort te gaen, gelyck het oock doet.

  De reden hiervan hebbe ick erghens voren verclaert [<]. Ende en kan tegenwoordich anders niet bedencken dan vooreerst als men yet siet, tsy dat men selfs voortgaet, tsy dat dit dynck voortgaet, so en kant ons anders niet schynen of dat dynck gaet voort, daer wy op sien, want onse ooghen moeten staegh gedrayt worden daerna toe, tsy wy selfs voortgaen of stille staen; daerom schynt het ons te gaen gelyck ons ooghen drayen.

  Maer schyndt ons het dynck, daer wy op sien, altyt voort te gaen, hoe kompt dan, sal men segghen, dat wy, ofte op een schip varende ofte opt landt vast staende, dickwils selfs schynen te varen of voort te gaen? So moet men dan segghen: omdat men op yet, dat buyten ons is, so sterck siet ende so aendachtich, dat wy het vergaen van onse ooghen niet gewaer en worden, maer so starlinckx op een deelken letten, dat ons gesichte daerop gelyck blyft staen ende niet en verandert; also dat men nu dit deelken, nu dat deelken siet; ofte al siet men nu het een deelken, nu het ander, evenwel ons gesichte eenparich gestreckt staet op hetgene, dat buyten ons is. Als namentlick opt water, als men int schip vaert, so schynen wy selfs voort te gaen, tsy of wyt doen of niet. Want terwylen wy op tgene buyten ons is, so letten, dat de veranderinghe of gelyck wechgenomen wort of daer niet op gelet en wort, so schynen wy selfs, of daer wy in of op staen, eenighe veranderinghe in ons ooghen te geven, de ooghen gelyck van de sake, daer men so sterck op siet, getrocken wordende; welck trecken moet ons nootsakelick doen dencken, dat wy selfs voortgaen, gelyck ymant, die wechgetrocken wort.

Speeltje

Vento factitio ludrica facere.

  Om een speeltjen te maken of meughelick door denselven wech yet bysonders, so is te weten, dat als men een casse, busse, ofte yet, dat ronsom besloten is, toedoet, datter wint uytkompt; ende hoe dieper dat de deuren of het stopsel inschieten, hoe meer lochs daeruyt kompt. Als men dan maeckt dat de schelen wel dicht sluyten ende maer een gaetjen in den midden, of daer ment goet vindt, open laet, so sal de locht daer alleen door vlieghen. Ende indien men dan van binnen voor het gaetken een priemken stelt met een veerken, hetwelcke den prieme binnen houdt (doch also dat aen de priem een breet houtjen of dick pampier is,

[ 24 ]
hetwelcke beweecht wort na het gaetjen als de wint uyt het gaetjen vlieghen soude, ende dat de priem also in dat bordeken steeckt dat se recht door het gaetkjen gaen kan alst bordeken van de voors. locht beweecht wort), so salt gebeuren, als een persoon het scheel, deure of stopsel wilt insteken, dat dan de priem in syn handt komt te steken. Ende hy en sal niet weten hoet kompt, principaelick indien het stopsel eenen dobbelen boom heeft, daer de priem in verborgen is, ende de hanthave ontrent het gaetken staet, welcke handthave de persoon in de handt neemen moet om toe te doen. Op dier mannieren soude men uyt het gaetjen konnen doen kommen mannekens, beestjens ende wat tuych men begeert, die d'een of d'ander grymatse aenstellen konnen.

[ Lat. ]   [ v ]

[ 32 ]   4 nov. 1627 - 9 feb. 1628

Lijfstraf

Poenae publicae cum privatis conferuntur.

  Het geesselen voort stathuys is opgekommen sonder twyffel uyt gelyckenisse van het geesselen in de scholen ende van de ouders: de ouders geesselden de cleyne kinderen, de triviale schoolmeesters die wat grooter waren, de Latynsche die noch wat grooter waren; in de academien (twelck noch in Engelant ende sommighe ander plaetsen geschiet) worde groote jonckmans gegeesselt. Nu als kleyne kinders gegeesselt worden van hare ouders dat en is gheen schande, wordt oock nimmermeer gedocht, dewyle dat niemant te vinden en is of ten is hem gebeurt in een wel gesteldt huysgesin. So ist oock in een wel gestelde Duytsche schole.

[ 33 ]
Dan die kinders wat ouder synde, weten haer wat beter te wachten ende sommighe, van goede ouder kommende, syn alreede tot gehoorsaemheyt ende deucht gewent; daerom synder vele, die noyt tot geesselinghe en geraken; is derhalven wat meer schande, wort evenwel haest vergeten. In de Latynsche scholen blyft de schande wat langer, maer in de academien kan de schande qualick versterven, ja in sommighe academien soudet een jonckman syn leven lanck infaem maken, twelck de reden is, dat het niet en mach geschieden, omdat se gemeynelick van eerlick ouders syn. Maer onder de borgers, alser ymant voort stadthuys gegeesselt wort, die is syn leefdaghe infaem, ende en dient geensins om hem te beteren, maer om een ander exempel te geven.
Daerom en behoorde men dit niet heel te doen gelyck in de kinders, die in haer ouders huysen tot haer verbeteringhe simpelick, sonder exempel te syn, daerder maer één en is, gecastyt te worden ende in scholen tot verbeteringhe ende exempel beyde; voort stadthuys ende daer het castyden den persoon eeuwich infaem maeckt, ist alleen tot exempel ende geensins tot verbeteringhe. Naerdien dat dan de gecastyde doort geesselen niet verbetert en kan worden, maer door de schande allom infaem synde, onbeschaemder ende erger, kommende ordinaris ten laesten tot de galghe, so behoorde men sulcke quaetdoenders wel te geeselen tot exempel, maer niet wederom los te laten gaen, maer haer leven lanck in een tuchthuys haer kost te laten verdienen; so en sullen sy niemant meer quaetdoen ende dickwils selfs voor haerselven beter wordende, Gode een goede siele opofferen.

[ Lat. ]   [ v ]




Home | Beeckman | Journaal - 1627 b (top) | vervolg