Home | Beeckman | < Vertaling > | Brontekst | Index

Maan , kometen, planeten , wind , gezondheid , gloeien , voeding , koud


Isack Beeckman - 1620 v e



[ 136 ]   11 - 22 nov. 1620

Maan

De Maan is 's nachts krachtiger dan de Zon, ook al schijnt hij niet.

  T'Utrecht, den 11en Novemb.

Cardano, in Commentarijs in Ptolemaeo de Astr. judic.*), cap. 4, textu 29, zegt: "De Maan is in de nacht krachtiger dan de Zon, omdat hij gewoonlijk in de nacht licht geeft. Dus ook al is de Maan 's nacht onder de Aarde, zoals ook de Zon, toch zal de Maan meer kunnen doen dan de Zon, omdat 's nachts lichtgeven niet onverenigbaar is met de Maan, zoals met de Zon.

  Ik voeg er iets dergelijks aan toe: Sommige vrouwen warmen zich beter met kleine stoven (zoals we ze hier noemen) onder de kleding, maar andere vrouwen zitten liever bij het vuur zoals ze gewend zijn.


*)  Hieronymi Cardani, In Cl. Ptolemaei IIII de astrorum judiciis, Bas. 1554, p. 38.  [Ed. 1578, p. 138.]

[ 137 ]
Zo hebben mannen het koud in vrouwenkleding, en vrouwen in mannenkleding. Dit komt omdat warmte op een verschillende plaats wordt opgenomen en afgeweerd: door gewenning namelijk op de ene plaats tegengehouden is warmte niet nadelig; nadelig is ze echter op een plaats waar ze gewoonlijk niet wordt opgevangen en gewoonlijk wordt tegengehouden.
Zo wordt warmte als eigenschap van de Zon, overdag achtergelaten in de Aarde, wegens gelijkheid aangewakkerd, 's nachts echter onderdrukt wegens afwezigheid van de Zon; en dan is de kracht van de Maan sterker, omdat behalve het lichaam van de Maan ook veel nachtelijke eigenschappen, die gewoonlijk samen met de Maan werken, die krachten aanwakkeren, die ze met de Maan gewoonlijk uitoefenden.
Op de manier waarop gezegd wordt dat een kameel een dans leert. De vloer wordt namelijk zo warm gemaakt, dat het voor de kameel noodzakelijk is de poten om de beurt op te lichten; en ondertussen wordt het geluid van een trommel gegeven; op deze wijze aan dansen gewend geraakt, danst de kameel later inderdaad, ook als alleen de trommel wordt gehoord, op een vloer die niet warm is.
Zo is het als we één mens zien van twee, die we gewoonlijk samen zien: ook de ander komt ons in het geheugen.

  Nachtelijke eigenschappen dus, zoals het licht van sterren, nachtelijke damp enz., stoten op de aardse dingen, waaraan de overige van de Maan kleven, zoals ook die van de Zon. En ze wakkeren veeleer de overige van de Maan aan, omdat ze hiermee meer in verband staan, terwijl ze bij de overige van de Maan ook wat vinden dat met hun natuur is verbonden, waarmee de op een andere tijd ermee verbonden kracht van de Maan invloed had op de aardse dingen.

  En we moeten geloven dat 's nachts altijd bepaalde lichaampjes in de lucht vliegen, die er overdag niet vliegen; en daar ze er vliegen wegens de afwezigheid van zonlicht, vliegen ze bij een niet schijnende Maan evenzeer als bij de schijnende Maan. Deze lichaampjes worden verbonden met stralen van de Maan en dringen door in de aardse dingen.
Wanneer dus de Maan 's nachts niet schijnt, dan vliegen niettemin deze lichaampjes rond. En op de manier waarop we het gezegd hebben, door in de aardse dingen door te dringen, wakkeren ze de krachten van Maan aan, waaraan sommige van zulke lichaampjes gaan vastzitten, waarmee de stralen van de Maan, wanneer de Maan 's nachts zou schijnen, de poriën van de aardse dingen binnengaan. Als deze lichaampjes bewegen kan het niet anders zijn dan dat ook de erbij aansluitende krachten van de Maan bewegen.

Bliksem

Waarom de bliksem eerder op hoge bergen inslaat.

Vrij vaak wordt een reusachtige pijnboom door winden geschud, zegt Horatius*), en door ondervinding wordt geheel bevestigd dat bliksems eerder op de hoogste bergen inslaan; waaruit duidelijk is op te maken dat de oorsprong van bliksems, winden en wolken niet ver van de Aarde ligt.
Als ze er namelijk ver vandaan zouden zijn, zou er een kleine verhouding zijn tussen de hoogte van de pijnboom en de berg tot die afstand, en zouden ze eerder vanwege het gekromde aard-oppervlak meer naburige plaatsen aandoen; en aangezien nabijheid nu meer vermag, zijn de wolken noodzakelijk zo dichtbij ons, dat de hoogte van de berg tot de hoogte van de wolken van groot belang is, en dat die wel het derde of ook tweede deel daarvan is.
Zo is het met dingen die bij het vuur worden gebracht: als ze daar verder vandaan zijn, verwarmen ze vanwege de kromming meer de lucht die er het dichtst bij is, zodat deze warmer is dan die welke dichter bij het vuur is; dingen echter die dichtbij het vuur worden geplaatst, kunnen de lucht die het dichtst bij ze is, met hun kromming niet zo warm maken, als niet dat wat het dichtst bij het vuur is, warmer is dan iets dat er verder vandaan is.
Ik heb het over de lucht die er is tussen het vuur en het lichaam dat naar het vuur is gebracht.


*)  Carmina, Lib, II, 10, vs 9-10.  [Deze regel ook in T. 1, p. 323.]

[ 138 ]

Kometen

Verschillende zijnswijze van kometen van de achtste hemel en planeten.

  In het jaar 1572 verscheen een komeet zonder staart in het sterrenbeeld Cassiopeia voorbij Saturnus, volgens de waarneming van Tycho Brahe*); de overige kometen zijn dichter bij dan Saturnus en verder dan de Maan volgens zijn mening°). De eerste was onbeweeglijk, behalve misschien een beweging met de sterren van de achtste hemel door de dagelijkse beweging; de laatste echter bewegen ook van West naar Oost volgens de opeenvolging van de tekens van de Dierenriem, niet anders dan de planeten, al is het wat verwarder.

Waarom kometen en planeten bewegen.

  Wat dan als we zeggen dat de ene soort kometen samengroeit uit een toevloeiing, dat wil zeggen uit dampen, om zo te zeggen, van de vaste sterren, de andere soort uit overtollige dingen, uitgeworpen door de planeten? Waardoor het komt dat ze niet anders bewegen dan de planeten; wel verwarder, omdat ze bestaan uit deeltjes van al die planeten. En die deeltjes uitgeworpen uit hemellichamen, blijven in die beweging, die ze hadden toen ze nog in de hemellichamen waren, op de manier waarop gezegd wordt dat in de lucht gegooide stenen met de beweging van de Aarde meebewegen.

  Over het missen van een staart heb ik een andere keer gesproken [<], als ik me goed herinner, de reden daarvan paste bij de achtste sfeer. De Zon strekt de staart voortdurend uit van het middelpunt van de wereld af, waardoor hij voor ons onzichtbaar is, als hij bij kometen van de achtste hemel is, of misschien is er helemaal geen.

  De deeltjes die ik noemde van de planeten zijn de stralen daarvan, die behalve de beweging die ze hebben overeenkomstig met de planeet, waaruit ze zijn uitgeworpen, ook een beweging hebben van de uitzending, en die is in alle richtingen. Wanneer deze deeltjes dus worden verzameld in de hemelen, geven ze als ze elkaar tegenkomen weliswaar iets op van deze beweging van uitzending, omdat deze meestal van elke planeet tegengesteld is; maar toch verdwijnt die niet helemaal, omdat de uitzending van de ene planeet krachtiger is dan de uitzending van een andere, vanwege de kracht van het lichaam en de nabijheid van het lichaam van de komeet die ze verzamelt.
Met deze afwisselende kracht worden kometen meestal buiten de Dierenriem geworpen. En de beweging van de deeltjes, die ze hebben van die beweging van de planeten, verdwijnt niet, omdat de beweging rond de Dierenriem, volgens de opeenvolging van de tekens, van alle ongeveer dezelfde is.

Kometen van de achtste hemel branden, die van planeten weerkaatsen licht.

  Laat dan gezegd worden, als je wilt, dat alleen de vaste sterren stralen van zich afgeven omdat ze flonkeren, en daarom branden; en dat door de Zon en de overige, stralen van de sterren worden weerkaatst. Want al wordt de Zon voor onbeweeglijk gehouden, hij flonkert toch niet. Hieruit volgt dat kometen van de achtste hemel, verzameld uit brandende materie, branden; die van de planeten echter weerkaatsen slechts stralen, als zijnde verzameld uit dampen van niet gloeiende planeten. Maar elders [<] heb ik eerder hierover uitvoeriger gesproken. [<,>]


*)  Behalve in Epistolae (1596), p. 16-18, 37, 57-58, 118-119, 141-142, 160, 179 en 286 e.v. [en De nova et nullius aevi memoria prius visa Stella, 1573] besprak Tycho Brahe de nieuwe ster van 1572 in Astronomiae instauratae progymnasmata (1602/1610), cap. VI: 'de Stellae hujus situ'.
°)  De komeet van 1577 behandelde Brahe in de Mundi aetherei recentioribus phaenomenis (1588/1603), cap. VI: 'de Situ hujus cometae' (p. 89-158).
Zie over de plaats van kometen in het algemeen: Astronomiae instauratae progymnasmata, (1602) p. 318, 511-513, 540, 571, 612, 614, 626, 649-651, 714 et 715. Zie ook ons T. 1, p. 104.

[ 139 ]
  Nu is het volgende toe te voegen, als het waar is wat ik hier zeg: dat planeten door te schijnen niet worden verminderd, evenmin als een spiegel. En de beweging van hun deeltjes, die worden uitgeworpen, verdwijnt evenmin als die van aardse dampen die tot boven de lucht stijgen: zodra ze namelijk naar de Aarde terugkeren, is te merken dat ze niets van hun beweging hebben verloren, daar ze ook bij het opstijgen met de Aarde meebewogen.
In de wereld vergaat dus niets aan beweging of aan substantie.   [<,>]

Veel rook stijgt met vuurdeeltjes op tot ver boven de lucht.

  Het moet niet vreemd lijken dat sommige deeltjes vanaf de Aarde en de overige planeten (gemengd met licht, of als je liever wilt, met naar de Zon weerkaatste vurige stralen van de achtste hemel), opstijgen naar deze hoogste hemel; en dat ze zich onderweg met elkaar verbinden en zo een komeet samenstellen. Want al drijven slechts wolken op lucht, er zijn toch heel wat aardse deeltjes die met zoveel stralen zijn gemengd, dat ze ook ver boven de lucht stijgen voordat ze door stralen kunnen worden ontbonden en naar de Aarde kunnen terugvallen, wat ook bij de overige planeten gebeurt.
Na de verzameling nu wordt de komeet door de zonnestralen opgelost en alles gaat naar zijn plaats: vuur naar de achtste hemel, aarde naar de Aarde, substantie van planeten naar de planeten. En het is niet te vrezen dat ooit een komeet dichtbij de Aarde wordt verzameld; een substantie van andere lichamen kan namelijk niet in onze lucht doordringen, en als die wel zou doordringen zou ze door winden worden uiteengedreven en in de eerste substanties oplossen; en zo zouden ze, terstond verdreven naar hun begin, terugkeren.

  Misschien is het ook zo dat er in het vacuüm tussen de planeten voortdurend veel lichaampjes van planeten blijven hangen, die door warmte van vuur daar naartoe zijn gebracht. En wanneer deze warmte ervan is afgescheiden, blijven ze in het vacuüm, waar ze geen enkele kracht vinden die ze kan doen bewegen; ze blijven daar zolang hangen totdat ze, door verschillende stralen heen en weer geworpen, de eigen lucht bereiken, waar ze de aantrekkingskracht van de planeet voelen.

Standen van planeten

Aspecten van planeten, hoeveel ze kunnen doen.

Cardano in Comment. in Ptol. de jud., cap. 9, Lib. 2, textu 54*), waar hij, over de vermenigvuldiging van de effecten van hemellichamen, leert dat een samenstand van twee planeten meer kan doen dan elk van beide apart, en dit met de krachten vermenigvuldigd met elkaar, zodat als de ene drie krachten heeft, de andere vier, ze tegelijk een invloed van twaalf krachten zullen hebben.

Aangrenzende kaarsvlammen geven veel helderder licht dan alle tegelijk apart.

  De manier van deze vermeerdering door aangrenzendheid is bijvoorbeeld te zien bij twee kaarsen. Die zullen namelijk veel helderder schijnen als de ene vlam grenst aan de andere, dan wanneer ze een beetje van elkaar verwijderd zijn; en als ze aan elkaar grenzen slurpen ze ook meer kaarsvet op dan apart, bij gelijke tijd.

  Dat heb ik eerder ergens bewezen [<]. Na het lezen van dit bewijs begrijp je dat het ook betrekking heeft op de aspecten. Door een tegenoverliggende planeet wordt namelijk de straal van de andere weerkaatst, en zo worden ze weer met elkaar verbonden, op de manier waarop een kaars helderder brandt, als er een spiegel tegenover wordt gezet, niet anders dan ik eerder ergens heb bewezen [<] dat kaarsen met hun vlammen niet flakkeren, als ze zijn omsloten door een ruimte, waar vandaan terugkaatsing van de stralen naar die vlammen kan plaatsvinden.


*)  Het werk genoemd op p. 136 hierboven, Bas. 1554, p. 159.  [Ed. 1578, p. 277-278.]

[ 140 ]
Waarom de plaats van de Maan niet waarnemen bij ontmoeting met de Zon.

Cardano zegt op dezelfde plaats, in tekst 63, dat bij alle ontmoetingen van Zon en Maan enz. vooral de plaats van de Maan moet worden waargenomen, vervolgens die van de Zon, behalve bij een samenstand.

  De reden lijkt deze, omdat dan het midden van de Zon, dat door de Maan wordt beïnvloed, naar ons is gericht, dat van de Maan echter van ons afgewend, waardoor het komt dat die hoedanigheid, of lichaampjes die door de zonnestralen van de Maan worden afgeschaafd, worden weggeworpen naar de kant van de hemel die van ons af is gericht. Het midden van de Maan en dat van de Zon zijn naar elkaar gericht, maar niet altijd worden de lichaampjes, die door directe stralen vanaf de Maan en door weerkaatste van de Zon afgeschaafd worden, naar ons gericht, maar soms meer, soms minder, naar gelang de afstand van de hemellichamen tot punten van conjunctie of oppositie.

Vergelijking van aspecten met muzikale tonen.

Op dezelfde plaats geeft hij een grote kracht op kritieke dagen, wanneer de Maan 40 of 45 graden van de Zon af staat, omdat hij op dezelfde dag zowel een achtste als een negende deel van de hemel tot stand brengt.

  En deze delen vormen in de muziek de grote en de kleine toon. En wat zo'n verdeling zou kunnen doen, ook zonder in verband te staan met weerkaatsingen, leren de samenklanken, waaruit de zoetheid van stemmen en de verdeling van snaren volgt, waarover we eerder overvloedig hebben gesproken [<]; daarbij hebben we ook bewezen [<] dat een niet aangeraakte snaar beweegt als een andere beweegt die er consonant mee is.
Bij een afstand van de Maan tot de Zon van 40 of 45 graden, wordt wel zoals altijd de helft van de Maan belicht, maar ten opzichte van ons slechts een achtste en negende deel.

Wat de Maan kan doen bij een conjuncie.

  Bij een conjunctie wordt het halfrond van de Maan dat van ons is afgekeerd, zodanig belicht dat de kracht van de Maan van ons afgekeerd lijkt te worden. Maar door stralen van de Zon, waarmee de conjunctie is, wordt de kracht omlaag gedrongen en naar ons gebracht.

Oostenwind

Waarom de Oostenwind koud is.

  Hiervoor heb ik geschreven [<] dat een Oostenwind ontstaat, als de Zon of de hemel de lucht verwarmt, en verhoogde lucht zo afstroomt naar het Westen, met de beweging van de hemel mee. Maar Cardano zegt in tekst 69 dat wind ontstaat als damp wordt uitgeperst door een koud gebied naar ons toe, waaruit zou volgen dat door de hemel afgekoelde lucht inzakt, en zo de in lucht bevatte dampen en wasems wegdrukt.
Nu schuilen in de lucht altijd veel van zulke dampen, die geen lucht zijn, maar aarde of water gemengd met vuur. Dit komt misschien meer overeen met de kou van de Oostenwind; niettemin zal ook de voorgaande bespiegeling nut hebben.

[ 141 ]

Maan belicht door Aarde

Maan die niet op zijn plaats verschijnt.

Ptolemaeus zegt in tekst 68 dat de Maan in stormachtige tijden ook verschijnt op het deel dat niet belicht wordt.

  De reden is omdat dan de stralen van de Zon en de hemel nauwelijks doordringen in de lucht, maar worden teruggekaatst naar omhoog en de Maan met secundaire stralen belichten, die dan gezien wordt vanaf een donkere plaats, zoals de Aarde dan is.


[ De verklaring van het 'asgrauwe' maanlicht (Earthshine) is al te vinden bij Leonardo da Vinci: Codex Leicester 2A2r. Ptolemaeus (wn Cardano): "als de maan geheel doorschijnend is".]

Wind door Maan en Zon

Hoe wind ontstaat door Maan en Zon.

Op dezelfde plaats zegt hij dat de Maan winden veroorzaakt van zijn declinatie.

  Want al staat de Maan midden op de dag voor ons altijd in het Zuiden, het is niet zo dat hij daarom altijd zuidelijke winden in beweging brengt. Als hij namelijk altijd op de evenaar zou zijn, of op één plaats, zou hij geen winden doen bewegen, omdat de Aarde, en de lucht eenmaal geordend volgens de aard van de Maan, zich niet verder zou uitstrekken of samentrekken. Maar als de Maan vandaar naar het Noorden zou bewegen, dan zou hij ook de noordelijke lucht beïnvloeden, omdat eerst zowel de zuidelijke als de noordelijke gelijkelijk werden beïnvloed, en wel door de voortdurend zuidelijke Maan.
Zo zou, als de Zon plotseling van de Steenboks­keerkring naar de Kreefts­keerkring zou worden weggerukt, de noordelijke streek ten zeerste worden beïnvloed, ook al is de Kreefts­keerking voor ons zuidelijk; verder, daar hij langzaam voortgaat, ordent hij de lucht langzamerhand en onmerkbaar volgens zijn aard: wind ontstaat namelijk niet, omdat de lucht in het ene deel warmer of kouder is, maar omdat hij dit wordt, en wel plotseling.
Want als de Zon op de Steenboks­keerkring staat, wordt de lucht meer warm in het Zuiden dan in het Noorden, en toch waait het niet daarom; als de Zon echter ineens op de Kreefts­keerkring zou komen, zou zo de lucht ook meer warm worden in het Zuiden; maar sommige meer zuidelijke delen, die eerst warm waren, worden nu kouder, en sommige meer noordelijke, die eerst koud waren, worden nu warmer.
Dus of de beweging van de lucht nu gaat naar warm gemaakte lucht, of naar koud gemaakte, er zal wind komen die of noordelijk is, of zuidelijk.   [>]

Ei

Experiment met ei, gekookt in kokend water.

  Vandaag heb ik ondervonden dat een ei, heel lang gekookt in ziedend heet water, een beetje zacht was, waarover ik eerder nauwkeurig heb gesproken [<]. Hier moet worden toegevoegd dat vuur in water veel sneller opstijgt dan in lucht, wegens het grotere verschil van water met vuur, op de manier waarop hout in kwikzilver sneller stijgt dan in water.

Wolken

Waarom wolken zich soms plotseling verenigen.

  Den 22en Novemb., varende van Rotterdam na Utrecht.*)

  Ik zag voor zonsopgang, terwijl de lucht bijna geheel zonder wind was, dat wolken aan de hemel zich plotseling verenigden en ons elk zicht op de sterren benamen; en, wat mijn opvatting meer bewijst, de verduistering begon aan de kant tegenover de wind.


*)  Jacob Beeckman (broer) werd op 26 nov. benoemd tot rector in Rotterdam.

[ 142 ]
Dit bewijst dat de materie van wolken in de lucht verstrooid was geweest, en daarom nauwelijks een belemmering voor het zicht. Maar deze materie is in de tijd van een kwartier gestegen naar het oppervlak van de lucht, waar deze materie noodzakelijker­wijze werd samengedreven, die eerst verstrooid werd tussen het oppervlak van de lucht en de Aarde, wat een enorme ruimte is; het oppervlak is echter heel klein en slechts bijna vlak. Het was dus noodzakelijk dat die daar verenigd werd, omdat deze materie niet verder kan stijgen wegens de zwaarte: boven de lucht is namelijk of een vacuüm, of een andere heel lichte substantie, verschillend van lucht zoals lucht van water verschilt.

Spiegel goed voor de ogen

Hoe ogen verkwikking ontvangen met een spiegel of een bron.

  In Schola Salernitana*) wordt gezegd: "De bron, het groen, en spiegellicht, Verfrist en heldert op 't gezicht".°)

  De verkwikking nu die voorvalt met een spiegel, lijkt te zijn in het oog, omdat we gewoon zijn welke dingen dan ook vanaf een bepaalde afstand het best te onderscheiden, en daarom zoeken we voortdurend die afstand wanneer we iets willen bekijken. Maar aangezien een spiegel voortdurend op zijn plaats hangt, en we daarmee de dingen van een grotere afstand zien, is het zo dat we de ogen dan op een andere manier inspannen en samentrekken dan wanneer we de dingen onmiddellijk bekijken.
Als we namelijk niet de gebruikelijke afstand kunnen innemen, proberen we toch nauwkeurig te kijken vanaf een afstand die de spiegel toelaat. En deze variatie van inspanning in de spieren van de ogen is aangenaam en verkwikt ze, niet anders dan een variatie van bewegingen en standen in het hele lichaam dieren doet opleven, en levendige meer gezond maakt.

  En een bron is koud water dat, bij de ogen gebracht, alles wat er niet in thuis hoort met kou eruit drukt, en door samentrekking verstevigt en alle materie van ontstekingen naar binnen duwt. In de ochtend moeten dus de in de nacht veramelde afvalstoffen door matige werkzaamheid van het zicht uit de poriën worden verdreven; maar als 's avonds de poriën verwijd zijn door de dagelijkse beweging, moeten de ogen worden samengetrokken met koud water.

  Den 26en Novemb.


*)  De Schola Salernitana [of 'Regimen Sanitatis'] is een verzenbundel uit de elfde eeuw. Vele uitgaven verschenen later in druk, zoals: Medicina Salernitana, Frankfurt 1605.  [Paris 1625 (2e ex. Komt voor in Cat. 1637: Med.8vo.15).  Tekstversie: Bibl. Aug.
Vertaling in C. Tuinman, Nederduitsche spreekwoorden (deel 2), Midd. 1727.]

°)  Ed. Ff. 1605, cap. II, p. 17.  [Vertaling van Carolus Tuinman, 1727-II, p. 7.
Vervolg: "Kies bergen met de morgenzon: Maar wend u 's avonds naar de bron."]

[ NB. Ed. Par. 1625 heeft een andere indeling, zie hier; maar die kende Beeckman nog niet in 1620.]

Geen middagslaapje

Waarom we ons van middagslaap moeten onthouden.

  Van middagslaap moeten we ons onthouden, zoals staat in cap. 3*) van Schola Salernitana, omdat overdag de afvalstoffen van het derde gebied worden verdreven,, maar in de nacht maken we die aan, als de slaap alle beweging belemmert. Voedsel in de maag, en chijl in de lever, worden 's nachts en overdag verteerd: de warmte namelijk die overdag de beweging van de spieren voortbrengt, vertrekt vooral uit de hersenen.


*)  Ed. Ff. 1605, cap. 3: 'De Diurno, sive meridiano somno', p. 22.
[ C. Tuinman, 1727, p. 7: "Uw middagslaap zy kort, of geen. / 't Baart koortzen, lammigheid der leên, / Hoofdpyn en zinkingen. Dus schaad / De dagslaap, moeder van dit quaad."]

[ 143 ]
En aangezien overdag vanuit het hoofd het enige aan geest [spiritus] ook naar de maag en de lever gaat, en heel wat aan inwendige warmte naar de buitenste lichaamsdelen, is het zo dat overdag de afvalstoffen overal makkelijker verdreven worden; maar 's nachts wordt ook de vertering van maag en lever beter voltooid.
Na een maaltijd, dat wil zeggen terstond na het nuttigen van de maaltijd, schaadt slaap meer, omdat de maag zichzelf rondom het voedsel samentrekt, door warmte van buiten aan te trekken, die, als hij niet in de spieren behouden blijft met aanhoudende beweging, vanzelf gewillig het aantrekken van de maag volgt, en als zo de lichaamsdelen van warmte beroofd zijn, worden ze gevuld met afvalstoffen die uitgeworpen moeten worden.

  In de nacht komen er tijdens de slaap ook wel dampen naar de hersenen, maar die zijn niet met afvalstoffen gemengd, zoals de dampen overdag. Hiermee worden die afvalstoffen namelijk verbonden, die overdag moesten worden verdreven, maar nu zijn ze door deze ontijdige slaap naar de binnenste delen teruggetrokken, en ze zijn nu scherp en droog, als zijnde in de uren voor de middag klaargemaakt voor uitdrijving. En de hersenen in rust ontvangen gemakkelijk alles naar wat er opstijgt, terwijl ze wakend zich door samentrekken verstevigen en dampen afweren; en die welke worden toegelaten, die verdrijven ze terstond.

Wanneer grotere maaltijd

Middag- of avondmaal moet groter genomen worden.

  Met alles overwogen, wat in cap. 5 van Schola Salernitana*) wordt gezegd, zeg ik dat de avondmaaltijd groter moet worden genomen, voorzover gelet wordt op het gemak van de vertering; maar voorzover het schade betreft, waarmee dampen het hoofd zouden beïnvloeden, moet de avondmaaltijd kleiner worden genomen. Dus wanneer geen schade wordt gevreesd van dampen van het voedsel, kan de avondmaaltijd groot worden genomen; en de dagelijkse vertering weert schade af van het hoofd. Doch als 's avonds het voedsel van het middagmaal nog niet is verteerd, neem dan weinig of niets als avondmaal.


[ *)  C. Tuinman, 1727, 'Van 't Avondmaal':
"Veel avondspys is voor de maag / Door overlading groote plaag. / Op dat gy niet bezwaart en word / Des nachts, maak d'avondmaaltyd kort."]

[ Ned. ]

Wijnbellen

Waarom de beste wijnen kleinere belletjes hebben en in het midden.

Schola Salernitana, cap. 8.*) — Verse wijnen zijn licht als ze in het midden fijn schuim doen ontstaan. En dit is een teken van fijnheid en van warmte. In het midden van deze kleine bel zit namelijk wijngeest die verfijnde damp is geworden door het gieten; en omgeven door de waterigheid van de wijn, daar deze zich terstond een weg baant, wijst het erop dat die waterigheid allerminst stroperig is. En deze bellen onstaan vooral in het midden van het glas, omdat daar meer warmte is, aangezien dit het middelpunt en de plaats van het gieten is.


[ *)  C. Tuinman, 1727, 'Welvoedende spyzen':
"Versche eyers, roode wyn, vet slorpnat, wel gebonden, / En zuivre meelb[l]oem, zyn goed voedzel voor gezonden."]

[ 144 ]
Maar waterige wijn maakt grote bellen zoals water, waarin niet deeltjes van geest [spiritus] zitten, maar van onderschepte lucht; deze bellen zijn groot door de stroperigheid van water en de dichtheid van de onderschepte lucht. En ze vluchten naar de randen van het vat, geduwd door de beweging die daar het grootst is; de taaiheid en stroperigheid van het water maakt dat ze langer bestaan.
Maar uit goede en sterke wijn komen kleinere bellen op, ook omdat wijngeest met heel kleinde deeltjes, is gemengd met kleine deeltjes van fijn water. Dus een enkel deeltje van deze wijngeest, opgelost in de dampen, breidt een waterachtig deeltje uit en daarmee gaat dit aan het oppervlak drijven wegens de lichtheid. Terwijl deze heel kleine bellen langzaam opstijgen, dalen ze ook wel eens, omlaag geduwd door de beweging van het gieten, en het lijken atomen die stijgen en dalen in de wijn.

Warm en vochtig

Warm en vochtig is dubbelzinnig.

  Een substantie kan op twee manieren warm en vochtig genoemd worden. Warmte bestaat namelijk óf uit dezelfde deeltjes van verfijnd vocht, zoals het oorspronkelijk warme en vochtige [<]; óf de deeltjes van warmte zijn verschillend van de deeltjes van vocht, zoals in kokend water, waar de warmtedeeltjes vuur zijn, gemengd met waterachtige deeltjes.

Gloeiend ijzer

Waarom vurig ijzer niet wordt verstikt.

  Gloeiend ijzer wordt niet gedoofd in een aan alle kanten afgesloten ruimte, maar verliest geleidelijk zijn warmte die het had gekregen; een kaarsvlam echter en een gloeiend kooltje worden verstikt.

  De reden is omdat ijzer zijn warmte niet voedt, zoals het gloeiend kooltje en de kaars.

  En waarom kan vuur niet gevoed worden in een overal afgesloten vat? Zou het niet ook uit de kaarsvlam geleidelijk kunnen worden afgegeven? Zou een gloeiend kooltje in vacuüm meer worden verstikt dan gloeiend ijzer? Waarom koelt dit meteen af, terwijl het ijzer zo lang warm blijft in afgesloten ruimtes?

  De oorzaak hiervan lijkt te zijn de lucht. Deze is namelijk materie van wind en daar hij onmddellijk op het kooltje ligt, springt hij na verdunning uiteen; en zo lost de materie van vuur op, die van zichzelf wegens de lichtheid meteen opstijgt, en niet op de achtergelaten materie blijft liggen. Waardoor het komt, ook als het in duizend deeltjes wordt opgelost, dat het de materie nauwelijks zou raken.
En van lucht hebben we gezegd [<] dat hij wegens de zwaarte heel sterk op alle dingen leunt en er al leunend krachtig op drukt, en alle poriën sterk binnendringt. In een aan alle kanten afgesloten ruimte zal lucht er dus wel uitgaan, maar niet terugkeren; en als hij daarom in die ruimte ontbreekt, kan hij niet sterk op alle poriën leunen, waarin hij verdund werd en tegen de zijden stotend oploste.

Een kaars zou in vacuüm niet branden.

  In vacuüm zou een kaars dus niet branden. Deeltjes van vuur zijn namelijk van zichzelf zo fijn, dat ze door alles heengaan zonder dat het losgemaakt wordt; lucht is echter van middelmatige consistentie, zodat hij zonder verdunning nauwelijks grote poriën kan binnengaan. Maar na verdunning gaat hij er in, en opent hij de kleinere, en die waarin hij was uitgezet, breekt hij uiteen.   [>]

[ 145 ]

Menging

Minder of meer exacte menging van voedsel kan verschillend werken, zoals ook bij geneesmiddelen.

  Het maakt veel uit of voedingsmiddelen, of samengestelde geneesmiddelen, nauwkeurig of minder nauwkeurig gemengd zijn. Zo geeft boter en brood (wat wij noemen boteram) een andere smaak enz. dan wanneer deze door en door gemengd zouden zijn. Zo ook lest bier de dorst beter als het genomen wordt na opeten van het brood, dan wanneer het tot op de kleinste deeltjes met het brood gemengd zou zijn geweest. Dan zouden namelijk deeltjes van aarde en water zo stevig met elkaar verbonden zijn geweest, dat de waterdeeltjes nauwelijks gescheiden konden worden om de dorst op te heffen bij het gaan naar de maag; nu is het voedsel echter opeengedrongen en kan het alles bevatten met weinig water, terwijl veel water door alles heen nauwelijks ermee gemengd had kunnen worden.

  Zo verschillen door ons samengestelde geneesmiddelen ook van die, welke door de natuur tot stand zijn gebracht, zoals we eerder ergens hebben gezegd [<]. Zo zegt hier de commentator van Schola Salernitana in cap. 13*) dat een ui dorst opwekt, maar dat erbij gemengde azijn die opheft; wat niet zou gebeuren, als een enkelvoudig geneesmiddel alle delen van kwaliteiten van een ui en van azijn in zich zou bevatten, maar dan zou het ook minder effectief zijn tegen overige ziekten.
Dingen dus die zo gemengd zijn, dat ze wat ons betreft één homogeneum [<] maken, die vormen één enkelvoudig middel en een enkelvoudige natuur, zodat ze nu niet iets warms en iets kouds zijn, maar het geeft het effect van die gematigdheid, die een gemiddelde is; dat wi; zeggen, als ze gemengd zijn met wateren van warme en koude graden, komt er een samengesteld homogeneum, enkelvoudig, gematigd.


*)  Cap. XIII, 'De lethalium venenorum remediis', ed. Frankfurt 1605, p. 113.
[ "Azijn... behoedt ook voor de dorst, die de ui gewoonlijk opwekt."]

[ Ned. ]

[ 146 ]   26 nov. - 6 dec. 1620

Stilstaande lucht

Waarom lucht zonder beweging bederft.

  Lucht die niet in beweging is bederft, omdat dampen en heel kleine deeltjes van uitwasemingen lange tijd blijven kleven aan één en hetzelfde luchtdeeltje, waardoor het komt dat water, aarde, lucht en vuur wederzijds met elkaar verbonden zijn. En uit deze lang gebonden deeltjes ontstaan samengestelde lichaampjes, als vuur de overige elementen onderling vermengt en doet gisten, niet anders dan wormen en vlooien en vliegen worden voortgebracht op plaatsen van rotting.
Beweging scheidt deze elementen echter, zodat ze niet kunnen gisten, verbonden worden, en tot in de kleinste deeltjes gemengd worden, met voortdurend nieuwe deeltjes die bij andere passen en niet op de manier zoals eerst, door nieuwe metgezellen beïnvloed wegens afwisselende verplaatsing. Waardoor het komt dat nu zo'n mengsel zou ontstaan, ervoor echter een ander, volgens de vorige opstelling; en de werking wordt onderbroken voordat ze voltooid is.
In lucht die in beweging is kan dus niets worden voortgebracht; dus beweging beveiligt lucht tegen bederf. Dus als van een huis een venster op het Oosten wordt geopend, komt daardoor meer beweging, aangezien de lucht bij het binnenkomen moet bewegen tegen de dagelijkse beweging van Aarde en lucht in; een venster op het Noorden ontvangt ook zuivere lucht, omdat het op die plaats dichtbij het huis altijd het koudst is.

Lucht die licht beweegt kan ook bederven.

  Als nu iemand denkt dat lucht nooit geheel in rust is en dat een heel kleine beweging volstaat om bederf van lucht af te weren en te voorkomen, vergist die zich. Want kleine deeltjes van lucht, vuur, water, aarde die aan elkaar vastzitten, worden door een lichte beweging niet gescheiden, maar ze bewegen onafscheidelijk en samenhangend tegelijk, zodat een samenstelling van deze vier deeltjes van elementen één deeltje is van de bewogen lucht, op de manier waarop rook bij weinig wind niet uiteen wordt geworpen, maar zichtbaar verenigd, lichtjes beweegt samen met de lucht, niet ervan gescheiden.

Analyse

Analyse van redenaars, hoe die is.

  De analyse van redenaars lijkt vooral te bestaan in definities en verdelingen, maar zodanig, dat de definities ook dikwijls bestaan uit veel delen, en dat de hele verdeling slechts één definitie is. En de woordjes die tuusengevoegd worden: die, want, in, zoals enz. betekenen logische termen, zodat die gehouden kan worden voor een subject, want voor een oorzaak, in voor een object, zoals voor een gelijkheid enz., zodat ze niets anders zijn dan logische kenmerken.
Alsof we voor: de waarheid moet in de woorden bewaard worden, zouden zeggen: de waarheid moet bewaard worden in zijn object met de woorden; en voor: de beker is gemaakt van goud, dit: de materie van de beker is goud.   [<]

Geen wijn voor kinderen

Vochtigheid van kinderen, vrouwen, bejaarden, die wijn vereist.

  In Cap. 16*) van Schola Salernitana zegt de commentator dat aan bejaarden veel, aan kinderen geen wijn moet worden gegeven omdat de laatsten vochtig zijn en warm,

  Doch ik zou geloven dat hun vocht, dat gemakkelijk in warmte is om te zetten, deze onthouding van wijn vereist. Want we hebben gezegd [<] dat zij gematigd zijn ten aanzien van warmte en koude, maar hun vocht lijkt te verschillen van het vocht van vrouwen, omdat dit niet zo zuiver is, maar gemengd met meer ongewone materie.
Anders zouden vrouwen immers, wegens vochten en koude, langer leven dan mannen, en daar dit niet zo is, bestaaat het oorspronkelijke vocht van vrouwen niet uit zovel geest [spiritus]: dat wil wil zeggen daaruit kan niet zoveel warmte worden opgewekt bij gelijke hoeveelheid, met het kindervocht in zijn geheel erbij genomen.


*)  Cap. XVI, 'De meliore vino', ed. Frankfurt 1605, p. 136.

[ 147 ]
  Vrouwen zijn toch heel anders vochtig dan bejaarden. Van bejaarden is de vochtigheid namelijk uitscheidend in de vaten; van vrouwen exhter onzuiverder in vaste delen.

Wintervoeding

Buiken in de winter warmer in de vaste delen dan in de zomer.

  Bij cap. 19*). — In de winter zijn de poriën van het lichaam en de doorgangen van de buik het warmst, omdat er weinig verdampt; maar vaste delen worden ook weinig ontbonden tot warmte. Een dieet met dezelfde hoeveelheid zou mensen dus vet maken in de winter; dan zijn de buiken dus warm ten aanzien van vaste delen. Maar in de zomer zijn vaste delen warm ten opzichte van buiken, omdat warmte, zoals die door vaste delen in de buiken is toegelaten, door poriën terstond wegvliegt.
Nu worden door warmte van vaste delen alle vermogens uitgeoefend. Gebruik in de winter dus warme dingen, om levendiger te worden, omdat warmte uit de vaste delen wordt gehaald door ze warm te maken; onthoud je van vochtige dingen: binnenin wordt namelijk genoeg vocht behouden wegens de lastige ademhaling. Maar of er meer gegeten moet worden dan in de zomer, wordt in het midden gelaten; doch minder dicht opeen en meer dan een maand kan worden gegeven wegens de traagheid van de vertering in het derde gebied.


*)  Schola Salernitana, Cap. XIX, 'Quae victus ratio quolibet anni tempore sit utilis', ed. Frankfurt 1605, p. 140-146.

Gaar koken

Of gaar koken in veel water beter gaat.

  In het commentaar bij Cap. 27*) wordt dat gaar koken in veel water zwakker genoemd. Wat te begrijpen is wanneer de zaak die gaar gekookt wordt van nature warmer wordt dan het water zelf. Dan neemt immers veel water de warmte ervan op en koelt het af met zijn ruime menging. Maar wanneer de zaak die gekookt moet worden kouder is dan dat water, geldt: hoe meer water er is, des te sneller maakt het warm.
Zo wordt een steen die in veel water wordt gedaan, sneller warm dan in weinig water. Maar wanneer hij al de warmte van het water heeft bereikt, lijkt er, als het water doorgaat met borrelen, in weinig water een grotere warmte te zullen ontstaan.


*)  Schola Salernitana, Cap. XXVII, 'De aquae potu', ed. Frankfurt 1605, p. 163.

Specerijen

Specerijen wekken de smaak op.

  Sausen, bij de Grieken 'embammata', zoals ook zout, mosterd, azijn enz., worden niet slechts toegepast om de kwaliteiten van voedsel te verbeteren. Deze verbeteringen hadden immers ook bijgemengd kunnen worden bij het bereiden van het voedsel, maar ze dienen veeleer voor de smaak.
Als ze namelijk op zichzelf tegen het gehemelte en de tong komen, openen ze de smaak­instrumenten met hun verfijnende kwaliteit, en wakkeren ze die aan wegens het overschot dat sausen hebben aan warmte boven koude. De smaak wordt dus, geopend en zich in beweging zettend, geschikt om ook deeltjes van het gekauwde voedsel te ontvangen, dat alleen en op zichzelf gekauwd, smaak zou missen wegens de verborgenheid van de essentie.
Zo wordt boter aan brood toegevoegd, omdat alleen een brooddeeltje niet voldoende aangenaam in de poriën van het gehemelte komt. Dat deze sausen worden toegepast om de smaak op te wekken en de geesten [spiritus] naar het gehemelte te halen, zou kunnen worden opgenaakt uit het feit dat we bij gebrek aan mosterd het gezouten vlees eten met azijn, wat in kwaliteit ook tegengesteld is aan mosterd.   [>]

Vlees

Hoe lang vlees in de lucht moet worden gehangen.

  Bij Cap. 29*) noemt de commentator veel vogels op, die na gedood te zijn, voordat ze worden gegeten een dag lang moeten worden opgehangen en dit opdat hun vlees mals wordt, terwijl het eerst hard was en minder zacht.


*)  Schola Salernitana, Cap. XXIX, 'De avibus esui aptis', ed. Frankfurt 1605, p. 167-180.

[ 148 ]
  De reden is, omdat de warmte die in hun lichaam gedurende die dag eruit gaat, grove deeltjes verdeelt, en hij zou ze in de kleinste verdelen en er zou bederf ontstaan en daaruit wormen, als ze langer op deze wijze zouden worden opgehangen.

Lichaamsdelen verdrijven door prikkeling.

  Maar waarom gebeurt dit niet bij levende vogels, aangezien er veel meer warmte op elk moment van het inwendige door de huid en het vlees naar buiten is gegaan? Omdat de vogeldeeltjes dan vol zijn met levensgeest, met behulp waarvan ze de prikkeling van uitgaande warmte en dampen voelen, en deze van zich duwen door zich samen te trekken, zodat warmte en wasem niet door de deeltjes zelf, maar door de poriën gaan. En de deeltjes, door deze geest sterk samengepakt, worden niet ontbonden en blijven harder en geschikt om hun werkingen uit te oefenen.

[ Ned. ]

Erwten

Waarom erwten winderigheid veroorzaken.

  Van erwten wordt gezegd dat ze een winderige geest geven, terwijl noch de schil op zich, noch het binnenste, als het ware alleen het vlees genomen, dit doet.

  De reden is, omdat wanneer hun merg wordt genomen, dat de stoelgang bevordert, een fijne geest of wind die daaruit voortkomt, zonder moeite door ruime poriën van lichaam en ingewanden naar buiten wegvliegt. Maar wanneer van erwten tegelijk de schil wordt opgegeten, vernauwt deze met zijn meer samendringende kracht die poriën, zodat die wind er niet doorheen kan gaan en daarom in de ingewanden wordt gehouden.


[ Ned. ]

[ 149 ]

Specerijen (2)

Specerijen waarnaar sommige mensen kunnen verlangen.

  Op de vorige pagina, dat is op fol. 152, b [<], heb ik gesproken over sausen: dat die vooral worden toegepast om de smaak op te wekken. Voeg hieraan toe dat kinderen daarom hetzij veel, hetzij weinig mosterd verlangen, omdat hun zachte vlees zonder moeite geprikkeld wordt. Zo bij wie het gevoel meer afgestompt is, zij nemen een volle mond mosterd voordat het voldoende is om de smaak op te wekken.

Wat koud aanvoelt

Dichtere en gladdere lichamen zijn het koudst. Waarom.

  Een of ander lichaam is koud, afhankelijk van meer en minder dichtheid en losheid; zo is het ook na verwarming op dezelfde manier warm. Zo is hout in de winter weinig koud, steen meer, goud het meest als het glad is; wanneer het namelijk oneffen is en fijn bewerkt, raken minder deeltjes ervan de hand die erop wordt gelegd. Afhankelijk namelijk van het aantal rakende deeltjes van de op hetzelfde gedeelte gelegde hand, ontstaat het gevoel van koude of warmte. Ik heb het nu niet over die stoffen die de poriën van de huid zelf binnendringen, zoals water.

  Hieruit blijkt waarom glad gemaakt marmer zo koud is in de winter, en gloeiend ijzer zo warm.


[ Ned. ]

[ 152 ]   6 - 11 dec. 1620

Planeetbeweging

Van welke planeet wordt gezegd: vermeerderd in getal.

Galenus, 'Peri katakliseôs ek tès mathèmatikès epistèmès', 474, 8*): "Voor alles moet de voortgaande Maan bekeken worden, of hij toeneemt dan wel afneemt volgens de getallen, niet volgens het licht, waarin sommigen zich vergist hebben".

  Toen ik dit voor het eerst tegenkwam, begreep ik niet wat "de getallen" waren, aangezien ik slechts eenmaal een cursus in de sterrekunde nauwkeurig gelezen heb, in de mening dat herhaling de tijd niet waard was. Nadat ik deze plaats enige keren nauwkeurig had bekeken, ben ik naar de Utrechtse bibliotheek gegaan en daar heb ik over deze zaak de Latijnse versie*) geraadpleegd; en toen ik nog niet vatte wat "de getallen" wil zeggen, heb ik deze hele verhandeling doorgenomen, en het leek mij te betekenen de snelle en langzame beweging van de Maan.
Wat enkele dagen later voor me werd bevestigd door Cardano, in Comm. in Ptol. de Jud.#), Lib. 3, Capite 3, textu 9, zegt hij het zo:
Van planeten is de kracht, op zichzelf genomen, dat ze in getal zijn vermeerderd, dat wil zeggen snel; want wanneer een planeet snel is, wordt iets dat genoemd wordt de gelijkmaking [aequatio] opgeteld bij de middelbare beweging, en daarom wordt dan gezegd dat de planeet in getal is vermeerderd; en verminderd, wanneer die wordt afgetrokken.


[ *)  Prognostica de decubitu ex mathematica scientia, ed. Basel 1538, vol. 4, p. 474, r.8.
[ °)  Bibliothecae Trajectinae Catalogus 1608, Med., G in folio: "Galeni operum tomi octo Basil. 1549. 3. volum." (ed. Cornarius).  In t. 8: 'Mathematices scientiae prognostica de decubitu infirmorum', cap. 1.]
[ #)  Bibliothecae Trajectinae Catalogus 1608, Phil., C in folio: Hier. Cardan. "in Cl. Ptolomaei quadripartitae constructionis libros commentaria ..., Basileae 1559" (1554, p. 212; Bas. 1578, p. 334).  Cf. hierboven p. 136.]

Vertrek uit Utrecht

Verhaal van mijn vertrek uit Utrecht naar Rotterdam.

  Deze dag is de elfde van december, maar de eerste volgens de oude stijl, zoals de Juliaanse is; en wij gebruiken de Gregoriaanse en hebben deze altijd gebruikt in dit boek en we zullen deze ook in het vervolg gebruiken*).
Op deze dag zal ik afstand doen van het conrectoraat van de Utrechtse school en de laatste les zal ik geven over een half uur; vandaag heb ik om tien uur voor de middag van Pollio°) geld ontvangen, dat mij verschuldigd was voor de verrichte taak; dat was elk jaar 550 gl.
Vandaag ben ik op de eerste dag van mijn tweeëndertigste jaar: ik ben namelijk geboren op de dag van gisteren, om tien uur 's avonds van deze maand in het jaar 1588.


[ *)  Utrecht pas vanaf 1700.]
°)  Cornelis van de Poll, "eerste cameraer" (geldbeheerder) van Utrecht.

[ 153 ]
  Morgen dus, als het God behaagt, wat toch niet lijkt te zullen gebeuren wegens een ongunstige wind, zal ik met de hele familie naar Rotterdam vertrekken, om steun te verlenen aan mijn broer Jacob Beeckman, zeer onlangs benoemd tot rector van de school aldaar, en dit zonder overheidstoelage: we zijn namelijk overeengekomen dat de helft van zowel de rectorstoelage als het overige profijt, aan elk van ons zou ten deel vallen.
En nu is uitgekomen, door Gods goedertierenheid, wat we al vele jaren hebben gehoopt dat zou gebeuren en als over een zaak die zeker zal gebeuren hebben we plannen besproken. Moge God gemaakt hebben dat hij iets goeds geeft, tot zijn eer en de onze.

  "Ick was aengenomen tot conrector den 17/27 Novemb. ende hebbe, door requeste versoeckende, ontfanghen totten 17/27 Decembris, nietteghenstaende dat myn lessen ophielden den 1/11 December."

[ Ned. ]   11 - 13 dec. 1620

Rauwkost

Waarom rauwe dingen winden opwekken.

Schola Salernitana [<,>], cap. 39*) zegt: rauwe peren zijn vergif, dat wil zeggen, zegt de commentator, ze schaden de menselijke natuur; want, zegt hij, behalve dat ze het bloed vol maken met serum-achtig en borrelend sap, wekken ze opgeblazenheden en kwellende kolieken op, ze veroorzaken slijm en jeuk.


*)  Schola Salernitana, Cap. XXXIX, 'De pyris', ed. Frankfurt 1605, p. 215.

[ 154 ]
  En de reden is hetzelfde als wat wijn en bier, zoals verse dingen, tot borrelen aanzet. Deze rauwe peren bestaan namelijk uit homogenea [<], dat wil zeggen deeltjes van homogenea, die dikker zijn, en die, wanneer ze verfijnd worden, door de eigen warmte een grotere ruimte willen innemen en bepaalde fijne dampen uitwerpen die in het midden van de deeltjes waren.
Maar deze dampen die door warmte meer ruimte vragen, zetten dat deeltje uit, dat én nog niet genoeg verdeeld was, én op de een of andere manier taai is, en dan komt er op twee manieren opgeblazenheid: ten eerste door die uitgezette deeltjes in een nauwe ruimte, waardoor het komt dat de gescheiden vliezen van die plaats teveel te lijden hebben; ten tweede blijft die overtollige damp, buiten de deeltjes komend, toch in de doorgangen van het lichaam, en hij beschadigt ze door ze te vegroten.

[ Ned. ]




Home | Isack Beeckman | 1620 v e (top) | vervolg