Home | Beeckman | < Vertaling > | Brontekst | Index

Verbinding , studie , regenboog , medicamenten , warmte , atomen , vering , gewicht


Isack Beeckman - 1620 v c



[ 82 ]   14 juli - 4 aug. 1620

Verbinding

Grootste verbinding van dingen door grote oppervlakken van kleine deeltjes.

Libavius, de Natura metallorum*) cap. 1, zegt dat het onmogelijk is dat metaal ontstaat door alleen samentreffen, maar dat een of ander vormgevend principe door God bij het begin van de schepping is toebedeeld aan grotten van de Aarde, dat zich zou tonen door zijn goede werking in geordende materie, en op een geschikte plaats aangezet door afgepaste warmte.

  Maar als hij had overwogen hoeveel het oppervlak van heel kleine dingen de lichamelijkheid zou overtreffen, had hij misschien een andere mening gehad. Want heel kleine dingen hebben tenminste een wederzijdse indringing nodig om aan elkaar te blijven hangen, omdat ze door de lichtheid nauwelijks van elkaar kunnen vallen. Wanneer dus afzonderlijke deeltjes aan andere afzonderlijke deeltjes blijven hangen, komt het door de veelheid van zwakke verbindingen dat het hele samengestelde stevig samenhangt; als iemand evenwel zou willen dat het hele samengestelde hangt aan één klein deeltje, dan zou dit gescheiden worden van het hele samengestelde door het geringe aantal zwakke verbindingen ten opzichte van de rest van het samengestelde.
Ja zelfs al kan in een vacuüm niets samenhangen zonder haakjes [<] of deze wederzijdse indringing, maar kunnen de delen met de minste moeite van elkaar worden losgerukt, toch kunnen bij ons twee lichaampjes alleen door aangrenzend te zijn, aan elkaar gevoegd en vast verenigd worden, zoals blijkt in vlakke en glad gemaakte plaatjes.°) Bij heel kleine lichaampjes gebeurt dit echter pas dan, wanneer ze zodanig aan elkaar gebonden zijn, dat geen enkel ander lichaam er tussen komt, dat gespannen en ontspannen kan worden.
Het is dus noodzakelijk dat de poriën zo klein zijn dat ze deze lucht, zoals die hier is, niet in zich opnemen. Als de lichaampjes dus op deze manier onderling zijn verbonden, zijn de middelste delen in het hangende samengestelde, die meer zwaarte hebben,#) wegens de veelheid van die bij het oppervlak, het meest geneigd naar beneden te gaan. Bij dalen daarvan zou echter in het midden een vacuüm ontstaan, waartegen de zijkanten door de lucht worden samengedrukt, en door deze druk worden de middendelen vastgemaakt, en kunnen ze niet van hun plaats weggaan, tenzij — zoals ik eerder heb gezegd — het hele samengestelde aan een zeer klein deeltje hangt.
En deeltjes aan het oppervlak worden niet losgerukt van elkaar door wrijving van opzij, omdat ze niet kubusvormig zijn, maar sommige gaan het samengestelde verder binnen, andere minder ver. De laatste worden stevig vastgehouden door de eerste en deze door diepere, hoewel niet te ontkennen valt dat door elke wrijving enige deeltjes worden afgeschaafd: anders zou immers door voortdurende wrijving het samengestelde niet verkleind worden; en dan zou water niet een steen uithollen, en een gouden ring niet mettertijd afslijten.


*)  Andreas Libavius, Alchymia (Frankfurt 1597), Pars II. Ed. 1606, p. 4.
[ °)  Zie T. 1, p. 281, waar Beeckman een verhaal van J. C. Scaliger aanhaalt: een sterke jongen kon een plaatje niet van een ander plaatje trekken, Albrecht Dürer hield het schuin en het gleed er af.]
[ #)  Beeckman had over zwaarte een bijzondere opvatting, zie T. 1, p, 25 en hierna p. 107.]

[ 83 ]

Essenties

Hoe essenties van dingen ontstaan uit de elementen.

Libavius, de Pyrotechnia, cap. 22*), zegt over de essentie van een heel ding veel, dat door de Ouden niet gevonden is, en hij denkt dat die essentie iets anders is naast deze vier elementen.

  Maar daar het zeker is dat in één ding veel homogenea [<] zijn, die onderling heterogeen zijn, waarom mogen we dan niet zeggen dat deze vijfde essentie, zoals men die noemt, er een is van homogenea, samengesteld door elementaire vermenging van samengestelde?
Evenals immers deze vijfde essentie, zoals wijngeest, een bijzonder deel is van de voeding van een levend lichaam, zo bevatten de overige homogenea van een enkelvoudig geneesmiddel (denk aan wijn) elk een ander deel, dat een levend lichaam noodzakelijk verlangt; ja zelfs als dit deel zelf in een levend lichaam secundair is, is het in een ander schepsel primair, in het bijzonder de essentie ervan bepalend. En deze vijfde essentie, zoals we die noemen, is bij het eerste slechts een secundair deel: voor dit schepsel zal het niet genoemd worden vijfde essentie, maar schors en een deel dat minder noodzakelijk is; wat echter bij ons cortex wordt genoemd, zal bij dat eerste genoemd worden vijfde essentie.
Maar wij kiezen uit alle dingen dat homogeneum dat ons het meest vertrouwd is; andere schepsels kiezen echter wat het best bij ze past. Inderdaad is de essentie van hout of van ijzer een andere dan de essentie van een mens of van vlees, en dat waardoor vlees vlees is, is iets anders dan dat waardoor hout hout is. Als we dus toegeven dat de essenties van andere schepsels zijn samengesteld uit menging van de elementen, laten we dan ook toegeven dat de essentie van ons vlees door dezelfde elementen is samengesteld, maar anders gemengd, met verschillende poriën, en helemaal het meest geschikt voor ons verdeeld.
Deze essentie van ons is bij sommigen duidelijk aanwezig, bij anderen meer verborgen, waar een andere essentie duidelijker is. Dus bij ons passen dikwijls veel homogenea van een of ander enkelvoudig middel, en die moeten ons soms afzonderlijk worden toegediend, soms twee samen, en soms meer tegelijk, naar gelang de noodzaak het vereist; enkele moeten ook steeds verworpen en afgewezen worden.

Essenties ontstaan ook onmiddellijk uit atomen.

  En toch is het niet noodzakelijk dat deze essenties worden samengesteld uit gemengde elementen, daar uit dezelfde atomen veel onmiddellijk kan ontstaan, ja zelfs kunnen die met elkaar gemengde elementen ontbonden worden in hun atomen en de natuur van een element afleggen, zodat iets samengestelds veeleer bestaat uit ondeelbare beginselen dan uit de elementen.
Doch warmte en koude enz. zijn slechts invloeden op een voelend lichaam, aangebracht door een verscheidenheid van lichaampjes, zoals je hiervoor dikwijls hebt gehoord [<]; ze hebben echter niet een of andere onlichamelijke, en daarom onbegrijpelijke natuur.   [>]


*)  Andreas Libavius [<], Alchymia, Pars II. Ed. 1606, cap. 22 'De humido et sicco', p. 237.
[ "... noch uit warm, of koud, noch uit vochtig of droog, dat wil zeggen de elementen en hun werkingen
... Begrepen wordt ook dit, dat de essentiële eigenschappen van dingen zitten in een of ander inwendig onderliggende ..."]

[ 84 ]

Studie

Waarom ik me niet heb toegelegd op oefening van zintuigen.

Galenus, 'Peri tôn pharmakôn tôn kata genè, bib. g', zegt*): "kennis van het waarneembare wordt nauwkeurig gemaakt door aandachtig bekijken".

  Om deze reden ben ik er zelf toe gebracht niets te bestuderen dat oefening van de zintuigen vereist. Hierbij wordt immers veel tijd vereist, die ontbreekt voor iemand die geneigd is de oorzaken van alle dingen op te sporen, en geen enkel ding over te laten dat niet met de rede is aangeroerd [>]. Ook niet weinig tijdsbesteding en rijkdom wordt vereist bij het vergelijken van veel dingen voor een nauwkeurige kennis van verschillen; doch voor mij is het krap.
Vereist wordt ook bekendheid met apothekers en veel mensen, om ook te kunnen zien wat anderen zich hebben verworven, en met elkaar daarover te spreken; bij mij echter is er, ik weet niet door welke voorbeschikking, zeer weinig bekendheid met andere mensen dan mijn verwanten, van wie niemand mij hierbij tot steun kan zijn.

Waarom bijzienden ongeschikt zijn in zake van kruiden.

Vereist worden verder scherpe zintuigen; wat mij is ten deel gevallen is echter bijziendheid [<,>], het voornaamste zintuig schiet tekort, en ik kan kruiden alleen nauwkeurig zien met gebogen hoofd, waaruit volgt — daar je dit niet voortdurend kunt doen en je dingen slechts door veelvuldig bekijken nauwkeurig kunt leren kennen — dat ik niet kan komen tot een precieze kennis van zichtbare dingen. En aangezien dit zo is, blijf ik thuis, alleen met aandacht en verstand gericht op wat te begrijpen is. In filosofische en medische zaken geheel zonder leermeester, in de wiskunde ben ik dertien jaar geleden drie maanden in de leer geweest bij een ondeskundige [<].

  Alleen aan kennis van ziekten heb ik besloten mij te geven, daar deze kennis afhangt van aandacht, met de overige zintuigen weliswaar niet geheel onbenut, maar toch niet teveel bezet voor degene, die zich alleen bezighoudt met zorgen voor zieken zonder enige kennis van geneesmiddelen en chirurgie, maar wel van het waarneembare. Iedereen kan dus zien aan dit voorbeeld van mij, wat bij hem past.   [>]

  Dynsdaeghs na de Utrechtsche kermesse anno 1620. [di. 4 aug.]

Iemand met gebrekkige zintuigen moet met aandacht studeren.

  En hierom hoop ik dat ik niet ongeschikt zal zijn voor kennis van ziekten, omdat precieze begrijpelijke kennis, die ontstaat als alle wetenschappen met elkaar vergeleken zijn, niet een grote bezigheid met één waarneembaar ding vereist. Wie dit eenmaal of tweemaal tegenkomt, neemt het terstond op en bewaart het voortdurend in het geheugen door de precieze kennis in zijn verstand.
Het met de ogen bekijken van geneesmiddelen, hoezeer het ook nuttig is bij het lezen van Galenus, moet ik dus uitstellen tot de tijd, dat ik door enige ervaring bekend raak met apothekers enz.
Intussen moet het verlies worden gedragen dat ik bij de studie lijd door onwetendheid van enkelvoudige geneesmiddelen, daar ik de aard niet ken van iets waarover Galenus spreekt, waardoor het niet zelden voorkomt dat ik de bedoeling niet voldoende begrijp, en dat voorschriften die ik bij voortdurend lezen talloze malen ben tegengekomen en met de geneesmiddelen vrij vaak impliciet aangeduid, mij maar zelden voor ogen staan, en dat daarom soms herhaling vereist zal gaan worden van veel wat wat door mij gelezen is, wat ik met een enkele lezing had kunnen afhandelen.


*)  Ed. Basel 1538, vol. 2, Lib. III ('peri nourotrôtôn'), p. 345, r.39.
[ Ven. 1565, vol. 6, De Compositione medicamentorum per genera Libri VII, Lib. III, cap. 2, fol. 228v, G.1.]

[ 85 ]   4 - 7 aug. 1620

Wijn

Galenus, 'Peri tôn kata genè', 352, 4*): "dat wijnazijn niet een krachtige knagende en snijdende werking heeft, als daarin zelfs niet de geringste eigenschap van wijn voor u merkbaar is".

  Warmte in wijn is namelijk een band°) van deeltjes en maakt dat delen aan andere delen hangen en dat zo de zaak taaier is. Vandaar dat uit zure melk geen boter ontstaat, terwijl toch de melk in gewicht niet is afgenomen; uit zure wijn, dat is azijn, ontstaat geen aqua vitae, misschien op een wat andere manier.


*)  Ed. Basel 1538, vol. 2, Lib. III ('peri nourotrôtôn'), cap. 3.
[ Ven. 1565, vol. 6, De Compositione medicamentorum per genera Libri VII, Lib. III, cap. 3, fol. 232r, B.6.]

[ °)  Lat. 'compagulum', een woord dat maar driemaal ergens werd gevonden, in: "vriendschapsband", "band die de meervoudigheid van de natuur aaneenschakelt" en "klimop zal stevige banden verschaffen".
Eerder had Beeckman het over "atomen van warmte": T. 1, p. 134; vergelijk de "deeltjes van warmte" op p. 90 hierna. De "deeltjes van vuur", T. 1, p. 154 (Lat. "particulas ignis"), lijken niet dezelfde als de later genoemde 'igniculi' of vuurdeeltjes, zie Index, en van Berkel, 2013.]


Regenboog

Regenboog aan de bolle kant van een wolk.

  Daar de Zon veel groter is dan een dauwige wolk, waarin een regenboog verschijnt, lijken de zonnestralen niet te worden weerkaatst tegen de holte daarvan, maar invallend op de bolle kant van een wolk daardoor naar onze ogen te worden gebroken. Op deze manier:

zon, aarde met atmosfeer
abcd is een dauwige wolk, zich uitstrekkend bij de Aarde,

ec en fb zijn stralen die invallen op de bolle kant van de wolk en naar ons oog worden weerkaatst,

hd en ga zijn stralen die niet in ons oog komen.

Vijfde essentie

Essentie van dingen, vijfde genoemd, hoe die uit de elementen ontstaat.

  In vijf verschillen lijkt alle fysica te bestaan, namelijk de vier kwaliteiten en een gehele essentie.

  En de vier kwaliteiten zijn in de vier elementen: de primordia [<,>] namelijk vormen vuur als ze zijn samengevoegd op de ene wijze, op een andere wijze een ander element; deze samenvoeging van primordia heeft invloed op ons, door de in viervoud gevarieerde figuur ervan, en daarom wordt gezegd dat er in de elementen kwaliteiten zijn, terwijl ze niets anders zijn dan het binnenkomen in ons lichaam van verschillende figuren, op de manier waarop een mes op ons een andere invloed heeft dan een stok, waarover vaker is gesproken hiervoor*).

  Deze elementen veranderen echter niet alleen hun verhouding tot elkaar, maar ook als de verhouding dezelfde blijft kunnen ze verschillend samengevoegd worden. Uit deze samenvoeging ontstaat niet een warmere, koudere, vochtigere of drogere samenstelling, maar een of andere verborgen kwaliteit die geen verband houdt met deze vier.


*)  Zie T. 1, p. 133, 216, 344 en hierboven p. 83.

[ 86 ]
Deze verborgen kwaliteit kan oneindig variëren in oneindig veel samenstellingen uit gelijke delen van de elementen. Men zegt dat deze verborgen kwaliteit het eigen bijkomstige [proprium accidens] is van de gehele essentie, maar wat dit is, wie begrijpt het? Voldoende is dus een verschillende ordening van de elementen om een verborgen kwaliteit voort te brengen, op de manier waarop een viervoudige ordening de vier elementen, en hun genoemde vier kwaliteiten, had voortgebracht.

Atomen afzonderlijk passen bij alles.

  Doch een gehele essentie zal voor mij betekenen de gehele lichamelijkheid van atomen, die de eerste materie is, van dezelfde natuur, dat is geheel vast, omdat het vaste een lichaam omvat dat eenvormig is in alle atomen, zodanig dat elk lichaam van een atoom geschikt is voor voeding van alle levende wezens en voor samenstelling van volstrekt alle dingen. Sommige atomen echter worden met elkaar verbonden, en door deze verbinding ongeschikt voor het ene samengestelde, maar wel geschikt voor een ander.

Medicamenten

Over geneesmiddelen samengesteld uit was, kopergroen en andere metalige.

Gal., 'Peri suntheseôs tôn pharmakôn tôn kata genè, bib. d', 363*): "Maar veel krachtiger is kopergroen [<], met andere gemengd wordt het zelf wel vrijgemaakt van het heftige in de kracht, maar het vermeerdert die van de andere, zodat het samengestelde het beste wordt van alle geneesmiddelen."

  Zou het dan niet voldoende zijn alleen kopergroen te gebruiken, en des te meer was toe te voegen, naarmate dit heftiger is, zodat het gehele samengestelde van was en kopergroen evenveel kracht heeft als het samengestelde uit was, kopergroen en de overige? Het lijkt wel zo. Maar aangezien was gelijkheid heeft met het aangedane lichaamsdeel en de deeltjes ervan daarom geen inloed hebben op het lichaamsdeel, als ze erin gaan, is het zo dat alleen kopergroen werkt in het lichaamsdeel.
Maar de deeltjes van het kopergroen in het samengestelde uit was en alleen kopergroen, zijn verder van elkaar verwijderd dan de deeltjes van alle metalige middelen tegelijk in het andere samengestelde; deswege, als alleen het kopergroen werkt, heeft het niet een gelijkmatige invloed op het lichaamsdeel, maar het beïnvloedt sommige deeltjes van het lichaamsdeel heftig, waarop het terechtkomt; andere raakt het echter niet aan, en de afstand van de door kopergroen beïnvloede deeltjes is groter dan passend is.

  Hieruit wordt geconcludeerd dat het beste geneesmiddel dat is, wat als enige geheel past bij de ziekte, omdat het een gelijkmatige invloed heeft op het lichaamsdeel, daar de deeltjes ervan elkaar wederzijds raken, en de deeltjes van het lichaamsdeel die veranderd zijn door het geneesmiddel het dichtst bij elkaar zijn. Een geneesmiddel echter dat bestaat uit tegengestelde, die even ver van een gemiddelde uitwerking vandaan zijn, werkt niet normaal; niettmin werkt het en wordt het gewenste effect gesorteerd, omdat het noodzakelijk is dat van beide een grote hoeveelheid wordt gemengd.
Als namelijk met kopergroen gemengd zou zijn een geneesmiddel, dat even ver onder het midden zit, als kopergroen erboven, zou noodzakelijk meer kopergroen gemengd moeten zijn, en dan zou dit samengestelde uit was, kopergroen en dit zwakker geworden geneesmiddel, beter zijn geweest dan datgene dat zou bestaan uit was en alleen kopergroen, omdat in het eerste meer kopergroen vereist wordt. Waardoor het komt dat meer deeltjes van het aangedane lichaamsdeel worden beïnvloed.


*)  Ed. Basel 1538, vol. 2, Lib. IV, cap. 4, p. 363, r. 12-16.
[ Ven. 1565, vol. 6, De Compositione medicamentorum per genera Libri VII, Lib. IV, cap. 4, fol. 238r, B.10.]


[ 87 ]
  Een gemiddeld geneesmiddel noem ik dat, wat op zichzelf past bij het aangedane lichaamsdeel, of omdat het niet alleen kan worden toegediend. Het is beter te zeggen gemiddeld omdat het, met was gemengd, alleen een zweer uit de weg ruimt. Doch kopergroen overtreft dit gemiddelde; de overige metalige, door Galenus op dezelfde plaats toegevoegd, doen hiervoor onder. Was is ten opzichte van de natuur van het lichaamsdeel gemiddeld, en het doet onder voor een gemiddeld geneesmiddel, nog meer dan voor de overige metalige middelen.
Dus deze metalige met was zouden een ziekte niet opheffen voorzover ze het gewoonlijk doen, als ze gemengd zijn; veel minder zou was alleen die opheffen. Kopergroen met was echter heeft hem op, maar er wordt heel veel kopergroen vereist; daarentegen wordt met toegevoegde metalige wel minder kopergroen vereist, en toch is er meer in de hele geneeskunde uit kopergroen en metalige samen, en zijn er meer veranderende deeltjes verbonden met al deze, dan in een samengesteld middel uit alleen kopergroen met was.

  Was baat of schaadt een zweer dus niet; de overige metalige kunnen het wel, maar niet voldoende; kopergroen baat inderdaad, maar heel weinig. Als iets nu even ver boven het gemiddelde zou zijn als was er onder is, zou dit gemengd met was minder geschikt zijn dan deze metalige gemengd met kopergroen in was, omdat hoe dichter tegengestelde geneesmiddelen aan weerskanten bij het midden zijn, des te beter om dezelfde reden: iets dat zou bestaan in was uit een verzwakt geneesmiddel zou dus nog slechter zijn, dan was en het tegengestelde ervan.

Redenering over door de natuur samengestelde geneesmiddelen.

  Dit over geneesmiddelen die met kunstvaardigheid en ongeveer naar de omstandigheden worden samengesteld. Die echter welke door de natuur zijn samengesteld en door langdurige fermentatie tot in de kleinste deeltjes met elkaar gemengd zijn, hebben een gelijke kracht, of ze nu uit ver verwijderde, of uit nabije tegengestelde zijn bijeengebracht. Want zelfs de meest nabije bevatten in zich de meest tegengestelde kwaliteiten, heel nauwkeurig gemengd, en het is duidelijk dat hier overal gelijke deeltjes zijn met beide kwaliteiten, en waarom zouden die niet, als ze ook gelijkmatig gemengd zijn, gelijke krachten geven.
Maar zo nauwkeurig worden enkelvoudige middelen niet zonder grote moeite gemengd, zodat was en kopergroen geheel één zijn, zoals in melk de wei, kaas en boter, die toch nog niet nauwkeurig gemengd zijn, zoals in die vier elementen. Waaruit volgt dat bij iets dergelijks ook de voorgaande beschouwing enige waarde heeft. Daarom laat Galenus overal deze metalige middelen terugbrengen tot zo fijn mogelike delen.

Samenstelling

Samenstelling van middel dat een zweer geneest zeer verminderd.

  Kijk nu eens of er niet een geneesmiddel voor handen is dat op zichzelf een zweer geneest, of het nu alleen wordt toegediend, of met was. Nu is duidelijk dat wat met was wordt toegediend, beter moet zijn; en laat zoveel was genomen worden, als wordt vereist voor gebruik van een pleister, niet meer.

[ 88 ]
In plaats dus van het gemiddelde geneesmiddel komt het bij het gemiddelde het dichtst op 5 delen van het gemiddelde verwijderd. Dit moet de basis voor je zijn. Neem er dan een, dat aan de andere kant van het gemiddelde 5 delen van het gemiddelde af is. En wanneer iets dergelijks niet te vinden is, neem dan het dichtst bijzijnde, en laat dit er een zijn dat 30 delen van het gemiddeld af is. Van deze twee zou wel een gemiddelde gemaakt kunnen worden, door minder van het laatste, en meer van het eerste te mengen; maar omdat de afstand van het laatste tot het gemiddelde zo groot is, zou het op sommige deeltjes van het zieke lichaamsdeel een invloed hebben, te verschillend van de invloed die de genoemde basis heeft op andere deeltjes van hetzelfde lichaamsdeel.

  Maar aangezien dit moet worden aangenomen, moet bezien worden hoe zo weinig mogelijk ervan in de samenstelling kan komen. Dit zal gebeuren als hiermee een tegengesteld basis-geneesmiddel tot stand wordt gebracht, dat wil zeggen, dat het aan de andere kant 5 delen verwijderd is van het gemiddelde. Laat dit gezochte dus het tweede gemidelde zijn.
Van dit gemiddelde nu is dit geneesmiddel 25 delen verwijderd. Laat dan een ander gezocht worden dat aan de andere kant van dit tweede gemiddelde evenveel delen verwijderd is van dit gemiddelde. En als dit gevonden wordt, blijkt er nu minder van dat eerste geneesmiddel, het verst verwijderd van het eerste gemiddelde, in de samenstelling te kunnen gaan. En het gevondene zal 20 delen van de basis af zijn aan dezelfde kant van het eerste gemiddelde.
Maar als een dergelijk geneesmiddel niet wordt gevonden, laat dan het dichtst bijzijnde worden gezocht. Wat van dit derde gezochte gemiddelde 8 delen verwijderd is in de richting van de basis, zal 12 delen van de basis af zijn; laat dan een ander genomen worden dat aan de andere kant van dit derde gemiddelde ook acht delen van dit derde gemiddelde af is. En als het gevonden wordt, is de zaak afgedaan; zo niet, dan moet het zoveel maal gebeuren totdat tenslotte wel een vierde of vijfde gemiddelde precies wordt gevonden, zeker wetend dat hoe dichter je bij een gemiddelde komt, en hoe sneller je het bereikt, des te beter het geneesmiddel zal zijn.

Waarom geneesmiddelen uit meer bestanddelen uitmuntender zijn.

  Hierdoor komt het dat geneesmiddelen met meer bestanddelen, passend gevonden, meestal uitmuntender zijn dan geneesmiddelen met weinig bestanddelen, omdat deze gemiddelden zelden gevonden worden. En deze zijn ook niet onbelangrijk, daar de diversiteit van één ziekte zo groot is, dat men de graad van geneesmiddelen met reden in 30 delen kan verdelen, en als we ze met het gevoel niet kunnen opmerken, staat toch door de ervaring vast dat er een fijn onderscheidingsvermogen van de natuur is, dat gevoelig lijkt te zijn voor een zo gering verschil van geneesmiddelen. We weten immers hoeveel indicaties er zijn, waarvan elk past bij de verscheidenheid van een ziekte, en zo bij een verschil van geneesmiddelen.   [>]

Specerijen

Verhouding van specerijen in voedsel bewijst veelvuldigheid van graden.

  Zo vereist in voedsel gezouten vlees mosterd naar believen, dat wil zeggen ter wille van de smaak; en wanneer het soms teveel gebraden wordt, zodat het zout uit het vlees teveel in water gaat zitten, mengen we zout met mosterd. Doch waarom nemen we niet zoveel te meer mosterd, zoals we zien bij droog vlees, waarbij alleen zout voor ons voldoende is?

[ 89 ]
Natuurlijk omdat in droog vlees het gemiddelde van een aangename smaak wordt gevonden met alleen zout, welk gemiddelde bestaat tussen het vlees zelf en zout; bij gezouten vlees is er echter een gemiddelde tussen zout en mosterd, zodat we door het toevoegen van mosterd wel tot een gemiddelde kunnen komen, maar de afstand tussen vlees zelf en mosterd is zo groot, dat deeltjes van de tong een te verschillende invloed ondervnden. Wat we nog meer merken wanneer we veel mosterd gebruiken; meer passend wordt dus het juiste gemiddelde gezocht met zout. Voeg hieraan toe, als het je iets lijkt, dat afneming van verborgen kwaliteiten is te vinden door experimenten met steeds andere bestanddelen, waarover eerder ergens uitvoeriger is gesproken [<].

  Wat ik heb gezegd wordt bewezen door de zo verschillende soorten etenswaren, elk waarvan we onderscheiden met de smaak. Het is immers noodzakelijk dat hun verschil zeer gering is, omdat er zo'n groot aantal van is; en er zijn in het algemeen zo weinig kwaliteiten, namelijk vier. Deze worden dus in bijna talloze graden verdeeld.

Beste geneesmiddel

Wat het beste geneesmiddel moet zijn.

  Uit dit alles [<] moet in het algemeen het volgende in het geheugen worden geprent, allereerst dat een geneesmiddel dat precies past bij een ziekte het beste is. Daarna twee middelen die hiervan gelijk verwijderd zijn, en wel zodanig dat het dikwijls beter is datgene dat het meest nabij de basis is te veronachtzamen en er een te kiezen dat wat verder verwijderd is, omdat dat meest nabije geen tegengestelde heeft; en dit gebeurt wegens gelijkheid van werkzaamheid, die overal wordt vereist, niet heel anders dan in de muziek de samenklank octaaf de beste is wegens de precieze tweedeling.
Bij ongelijk verwijderde van het gezochte gemiddelde moet de hoeveelheid van het ene zo vermeerderd worden, dat de verhouding ervan tot het andere niet merkbaar is.

  Anderen zouden zeggen dat de kracht van het mindere geheel wordt gekeerd door het meerdere, en dat daarom het gezochte gemiddelde er niet uit te voorschijn komt. Het gemiddelde tussen ziekte en geneesmiddel is de natuur van het lichaamsdeel wanneer het gezond is; het aangewezen geneesmiddel is het gezochte, dat wordt gevonden met twee, die gelijk verwijderd zijn van het aangewezene. Deze worden soms aangetroffen aan dezelfde kant van het natuurlijke gemiddelde; soms is het ene boven dit gemiddelde, het andere er onder.
Als aan dezelfde kant geneesmiddelen worden verkregen, het aangewezen gemiddelde verschaffend, is het beter er twee toe te dienen die even ver verwijderd zijn van het aangewezen gemiddelde, dan een ervan dat verder verwijderd is van het natuurlijk gemiddelde, omdat hiervan een te grote hoeveelheid, met een zo ver verwijderde kwaliteit, zou moeten worden gebruikt.
Als de twee geneesmiddelen echter aan weerskanten van het natuurlijke gemiddelde liggen, en van het aangewezen gemiddelde zeer ongelijk verwijderd, moet een derde geneesmiddel worden gezocht opdat de hoeveelheid van het verst verwijderde niet te klein is.


[ 90 ]

Samenstelling in figuur

Samenstelling van geneesmiddelen wordt met een figuur verklaard.

vierkanten
  De bovengenoemde gelijkheid wordt weergegeven met deze figuur:

ab is gelijk aan cd, maar wanneer cd niet wordt aangetroffen, wordt genomen ce en fd. Wanneer echter fd niet wordt aangetroffen, wordt genomen gd en fh die beide fd maken, wat het gezochte gemiddelde was. Maar ook fh wordt niet aangetroffen, dus wordt genomen fi en kh en dan wordt verkregen het gemiddelde fh.
Alle vier geneesmiddelen samen zijn dus in hoeveelheid gelijk aan de basis; en de drie in fd zijn gelijk aan de tweede basis ce; en de twee in fh zijn gelijk aan de derde basis gd.
En op deze wijze wordt het aangedane lichaamsdeel overal gelijkmatig beïnvloed: Het maakt immers weinig uit of cd op zichzelf wordt aangetroffen, of met ce en gd en fh zo gelijk samengevoegd. Evenveel deeltjes dus van het aangedane lichaamsdeel worden beïnvloed door geneesmiddel cd als door geneedmiddel ab, en het gevoel heeft geen last van één dat overheerst.
Deze verhouding wordt genoemd de directe: zoals immers de hoeveelheid van ab zich verhoudt tot de hoeveelheid van cd, zo verhoudt zich ook de kracht van ab tot de kracht van cd. En een indirecte verhouding, nu afgekeurd, zou deze zijn: zoals het eerste geneesmiddel zich in hoeveelheid verhoudt tot het tweede, zo verhoudt zich de kracht van het tweede tot de kracht van het eerste, en andersom.

  In vlees zit voeding en de kwaliteit moet verbeterd worden met toespijzen. Voeding wordt hier niet beschouwd; alleen de te verbeteren kwaliteit en een toespijs die erbij past volgens deze verhouding. We hebben immers hiervoor gezegd [<] dat in elk ding meestal meer homogenea aanwezig zijn; dus zoveel als er in vlees aan ons gelijk is, in zoverre is het als voeding aan te merken.

Graden

Veel geneesmiddel van 2 graden bewerkt niet hetzelfde als weinig van 4 graden.

  Bij dit alles komt goed van pas deze overweging, dat een geneesmiddel dat warm is in de tweede graad door zijn hoeveelheid nooit hetzelfde effect zal geven, als een middel zal geven dat in de vierde graad warm is: het laatste oefent immers een grote kracht uit op één deeltje van een lichaamsdeel, het eerste een kleinere kracht op veel deeltjes.
Dit verschil in kracht wordt niet makkelijk weggenomen door de menging, die gebeurt bij de samenstelling van geneesmiddelen; want de laatste warmte is in zijn homogeneum met meer, de eerste in zijn homogeneum met minder deeltjes gemengd, waarvan de scheiding van warmte niet makkelijk is wegens de vasthoudendheid van de menging.

  Dus ook als er veel was wordt gemengd met het laatste, en weinig met het eerste, zullen de samengestelde niet geheel dezelfde kracht hebben.

Waarom krachten van geneesmiddelen niet zeer verzwakt worden door elkaar.

  Door deze onontbindbaarheid van de deeltjes van warmte komt het dat een afstotend geneesmiddel door een aantrekkend, of verzachtend of losmakend geneesmiddel, en in het algemeen de secundaire kwaliteiten door elkaar, niet geheel verzwakt en tegengewerkt worden, wat zou gebeuren als elk terstond in zijn elementen zou worden losgemaakt.

[ 91 ]
Dan zouden ze namelijk met de kleinste deeltjes [minima] onder elkaar gemengd worden en er zou een of ander gemiddelde van alle uit voortkomen; verder heeft elk, zijn samenstelling behoudend, invloed op dat deeltje van een lichaamsdeel, waarbij het zich aansluit volgens zijn natuur, waarover even eerder is gesproken [<].
Deze secundaire kwaliteiten blijven als zodanig ook bestaan als ze door de maag, lever en aderen komen tot aan de delen zelf van het lichaam, omdat die homogenea met niet weinig moeite worden ontbonden in hun primordia [<,>]; als die echter zijn ontbonden, is een samentrekkend middel niet meer samentrekkend, en gebruikt elk element de eigen kracht en methode.

Wat een geneesmiddel met grovere delen is.

  Wanneer de medici dus zeggen dat het ene geneesmiddel grotere delen heeft, het andere kleinere, een derde middelmatige, moeten we niet begrijpen dat deze delen de secundaire kwaliteiten bevatten, dat wil zeggen dat elke kwaliteit zodanig is samengesteld uit de elementen, dat het ofwel samentrekkend is, of afstotend, of verzachtend enz. Welke delen soms in die soort de kleinste zijn; dat wil zeggen: als ze doorgesneden worden, verliezen ze deze kracht die ze hebben.
Soms nu hangen twee, drie of meer homogene delen zo stevig aan elkaar, dat ze alleen door een uitwendige kracht gescheiden worden; en soms worden ze zonder moeite door onze warmte in deze kleinste homogenea gebroken, welke kleinste wel eens, zoals ik gezegd heb [<], groter zijn, kleiner of middelmatig.

Nu zijn deze minima wel eens van die aard, dat elk op zichzelf geplaatst, afgescheiden van gemeenschap met andere minima van dezelfde aard, zo'n kracht uitoefent in een lichaamsdeel. Soms echter kunnen deze minima een kracht die we zoeken niet voortbrengen, tenzij ze onderling zijn samengevoegd met enige minima van dezelfde aard, en voor het voortbrengen van zo'n effect wordt een gemeenschappelijke werkzaamheid vereist van vele of tenmintse weinige van dergelijke minima, opdat ze met elkaar enige poriën aanleggen, of zich intiem, of hardnekkig, aan elkaar vastklampen, en zo het gewenste effect te voorschijn komt.
Deze dingen moeten bekend zijn aan iemand die van elke zaak elk verschil en diversiteit met oorzaken probeert te onderscheiden en op te sporen.

Werking

Krachten van geneesmiddelen blijven in het samengestelde.

  Hierbij is van belang wat door Galenus gezegd wordt in Lib. e', 'Peri tôn kata genè', 377, 56*): "Het is noodzakelijk dat alle die een veelzijdig gebruik hebben, de meest gevarieerde krachten hebben, om de meeste kwalen te genezen".

  Hieruit blijkt namelijk dat de krachten van geneesmiddelen blijven bestaan als ze pas in een samenstelling gemengd zijn, zodat elk zijn werk doet, en elk bestanddeel een effect kan hebben, en ook dat zo eenzelfde geneesmiddel verschillende ziekten geneest, afhankelijk van de diversiteit van de bestanddelen, tenzij een of ander bestanddeel het helemaal verhindert, en de overige zich tot die aandoening middelmatig verhouden.


*)  Ed. Basel 1538, vol. 2, Lib. V, cap. 24.
[ Ven. 1565, vol. 6, De Compositione medicamentorum per genera Libri VII, Lib. V, cap. 2 (Quae scripserit Heras), fol. 246r, D.1.]

[ 92 ]
Ook al is namelijk in zo'n middel met veelzijdig gebruik het bestanddeel, dat de aandoening tegengaat, in geringe hoeveelheid aanwezig, toch behoudt het zijn natuur, zodat het in elk geval de deeltjes van het lichaamsdeel die het raakt, geheel verandert, en daarom is er meer tijd nodig, tenzij een ander bestanddeel het te hulp komt.

Een zwakker geneesmiddel, ook in grote hoeveelhied, doet toch niets.

  Hetzelfde is te menen over een geneesmiddel dat wel geschikt is, maar met een te geringe hoeveelheid, ook alleen toegediend aan het aangedane lichaamsdeel: het zal namelijk slechts de deeltjes waar het bijkomt beter maken, en als het zuiverend is, zal het onvoldoende zuiveren, meer evenwel dan als het er niet bij zou zijn.
Een zwakker geneesmiddel echter zal geen enkel vuildeeltje wegenmen, ook toegediend in grote hoeveelheid, omdat het aan veel deeltjes van het lichaamsdeel wordt toegevoegd, en geen enkel deeltje in staat is invloed te hebben op het deeltje van het lichaamsdeel waar het bijkomt; want veel deeltjes van een geneesmiddel lijken niet bij één deeltje van het lichaamsdeel te kunnen zijn, daar het geneesmiddel slechts aan het oppervlak ervan werkt, en het lichaamsdeel gebruikt met zijn hele massa en al zijn deeltjes erbinnen, deeltjes van het geneesmiddel. Ja zelfs ook al worden ze verbonden, niet zelden zijn er meer deeltjes van het geneesmiddel bij één deeltje van het lichaamsdeel.
Toch is er een minimum, dat wil zeggen een deeltje van dit geneesmiddel, samengesteld uit zoveel lichaampjes, dat zijn lichaampje dat warm is, of op een andere manier zal werken, niet dicht genoeg bij een deeltje van het lichaamsdeel kan worden gebracht.

Hoe bestanddelen van een geneesmiddel werken in een lichaamsdeel.

  Geneesmiddelen echter die uit twee tegengestelde bestaan, even ver van het gemiddelde, werken op deeltjes van een lichaamsdeel. Een deeltje van het ene geneesmiddel verbindt zich met een deeltje van het lichaamsdeel en trekt het naar zijn natuur. Als er dan een deeltje van het andere geneesmiddel naartoe gaat, is het geschikt om te veranderen wat is samengesteld uit deze twee deeltjes, namelijk van het lichaamsdeel en van het geneesmiddel, terwijl het ongeschikt is voor een enkel naakt deeltje van het lichaamsdeel om het te veranderen, door te veel of te weinig invloed erop.
Maar als het toevallig gebeurt dat ergens een enkel deeltje van het ene geneesmiddel zich aansluit bij een deeltje van het lichaamsdeel, en een enkel deeltje van het andere geneesmiddel bij een ander deeltje van her lichaamsdeel, wordt zo de ongematigdheid van het lichaamsdeel ook opgeheven, omdat dan het ene deeltje van het lichaamsdeel evenveel boven het gemiddelde is, als het andere te kort komt.
Als een lichaamsdeel dus drie graden kouder is dan normaal, en het ene geneesmiddel warm is in de tweede graad, het andere in de vierde graad, wordt een vierde deel van het lichaamsdeel warm in de tweede graad, en een vierde deel in de vierde graad; dat wil zeggen, als je deze tegelijk neemt, wordt de helft van het lichaamsdeel warm in de derde graad, de andere helft blijft door de koude ongematigdheid koud in de derde graad. Dat wil zeggen: als je deze wegens de ongelijkheid tegelijk neemt, wordt het hele lichaamsdeel van gemiddelde ongematigdheid.
Maar als er iets in het lichaamsdeel gezuiverd moet worden, zal het lijken dat op deze wijze slechts de helft wordt gezuiverd; daarom is te denken dat beurtelings deeltjes van beide geneesmiddelen bij één en hetzelfde deeltje van het lichaamsdeel komen, en dat het ene het oveerschot en tekort van het andere verbetert. En al is de helft van het lichaamsdeel warmer of droger, en de helft kouder of vochtiger, na verloop van tijd worden ook deze kleinste deeltjes door de natuur van het lichaamsdeel afgebroken in nog kleinere deeltjes.

[ 93 ]
En daar er in het geheel evenveel warme als koude delen zijn, evenveel droge als vochtige, geeft een deeltje, dat een deeltje bevat van het meer vochtige geneesmiddel, zodra het dit heeft afgebroken, zijn deel weg aan een droger deeltje. Zo geeft ook een warmer deeltje een deel van zijn vuur aan een kouder deeltje, en dit alles wordt beter gedaan wegens gelijkheid van onmatigheid, omdat ze samengaan, terwijl het ene het andere niet overtreft.

Of er veelzijdig gebruik is.

  Sommige zijn ook daarom werkelijk van veelzijdig gebruik ['poluchrèsta'], omdat een aantrekkend bestanddeel niet aantrekt, als het niet in een lichaamsdeel is dat het aantrekt; en een afstotend bestanddeel niet afstoot, als het niet in een lichaamsdeel is dat het afstoot. Dit kan ook bij de overige gezegd worden.
Zoiets is het pleister bij Galenus: 'hè dia duoin aristolochiôn melaina':*)
"Want ze zijn samengesteld uit tegengestelde krachten, de aantrekkende en de afstotende, die ze gemeen hebben, zodat ze uitdrogen", en even daarna: "Kopergroen en zuur worden gemengd met verspreidende middelen [diaphoretika, digerentia], om dikke vochten te verdunnen".


*)  Ed. Basel 1538, vol. 2, Lib. V, p. 379, r.39-40, 52-53.
[ Ven. 1565, vol. 6, De Compositione medicamentorum per genera Libri VII, Lib. V, cap. 2 (Quae scripserit Heras.), fol. 247r, B.6 ('Nigrum ex duabus Aristolochijs', het zwarte uit twee soorten Aristolochia), C.5, D.3.]


Kleur

Wanneer de voornaamste kwaliteit aan de kleur te beoordelen is.

  Beoordeling van de voornaamste kwaliteit in iets is volgens filosofen niet goed te doen aan de hand van de kleur, behalve bij dingen van dezelfde soort; zo wijst de kleur bij vruchten van dezelfde boom op rijpheid enz.

  De reden is omdat bij verschillende dingen de verhouding van de elementen wel gelijk kan zijn, maar de stand van de deeltjes verschillend, en de poriën ertussen verschillend, waarvan we gezegd hebben [<], dat het daarvan teruggekaatste licht kleuren doet ontstaan, dat wil zeggen met onze ogen voor ons aanschouwelijk maakt.
Maar dingen van dezelfde soort hebben dezelfde opstelling van de deeltjes, en daarom geeft iets ervan dat warmer is een kleur die wordt opgewekt door de warmte. Zo is het noodzakelijk dat dingen die je met elkaar vergelijkt, dezelfde vochten bevat die binnen de poriën schuilen: soms gebeurt het namelijk dat het vocht in het ene ding is uitgewasemd, maar in het andere nog is bevat. En als dan een beoordeling wordt gegeven, wordt alles wat we aan de kleur ontlenen omver geworpen, want de stand, waarbij ook van belang is de grote hoop en het aantal deeltjes, wordt veranderd.
Hierbij moet men zich dus in het algemeen eraan houden, dat de eerste kwaliteiten naar hun natuur de voornaamste kleuren voortbrengen (wegens die verandering die, verschillend van de overige kwaliteiten, de poriën van de dingen beïnvloedt), als in die dingen al het andere gelijk is.

Deeltjes

Bestanddelen van geneesmiddelen, hoe ze werken op deeltjes van het lichaam.

  Den 7en Augusti, s'Vrydaech na de Utrechsche kermisse, twelck is den 27en Julij stilo veteri [oude stijl].

Galenus, 'Peri tôn kata genè, bib. s', 393, 14*): "Criton over etterende zweren" enz. gebruikt "scherpe kruiden om de kwade sappen met geweld te verspreiden, en andere daaraan tegengestelde met koude eigenschap om de heftigheid van de scherpe te matigen".


*)  Ed. Basel 1538, vol. 2, Lib. VI, p. 392, r.57, p. 393, r.14.
[ Ven. 1565, vol. 6, De Compositione medicamentorum per genera Libri VII, Lib. VI, cap. 1 (... Ulcera aegre curabilia ...), cap.2 (Emplastrum Dia Botanôn .i. ex herbis, Critonis), fol. 255r, A.13, B.14.]


[ 94 ]
  Dit komt overeen met wat hierboven [<] staat, want als van deze tegengestelde geneesmiddelen zich voortdurend deeltjes zouden aansluiten bij één deeltje van een lichaamsdeel, hoe zou dan een deeltje van een scherp middel een deeltje kunnen verspreiden dat in het lichaamsdeel verspreid moet worden? Een koud deeltje van het andere geneesmiddel zou daarvoor immers een belemmering zijn.
Verder oefent elk zijn kracht uit op zijn eigen deeltje, het scherpe verspreidt het zijne en werpt het uit het lichaam. Het koude draagt ook bij aan het opheffen van verrotting van een deeltje van het lichaamsdeel.

  Het is hierbij misschien niet vreemd te denken dat een scherp deeltje gaat naar deeltjes in het lichaamsdeel van een andere soort, namelijk die verspreid moeten worden; en dat een koud deeltje van nature gebracht wordt naar deeltjes in het lichaamsdeel die met koude moeten worden verzwakt.

Verdamping

Dubbel zoveel water in kolomvormig vat zal in dubbele tijd verdampen.

Galenus, 'Peri tôn kata genè, bib. s', 398, 19*): "Bij loodglit echter dat dubbel zoveel olie heeft komt er iets kleverigs door koken, en nog veel meer, als je driemaal zoveel olie mengt met het loodglit, namelijk als je drie maten olie naar afmeting mengt met drie gewichtsmaten loodglit".   [>]
En even eerder had hij gezegd: "dat een passende menging ervan, met naar gewicht [een pond°) loodglit, en naar afmeting] van olie, gelijk wordt".

  Wat is dan de reden dat mengsels die een gelijke verhouding hebben niet een gelijk effect sorteren?

  De oorzaak hiervan zul je het best vatten, als je een of ander kolomvormig vat neemt, waarvan de bodem een vlakke cirkel moet zijn, alleen en geheel blootgesteld aan vuur. Dit vat moet je voor de helft vullen met water en dat moet je met dit vuur laten verdampen; als het verdampt is, vul je het hele vat met water, en laat je dat met gelijk vuur verdampen.
Ik zeg dat hierbij tweemaal zoveel tijd vereist wordt om het tweede water te laten verdampen, dat wil zeggen: zoals water zich verhoudt tot water, zo verhoudt tijd zich tot tijd. Want al het vuur dat door de bodem dringt, gaat door het water tot aan het oppervlak en bij het erdoor gaan niets gaat verloren, waardoor het zo is dat het gelijke, verzameld aan een gelijk oppervlak, in gelijke tijd een gelijk deel water al koesterend wegneemt.

Waarom tweemaal zoveel vlees in tweemaal zoveel water meer gekookt wordt
dan half zoveel vlees in half zoveel water.

  Maar als er een of ander vast lichaam, zoals vlees of loodglit, in dit water zit, en wat in tweemaal zoveel water wordt gekookt tweemaal zoveel is als het andere, zeg ik dat wat in tweemaal zoveel water zit, tweemaal zoveel gekookt en zachtgemaakt wordt in tweemaal zoveel tijd, als wat in half zoveel water zit in de helft van de tijd, dat wil zeggen dat als in beide gevallen het water op is, deze vaste lichamen niet een gelijke invloed zullen hebben gehad.
De reden is dat precies dezelfde vuurdeeltjes die door het hele water gaan, ook door dat hele vaste lichaam gaan, zodat één en hetzelfde vuurdeeltje veel deeltjes van het vaste lichaam tegenkomt, eerst de onderste, dan de middelste, tenslotte de bovenste. Daar er dus een dubbel aantal vuurdeeltjes door dit lichaam gaat, zal elk deeltje van het grootste lichaam worden doorsneden door twee vuurdeeltjes, als het kleinere door slechts één wordt doorsneden.
Dit blijkt op het eerste gezicht als de vaste lichamen de bodem van het vat en de zijden aan alle kanten raken, zodat ze ook zelf kolomvormig zijn.


*)  Ed. Basel 1538, vol. 2, Lib. VI.
[ Ven. 1565, vol. 6, De Compositione medicamentorum per genera Libri VII, Lib. VI, cap. 8 (Fusca Aegypta Andromachi), fol. 258r, A.1, 257v, H.7.
Maten en gewichten: vanaf G.11, "Ik heb inderdaad van olie een zogenoemd pond van Rome ... gewogen ... ik bevond twaalf maten olie gelijk aan tien ons aan gewicht ... En van afzonderlijke vloeistoffen, die in geneesmiddelen worden gedaan, hebben we gewicht met een ander pond aangegeven".]

[ °)  Origineel, p. 398, l. 11: 'litra', enkele woorden ontbreken bij Beeckman.]

[ 95 ]   7 - 19 aug. 1620

Grootte van de bodem versnelt verdamping.

  Als echter de hoogte hetzelfde blijft, maar de bodem tweemaal zo groot is, zal er in gelijke tijd tweemaal zoveel water uitwasemen, want een tweemaal zo grote bodem vereist tweemaal zoveel vuur. Dit zul je met eigen ogen zien als er een kubusvormig vat is en als je hieraan nog zo'n ander toevoegt: ze zullen immers als twee vaten zijn, aaneengevoegd, met het tussenliggende weggenomen.
Als echter de vorm van het dubbele vat dezelfde is als van het enkelvoudige, bijvoorbeeld beide kubusvormig, of geheel willekeurig, altijd zal de tijd van uitwaseming zich verhouden tot de tijd van uitwaseming van het andere vat, als de hoogte van het ene vat tot de hoogte van het andere, omdat we al gehoord hebben dat, als de hoogte van een vat zo blijft, een verschillende bodem een op gelijke manier verschillend vuur vereist, en dat daarom de tijd van uitwaseming niet verandert; als echter de omvang van de bodem zo blijft, en de hoogte is veranderd, verandert dit ook de tijd van uitwaseming.
En zoals de tijd van uitwaseming bij het ene vat vol met water, zich verhoudt tot de tijd van uitwaseming bij het andere vat, eveneens vol met water, zo verhoudt zich de verzachting van wat gekookt wordt in het ene vat tot de verzachting van wat gekookt wordt in het andere vat, als deze dingen zich onderling verhouden als het water of de vaten onderling.

  Als je je dit duidelijker wit voorstellen, vorm dan in gedachten, of in werkelijkheid, acht kubussen, of 27; en aan alle ervan raakt soms een zelfde vlak, soms komt er met deze samen een kubusvorm. En wat ik gezegd heb zal vanzelf duidelijk zijn. Hierdoor is er bij schrijvers dus ook een onzekerheid.

Menstruatie

Menstruerende vrouw moet zich niet onthouden van voedsel en moet op de bovenbuik drukken.

  Als een vrouw bij het op handen zijnde gewone maandelijkse vloeien, zich van voedsel onthoudt, alleen verhinderd door uitwendige omstandigheden, lijken de maandstonden naar de maag gedrukt te gaan worden, als naar een plaats die ongewoon leeg is, terwijl de maag vochten ook overal vandaan trekt, vooral die, welke al zouden gaan vloeien, en gereed waren om te volgen.
Hierdoor ontstaat daarin ook een afkeer van voedsel, en het zich weer van voedsel onthouden zal de vloeiing naar de maag vermeerderen. Deze dingen lijken des te meer zo te zullen zijn, als deze vrouw de bovenbuik meer dan gewoonlijk ontspant, want die delen lijken veeleer samengesnoerd te moeten worden, zodat de vochten omlaag naar de baarmoeder gedreven worden.

Warmte trekt

Hoe iets warms in poriën kan trekken.

Galenus, 'Peri tôn kata genè, bib. s', 402, 39*): "maar in verspreidende geneesmiddelen ['diaphoretika', digerentia] overheerst de verspreidende kracht, in aantrekkende de aantrekkende kracht".

  Wanneer door Fernel [<] gezegd wordt dat de dunheid van delen hetzelfde is, verschillen ze alleen in warmte: dus een warmer deeltje dat een porie van een lichaamsdeel binnengaat, wordt opgelost en gebroken in zijn kleinere beginselen. Daar hierin veel vuur zit zet het veel uit, volgens de aard van vuur, en verwijdt het geweldig deze porie, waarin het zit; waardoor het komt dat door naburige delen vocht wordt weggedrukt naar deze lege plaats, en wegens de overvloed, die er is wegens een voortdurend stroming, kan de warmte van dat deeltje, dat in deze porie zit, dit vocht niet geheel overmeesteren; daarom trekt het meer aan dan het verspreidt.


*)  Ed. Basel 1538, vol. 2, Lib. VI.
[ Ven. 1565, vol. 6, De Compositione medicamentorum per genera Libri VII, Lib. VI, cap. 13 (Emplastra ad Digerendum & Extrahendum.), fol. 260v, H.2.]


[ 96 ]
Een even dun deeltje echter dat niet zo warm is, zet wel uit en wordt wel opgelost, als het ook in een porie van een lichaamsdeel zit; maar wegens minder vuur kan dit de zijden van deze porie niet met geweld uiteen doen gaan, waardoor het komt dat er weinig vocht naartoe komt, en wat het in deze porie vindt overmeestert het zonder moeite, en als het erin gaat, vervliegt het ermee buiten het lichaamsdeel.
Hetzelfde zal gebeuren, als een deeltje wel even warm is maar dunner, en wanneer het als enige of met minder in die porie zit.

Astringent, hoe het afstoot.

  Doch een astringent [samentrekkend] middel stoot heel anders af. Daar namelijk een deeltje ervan onbeweeglijk is, omvangrijk en samengesnoerd, gaat er warmte van een lichaamsdeel in, die al in een porie aanwezig is, en op deze wijze maakt die het ruimer; en het breekt niet geheel, dat wil zeggen de warmte laat het enigszins smelten, op de manier waarop kaarsvet smelt door uitwendige warmte.
Gesmolten neemt dit deeltje meer ruimte in en vergroot het wel de porie waarin het zit; maar andere kleinere poriën en venulen en alles waar het niet in kan gaan, snoert het samen en het maakt de poriën ervan kleiner, en als veel deeltjes rondom een ader, of enige andere poriën samenkomen verenigen ze zich en, gezwollen door inkomende warmte, persen ze van alle kanten samen wat ze omgeven, als het ware met een hand, zoals Galenus zegt.
Dit samentrekkende deeltje ontvangt dus warmte van het lichaamsdeel en wordt erdoor ruimer gemaakt, maar niet op de manier van een aantrekkend deeltje. Dit wordt namelijk helemaal opgelost en van dit deeltje komen er delen die zo ver van elkaar af zijn wegens de figuur die ze hebben, dat ertussen veel vocht kan worden bevat, waarmee deze delen zich mengen en dan gaan ze daarmee het lichaamsdeel uit. Een meer samentrekkend deeltje echter wordt wel ruimer gemaakt door warmte en als het een beetje groot is, laat het ook enige hoeveelheid vocht binnenkomen, maar slechts vocht dat bij die porie is waarin het schuit; en dan blijft het in deze porie wegens de onbeweeglijkheid.

Vuur

Kleinste vuur is niet atoom maar homogeneum samengesteld uit atomen.

  Over de beweeglijkheid van vuur heb ik eerder het een en ander gezegd [<]. Doch op dit moment is te weten dat zuiver vuur niet een atoom is (een atoom zou namelijk niet opstijgen in lucht, omdat het een lichaam is dat overal vol is en daarom zwaar) maar het kleinste deeltje van vuur is samengesteld uit vele atomen, zodanig verbonden dat er veel lege ruimte tussen is.
Dezelfde atomen namelijk, te dicht aan elkaar en aan andere dingen gebonden, stellen olie samen en andere dingen die in vuur zijn om te zetten, wanneer de verbindingen losgemaakt worden. Daarin wordt vuur gebonden met dichtere delen, of het is in de hele samenstelling zodanig versmolten, dat hetgene wat tussen de delen van het kleinste vuurrdeeltje zou zijn, van een heterogene lichamelijkheid, minder ruimte zou innemen. En de vuurdeeltjes zouden daarin bovendrijven, op de manier waarop een samenstelling van olie en water vloeibaar is: water zoekt een lagere plaats op, olie een hogere.

Hoe vuur kan worden aangestoken.

  Als op deze wijze dus vuur op een moment door ander vuur, dat de samnstelling binnenkomt en doorsnijdt, plotseling wordt losgemaakt, zoekt het op hetzelfde moment een hogere plaats in de lucht. En daar het verschil ervan met lucht groot is, wat betreft de lichtheid, streeft het ernaar in korte tijd een groot deel van de lucht te doorlopen naar omhoog, en daar deze lucht niet makkelijk genoeg wijkt, wordt het vuur ertegen teruggekaatst en met veel van zijn deeltjes naar alle kanten weggeslagen.

[ 97 ]
Iets dergelijks, evenwel mijlen ver achter bij de vernietigings­kracht van vuur, wordt gezien bij rook; deze is namelijk lichter dan lucht en stijgt op, maar zodanig dat hij enigszins terugkaatst tegen de lucht, waardoor het komt dat hoe hoger hij is gekomen, des te wijder hij wordt gezien. Bij een kaars is hij nauwelijks dikker dan de pit; hier vandaan echter breiden de bovenste delen van de rook zich geleidelijk uit, zodat ook wel wordt gezien dat hij in rustige lucht een piramide vormt, waarvan de basis in de pit is.

Minimum

Kleinste vuurdeeltje, hoe het kleiner is dan het kleinste deeltje van de overige elementen.

  Maar iemand zal zeggen: op deze wijze lijkt het kleinste deeltje van vuur groter te zijn dan de kleinste deeltjes van de overige elementen. omdat meer werk vereist wordt om dit kleinste deeltje te maken, en meer atomen; het kleinste deeltje van aarde lijkt immers te bestaan uit twee of drie of in elk geval veel minder deeltjes, omdat die tussenruimte tussen de atomen niet vereist wordt, die het kleinste deeltje van vuur vereist voor de lichtheid. Hoe kan dan vuur, veeleer dan aarde, in de kleinste poriën kruipen?

Vuur wordt samengedrukt en springt terug.

  Ik antwoord: wegens de gemakkelijke verdeling in de kleinste deeltjes; dingen immers die bestaan met meer en grotere poriën, worden makkelijker gespleten. En aarde is samengepakt met de kleinste poriën, en is nauwelijks met veel moeite te breken in kleine, laat staan in de kleinste deeltjes; een vuurdeeltje echter heeft ook dit, dat het onder druk wordt samengeperst en als een spons ineenzakt, en daarna weer terugspringt, met welke beweging het zich zonder moeite bevrijdt van alles er omheen, en elk deeltje zich afscheidt van zijn buren; waardoor het komt dat het als het alleen is meestal ook de kleinste poriën binnengaat, daar het kleinste deeltje ervan kleiner is dan bijna alle poriën van alle dingen.
Maar Quercetanus heeft geleerd dat ook die van aarde door poriën van glas gaan als ze zeer verdund zijn, zoals hij in een of ander deel bij vitriool beschrijft*); zo zien we water en lucht vaak veel poriën binnendringen, als ze door vuur heel fijn zijn verdeeld, waardoor ze eerder werden weerhouden.


*)  Zie T. 1, p. 12. De betreffende passage is in geen van zijn werken teruggevonden.
[ Joseph Duchesne (Quercetanus), Liber de priscorum philosophorum verae medicinae materia (1603), dezelfde p. 106 die Beeckman in 1612 bedoeld zal hebben (notitie over vitriool): "filosofenkwik", en "aards vuur". Op p. 26: "geesten van steenzout, die door de vastheid van glas zijn gegaan".]


Knobbel

Zacht makende en verspreidende, hoe ze werken in een knobbel.

Galenus, 'Peri suntheseôs tôn pharmakôn tôn kata genè, bib. z', 406, 15*): "na het vloeibaar worden van de hardheid is er behoefte aan verspreidende geneesmiddelen", die Galenus eerst apart of ook vanaf het begin tegelijk gebruikt.
Deze knobbel [scirrus] is van slijm, dat vocht bevat dat als het ware dichtgesnoerd is door koude, en dat door matige warmte vloeibaar gemaakt kan worden, Waarvan vele ook buiten ons lichaam te zien zijn, zoals boter, olie, kaarsvet enz., alleen door koude dichtgesnoerd. Maar om welke reden gebruiken we zacht makende en verspreidende middelen? Is het ene niet een belemmering voor het andere?


*)  Ed. Basel 1538, vol. 2, Lib. VII, cap. 1.
[ Ven. 1565, vol. 6, De Compositione medicamentorum per genera Libri VII, Lib. VII, cap. 1 (Quae sint Medicamenta Emollientia ... de Indurescentibus partibus, ac de scyrrho), fol. 263r, D.8.]

[ 98 ]
  Ik antwoord: Als er niets in de knobbel is dat verspreid moet worden, moeten alleen zacht makende gebruikt worden. Maar aangezien er in het eerste uur al wat geschikt gemaakt is om verspreid te worden, is het niet verkeerd de eerste maal wat van het verspreidende middel toe te voegen.

  Eerder heb ik gezegd [<] dat er in veel dingen een of andere verborgen plek is van deeltjes die poriën maken, die voor de ene soort materie geschikter zijn om erin te gaan dan voor de andere, wegens de verschillende figuur van materiesoorten in de kleinste natuurlijke deeltjes [minima naturalia].

Hoe een knobbel met warmte slecht verzorgd wordt.

  Laat ik dit hier wat duidelijker zeggen. Ik heb pas gezegd [<] dat de kleinste deeltjes, die minima naturalia*) genoemd mogen worden, in vuur plotseling van elkaar wegspringen; een knobbel is echter hard, en als vuur binnendringt in de poriën ervan, zal de ruimte ervoor ontbreken om zich uit te zetten in zulke kleine en niet makkelijk te verwijden poriën.
En eerst komt het een warmer deeltje tegen van het oppervlak van de knobbel en als het daar de poriën ingaat, mengt het zich terstond met vochtdeeltjes, en daarmee wasemt het uit en dan wordt het oppervlak van de knobbel droog, zodat het nauwelijks verder kan gaan, niet in staat zich in zulke harde poriën te verwijden. Niettemnin toch, als alleen warmere middelen worden gebruikt, gaat het langzamerhand verder, alleen vocht naar buiten brengend, waarmee het makkelijker mengt en dat makkelijker van de hele knobbel wordt gescheiden door droge deeltjes, die steviger aan elkaar hangen.
Maar als een zacht makend deeltje, dat niet zo warm is, en uit minder vuur bestaat, de eerste poriën van de knobbel binnengaat, wordt het wel gemengd met vocht. Maar daar het dit niet naar buiten brengt, gebeurt het dat dit vocht, warmer gemaakt, zich vermengt met droge deeltjes, en zo worden de droge met de vochtige zachter, en makkelijk te scheiden van de hele knobbel.
Bovendien kruipt deze gematigde warmte die dun is, niet minder met een warmer deeltje in de poriën van de knobbel, en als het daarin is, verwijdt het zich niet zo plotseling en niet zo heftig, maar het zit daar veel vrijer in, zodanig dat het van de ene porie naar een andere kan gaan, en zo tot in het binnenste van de knobbel kan doordringen.
We hebben veel voorbeelden in uitwendige dingen, waarbij het oppervlak van brood, te dicht bij het vuur gebracht, zo goed als bedekt wordt met een droge korst, terwijl het binnenste helemaal niet gebakken is; dit kun je met eigen ogen zien in pannenkoeken en koeken.

  Aangezien dit zo is, is te geloven dat verspreidende deeltjes, die immers warmer zijn, liever binnendringen in lichaampjes die vooraf zijn zacht gemaakt, waar ze zonder moeite kunnen uitzetten naar hun aard, dan in hardere lichaampjes die dit uitzetten niet toelaten. In een knobbel, en in vooraf zacht gemaakte en in nog harde deeltjes, gaan verspreidende deeltjes dus voornamelijk naar de zachtere; en zacht makende naar de hardere deeltjes, waarin poriën zijn die ze kunnen vullen, en die in vooraf zacht gemaakte delen al gevuld zijn met gelijke deeltjes.
Zo neemt uitgedroogde aarde water op zolang het kan; waar echter de poriën ervan weer passend gevuld zijn met water, wordt geen water meer opgenomen, en als er wel meer water is, zal dit veeleer naar naburige droge aarde doorgaan dan naar vochtige aarde.
Zo neemt ijs vuur op, en zo tot water gemaakt neemt het zout op; en wanneer het niet meer zout kan opnemen, neemt het aarde op.


[ *)  Door Beeckman voor het eerst genoemd op p. 32. Hierna op p. 102 noemt hij een vermelding van J. C. Scaliger. Later noemt J. Chr. Magnen, Democritus reviviscens (Leiden 1648, 1e ed. Pavia 1646) deze minima naturalia: "Atomi viventium, vel mixtorum" en "atomi secundae".]

[ 99 ]
Ja zelfs water dat heel warm is en niet meer vuur toelaat, zal niettemin zout toelaten: sommige poriën zijn namelijk geschikt voor het toelaten van deze deeltjes, andere voor dat van andere, en andersom gaan sommige deeltjes zelfs in de minima naturalia van een ding, en andere blijven slechts tussen twee of drie minima.

Koken in olie

Gekookt in weinig of veel olie, hoe dat verschilt.

Galenus, ibidem, 408, 56*): "Als iemand in gelijke tijd loodglit [<] dat minder olie heeft kookt tegen looglit dat meer heeft, is duidelijk dat in kracht meer zacht makend is wat met meer olie is gemengd".

Bijzondere verhouding van koken in olie.

  Laat in beide gevallen de bodem gelijk zijn en de vaten kolomvormig. Daar deeltjes van hetzelfde vuur, als ze door meer olie gaan, meer oliedeeltjes tegenkomen, gebeurt het dat een deeltje later aan een deeltje wordt gebonden, als het niet aan het eerste was blijven hangen.
Waardoor het zo is dat in tweemaal zoveel olie, die in zo'n vat zit, door gelijk vuur in een gelijke tijd ongeveer evenveel vuurdeeltjes aan oliedeeltjes worden vastgehecht [per volume-eenheid], als in één deel olie, dat wil zeggen in de helft ervan, behalve als je zo kort kookt dat de warmte niet tot aan het oppervlak van de dubbele hoeveelheid olie kan komen.
Als in zo'n vat dus olie van verschillende hoeveelheid wordt gekookt, bij overigens gelijke omstandigheden, ontstaan de verspreidende middelen [diaphoretica] dus op gelijke wijze, als deze kracht wordt versterkt door meer verbonden vuurdeeltjes.
Als we echter ook begrijpen dat in de olie enige zacht makende deeltjes zitten, die de rest van de olie verslappen — en dat die heel gemakkelijk uitwasemen als ze met vuur gemengd zijn, daar ze immers zwakker zijn en minder vasthoudend — zeg ik dat er hier in zo'n vat een verschil is in de hoeveelheid olie, wanneer tenminste de oppervlakken beschouwd worden. Alleen daar naartoe voert immers de verzamelde warmte de zacht makende deeltjes, die aan het oppervlak blijven hangen; vervolgens die welke op de vorige plaats komen; en ze komen daar door de beweging van de olie, die deze krijgt door het koken.

  Hier, zeg ik, is het met de zaak voornamelijk zo gesteld als Galenus het zegt. Als namelijk gelijke zacht makende deeltjes worden weggevoerd door een ongelijke hoeveelheid olie, blijft een grotere verhouding over van zacht makende deeltjes in meer olie tot deze olie, dan van die deeltjes in minder olie tot deze mindere olie.°)
Maar als afhankelijk van de hoeveelheid olie het vat wordt vergroot, terwijl de vorm gelijk blijft, dat is kubusvormig als het eerder kubusvormig was, dan blijven ook minder vuurdeeltjes hangen aan de dubbele hoeveelheid olie, en wasemen er minder zacht makende deeltjes uit (wel meer dan in het eerder genoemde kolomvormige vat) dan de enkele, dat wil zeggen halve, vorige hoeveelheid.


*)  Ed. Basel 1538, vol. 2, Lib. VII, cap. 5.
[ Ven. 1565, vol. 6, De Compositione medicamentorum per genera Libri VII, Lib. VII, cap. 5 (Varias enasci Differentias ... Emollienti emplastro ... quantitate ... coctione), fol. 264v, G.11.]

[ °)  Want bij meer olie met gelijk oppervlak wasemen die deeltjes minder uit, naar verhouding.]

[ 100 ]   7 - 19 aug. 1620

Invallen

Waarom invallende gedachten de beste zijn.

  Ik denk dat het raadzamer is voor studerenden, die van plan zijn te schrijven, de dingen op te tekenen die hun spontaan invallen, zoals ik tot nu toe heb gedaan, bij het lezen van schrijvers, of nadenken, of met anderen spreken of bekijken van sommige dingen [<].
Materie om te schrijven namelijk die wordt gezocht, wemelt meestal van veel onnodige dingen, en is niet zo authentiek — het overige gelijkblijvend, dat wil zeggen dat een gelijke zorgvuldigheid van onderzoek wordt toegepast — als wat we zelf vinden. Want dan wordt het denken vanzelf ertoe gebracht die dingen te overwegen; die dingen zouden er namelijk niet spontaan in opkomen, als niet alle instrumenten in het denken gereed zouden zijn om die te op te nemen en te overwegen. Met het denken echter gericht op het doen van iets, wordt heel wat gedaan dat van anderen afhankelijk is.   [>]

Geen atomen?

Terugbuiging of terugspringing van dingen verbant atomen uit de natuur.

  Als argument tegen degenen die atomen toelaten, en zo ook tegen mijzelf, werp ik het volgende op, wat mijns inziens zo sterk is dat ik het zelf niet kan oplossen.

  We denken dus dat het niet met de menselijke rede overeenkomt, dat enig ding als één en hetzelfde, soms een grotere ruimte kan innemen, en soms een kleinere, als er geen leegte tussen zit; dat wil zeggen dat eenzelfde ding, dat aan alle kanten deze ruimte al inneemt zodat er helemaal geen leegte is tussen de oppervlakken van het ding, dan toch tweemaal zoveel als deze ruimte kan innemen, op dezelfde manier zonder dat er enige leegte in vermengd is.
En wij denken dat dit een indringing van lichamen zal zijn, anderen een uitzetting en verdichting zonder tussenliggende poriën, wat voor ons onbegrijpelijk is en wat ze wel aan de almacht van God moeten toeschrijven.

  De aard van atomen dus — om ter zake te komen — lijkt geheel uit de weg te worden geruimd door het terugbuigen van dingen, en dat ze na samendrukking terugspringen; wat gebeurt bij een gebogen stalen plaatje [<] en bij een bal die terugstuit tegen de grond [<]. Ik zeg dus dat dit niet kan gebueren in iets dat is samengesteld uit vaste lichaampjes zonder poriën, en ondeelbaar, dat wil zeggen uit atomen, zoals door ons gezegd wordt dat ze zijn.
Ten eerste kan dus niets dat geheel vast is buigen, en als er een of ander langwerpig lichaam zou zijn van twaalf of meer voet, en ter dikte van een bal, en het zou stevig gemaakt zijn zonder poriën, dan zou het door geen enkele kracht gebogen kunnen worden.

Hoe er geen terugbuiging kan zijn in wat samengesteld is uit atomen;
ontleedkundig bewijs.

  Laat dan dit lichaam precies recht zijn, dat wil zeggen een kolom, waarvan de as een rechte lijn is, overal gelijk verwijderd van de omtrek. Dit moet, als het kan, in gedachten gebogen worden, en daarvan moet de omtrek gemaakt worden van een cirkel. Aangezien deze omtrek niet wiskundig ondeelbaar is, als zijnde een bestaand lichaam, zal het binnenste oppervlak ervan kleiner zijn dan het buitenste, dat verder van het midden is. Dus van dit lichaam is de buitenkant die bol is, van zo'n lengte als die was voor het buigen, of hij is niet van dezelfde lengte.
Als hij van dezelfde lengte is, dan is van de buitenkant die hol is — die eerst eraan gelijk was — nu bewezen dat hij op deze cirkel kleiner is dan de bolle, dus is hij ook kleiner dan hij eerst was. En daar er helemaal geen poriën in waren en hij van dezelfde materie is als eerst, is er noodzakelijk materie in materie gedrongen, wat absurd is.
Als echter de bolle buitenkant niet aan zichzelf gelijk is, zal hij of groter zijn, of kleiner.; als hij kleiner is, ontstaat in beide buitenkanten dezelfde absurditeit; als hij groter is, volgt eruit dat de materie, die deze lijn vormde, waarvan de bolle buitenkant nu is gemaakt, uitgezet en uitgerekt is.

[ 101 ]
En als het zo is, zullen daarin poriën zijn, of er zullen geen poriën zijn. Als er geen poriën zijn, volgt dat dezelfde materie kan uitzetten en zich samentrekken zonder poriën; als er poriën zijn, volgt dat delen van dit vaste lichaam aansluitend geweest zijn, en dan zou dit atoom gebroken kunnen worden, omdat delen ervan gescheiden kunnen worden van elkaar door poriën ertussen; dan was het dus geen atoom geweest.
Laat het dus in echte atomen verdeeld worden. Daarover is hetzelfde te bewijzen, namelijk dat het niet gebogen kan worden of dat er geen atomen zijn, waaruit volgt, als een atoom gebogen kan worden tot in het oneindig kleine, dat wil zeggen als het niet tot een onbuigbaar lichaam kan komen, dat de materie tot in het oneindige deelbaar is, en dat in werkelijkheid niets een atoom is. Op dezelfde manier is te bewijzen dat geen enkel echt atoom kan worden samengedrukt, omdat elke samendrukking een buiging is.
Hieruit volgt dat geen enkel atoom kan terugspringen of terugbuigen: wat immers terugbuigt, moet noodzakelijk eerst gebogen worden.

  Laat nu twee atomen verbonden worden, met een soort haakjes die ontstaan zijn aan de atomen zelf, dat wil zeggen bestaande uit delen van de atomen zelf, en laat dit gebeuren hetzij door het binnendringen van een punt van het ene in een holte van het andere atoom, hetzij op een andere manier.
Als dus de punt van het ene precies de holte van het andere vult, zal dit samengestelde door geen enkele kracht gebogen kunnen worden, omdat het noodzakelijk zou zijn dat er een atoom gebogen zou worden. Maar met de minste kracht wordt het ene atoom losgemaakt van het andere, omdat de punt van het ene niet wordt samengesnoerd door de holte van het andere, maar ze raken elkaar alleen door aangrenzend te zijn, omdat geen enkel deel van een atoom wijkt voor een ander deel, maar het ene wordt slechts tegen het andere geplaatst.
Als echter de punt van het ene atoom niet precies de holte van het andere vult, zal een atoom wel een andere stand kunnen krijgen ten opzichte van het andere, als de punt namelijk nu eens dichtbij deze, dan weer dichtbij die zijden van de holte komt. Maar dit is geen echte buiging. Er is immers geen enkel reden waarom een atoom, als het op deze wijze van plaats verandert, zou teruggaan naar zijn oorspronkelijke plaats, want er wordt door geen enkel deel van een atoom op gedrukt, en het kan niet op dat deel drukken dat ingedrukt is en, naar zichzelf terugkerend, het naburige atoom van zich weg zou duwen, omdat al bewezen is dat een atoom niet ingedrukt kan worden.
Zo ook als drie atomen samengebonden worden, er zal geen enkele terugbuiging zijn; ja zelfs is op deze manier te bewijzen — ook met zoveel verbonden atomen als je maar wilt — dat er geen enkele echte buiging zal zijn, dus ook geen terugbuiging.

  En aangezien terugbuiging werkelijk in bijna oneindig kleine dingen wordt gezien, lijkt de theorie van atomen hierdoor tot op de grond toe afgebroken en omvergeworpen. Toch stort niet ineen wat we veronderstellen over de kleinste lichaampjes van een samengesteld iets en de ermee verbonden heel kleine lichaampjes van verschillende soort.
Dit is namelijk waar, ook als die onbuigbaarheid niet wordt begrepen vanuit een basisprincipe: laat het namelijk welk principe dan ook zijn, toch zullen lichaampjes op verschillende wijze met elkaar verstrengeld worden. Want als iemand wil geloven dat er ook een of ander atoom is, zodanig dat het zich kan laten indrukken, en weer losser maken, en zo terugspringen naar de oorspronkelijke toestand, hij zal zich in deze zaak zeker niet tevreden stellen. En al het overige is zoals ik het nu pas heb gezegd.   [>]


[ 102 ]

Principes

Of aan de belangrijkste principes moet worden vastgehouden.

Galenus zegt terecht, ergens in de boeken de Simplicium facultatibus*), dat niet moet worden vastgehouden aan die belangrijkste principes, waarover bijna alle filosofen het oneens zijn, maar dat men dadelijk moet doorgaan, naar die, welke ook met de zintuigen zelf bekend kunnen worden.
Wie zich evenwel een of ander algemeen proces kan verschaffen vanaf de eerste principes tot aan het laatste samengestelde, zal zijn hele reis langs een kortere weg afleggen, alles op zijn eigen plaats zettend, een handige methode gebruikend bij alle dingen, niet anders dan degenen die de dingen zelf in hun geheugen prenten met beelden en fictieve plaatsen [<].


*)  'Peri kraseôn kai dunameôn tôn haplôn pharmakôn biblia ia'. Ed. Basel 1538, vol. 2, Lib.I, cap. 26, p. 12, r.51.
[ Ven. 1565, vol. 6, De simplicium medicamentorum facultatibus Libri XI, Lib. I, cap. 26 (Perperam Superioris seculi Homines ...), fol. 6v, H.2:
"Als degenen die begonnen zijn met het hele zeer oude verhaal van het samenstellen van geneesmiddelen ... dogmatische meningen verbinden met valse redeneringen, vindend uit wat gevonden moet worden, en uit duistere dingen iets duisters opmakend, dan brengen ze inderdaad, ofwel het meest met iets anders, hun onkunde en beuzelingen aan het licht."]


Minima naturalia

Beweging en tijd hebben geen minima naturalia.

  Een natuurlijk minimum [<] zoals Scaliger vereist in de Subst. Exercitat., 16, 4*), lijkt niet noodzakelijk bij beweging en tijd. En bij steen bewijst hij dit met Lucretius°) heel goed, omdat natuurlijke lichamen eindig zijn; maar bij beweging wordt niets dergelijks geconcludeerd: de ruimte immers waarin beweging gebeurt, is niet een lichaam, behalve misschien wiskundig. En daarvan weten geleerden dat die tot in het oneindige deelbaar is.
Niets beweegt echter op wat genoemd wordt het eerste moment, omdat oneindig kleine momenten niet een tijd kunnen vormen, zoals oneindig kleine punten niet een lijn beschrijven. Wat dus enige tijd beweegt over enige afstand, beweegt niet op sommige momenten langs sommige punten, maar die afstand bestaat uit oneindig kleine afstanden, en die tijd uit oneindig kleine tijden.
En deze voortdurende verdeling van ruimte en tijd moet onze verbeelding niet tarten, omdat de delen voortdurend kleiner worden bij het verdelen en met zulke oneindig kleine delen ruimte, raken we ook ontsteld door zulke oneindig kleine delen tijd, echter niet door een eindige tijd met een oneindig kleine ruimte.   [<]

Ruimte, beweging en tijd zijn wiskundig oneindig deelbaar.

  Wat is er dus verbazend aan, als het wiskundig denken de ruimte begrijpt als deelbaar in oneindig kleine delen, welke delen alle deze zelfde ruimte vormen, terwijl hetzelfde ook het geval is bij de tijd? En terwijl op dezelfde manier ook een lijn deelbaar is, door een beweging in de ruimte beschreven, niet anders dan de lengte van een pas gemaakte el?
Dus degene die zich in een enkel uur bewogen heeft over een hele mijl, heeft zich in een half uur bewogen over een halve mijl. Niemand zal dit absurd vinden, zoals ook niet als gezegd wordt dat hij zich in een 900 000 000 ste deel van een uur heeft bewogen over een 900 000 000 ste deel van een mijl#). Wat zo veel keer gaat als je maar wilt.
Laat gezegd worden dat het actueel en potentieel oneindig veel keer gedaan kan worden; ja laat zelfs gezegd worden dat er actueel oneindig kleine delen zijn op de lijn, maar zodanig dat die delen ook oneindig veel kleiner zijn dan delen. Deze uitspraken houden mijns inziens geen enkele tegenstrijdigheid in.   [>]


*)  J. C. Scaliger, Exotericarum exercitationum liber XV, De subtilitate (Par. 1557), 16.5 [16.4], fol. 35r. Dit werk werd al genoemd in T. 1, p. 8.
°)  De rerum natura, Lib. I, vs 314, door Scaliger niet geciteerd.
[ Vs 311-313, Ned.: "na verloop van menig zonnejaar ... holt val van druppels 'n steen uit".]

[ #)  Een mijl was ongeveer 7,4 km (p. 170: "1 myle is 4 minuten"), dit geeft 8 μm. Als dit een schatting is van een 'minimum naturale' is het minstens een factor 1000 te groot.]

[ 103 ]

Onjuiste verhouding

Ongematigdheid, enkelvoudig en met vochten, uitgelegd in detail.

Galenus spreekt in 'Peri suntheseôs pharmakôn tôn kata topous', begin van het boek over Hoofdpijn, als volgt*): "Er is namelijk één aandoening door een enkelvoudige ongematigdheid zonder vochten, een andere bij een kwaliteit van alle".

  Zonder acht te slaan op de gewone kwaliteiten, beschouw ik de zaak hier als volgt:
Ons lichaam bestaat uit poriën en deeltjes, samengevoegd door gemeenschappelijk leven en verbinding, die in eigenlijke zin genoemd worden delen; beweeglijke vochten en geesten [spiritus] roer ik voor het ogenblik niet aan. Deze delen van ons lichaam zijn: omhulsels, vlees, aderen, zenuwen, de substantie van de hersenen enz.
Deze substantie van ons lichaam is onderling aansluitend, en wordt als met bepaalde dunne draden van verschillende soort door het hele lichaam gevoerd; er zijn namelijk draden van vlees, vlies, hersenen enz. Deze draden, verschillend in elkaar gewikkeld, raken elkaar niet overal, maar ertussen worden enige poriën overgelaten. Deze poriën worden soms gevuld met teveel of vreemde vochten, dat is de "aandoening door vochten"; de vochten schuilen namelijk tussen deze draden van het lichaam.

Ontleedkunde van enkelvoudige ongematigdheid.

Toch hebben deze dunne draden, ook al bestaan ze uit delen die geheel aansluitend lijken te zijn, niettemin heel kleine poriën, waar dat vocht weliswaar niet in kan gaan. Maar veel andere lichaampjes, zoals van vuur enz., gaan er wel in, ja zelfs houden ook dezelfde vochten zich langere tijd op in die grotere poriën; en wat meer is, ze zijn nooit zo leeg dat niet enkele deeltjes daarin bevat zijn, die weldra het vlies zelf zullen worden.
Als in deze poriën soms teveel vuur of lucht of water of aarde zijn gegaan (zoals wanneer iemand zijn hand zo bij het vuur heeft gebracht, dat deze verkregen warmte niet meteen vanzelf vervliegt), dan is te weten dat vuur deze poriën bezet en dat wat daarin zit al warmer is, dat wil zeggen substantieel veranderd is in iets warmers; en als dit niet wordt aangetroffen, zal deze warmere materie deel gaan uitmaken van het lichaamsdeel zelf.
De zijden van deze poriën zijn geen draadjes of draden, zoals de zijden van de vorige waren, maar de minima naturalia van deze draden, dat wil zeggen lichaampjes die zodanig zijn, dat ze in tweeën gedeeld niet meer genoemd kunnen worden delen van vlees, dat is draden van vlees, van bot enz.

Tot in detail gesplitste redenering van voedsel.

  Deze minima zijn de homogenea [<] ten opzichte van hun draden. Alle delen ervan zijn namelijk zo, en voedsel moet zo'n deel worden, voordat het een deel van ons lichaam genoemd kan worden. En dit voedsel is die materie, die in deze heel kleine poriën zit en er ontstaat zo'n deeltje dat niet van zijn plaats gaat, waar het van de zijden ervan, dat wil zeggen van die minima naturalia, waarin warmte bevat is, vochten ontvangt, het voornaamste daarin; en zo verdwijnt het oude minimum, als nutteloos verdreven of door uitwaseming.
En die ruimte (die zoëven een porie genoemd werd, overvol met voedende materie) wordt nu ingenomen door een deeltje in eigenlijke zin van het lichaam, en die welke zoëven een deel van het lichaam innam (dat wil zeggen het minimum naturale van een draad van het lichaam), die ruimte wordt nu leeg, en zal spoedig ander voedsel ontvangen.
En deze nieuwe minima naturalia worden aan elkaar gebonden, zoals vorige aan vorige werden gebonden. Wanneer het lichaam dus krachtig en jeugdig is, ontstaan in één porie misschien twee van zulke minima. Veel van de bruikbare materie komt namelijk van vorige minima, zodat twee minima gevormd kunnen worden, als de porie verwijd is door veelheid van zijden.


*)  Ed. Basel 1538, vol. 2, Lib.II, cap. 1, 'peri kephalalgias ...', p. 171, r.25-26.
[ Ven. 1565, vol. 6, De compositione medicamentorum localium sive secundum locos Libri X, Lib. II, cap. 1 (... ad Dolores, Contusiones, Ulceraque & Caeteros Capitis affectus), fol. 131v, G.12.]

[ 104 ]
Nu worden de zijden gedwongen te wijken, omdat de homogenea, die een of ander minimum vormen, zo goed bij elkaar passen, dat ze ook bij elkaar komen als er enigszins op gedrukt wordt; en zodra ze dan samengevoegd zijn en een minimun hebben gevormd, keren ze geleidelijk terug tot hun natuur, en strekken ze zich stapje voor stapje uit.
Inderdaad bestaan deze minima van een draad uit enige homogenea, namelijk uit bloed, gal, zwarte gal en slijm, of tenminste wat hieraan gelijk is; deze pas, als je wilt, onmiddellijk uit de elementen. Deze homogenea worden het eerst veranderd door de elementen.
Als dus bij een lichaamsdeel langere tijd warmte aanwezig is, zodat deze niet alleen grotere poriën, maar ook de heel kleine tussen de minima bezet, verandert hij daar voedsel, zodat er overvloedig gal in is, of hij gaat van die poriën door naar de minima naturalia zelf en dringt erin door en vermeerdert de gal onmiddellijk; en deze laatste gebeurtenissen veroorzaken beide de "aandoening zonder vochten".

Hoe ongematigdheid met vocht ontstaat.

  Nu lijkt het dat vlees niet bestaat uit zulke draden, maar uit minima naturalia, met elkaar verbonden, en dat ze die grotere poriën vormen, zodat hier slechts één soort poriën is, behalve die welke ook in de minima zelf kunnen worden beschouwd. Zulk vlees bevindt zich tussen alle vezels van alle delen, zodat de ruimtes tussen de vezels bestaan uit poriën en vlees; en omdat de poriën van vlees niet geheel vol zijn met voedsel voor vlees, ontstaat de "aandoening door vochten", als uitwendig vocht die poriën meer opvult.
Als echter voedsel veranderd is dat zonder een overvloed aan vocht is, ontstaat de "aandoening zonder vochten"; hierdoor wordt namelijk het vlees zelf terstond veranderd. In de vezels zijn de poriën veel kleiner en daarom komt een verandering daar moeilijker. Maar als het toch gebeurt, denken we dat dan de aard zelf geheel veranderd wordt: of nu immers het instrument van deze vezels, of die minima zelf onmiddellijk worden veranderd, altijd wordt een vast deel van het lichaam gewijzigd, dat niet zeer aan veranderingen onderhevig is, dat langzamer vergaat en dat niet zo'n korte tijd voedsel nodig heeft, en dat alle werkzaamheden van het lichaam uitvoert.

Welke ongematigdheid ernstiger is en hoe.

  De "aandoening door vochten" is minder ernstig dan de "enkelvoudige ongematigdheid" van vlees; en de laatste is minder ernstig dan ongematigdheid van vaste delen. En deze verandering bezet niet terstond alle deeltjes, als namelijk het hoofd warm is geworden door zonnestralen en als deze ongematigdheid in stand blijft, wordt ze door Galenus genoemd, op bijna dezelfde plaats, namelijk in Boek 2*), enkelvoudige ongematigdheid.
En dan komt het meestal doordat voedsel, dat in heel kleine poriën zit, of de minima naturalia zelf warmer worden, zodanig dat ze galachtiger zijn; niet alle, maar slechts enige, afhankelijk van de grootte van de ongematigdheid. De stralen die het hoofd binnendringen worden wel gevoegd bij een of andere materie, maar in de eerste plaats bij zwakkere materie, dat wil zeggen die nog niet de naam van onmiddellijk voedsel mag hebben.


*)  P. 171 van ed. Basel 1538, vol. 2. Zie hierboven p. 103, n. [Ven. 1565, vol. 6, fol. 131v, H.4, H.10.]

[ 105 ]
Hierdoor komt het dat door koude geneesmiddelen deze deeltjes, van deze stralen doortrokken, uit het hoofd worden verdreven. Doch niet altijd gaat warmte de minima naturalia van een lichaamsdeel binnen, maar als hij in de poriën is, raakt hij die, waardoor een gevoel van warmte opkomt. Als de stralen wel in de minima zelf dringen, gaat hij toch niet terstond een van de homogenea binnen, maar schuilt hij tussen minma van bloed en gal enz., waar­vandaan hij weer zonder moeite wordt weggedreven als het met het overige goed gesteld is.
Ja zelfs als in dit minimum meer deeltjes zijn, dat wil zeggen minima van gal, bloed, zwarte gal, slijm, kan het gebeuren dat een stralingsdeeltje schuilt tussen deze minima van gal; en het kan nog geen minimum van gal wijzigen, omdat het daarin niet doordringt.   [>]

Terugspringen

Hoe iets kan terugspringen zonder verdichting van lichamen.

  Even hiervoor [<] heb ik eraan getwijfeld of lichamen op de een of andere manier kunnen terugspringen zonder losser te worden en weer dichter, niet te begrijpen met de gedachtengang van Aristoteles. Maar toen ik de zaak later zorgvuldiger overwoog, kwam ik op het volgende.

  Ik herinner me op veel plaatsen te hebben geschreven *) dat alle lucht en water vol met vuur is, soms ook met licht, dat is vuur in veel fijnere deeltjes verdeeld. Door deze vermenging met vuur verschilt water van ijs, naar ik heb gezegd °), en lucht zou veel dichter zijn zonder vuur, zoals te zien is in noordelijke streken, waar de breking van licht ongelooflijk groot is [<].

Hoe er vuur is in lucht.

  Laat er dus zo'n vat gemaakt worden, zoals het is bij Heron, in de Spiritalibus, hoofdstuk negen, en het wordt genoemd holle bol #). Als hier met grote kracht water in wordt gedaan, wordt de lucht in het vat geweldig samengeperst; een lichaam dringt echter niet in een ander lichaam, dus de deeltjes van de lucht zijn nu meer met elkaar verbonden, niet omdat de kleinste luchtdeeltjes verbogen worden, maar alleen omdat ze dichter bij elkaar zijn, nadat vuur is uitgedrukt, dat er eerst in was, en nu wegens de fijnheid naar buiten gaat door poriën van het vat.
Dit vuur had de luchtdeeltjes op grotere afstand van elkaar gehouden, en het is het eenvoudigste vuur en heel fijn zoals licht. Doch het geeft geen licht, omdat het niet door een vast voorwerp wordt weerkaatst: het wordt niet weerkaatst, omdat het niet snel beweegt na uitzending door een lichtgevend lichaam, maar in rust is in luchtdeeltjes, en daaraan blijft het hangen; en alleen door samenpersing, of teveel afwezigheid van de Zon, gaat het soms weg uit de minima van de lucht.

Hoe er vuur is in water.

  Warm water echter bevat vuur dat niet enkelvoudig is, maar waarvan een enkel deeltje veel enkelvoudige vuurdeltjes bevat. En zelfs in die minima naturalia van water of lucht gaat dit vuur niet, maar het schuilt ertussen, waardoor het komt dat het meer verwarmt, het is heel dichtbij ons en komt er aanhoudend uit. Het is dus zo dat warm water, in deze holle bol gedaan, nauwelijks anders dan het koude, de lucht in het vat samenperst, en tegelijk verwarmt het de lucht,


sphaera concava *)  Zie T. I, p. 28, 38-39, 101-102, 158, 273, 318.
°)  Zie T. I, p. 60, 134, 155.
#Heronis Alexandrini spiritalium liber / à Federico Commandino Urbinate, ex graeco, nuper in latinum conversus, Urbini 1575, fol. 19r: 'De sphaera concava. IX'.
[ "De erin gegoten vleoistof wordt vanzelf, en met grote kracht in de hoogte eruit gedrukt, zodat het geheel leegloopt, hoewel er ook een omhoog brengen tegen de natuur bij is". Fol. 19v: figuur.]

[ 106 ]
maar niettemin drukt het dat genoemde enkelvoudige vuur weg uit de minima naturalia van de lucht, en perst het de lucht samen. En hoezeer het ook lijkt dat er in dit vat meer is aan ding en aan warmte, het is toch niet tegenstrijdig, omdat het enkelvoudige vuur de lucht veel meer doet uitzetten dan dit waarneembare en dichte: dit is namelijk dicht, een veel grover lichaam, met niet zoveel leegte erin als in het enkelvoudige.

  Op de lucht dus die in dit vat op deze manier is samengeperst en die weinig enkelvoudig vuur bevat, staat de lucht van buiten, die een deel van zijn enkelvoudige warmte erin wil drukken; en dit omdat lucht die op lucht leunt al het lege tracht te vullen, hetzij met zichzelf, hetzij met lichaampjes die hij bevat, eruit gedrukt door de samenpersing van de lucht door de erop leunende lucht.

Hoe vuur uit de lucht een gesloten vat binnengaat.

Maar in een aan alle kanten gesloten vat kan enkelvoudig vuur niet binnengaan met luchtdeeltjes; als er echter een opening is, dringt van elk deel van het vat dit vuur door poriën van het vat naar binnen en het bereikt het binnenste van de minima van de lucht, omdat de poriën van lucht heel goed overeenkomen met die van dit lichaam. En op deze wijze zet de lucht zo geweldig uit als de kracht van de leunende lucht, die het enkelvoudige vuur wegdrukt, met zich meebrengt, terwijl de grootte van het vat ook helpt bij de hevigheid, door de hoeveelheid lucht en de grootte van het oppervlak waardoor het vuur moet binnenkomen.
En als dit waar is, als dezelfde hoeveelheid lucht aanwezig is, met dezelfde samenpersing door hetzelfde water, maar als het oppervlak van het vat verschillend is, dan zal een groter oppervlak een oorzaak zijn van sneller binnenkomen van vuur, en daarom van snellere uitzetting van de lucht en derhalve van sneller uitlopen van het water.
Maar misschien moet ook dit nauwkeuriger bijgevijld worden.

Terugbuigen

Terugbuiging van plaatjes door lucht.

  Een spons zet uit in lucht als er lucht ingaat, in water als er water ingaat. Hierbij is ook nodig het terugbuigen van stalen plaatjes en van gespannen snaren, maar ik zal voor mezelf de oorzaak niet tot in de puntjes getroffen lijken te hebben, als ik niet ook die zelfde verbinding laat zien van de hele wereld met zichzelf, en van lucht en water met de aarde, en wat het betekent dat iets zwaar is. Kunnen de delen van ijzer niet met elkaar samenhangen op dezelfde manier, of een dergelijke?

  Wat nu de plaatjes betreft, als ze gebogen worden (zoals ook als lucht wordt samengeperst) in vacuüm, zullen ze niet terugbuigen. Dan worden echter sommige uiteinden van hun plaats gerukt en andere krijgen andere poriën, zodat op de ene plaats de poriën groter worden, op de andere plaats kleiner; of, als ze niet kleiner kunnen worden, dan worden enige lichaampjes van holtes van het plaatje voor een deel weggedrukt, echter niet zo, dat ze in vacuüm vanzelf naar hun oorspronkelijke plaats teruggebracht zouden worden.
Maar aangezien de lucht van alle kanten sterk leunt op het plaatje, perst deze het geweldig samen, zoals ook alle dingen, en zorgt hij ervoor dat de delen precies met andere delen worden samengevoegd; en als er enig vacuüm aanwezig is dat door een heel nabij lichaam goed kan worden opgevuld, dwingt hij dit die porie te bezetten.
Aan de bolle kant van het plaatje zijn dus lege poriën, maar aan de holle kant niet, en lichaampjes aan de holle kant kunnen een andere stand krijgen zonder verschil of vergroting van poriën.


[ 107 ]   7 - 19 aug. 1620

Lucht dus die leunt op de bolle kant en op de holle kant, duwt het plaatje naar de evenwichtsstand op de manier waarop pottenbakkers­aarde, met twee handen samengedrongen, alle lege ruimtes tussen de handen opvult, terwijl de lucht er uitgaat door openingen tussen de vingers.
In de poriën van het plaatje zit echter geen lucht en die samenpersing gebeurt plotseling, waardoor het komt dat, als het buiten de natuurlijke toestand wordt samengedrukt, met een doorgaande beweging naar de andere kant buigt.

  Doch de poriën in snaren, ook al lijken ze minder breed te worden, worden toch langer en in het algemeen groter. Sommige lichamen echter, zoals leer, keren niet zozeer terug naar dezelfde figuur, omdat de lichaampjes die uit de poriën ervan zijn getrokken, niet daarin kunnen teruggaan wegens de scherpe uiteinden en de veelheid van zijden. Waardoor het komt dat óf de uiteinden bij het terugkeren stomper gemaakt worden, of de lucht zelf die poriën binnengaat. Wat niet kan gebeuren bij plaatjes en snaren.

Gewicht

Hoe gewicht van voorwerpen ontstaat door vuurdeeltjes uit de achtste hemel.

  Hiervoor heb ik ergens [<] geschreven over het gewicht van voorwerpen: dat het komt omdat deeltjes vanaf de achtste hemel [firmament] naar de Aarde gezonden worden, en voorwerpen die ze tegenkomen treffen en ze omlaag sleuren.

  Dit neerstromen is eeuwig en overal gelijk, en ontstaat misschien uit de fonkeling van de sterren van deze hemel. En deze deeltjes lijken niet zo zuiver als zonnestralen; daarom geven ze geen licht; toch bevatten ze de materie ervan. Hieruit wordt namelijk de Zon gevoed, want de deeltjes lijken niet onmiddellijk terug te keren naar de Zon, maar naar de achtste hemel. En ze keren terug, weggeslagen door de aardse dingen hier wegens hun lichtheid, tot aan het oppervlak van de lucht; daar bewegen ze namelijk verder in het luchtledige, en ze komen niet tot rust totdat ze de hemel bereikt hebben. Deze deeltjes brengen hier de werkingen van de achtste hemel, die men noemt vijfde en hemelse essentie.

  En zware lichamen zijn des te zwaarder naarmate ze meer lichamelijkheid bevatten in dezelfde ruimte. Want deze hemeldeeltjes komen alle atomen tegen; en ze gaan ongehinderd door poriën heen, ook heel kleine, totdat ze iets vasts tegenkomen in een zwaar lichaam; vandaar dat ook de kleinste deeltjes van lucht omlaag gedrukt worden.
Dit kan plaatsvinden als de Aarde zich in het midden van de wereld bevindt, omdat gezegd kan worden dat de hemel overal onveranderd blijft met gelijke sterren en werkingen, ook al zien we sommige sterren niet, en schijnen sommige kleiner wegens de afstand; de werkingen en de deeltjes komen immers gelijk samen op Aarde.
Als echter de Aarde niet in het midden van de wereld is, is het niettemin zo, wegens de dagelijkse beweging van de Aarde, dat ze de werkingen van alle sterren op gelijke wijze ontvangt; deze beweging is immers heel snel. En de Aarde is, ook volgens de mening van Copernicus, ten opzichte van de onmetelijke hemel, niet ver van het middelpunt vandaan, zodanig dat haar jaarlijkse baan zich tot de hemel verhoudt als een punt.*)

  Laat dit over deze zaak tot zover voldoende zijn, totdat een ander, of ikzelf [>], iets beters heeft. En deze deeltjes zijn, zo men wil, dat enkelvoudige vuur, waarover kort geleden geschreven is [<].


[ *)  Zie de uitleg bij Simon Stevin, in 'Hemelloop' (1608), p. 259 (sterren vertonen geen parallax, lamp in het midden); en diens figuur van het zonnestelsel op p. 250, een jaar voor de ellipsen van Kepler.]




Home | Isack Beeckman | 1620 v c (top) | vervolg