- h -
- hamer
- spijker inslaan, I, 341; z.o. slag.
- handen
- bewegende handen worden koud, I, 183; leren bewegen, II, 173.
- hart
- spiritus, I, 148, 157; diastole, III, 177; genoemd, III, 322.
- Harvey (William)
- III, 292, 297-9, 312-3, 324, 335, 346, 352, 355, 446; z.o. bloed(somloop).
- haven
- van Middelburg, verzonken ankers komen omhoog, I, 283;
verbetering, II, 38-0; waterschuring, II, 81, III, 54.
- heien
- palen, II, 80.
- hemel
- beweging, I, 10, II, 35, 151; of er materie is, II, 343.
- hercules-steen
- I, 201.
- Heron
- apparaat (machine), I, 72, 74-7, 104, 108-9, 112-4, 135, 187, 292, 311, II, 200, 208, 353, 355;
toegepast op lampen, I, 109; principe van virtuele snelheden, III, 16n;
Spiritalium Liber, I, 278, II, 105, 200, 204, IV, 19, 159.
- hersenen
- geesten uit de h. die het lichaam in gaan, I, 146, 277, II, 30, 42, 59, 174;
werking, I, 280, II, 42, 261, III, 199, 220; z.o. dromen.
- hevel
- I, 8, 47, 76, 104; III, 141, 341.
- hik
- I, 146, 179; door koude, II, 113.
- Hippocrates
- van Chios (wiskundige): maantjes, I, 27;
van Kos (medicus), II, 340, 341, 342, 344, III, 139; werken, IV, 299.
- hoek
- volgens Descartes, I, 237.
- homogenea
- zijn geen atomen, I, 133, II, 103-4; diverse in hetzelfde ding, II, 74;
kunnen onderverdeeld worden, II, 118; aard, II, 118-9, 121-2;
minima secundaria, II, 70, 83, 85-6, 91, 117-8, 122, 127, III, 323;
werking, II, 72, 120-1, 386 (Ned.);
zes bij de metalen, II, 127; in kwik, III, 176.
Z.o. atomen, minima naturalia.
- hond
- of hij bij nacht kan zien, I, 236 (kat wel, III, 63); reuk, III, 46; neus, III, 329.
- honger
- veroorzaakt door koude, II, 115.
- hoofd
- vorm, II, 179; warm, of het aantrekt, II, 345.
- Hortensius (Martinus), leerling van de auteur
- I, xiv-xv, xix, xxi, xxx; maakt kennis met Ph. Lansbergen, IV, 134;
waarnemingen met B., III, 153n, 225n; leest diens aantekeningen, III, 354;
zijn brieven aan Gassendi, IV, 211, 213, 229, 240; van Gassendi aan hem, IV, 217;
aan Mersenne, IV, 229; van Peiresc aan hem, IV, 220-2;
ontvangt de Dialogo van Galileï, IV, 220-2; en leent hem aan Beeckman, III, 356;
zijn glazen voor kijkers, III, 383n, IV, 281n;
brieven van Diodati, IV, 248-9, 254, 261-3, 282; antwoorden, IV, 258-9, 270-3;
commissaris in de zaak van Galileï, IV, 253; brieven aan Morin, IV, 237, 254;
aan Galileï, IV, 256-8, 273-4; brief van Grotius aan hem, IV, 255;
genoemd, IV, 191, 260, 274, 281n, 286, 288-9; zijn dood, IV, 282n, 286.
- hout
- zwelt door vocht, I, 277, 343; buigen tot hoepel (band van wijnvat), I, 298.
- hydrostatica
- haven afsluiten, II, 38-0; wet, II, 289; z.o. paradox.
- hypothesen
- tegengestelde, verklaren de verschijnselen, I, 344;
geocentrische, z. Aarde;
golfhypothese voor geluid en licht verworpen, z. beweging.
- i -
- igniculi (vuurdeeltjes)
- II, 107 (oorzaak van gewicht), 139 (rook stijgt), 246 (eerste in tekst zelf), 308, 324, 381; III, 26 (ignis), 101, 108, 111, 153, 160, 161, 164, 178 (bliksem), 189 (sterretjes zien), 191 (ijs smelt), 235 (electrica), 239, 275, 277, 279, 280-1, 283, 286 (Ned.), 319, 323, 325-6, 345, 363 (zijn lichaampjes), 366.
Zie ook materie (subtiele).
- ijs
- neemt meer ruimte in dan water, I, 60, 181, II, 293; in de regenton, II, 24, 193;
gladheid, II, 149; grondijs, II, 160; z.o. water, schaatsen.
- ijzer
- gloeiend ijzer vergeleken met gloeiend kooltje, I, 287;
harden door onderdompeling in water, I, 287, II, 384, III, 248;
poriën, I, 36, 287, II, 339 ('gaetjens'), III, 17, 56, 127, 248 (hard maken);
roest, II, 78, III, 56.
- impetus
- theorie bestreden, I, 24, II, 381; z.o. traagheid.
- inductie
- in de logica, II, 308, 313, 383.
- instrumenten
- mechanische, zie balans, toestel;
astronomische, zie kwadrant, telescoop, zonnewijzer;
muziek-, III, 38;
z.o. citer, fluit, klavecimbel, klokken, luit, monochord, muziek, orgel.
- iris
- rondom een kaars, III, 237;
in een telescoop, III, 317.
- ironie
- II, 315.
- irrationaal
- I, 26-7, 255, IV, 59.
- j -
- jambe en trochee
- gedichten, III, 12-3; psalmen, 137.
- Jansen (Sacharias)
- lenzenslijper te Middelburg, I, 209, II, 210n, 295n, III, 376.
- jicht
- oorsprong, III, 242.
|