- m -
- Maan
- blijft bij de Aarde, III, 218; waarom ze bij de Aarde blijft, III, 277;
waarom ze niet op de Aarde valt, III, 24, 74, 100, 218, 277-8, 279, 325;
wordt beïnvloed door de subtiele materie, I, 151, III, 345;
waarom steeds dezelfde kant naar ons toe, III, 229; vlekken, III, 317;
werking op de wateren, I, 113, II, 167, 203, 229, III, 11; z.o. getijden
op de lucht, II, 168, 203, 386-8, III, 86-7;
vochtigheid, II, 317, 323, 363, 386; deze verdunt de lucht, II, 318;
hoe de vochtigheid wordt hersteld, II, 387;
de loop van de Maan weten, II, 237, 252 (model);
's nachts werkzamer dan de Zon, II, 137;
in conjunctie met de Zon, II, 140; belicht door Aarde, II, 141;
afnemende Maan brengt koude, I, 151;
afnemend is ze warmer, toenemend vochtiger, II, 33;
oorzaak van kritieke dagen, I, 110-1, II, 31;
bepaalt het ziekteverloop, I, 137;
dieren zien op de Maan, III, 114; weerlegd, III, 188;
Maanbewoners, III, 114; schrijven op de Maan, III, 114.
- maat
- maat slaan in de muziek, I, 116, 141, 348-9, II, 247; z.o. metronoom, muziek.
- machines
- zie werktuigen
- magneet
- hoe hij ijzer aantrekt, I, 36, 101, 309, II, 119, 229, 339, III, 17, 26 (door glas);
eigenschap, I, 28, 60, 101, II, 231, III, 17-8, 220, 277 (in vacuüm?); z.o. electrica.
- materie, subtiele (ignis, igniculi)
- uitgezonden door de sterren, I, 26, 100, II, 138;
daalt neer uit de hemel, I, 25-6, 28, 100-1, 103, II, 107, 119, III, 158-0;
voedt de Zon, I, 101, 103-4, 151, 195, II, 107, 138-9, III, 158-0;
altijd in beweging, I, 10, 25-6, 28, 39, 96, 99, 101, 103, 151, 187, 195, II, 25, 28, 96, 107, 138-9, 198, 232, 308, 340, III, 25, 29-0, 66, 138;
bestaat uit deeltjes, I, 28, 36, 195, III, 17, 99-0, 117, 158-9;
bevat kleine leegten, II, 96-7, 105-6, 382;
is als de 'Anima mundi', III, 25-6; beweegt de planeten, III, 101-2, 115-7;
drukt op hemelse lichamen meer dan op aardse, III, 345;
of ze boven de lucht is, III, 13, 30-1; stroomt ook 's nachts, II, 137, 232-3;
lichtdeeltjes, I, 28, 39, 101, 158, 273, 318, II, 105, 107;
oorzaak van de zwaarte, II, 107, 232-3, III, 25, z.o. zwaarte, luchtledig;
passeert door de poriën van het lichaam, I, 101, II, 97, 105-6, 232, III, 25-6;
vervliegt door de poriën, II, 97, 105;
oorzaak van verdunning en verdichting, I, 39, 155;
verdunt de lucht, I, 39, 45, II, 105-6, III, 25-6;
lucht is dichter met minder subtiele materie, II, 105; trekt lucht aan, II, 381-2;
in warm water, II, 105; oorzaak van warmte, III, 29-0;
van aantrekking, II, 212, zoals die van magneet, I, 101, III, 17, 26; z.o. magneet ('vlammekens', II, 339);
speelt een rol bij de getijden, I, 151; oorzaak van alle leven, III, 175;
is brandende olie, III, 175; in rust wordt ze olie, III, 66, 125, 175, 225.
Z.o. vuur.
- medicijnen
- zie geneeskunde, geneesmiddelen.
- meetkunde
- vraagstukken, I, 5, 18, 201, 255. Z.o. meten, perspectief.
- mens
- groei, I, 100; bouw niet toevallig zo, I, 163;
en hond niet onderste 'species', I, 201; ratio, I, 170n;
gelijkenis, I, 195; oorzaak van schoonheid, I, 240;
vrije wil, I, 230; duizeligheid na draaien, I, 268;
ladder van geluk, I, 310; conceptie, II, 61, 69-0;
het juiste midden (zoals drijven tussen water en olie), II, 70-1.
- meridionaal
- middaglijn vinden, I, 12, II, 151, III, 135.
- Mersenne (Marin)
- genoemd, I, xix-xxi, xxx, 13n, 53n, 268n, 355, II, 399n, III, 97n, 98, 114n, 134n, 138n, 171n, 176n, 193n;
reis naar de Nederlanden, IV, 190-2; bezoek aan Beeckman, III, 161-3;
heeft diens notities doorgenomen, III, 354, IV, 195, 283-4;
hoort van B. over het voorstel ter lengtebepaling van Galileï, IV, 259, 262, 270-2;
brieven van B. aan hem, III, 164-5, 222-3, 311, IV, 141-8, 156-3, 179-89, 214-5;
van hem aan B., III, 111n, 181-2, 186, 222, 239, IV, 154-5;
zijn brieven aan Rivet, IV, 132-3, 140-4, 154, 190, 283-4; aan Peiresc, IV, 229;
aan Gassendi, IV, 238-9; aan Elichman, III, 320;
van Descartes aan hem, IV, 163-79, 192-4, 202-5, 222-5, 281, 284;
van Beverwyck aan hem, IV, 213-4, 285;
zijn correspondentie gepublceerd, IV, 136n, 140, 154n, 190;
zijn werken aan Beeckman gezonden, IV, 300.
- metalen
- zes, II, 127; verschil met dieren en planten, III, 64;
smelten, I, 127, II, 49 (paradox lood en boter), 124-5, 310, III, 29.
Z.o. ijzer, kwik, soldeer.
- meteorologie
- waarnemen, I, 15n, 20n, 30n, 58n, 59n, 60n, 62n, II, 24, 155, 168, 228, 362, 419, III, 25, 85 (torentje), 210, 265, 343-4.
Z.o. dauw, mist, rijp, thermoscoop, weer, wind.
- meten
- volume van een lichaam, I, 107, III, 40-1. Z.o.. gewicht, volume.
tijd, meetnauwkeurigheid, III, 135.
- metronoom
- slinger die op en neer gaat (om de maat te slaan), III, 183.
- microscoop
- enkelvoudig, II, 33, 240, 298, III, 347; samengesteld, III, 442.
- minima naturalia
- II, 32, 83, 85-6, 91, 97-8, 103, 116-8, III, 102; van kwik, III, 176.
Z.o. homogenea, atomen.
- mist
- effect, I, 144, 276-7, III, 110, 234-5. Z.o. meteorologie.
- molen
- rosmolen, te Rotterdam, II, 351-2, 354-5, 357-9, III, 13, 169-1, 271;
als perpetuum mobile, te Amsterdam, III, 20-2;
met verticale as, II, 325, 432-7, 442, 444-7, III, 90;
te Dordrecht, III, 14-5; voor droogmaking, III, 89-0;
watermolen, III, 341, genoemd, II, 455.
- mond
- verandering van het volume, I, 307, 320-1, 337; z.o. stem.
- monochord
- I, 84, 272, III, 37.
- muziek
- musici corrigeren zich, I, 139; fuga, I, 319;
notenvoorbeeld, I, 12, 50, 190, II, 11; snel leren, II, 14; voorschriften, II, 14-6;
werking, II, 217; bij de Ouden, III, 287;
trompe (mondharp), II, 223. Z.o. geluid, maat, monochord, orgel, tonen, zingen.
- n -
- naalden
- huid perforeren, I, 124-6, 244; drijvend op water, I, 233, 363.
- nachtmerrie
- I, 281; z.o. dromen.
- neus
- bloeding, III, 195-6, 198, 202, 253, 368;
behandeling, III, 266; parallax, III, 310;
jeuk, III, 340; hondenneus, III, 329.
- nieren
- aantrekking erin, I, 159-160, 194, II, 122-123, III, 355.
- noten
- waarom maar zes, I, 50-2, 89, 269, II, 248; maar vier nodig, I, 51-2;
nieuwe, I, 51, 89-0; verandering, I, 90, 116, 141, 233, III, 180, 316;
volgorde, I, 52, 89-0, 140, 233, 328; altijd op zelfde hoogte, I, 337;
vermindering (diminutie), I, 116, II, 15;
soms halve toon hoger, I, 56-7, 227, 229-2, 242;
daling geliefd in de muziek, I, 229;
eindnoot niet altijd hoofdnoot, I, 208; waarom lager, I, 95-6, 229, 231-3;
opm. over eindnoot, I, 184, 227;
hoofdnoot of verwante, I, 95, 139; vaak herhaald, I, 185;
lengte van noten, I, 350; aanpassen aan woorden, I, 234, 349;
blijven op dezelfde plaats, I, 56, 84, 88, 91, 191-2, 242; rusten, I, 116;
mol, dur en natuurlijk, I, 185; verandering bij zingen, I, 227-0;
namen, I, 51, 90, 233, 328; vergeleken met consonantie, I, 287; vingers, I, 62.
Z.o. zingen.
- Nova-Zembla
- effect van lichtbreking, I, 98, II, 22, III, 87, 434-8.
|