Home | Beeckman | < Vertaling > | Brontekst | Index

Grieks , waterleiding , syllogisme , lichtdeeltjes , schepping , spieren , conceptie ,
consonanten , kringen , koude , homogenea , primordia , geneesmiddelen


Isack Beeckman - 1620 v b



[ 53 ]

Grieks

'Loxè pôs' wat dat is in het Nederlands.

  Den 9en Junij. — Galenus zegt in 'Peri anatomikôn egcheir. bib. è', pag. 191, 16*): 'loxè pôs mallon', et sequenti versâ: 'mallon pôs egkarsia'. Waarvan ik zou geloven dat het in het Nederlands betekent, daar de zin het zo aangeeft: "een weynich crom of scheef" ende "een weynich dweers".


*)  Ed. Basel 1538, vol. 1 (de Anatomicis administrationibus Libri IX, Lib. VIII, cap. 8).
[ Ven. 1565, vol. 2, cap. 8, fol. 102v, E12.]



'Nè Dia', by gut.

Galenus, 'Peri chreias moriôn', 432, 41*): 'Ou chrè nè Dia mèkunein'. Dit betekent mijns inziens in het Nederlands: "Ick en macht by gut niet lanck maken".
— Den 9en Junij t'Utrecht.


*)  Ed. Basel 1538, vol. 1 (De usu partium, Lib. VI, cap. 8).
[ Ven. 1565, vol. 2, cap. 8, fol. 150v, F6.]



't' ounoma' toenaem.

Galenus, 'Peri chreias moriôn, z', pag. 443, 44*): 't' ounoma', waarvan ik zou geloven dat het Nederlandse "toenaem" daaruit is gevormd.
— Den 10en dito.


*)  Ed. Basel 1538, vol. 1 (De usu partium).  [ Ven. 1565, vol. 2, Lib. VII, cap. 3, fol. 157r, C.11.]

[ 54 ]   10 - 21 juni 1620

Waterleiding

Kracht van in horizontale buizen bewegend water verschilt nauwelijks van loodrechte.

  Even eerder heb ik geschreven [<] over de snelheid van water dat in buizen beweegt en die heb ik vergeleken met in vacuüm bewegende lichamen. Aan deze overdenking lijkt ook het volgende te moeten worden toegevoegd, dat bij stroming van water in buizen blijkt, namelijk dat het loodrechte water niet alleen horizontaal water in rust voortstuwt maar ook bewegend water.

  Als het namelijk gebeurt, dat het horizontale water eerst in rust is, maar toch dat wat erop volgt beweegt: het is namelijk dat, wat loodrecht was en dat het horizontale in beweging bracht. En dit volgende water beweegt met die snelheid waarmee het horizontaal daardoor in beweging is gebracht; dus nieuw in beweging gebracht water zal het al bewegende horizontale doen bewegen, bijgevolg zullen beide sneller bewegen. Dus moet een gelijk lichaam botsen tegen een gelijk lichaam in rust, en beide zullen met de helft van de snelheid bewegen.
Laat ze weer gescheiden worden (op die manier stroomt immers water uit buizen) en laat dit met deze halve snelheid bewegende lichaam voortgeduwd worden door een ander lichaam, eraan gelijk en met een snelheid, gelijk aan zijn snelheid waarmee het de eerste maal bewoog. Het lichaam dat met de halve snelheid beweegt, zal door het andere iets sneller bewogen worden, want die halve beweging draagt ook wat bij. Als namelijk de beweging van het geduwde lichaam is afgenomen van de beweging van het duwende, deel dan de overblijvende beweging in tweeën, en voeg één deel bij de beweging van het geduwde lichaam, en je hebt de beweging waarmee het geduwde lichaam beweegt.
Als dit voor de derde keer afzonderlijk wordt geduwd door een ander gelijk lichaam met de eerste snelheid, zal het nog sneller bewegen, en zijn beweging zal worden vermeerderd tot in het oneindige; maar toch zal het nooit die snelheid bereiken waarmee het eerste duwende lichaam bewoog.
Hieruit lijkt te volgen dat de stroming in buizen voortdurend toeneemt, als alles weloverwogen is.

  Of een schuine stand hierbij van enig belang is, zoals ik eerder [<] meer dan eens lijk te hebben bewezen dat water in horizontale buizen het best stroomt als de stroming geleidelijk volgens een rechtere lijn gaat? Ook heb ik elders geschreven [<] dat stookplaatsen op deze manier het best zijn.

  Daar ik nu even hiervoor [<] heb bewezen dat water in langere buizen moeilijker en trager stroomt, wegens de verhouding van het duwende water tot het geduwde, hier echter dat de snelheid voortdurend toeneemt, omdat bewegend water makkelijker wordt bewogen dan water in rust, moet een keer bekeken worden wat hiervan het meest van belang is bij de stroming van water in buizen, en wat het belang is van aangrenzendheid en het contact dat het water heeft met de holte van de buizen, en wat de lucht doet bij elk van beide uiteinden van een waterleiding.   [>]

Syllogisme met voorwaarde

Herleiding van hypothetisch tot categorisch syllogisme.

Als God David als koning genoemd heeft, is David koning geweest; maar God noemt David als koning, dus David is koning geweest,
  wordt herleid tot een categorisch syllogisme [<] door het subject van de conclusie weg te halen uit de major, op deze manier:
Wie door God als koning genoemd is, is koning geweest; maar God heeft David als koning genoemd; dus David is koning geweest.

[ 55 ]
  Zo ook:
Als God zegt dat Mozes een profeet is, is Mozes een goed mens; maar God zegt dat Mozes een profeet is; dus Mozes is een goed mens,
  wordt herleid op deze manier:
Degene, van wie God zegt dat hij een profeet is, is een goed mens; maar God zegt dat Mozes een profeet is; dus Mozes is een goed mens.

Het subject van de minor blijkt uit de conclusie.

  Het subject van de minor blijkt dikwijls uit de conclusie. Anders kan het immers predikaat worden als het overeenkomt met de bedoeling van de spreker. Zoals:
Een mens is een dier; een mens is een Ethiopiër; dus een Ethiopiër is een dier.
  Als namelijk de minor was: Elke Ethiopiër is een dier, zou de conclusie zijn: elke Ethiopiër is een mens. Als namelijk de minor geweest was: Een of andere mens is een Ethiopiër, zouden we hebben geconcludeerd: Een of andere Ethiopiër is een dier.
  Zo ook:
Degene van wie je zegt dat hij een mens is, is een dier; maar je zegt dat een Ethiopiër een mens is; dus een Ethiopiër is een dier.
  Als hier de conclusie is dat een of andere Ethiopiër een dier is, was de minor: Maar je zegt dat een of andere mens een Ethiopiër is; als echter de conclusie is: Elke Ethiopiër is een mens, was de minor: Je zegt dat elke Ethiopiër een dier is. En de vierde naamval verandert hier de zaak niet die algemeen is. Elk subject wordt namelijk predikaat en andersom, afhamkelijk van de bedoeling van de spreker.   [>]

Lichtdeeltjes opvangen

Plaats waar de geesten [<] worden opgevangen is zacht en dicht.

Galenus, 'Peri chreias moriôn', 455, 31*): "de vijfde soort van de wegen voor de werking die van de hersenen uitgaat, is juist een sterke en harde zenuw, waardoor deze wel geschikt is voor beweging, en voor de tastzin ter gewaarwording van wat uit grovere deeltjes bestaat, maar zonder vermogen tot exact herkennen, zoals de andere zintuigen doen".

  Dit komt heel goed overeen met mijn opvatting. Lichtdeeltjes zijn namelijk veel kleinere lichaampjes dan die welke invloed hebben op de rest van de tastzin, en daarom hebben ze iets fijners en zachters nodig om te beïnvloeden, zoals de hersenen zelf in de gezichtszenuwen, waarvan hij eerder heeft gezegd dat ze wel zacht zijn, maar dicht, en zo heel geschikt om lichamen van licht op te vangen. Dichtheid maakt immers dat ze er niet zomaar aan voorbijgaan, en zachtheid wordt met weinig moeite beïnvloed en door zwakke deeltjes, zoals die van licht.   [>]


*)  Ed. Basel 1538, vol. 1 (De usu partium, Lib. VIII, cap. 6).
[ Ven. 1565, vol. 2, cap. 6 (De usu nervorum qui a cerebro oriuntur), fol. 167r, D.11.]


Aderen

Hoe aderen van geneesmiddelen worden gezuiverd.

Galenus, 'Peri chreias moriôn', 464, 24*): "Maar zoals in maag en ingewanden zeer veel slagaderen en aderen aankomen, die gal en slijm, en enige andere van dit soort vochten in een uitwendige ruimte uitstorten, terwijl ze het bloed en de levensgeest in zich houden, evenzo scheiden de aderen het overtollige af in de hersenholtes, het bloed behoudend".


*)  Ed. Basel 1538, vol. 1 (De usu partium, Lib. IX, cap. 4).
[ Ven. 1565, vol. 2, cap. 4 (De admirabilia Plexu Retiformi), fol. 172v, F.9. ]

[ 56 ]
  Hiermee kan makkelijk worden gezegd dat aderen worden gezuiverd door geneesmiddelen die in die holtes zijn bevat en die deze zuiveren en door de continuïteit het overtollige uit die vaten zuigen.

Zenuwen

Zenuwen goed geleid langs droge weg.

Galenus, 'Peri chreias moriôn, th', 470, 13*): "beter was het de zenuwen door aangebrachte nauwe openingen te laten gaan vanaf de derde verbinding", namelijk door het rotsbeen naar de slaapspieren, omdat het droge zenuwen moesten zijn, welke droogte ook door een droge weg wordt verschaft.

Kleinere lichamen hebben een groot oppervlak.

Kleine zenuwen dus hebben een groot oppervlak, waardoor het komt dat ze aangeraakt worden door veel been. Droogte van het been wordt dan makkelijker aan een zenuw toegedeeld door het inwendige, op de manier waarop dikwijls gezegd is [<] dat kleinere lichamen altijd makkelijker invloed ondervinden van wat geheel aan hun oppervlak komt, dan grotere, wegens de kleine verhouding van het omvattende oppervlak tot de grote omvatte lichamelijkheid.

  De 21 Junij, t'Utrecht.


*)  Ed. Basel 1538, vol. 1 (De usu partium, Lib. IX, cap. 13).
[ Ven. 1565, vol. 2, cap. 13 (De Nervis musculorum Faciei, & Temporum), fol. 175v, H.4.]


Kennis nodig

Geneeskunde vereist wetenschap.

Galenus, 'Peri chreias moriôn', 484, 13*): "ik heb enige bewijzen weggelaten, zowel van Sterrenkunde, als van Meetkunde, of van Muziek ... opdat er onder de medici geen afkeer zou zijn van de boeken", enz.

  Hij zegt namelijk dat hij talloze malen heeft ondervonden dat medici zijn aanwezigheid om de wetenschap hebben vermeden. Wat hem betreft had hij daarom echter mooie bewijzen niet weg moeten laten. En door geen figuren toe te voegen doen de drukkers Galenus onrecht aan, of liever degenen die ze als eersten door onkunde veronachtzaamd hebben.

  Wat evenwel eronder wordt gezegd over de redenering waarom het kristallijne vocht niet precies bolvormig is°), doet in veel opzichten onder voor de redeeringen van Kepler, die hij heeft aangevoerd in het boek Dioptrice, dat handelt over kijkerbuizen.#)


ooglens en pupil *)  Ed. Basel 1538, vol. 1 (De usu partium, Lib. X, cap. 14).
[ Ven. 1565, vol. 2, cap. 14 (Cur Nervi Visorij sese in media productione intersecant), fol. 184r, A.15.]

[ °)  Zie cap. 15, in de Latijnse editie (Ven. 1565) op de zelfde blz, met een figuur
(hier wel): tweemaal 'Cristallois' en 'Pupilla'.
Galenus redeneert: als het kristallijne vocht (de ooglens) niet bolvormig is maar een beetje plat, zoals onderaan, wordt een groter deel gebruikt voor het van de pupil komende licht.]

#)  Johannes Kepler, Dioptrice [<,>] (1611), prop. 60: "Het kristallijne vocht van het oog is een bolle lens, met de vorm van een hyperbool".

Schepping

Verschil tussen Galenus, Mozes en Epicurus.

Galenus, 'Peri chreias moriôn, ia', 494, 1*), zegt dat hij en Mozes en Epicurus hierin verschillen, dat Mozes denkt dat God gewoon alles kan, zonder rekening te houden met materie, Galenus echter de noodzaak van materie erbij voegt.
God kan immers niet, zegt hij, terstond een mens maken uit steen, maar alleen geschikte materie op de meest passende wijze ordenen. Epicurus heeft echter aan de dingen zelf een toevallig samentreffen toegekend.

  Den 24en [juni].


*)  Ed. Basel 1538, vol. 1 (De usu partium, Lib. XI, cap. 14).
[ Ven. 1565, vol. 2, cap. 14 (De Pilis, ac Mosis, & Philosophorum variae de generatione sententiae), fol. 189v, G9 ... H1.]

[ 57 ]
  En in het vervolg meent Galenus dat op sommige plaatsen van ons lichaam bepaalde dingen vanzelf zijn ontstaan door natuurlijke oorzaken, zonder dat God eraan te pas kwam, zoals haren bij de schaamdelen en de oksels, namelijk wegens de aard van de plaats; maar de haren van de wenkbrauwen, die zijns inziens meer moeite kosten, vereisen een God als Demiurg, die materie bijeenbrengt en prepareert.

God stelde eens de principes vast van de dingen, en gaf hieraan werkingsvermogen.

  Hoeveel beter is het dus te zeggen dat dit alles is ontstaan door de natuur en de toestand van de plaats, en dat God in het begin zodanige principes heeft geschapen, dat ze in verbinding met elkaar niet anders konden maken dan dit. Als namelijk sommige 'primordia' [<,>] samenkomen wordt het een vogel, bij andere een hond, bij weer andere een vis.
En deze samenkomst varieert niet tot in het oneindige, evenmin als uit 24 letters oneindig veel woorden kunnen worden gemaakt van drie letergrepen, of van tien lettergrepen enz. De andere natuur verhindert namelijk dat oneindig veel principes samengaan, op de manier waarop niet uit zand een berg van oneindige hoogte en een gegeven figuur kan worden gemaakt. Zo is het dus bij het scheppen van dingen, vereist wordt een passende figuur en wat niet al.

  Maar, zegt iemand, heeft God de mens en veel beesten dan niet zelf geschapen? De mens heeft hij inderdaad geschapen, waarbij een beetje goddelijke adem moest worden toegevoegd. Wat echter de beesten betreft, hij heeft gewild dat die er ineens zouden zijn. En het zou ook niet makkelijk zijn geweest als de materie vanzelf bijeen­gekomen zou zijn die geschikt was om de grote beesten te scheppen, en daarom heeft hij aan deze samenkomst de schepping van de kleinere beesten overgelaten.
Niettemin worden toch ook de grotere door die principes gevoed en onderhouden, waarmee ze eens vanzelf geschapen hadden kunnen worden. In het lichaam van de mens zijn dus zodanige 'primordia' verzameld, dat ze niet anders kunnen dan zo'n mens maken.   [>]

Spieren

Waarom de zenuwdraadjes in spieren zo dun zijn.

Galenus, 'Peri chreias moriôn, ib', pag. 500, 12*): "het was dus nodig beide [zenuw°) en pees] te verdelen in dunne vezels" .

  Inderdaad wegens dat wat Galenus vermeldt, maar vooral wegens de beweging zelf; daar het immers noodzakelijk is dat iets, dat iets anders naar zich toetrekt, korter wordt (ik heb het over iets dat trekt terwijl het ergens aan vastzit). En het wordt korter wanneer het dikker wordt: er gaat zoveel van de lengte af als er bijkomt bij de breedte en de diepte.
Maar als een zenuw°) slechts een enkele zou zijn, gevat in een enkel vlies en oppervlak, zouden zijn breedte en diepte door erin komende geest [spiritus] niet veel kunnen worden vergroot, omdat de verhouding van inhoud tot oppervlak groot is. Om hem te vullen is dus veel geest vereist. Wanneer hij echter al vol geest is, kan er nog maar weinig geest inkomen, zodat de geest die in de uit te rekken zenuw komt, vele malen kleiner is dan die welke de inhoud vulde.
Doch een zenuw wordt uitgerekt naar gelang van de hoeveelheid geest die er nog meer inkomt; en er kan niet veel geest inkomen, omdat het vlies niet teveel kan uitrekken. Maar wanneer het vlies klein is, en de inhoud groot, is de afstand van de haartjes op het vlies, waarop binnen­komende geest ze dwingt van elkaar te staan, noodzakelijk klein ten opzichte van de inhoud.


*)  Ed. Basel 1538, vol. 1 (De usu partium, Lib. XII, cap. 3).
[ Ven. 1565, vol. 2, cap. 3 (Over de noodzaak van pees en spier), fol. 193r: "Dus een of ander deel wordt bewogen door noch alleen een zenuw, noch door kraakbeen of een ligament", B.14: "zenuwen ... ligamenten", C.3: "het was dus nodig elk van beide te verdelen in dunne vezels".]

[ °)  WNT, 'Zenuw', 1: "In vroegere anatomische opvattingen een streng, band of draad ... gekenmerkt door een eigen weefselstructuur die soepeler en elastischer dan bot is en taaier dan spierweefsel, en door zijn werking bij het tot stand brengen van beweging".]

[ 58 ]
Maar wanneer de zenuw heel klein is en slechts een vezel, wordt weinig geest vereist om de inhoud te vullen en dan maakt het uitgerekte vlies van de vezel met weinig moeite de inhoud tot een veelvoud van de oorspronkelijke inhoud, omdat het oppervlak groot is ten opzichte van de inhoud, zodat een heel kleine uitrekking van de vliezen van de vezel de inhoud zeer en veelvoudig vergroot; dus de breedte en diepte van de vezel wordt door inkomende geest veel vergroot, waardoor de lengte veel verkleind wordt [>].
En daar alle vezels, door één zenuw verspreid in een spier, samen niet meer inhoud omvatten dan de zenuw omvatte, maar de oppervlakte van alle vezels een veelvoud is van het oppervlak van de grote zenuw, wie ziet dan niet dat alle vliezen van de vezels tot veel meer in staat zijn dan het vlies van de oorspronkelijke zenuw, ten aanzien van uitrekking en de kracht die ook vereist is om botten te doen bewegen? Waardoor het komt dat de vezels alles in beweging brengen, wat de zenuw wegens de zwakte van het vlies niet in beweging had kunnen brengen.
Als van de vezels dus de breedte en diepte verveelvoudigd zijn, wordt de lengte veelvoudig verkleind; dat wil zeggen, als van alle vezels de breedte dubbel zo groot wordt, neemt de lengte van de spier af met een stuk ter grootte van de breedte van de oorspronkelijke zenuw; en als de diepte van de vezels ook dubbel zo groot wordt, neemt de lengte van de spier af met het kwadraat van de diameter van de oorspronkelijke zenuw, dat is een heel grote bijdrage, met veel invloed.

Dunne zenuwen worden makkelijker door geest gevuld.

  Bovendien is het dankzij deze kleinheid van de vezels dat de hersenen, die een zacht lichaam zijn, of wat het ook is dat geest in zenuwen en vezels uitdrukt, met de minste moeite de geest erin kan laten gaan, omdat elk van de vezels afzonderlijk delen gemakkelijk meegeeft en uitgerekt wordt door de kleinste kracht, daar die, zoals eerder gezegd, door een grote kracht tot een veelvoud ervan kan worden uitgerekt; door een kleine kracht zal hij dus iets uitrekken, welke kleine uitrekking toch veel groter is dan de uitrekking waarmee een hele zenuw door de grootste kracht zou kunnen worden uitgerekt.
Niet anders dringt damp in de poriën van hout, zodanig dat het hout dikker wordt en houten deuren wegens de grootte niet gesloten kunnen worden; ook al geeft hout namelijk moeilijk mee en al is damp zacht, toch wordt de uitzetting van hout merkbaar als het oppervlak van elke porie wat meegeeft.
Zo ook verbrandt een vlam het stevigste hout, en breekt aangestoken buskruit stevige metalen, als namelijk de kracht verdeeld wordt over talloze deeltjes, welke heel kleine deeltjes in heel kleine poriën, grote en daarom makkelijk meegevende oppervlakken makkelijker buigen. Elk deeltje buigt, zeg ik, elk ander deeltje volgens de kracht van zijn kleinheid, en toch veel meer dan de hele kracht in vereniging het hele oppervlak zou kunnen buigen waardoor deze hele kracht kon worden omvat.

  Maar, zal iemand zeggen, kan een kleine kracht op een groot oppervlak meer dan een groot lichaam op zijn kleine oppervlak?

  Volstrekt niet, antwoord ik. Want wijdere pijpen worden makkelijker gebroken door hun water dan nauwere door het hunne, maar deze hele redenering op grond van uitrekking hangt af van het gemak van buiging dat er is in een groot vlies.


[ 59 ]
Zo groot is namelijk de grootte van het vlies in een vezel ten opzichte van zijn inhoud, dat het bij de grootste uitrekking de inhoud tweemaal vermeerdert, welke uitrekking in het vlies zelf nog niet merkbaar is; als echter een groter vat [zoals een bloedvat] een tweemaal zo grote inhoud krijgt, zal het vlies breken. Wanneer vezels dus in de natuurlijke toestand zijn, bevatten alle evenveel geest als de fundamentele zenuw waaruit ze afkomstig zijn; maar wanneer ze zijn uitgerekt, bevatten ze veel meer dan de zenuw zou kunnen bevatten, en die geest vloeit erin vanaf de hersenen via deze zenuw.
En de hersenen hebben er niet meer moeite mee, zoveel geest in de spieren te sturen, dan iemand die met blazen door een pijpje een klein blaasje doet uitzetten: het is immers niet nodig dat de hersenen die vezels doen uitzetten tot de grootste spanning, maar zover dat een bot goed bewogen wordt, soms meer, soms minder, door geest erin te sturen naar gelang van de grootte van de beweging heen en weer van het bot.
Sneller erin sturen hangt af van de dunheid van de geest en het gemak van de beweging; de geest zou wel sneller van de hersenen naar het bot komen, als een wijde zenuw onmiddellijk met het bot verbonden zou worden, maar de vlugheid van geest is zo groot (zoals ook van licht) dat de zenuw die de geest geleidt meermaals gevuld kan worden en zich in onmerkbaar korte tijd ervan kan ontdoen in de vezels.

Kunstspier?

Of iets in dezelfde tijd met een kleinere kracht kan worden bewogen.

  Zou dus in navolging van deze natuur een lichaam kunnen worden bewogen door een kleinere kracht in gelijke tijd, wat de vraag is van alle werktuigkundigen? Het lijkt niet zo te zijn, omdat hierbij komt de snelheid, waaruit slechts volgt dat een kleinere kracht hetzelfde kan bewegen in gelijke tijd met een grotere snelheid; deze snelheid zullen we in de werktuigkunde niet makkelijk vergroten, tenzij we als instrument kunnen gebruiken een vlam, of liever licht en zonnestralen.
Wat betreft het instrument lucht, misschien zou het niet tevergeefs zijn als iemand moeite zou doen het hiervoor te gebruiken, en als de natuur tot in de puntjes zou worden navolgd. Dan zou hij grote massa's kunnen optillen met geblaas van de mond, als hij met een gemeenschappelijke buis talloze kleine kunstvaardig gemaakte vezels vult met wind en doet uitzetten, en pezen vasthecht, zoals de natuur aan de botten heeft vastgehecht.*)
Ook al wordt immers de lengte van de spieren slechts weinig verminderd en worden daardoor ook de pezen weinig ingetrokken samen met dat deel van het bot waaraan ze zijn vastgehecht, toch beschrijft het uiteinde van het bot een een grote cirkel: de pezen zijn namelijk aan dit bot vastgehecht dichtbij het middelpunt, waar het bewegende bot om beweegt.

Waarom de mens een gewicht optilt dat groter is dan hijzelf.

  Aangezien nu de mens een of ander lichaam kan optillen dat een groter gewicht heeft dan hij zelf, drukken misschien alle delen van het lichaam hun geesten uit naar die armspier of naar de bewegende arm.
Wat daarom waarschijnlijk is, omdat alle delen van het hele lichaam in zo'n geval ontspannen en slap worden, alsof ze van alle geest beroofd zijn; en daarom lijkt de adem van nature te worden ingehouden, opdat er geen geest, uitgedrukt in een ander slap deel, kan worden uitgedrukt dan in de genoemde spier: daarom wordt namelijk bij al te veel krachts­inspanning ontlasting uitgescheiden, als alle spieren van de borstkas en van de onderbuik gespannen zijn. Als die dus gespannen worden bij gesloten strottenhoofd en sluitspier, welke geest wordt dan uitgedrukt als het niet is in de genoemde spier?


[ *)  Het kan ook simpeler, zie bij Nemo: 'Tillen met lucht'.]

[ 60 ]

Subject

Het subject van de conclusie wordt het woord van de hele redevoering.

  Woorden van dezelfde conclusie worden op uiteenlopende wijze subject en predikaat [<], afhankelijk van de aangenomen middenterm, waaruit de bedoeling zelf van de kwestie wordt begrepen. Bijvoorbeeld:
Geweld met geweld afweren is toegestaan, omdat dit ons schade toebrengt,
hier is het eerste geweld het subject, Zo ook:
Wat ons schade toebrengt, mogen we afweren met geweld ; geweld brengt ons schade toe; dus geweld mogen we afweren met geweld. Zo ook:
Zichzelf verdedigen mag; maar geweld met geweld afweren is zichzelf verdedigen; dus geweld met geweld afweren mag;
hier is geweld met geweld afweren het subject. Zo ook:
Met wapens geweld afweren mag; maar wapens zijn geweld; dus met geweld geweld afweren mag,
hier is met geweld het subject. Zo ook:
Zichzelf verdedigen is geweld afweren met geweld; maar zichzelf verdedigen mag; dus geweld afweren met geweld mag,
hier is mag het subject. Het is namelijk hetzelfde als wanneer je zegt:
Elke verdediging van zichzelf is een afwering van geweld met geweld; verdediging van zichzelf is iets dat mag; dus geweld afweren met geweld is iets dat mag.

Aen predikaat toegevoegd kenmerk van hoeveelheid bewijst proposities.

  Elke propositie nu van een syllogisme is te bewijzen met een toegevoegd kenmerk van hoeveelheid, waar nodig ook aan het predikaat. Veel proposities duiden het hele subject aan, zoals:
Christenen houden van David omdat ze houden van profeten.
In de tweede figuur*) zal het syllogisme zijn als volgt:
Alle Christenen houden van alle profeten; en David is een profeet; dus alle Christenen houden van David.
  Hier is Alle Christenen het predikaat. De gevolgtrekking is dus geldig omdat de major kan worden omgezet. En hij kan worden omgezet omdat aan het predikaat een algemene hoeveelheid kan worden toegevoegd. Evenzo: Elke mens is een dier; elke mens is namelijk niet elk dier, maar elke mens is een of ander dier, dus: Een of ander dier is een mens; niet: Een of ander dier is elke mens, maar: Een of ander dier is een of andere mens.
Geen mens is een steen wordt eenvoudig omgezet, omdat geen mens geen steen is. Zo wordt: Een of andere mens is niet geleerd niet omgezet, omdat een of andere mens geen geleerde is; "niet een of andere" is immers: geen. Het zou echter omgezet kunnen worden met een bevestiging. Als volgt: Een of andere mens is iemand die niet geleerd is. Een of andere niet geleerde is een mens.
Alle kracht lijkt dus gelegen in de toevoeging van een hoeveelheid, die toch vooral nodig zal zijn in hele zinnen die op deze manier naar voren worden gebracht: geweld met geweld afweren is toegestaan; Christenen houden van profeten, wanneer Christenen houden van het subject is.   [<,>]


[ *)  Simon Stevin, Bewysconst (1585), p. 36: 'soorte'.]

[ 61 ]

Conceptie

Waarom het mannelijke ontstaat in de rechter holte van de baarmoeder.

Galenus, 'Peri chreias moriôn, id', 525, 12*): "En meestal wordt het mannelijke embryo rechts in de baarmoeder gevonden, het vrouwelijke links; waarvan de oorzaak is het beginsel van de voedende aderen van de baarmoeder".

  De reden heeft ermee te maken, zegt hij, dat de aard van het zaad zich niet aanpast aan de holte waarin het is. En daar het noodzakelijk is dat het zaad in één van beide holtes zit, en niet in het midden kan worden opgevangen, komt er ter verzekering van geboorte bij warmer zaad een aandrang naar de rechter holte, en stroomt kouder zaad vanzelf naar de linker holte, wegens gelijkheid van aard. Gelijke worden immers aangetrokken door gelijke, en bewegen bij voorkeur naar gelijke.

Waarom hermafrodieten zo zeldzaam zijn.

Anders zou iemand zich kunnen afvragen waarom niet vaker hermafrodieten geboren zouden worden, aangezien warmte en koude bij een zo groot aantal niet zelden onzeker zouden zijn. Nu echter, als het zaad zelf onzeker is, wordt het aangepast aan de hoedanigheden van de holte waarin het wordt ontvangen, welke ontvangst dan meer toevallig is, die wordt veeleer teweeg­gebracht door bijkomende omstandigheden dan door een kracht die lijkt op de magnetische kracht, en dan ontstaat hetzij een vrouwelijke man in de rechter holte, hetzij een mannelijke vrouw in de linker.

  Den 29en Junij.°)

  Want daar het zelden gebeurt dat warmer zaad in de linker holte terechtkomt — en nog veel minder dat dit zaad als het in deze holte is, evenveel van de middelmaat naar warm afwijkt als de holte naar koud, zodat geen van beide de ander overwint — daar, zeg ik, dit heel zelden gebeurt wegens talloze gemiddelden, zal dit inderdaad bijna nooit voorvallen, veel minder vaak komen voorspelde [<] monsterlijke geboorten voor.


*)  Ed. Basel 1538, vol. 1 (De usu partium, Lib. XIV, cap. 7).
[ Ven. 1565, vol. 2, cap. 7 (Quare Foetus mares, aut foeminae procreentur), fol. 207r, A.9.]

[ °)  Twee maanden eerder was Beeckman getrouwd (20 april), zie p. 37.]


Galenus, 'Peri chreias moriôn, ie', pag. 531, 45*): "Want voor degenen althans die hypospadisch worden genoemd, omdat door de band aan het eind van de penis de doorgang is verdraaid, is verwekken onmogelijk ... als de band is afgesneden verwekken ze.".


*)  Ed. Basel 1538, vol. 1 (De usu partium, Lib. XV, cap. 3). Er is geen bespreking van dit citaat.
[ Ven. 1565, vol. 2, cap. 3 (De usu Tensionis virilis Pudendi), fol. 210v, H.8.]


Embryo

Wat voor goeds het embryo ontvangt van water dat in de baarmoeder blijft.

Galenus, 'Peri chreias moriôn, ie', 533*), 50: "van al die vochten, die rondom het embryo nodig zijn om het te doen ontstaan, wordt gebruik gemaakt, zowel voor pijnloos vervoer van het levend wezen zolang het nog in de baarmoeder gedragen wordt, als voor snel eruit vallen bij de baring".

  Doch niet eenvoudig omdat het kind, als het ware drijvend in dit water, lichter is en de banden minder spant; maar daar het kind nauwelijks met deze omhulsels is verbonden, stroomt het vocht er overal omheen en zo wordt het omhulsel gelijkmatig gespannen. Als er namelijk geen water zou zijn, zou het kind bijna alleen drukken op de onderste delen van het omhulsel; verder, met het kind bovenin dalend door de zwaarte, wordt naar alle kanten water weggedrukt en wordt het overal helemaal gelijkmatig gespannen.
Bovendien, als het omhulsel geen water zou bevatten, zou het kind moe worden van het liggen op één plaats van het lichaam, zoals ons overkomt als we langer op één zijde slapen, omdat alle lichaamsdelen op dit ene steunen en alleen op dit ene, dat het onderste is, gedrukt wordt door alle.


*)  Ed. Basel 1538, vol. 1 (De usu partium, Lib. XV, cap. 5).
[ Ven. 1565, vol. 2, cap. 5 (De Humoribus foetus, ac de Securitate tunicarum), fol. 212r, A.8.]

[ 62 ]
Maar op grond van de wiskunde weten we dat een in water ondergedompeld lichaam van alle kanten gelijkmatig wordt samengedrukt door het water, wat te zien is bij duikers, op wie een geweldige hoeveelheid water steunt; zie Simon Stevyn in syn Waterwicht*).   [>]

persoon ligt op gat in de bodem


[ *)  Simon Stevin, De Beghinselen des Waterwichts, Leiden 1585, p. 62: "waerom een mensch diep onder t'water swemmende, niet doot gheprangt en wort".]

Consonanten niet parallel

Waarom volkomen consonanten niet tegelijk stijgen of dalen.

  Waarom mogen in de muziek volkomen consonanten niet tegelijk stijgen of dalen? Soms omdat wanneer octaven met één stap bewegen, het eerste lagere samen met het volgende hogere, en de als eerste klinkende hogere met de als tweede klinkende lagere, voortdurend een septiem een een none vormen? Omdat op deze manier twee dissonanten worden gehoord.
Nu is stijging en daling van één stem niet afkeurenswaardig, maar veeleer elegant, want hier worden niet twee dissonanten gehoord, daar er slechts twee klanken worden gehoord, te weten die welke zojuist is gehoord en die welke nu wordt gehoord. Maar bovendien geeft die beweging met onmiddellijke stappen veel behagen, waarvan ik niet weet of ik het elders heb uiteengezet; nu heb ik echter geen tijd om hierover na te denken.
Als echter octaven tegelijk stijgen of dalen, gebeurt het niet zelden, dat er op die manier valse kwarten en kwinten komen, die ook in de beweging van één stem geenszins worden verdragen. En twee kwinten, als ze met één stap bewegen, zullen altijd van de middelste noot een kwart afstaan, die ook wel eens vals zal zijn.

  Wanneer ik zeg twee kwinten, bedoel ik alleen twee stemmen die een kwint van elkaar verwijderd zijn, zodat vier geluiden worden gehoord: twee die onmiddellijk zijn voorgegaan, en twee die nu pas gehoord worden. Tertsen echter en sexten, al stijgen of dalen ze tegelijk, veroorzaken niet zozeer dissonanten; maar als het soms bij springen toch zou gebeuren, leren we er ten zeerste voor op te passen met de regel, waarin wordt voorgeschreven dat een stem niet mag stijgen met een grote kwart of een kleine kwint.

Syllogisme met 4 termen

Hypothetische syllogismen met 4 termen alleen te herleiden tot twee categorische.

  Wanneer er in een hypothetisch syllogisme vier termen zijn, lijkt het niet te kunnen worden herleid, behalve tot twee categorische syllogismen, waarbij er vooral zorg voor gedragen moet worden, dat de termen zo verbogen worden, dat ze bij het uitspreken passend met elkaar verbonden worden.

Als witheid een kleur is, is wit gekleurd; maar witheid is een kleur; dus wit is gekleurd wordt zo herleid: Wat een kleur heeft is gekleurd; wit heeft een kleur; dus wit is gekleurd. De minor wordt bewezen met een ander ermee verbonden syllogisme: Wat witheid heeft, heeft een kleur; wit heeft witheid; dus wit heeft een kleur. Wel is de voornaamste conclusie in het tweede syllogisme als het voor het laatste gezet wordt.


[ 63 ]

Atomen

Samenkomst van atomen is niet toevallig.

Galenus, 'Peri chreias moriôn', 17, 550, 40*): "Maar wat toevallig samenkomt brengt zelden wel eens een bruikbaar werkstuk voort, dikwijls echter iets dat onbruikbaar is en waardeloos".

  Wij echter, die gezegd hebben dat die atomen door God kunstvaardig zijn geprepareerd [<], geloven dat hun samenkomst niet toevallig is. Nadat eenmaal alle dingen in het begin van de schepping naar behoren waren opgesteld, namelijk de hemel en de elementen met de eeuwige lichamen, worden ze door die atomen gedwongen zich niet anders te verenigen dan op de vereiste manier. Doch als de mens zelf probeert ze samen te voegen, terwijl hij hun vorm niet kent, zal hij het helemaal fout doen; onbezielde lichamen echter werpen zulke deeltjes uit, en op zo'n manier, dat ze niet anders kunnen dan goed samenkomen.
Zo bestaat zaad in de moederschoot uit zulke deeltjes en wordt het door zulke deeltjes samengevoegd in de moederschoot, dat het niet anders dan een mens kan worden: zaad en de gehele vrouw zijn namelijk zo geprepareerd, dat er van nature niets in de moederschoot komt dat niet bijdraagt aan de vorm van een mens. Atomen echter, daar ze heel kleine lichaampjes zijn, worden op deze plaats noch door gewicht, noch door iets anders belemmerd, om met de minste moeite welke opstelling dan ook te krijgen, gedreven door wat geboren gaat worden.
Den 5en Julij.

  Een bepaald aantal vormen schrijft ook bepaalde samengestelde en afgebakende dingen voor.   [>]


*)  Ed. Basel 1538, vol. 1 (De usu partium, Lib. XVII, cap. 1).
[ Ven. 1565, vol. 2, cap. 1 (Quid Usus ab Actione differat, ac de partium corporis proportione), fol. 221v, E12.]


Syllogisme ontleed

Zorgvuldige ontleding van een syllogisme.

Alles wat door iemand gedaan moet worden, daarin moet die behagen scheppen; door leraren moeten leerlingen onderwezen worden; dus leraren moeten behagen scheppen in het onderwijzen van leerlingen.

  Dit syllogisme is in Barbara*). En in de major is alles wat algemeen, waarbij in de minor behoort: behagen scheppen. Zo is iemand algemeen, omdat 'wie dan ook' hier ook afzonderlijke personen aanduidt; hierbij behoort in de minor leraren.
En omdat gedaan moet worden ook algemeen is, wordt dit geheel opgenomen in moeten onderwezen worden, ook al was het een deel van de minor-premisse. Die handeling namelijk die werd aangeduid met gedaan moet worden, ligt besloten in moeten onderwezen worden.
Daarentegen heeft in de majorpremisse daarin betrekking op de majorterm, waardoor het komt dat deze [5e] naamval in de conclusie wordt herhaald.

  Zo zijn er veel algemene uitdrukkingen van deze soort, namelijk zoals, zodanig als enz. Zoals jij leert, zo leer ik; maar jij leert met zachte stem; dus ik leer met zachte stem.
Zoals duidt immers elke manier aan, als er geen fout is in de vorm.
Wat ik ben, dat ben jij; maar ik ben Isack; dus jij bent ook Isack, hier is de major particulier in de eerste figuur°), omdat Wat niet het algemene aanduidt, dat wil zeggen dingen die afzonderlijk op zichzelf bestaan; en in de minorpremisse wordt de minorterm in de zin achteraan gezet, omdat ook als deze wordt omgezet de conclusie hetzelfde zal zijn en hier komt van pas die beschouwing over hoeveelheid, even eerder [<].


*)  Barbara: uit een middeleeuwse 'ezelsbrug'. Zie ook p. 29 [Cesare, Camestres ..., alle in Stevins Bewysconst, p. 125].
[ °)  Bij Stevin: 'eerste soorte', zie diens woordenlijst. Daar ook: 'besonder' voor 'specialis' (hier: 'particulier') tegenover 'generale' voor 'universalis'.]

[ 64 ]
Syllogismen met 4 termen opstellen uit gelijkheden.

  Nu dit overwogen is, zal het niet lastig zijn uit overeenkomsten syllogismen te maken. Te weten:
Zoals twee zich verhouden tot vier, zo verhouden zich 20 tot 40; maar 2 verhouden zich tot 4 als de helft; dus 20 verhouden zich tot 40 ook als de helft. Zo ook:
Zoals de stuurman zich verhoudt tot het schip, zo verhoudt de koning zich tot het volk; maar de stuurman bestuurt het schip; dus bestuurt de koning ook het volk.

  De noodzakelijkheid is echter even groot als de verbinding van de termen: soms zeker, soms alleen dienend voor overtuigen. Deze syllogismen zijn in de eerste figuur: in de minor zal namelijk de minorterm op zijn plaats worden gezet met dezelfde waarheid, te weten. het schip besturen past bij de stuurman; het overige is elk op zichzelf waar enz.

Zorgvuldig onderscheid van logische termen.

  Niet anders wordt met dit voorbeeld wat Molineus aanvoert in Lib. secundo, cap. 15*):
Al het goede dat stabiel is, is beter dan het goede dat vergankelijk is; maar deugd is een stabiel goed, rijkdom een vergankelijk goed; dus deugd is beter dan rijkdom.
  Hier zijn deugd en rijkdom minorterm, beter en de vijfde naamval [dan ...] zijn majorterm, omdat ze in de majorpremisse staan. Middenterm zijn stabiel en vergankelijk goed, omdat ze voor de conclusie tweemaal herhaald werden.

Hoe minder geleerd iemand is, des te onbeschaamder hij is; maar Diogenes is minder geleerd dan Plato; dus Diogenes is onbeschaamder dan Plato.
  Hier komt Hoe ... iemand overeen met Diogenes dan Plato in de minor en des te ... hij komt overeen met Diogenes dan Plato in de conclusie, zoals het moet zijn. De uitdrukking hoe ... iemand is deel van de middenterm, des te ... hij is deel van de majorterm.

  Een van de Canons°) is: Tegengestelden van tegengestelden zijn logisch volgend, zoals: Als pijn vermeden moet worden, moet genot worden nagestreefd. Hieruit komt ook voort een syllogisme als volgt:
Als pijn vermeden moet worden, moet nagestreefd worden wat tegengesteld is aan pijn; als het nagestreefd moet worden, is het tegengesteld aan vermeden worden. Maar pijn moet vermeden worden en genot is tegengesteld aan pijn en nagestreefd tegengesteld aan vermeden; dus genot moet worden nagestreefd.
  Hier heeft de minor meer delen, die alle bevestigend zullen kunnen zijn voor het syllogisme. En deze noodzaak van delen was er, opdat de waarheid van de major meer in het licht zou komen.


*)  Pierre du Moulin (1568 - 1658), van 1593 tot 1598 hoogleraar in Leiden.
Petrus Molinaeus, Elementa logica (Leiden 1603), Lib. II, cap. 15, p. 177 [verwijzing: p. 176, VIII].

[ °)  Zie p. 167 (bij 'Contraria'). Op p. 173: "er zijn enige Maximes of Canons vast te stellen".]

[ 65 ]
Cap. 15, Lib. 2, Logica van Molineus.
  Soms zijn het belangrijkst de middenterm en de hele majorpremisse. Ondertussen wordt echter iets anders aangenomen voor die middenterm die in een canon algemeen wordt uitgedrukt, en wel wanneer het zo een verbinding van zaken geeft. Zoals bij de canon: Waarin meer oorzaak ligt, ligt meer effect, wordt als volgt geargumenteerd:
Wie meer geest heeft, is robuuster; een jeugdig iemand heeft meer geest dan een bejaarde; dus een jeugdig iemand is robuuster dan een bejaarde.
  Hier wordt geest als oorzaak genoemd omdat de verbinding ervan met robuuster, het effect van de geest, duidelijker is dan wanneer we iets onder stabiel zouden nemen, wat soms wel gedaan kan worden, door in plaats van stabiel te zeggen: eeuwig of standvastig, enz.

  Dat nu volledige vergelijkingen werkelijk juiste delen van syllogismen zijn, zul je zien als je de minorterm afweegt in zijn onderdelen. Bijvooreeld:
Zoals de stuurman zich verhoudt tot het schip, zo verhoudt zich de koning tot het volk; maar de stuurman bestuurt het schip; dus de koning bestuurt het volk.
  Hier is bestuurt de minorterm, die zo wordt uitgelegd: Zoals de stuurman zich verhoudt tot het schip, zo verhoudt zich de koning tot het volk; maar zoals een bestuurder zich verhoudt tot wat hij bestuurt, zo verhoudt zich de stuurman tot het schip. Dus zoals een bestuurder zich verhoudt tot wat hij bestuurt, zo verhoudt zich de koning tot het volk. Wat hetzelfde is als wanneer je zegt: Dus de koning bestuurt het volk. [<]

  Om echter de aard hiervan beter te doorzien, kun je ook dit voorbeeld nemen:
Zoals hond zich verhoudt tot beest, zo verhoudt zich mens tot dier. Maar zoals soort zich verhoudt tot geslacht, zo verhoudt zich hond tot beest (of kortweg: maar hond is een soort beest); dus zoals soort zich verhoudt tot geslacht, zo verhoudt zich mens tot dier, of kortweg: dus mens is een soort dier; of, als je de majorpremisse op de plaats van de minor zet, zal de conclusie zijn: dus mens verhoudt zich tot dier als soort tot geslacht.
Maar dit komt op hetzelfde neer, omdat zulke proposities alle eenvoudig omgezet kunnen worden, want zoals 2 tot 4, zo is 20 tot 40, ofwel zoals 20 tot 40, zo is 2 tot 4; op zichzelf staand zijn ze immers gelijkwaardig.

Op zichzelf staande gelijkwaardig aan algemene en bijzondere.

  Op zichzelf staande proposities hebben echter de kracht van algemene en bijzondere tegelijk: wat gezegd wordt over iets op zichzelf staands of individueels, wordt gezegd over dat geheel. Dat geheel is slechts het enige is hetzelfde als wanneer we zouden zeggen: Elke helft is de helft, maar de verscheidenheid van termen waaruit deze verhouding bestaat is de oorzaak waarom deze niet overal ook verschijnt, op de manier waarop iemand Isack Beeckman beter kent dan hij de Utrechtse conrector kent, terwijl het toch één en dezelfde persoon is.
Of als je wilt zal deze dubbele propositie vergeleken kunnen worden met algemene proposities en hun omgekeerde, zoals: Elke mens is redelijk en Elke redelijke is mens. En deze algemeenheid zal verschijnen in proposities wanneer we merken dat die in verscheidene zaken aanwezig is, zoals een dubbel aantal mensen, schapen, stenen enz. die dubbele soorten genoemd zullen kunnen worden.

[ 66 ]
Correcte syllogismen veronderstellen iets algemeens.

  Nu is het noodzakelijk dat correcte syllogismen in afzonderlijke termen iets algemeens veronderstellen waarover 'alle' gezegd kan worden, zoals dit algemene hier is: rekenkundig getal. Want dit wordt op zichzelf begrepen, niet met lichamen erbij betrokken of als die erbij betrokken worden, zeggen we "voorzover het betreft de rekenkundige verhouding of volgens aantal".
Zo in het voorgaande syllogisme: Zoals hond zich verhoudt tot beest, zo verhoudt zich mens tot dier, te weten volgens de manier van vermelden; anders zou ingebracht kunnen worden: maar zoals redeloos tot redeloos, zo is hond tot beest; dus zoals redeloos tot redeloos, zo is mens tot dier, wat toch ook werkelijk zo is als het alleen begrepen wordt over de verhouding. Zo ook:
Elke mens is een dier; Pieter is een mens; dus Pieter is een dier,
alle termen worden begrepen over een levende. Zoals:
Elke levende mens is een levend dier; Pieter is een levende mens; dus Pieter is een levend dier.
  Zo krijgen soms twee termen, welke dan ook, een gemeenschappelijk woord als attribuut.

Hypothetische syllogismen met 4 termen herleiden tot categorische.

  Ondertussen is het zo dat in cap. 16, Lib. 2, Logica van Molinaeus een vergelijking van waarschijnlijkheid wordt opgesteld tussen vier termen die van elkaar het meest gescheiden zijn, zodat er niet iets gemeenschappelijks is waarmee een hypothetisch syllogisme te herleiden is tot een categorisch syllogisme. Zoals:
Als een paard niet door de deur kan gaan, zal een kameel niet door het venster kunnen gaan. Maar de eerste is waar, dus ook de laatste.
  In dit geval moet één van de termen gemeenschappelijk gemaakt worden en het voorgestelde is met twee syllogismen te bewijzen, zoals:
Waardoor een paard niet kan gaan, daardoor kan een kameel niet gaan; maar een paard kan niet gaan door de deur, dus een kameel kan niet gaan door de deur;
  vervolgens:
Wat niet kan gaan door de deur, kan niet gaan door het venster; een kameel kan niet gaan door de deur, dus een kameel kan niet gaan door het venster,
  hoewel ook hier het hypothetische tot een enkel categorisch syllogisme zou kunnen worden herleid wegens het gemeenschappelijke "kan gaan door", zo:
Wat een paard niet kan door de deur, dat kan een kameel niet door het venster; maar een paard kan niet gaan door de deur; dus een kameel kan niet gaan door het venster.
  Daarom gebeurt het ook wel eens, dat ook dit gemeenschappelijke wordt weggenomen; zoals:
Als een paard niet door de deur gaat, zal een kameel niet door het venster lopen, hoewel ook hier enige gemeenschap zal kunnen worden gevonden, als men wil, of door een gemeenschappelijk woordje bij te voegen, dat het subject van de conclusie moet zijn.

[ 67 ]
  Doch als alle vooropgaande termen zich niet op dezelfde manier verhouden tot hun volgende, zal de gevolgtrekking twijfelachtig zijn, zoals:
Als een paard niet door het venster kan gaan, zal een kameel niet door de deur kunnen gaan.
Hier is de verhouding immers omgekeerd, want zoals paard tot kameel, zo is deur tot venster. En daarom is het soms zo dat de verhouding het gelijke wordt. En dan zal het een argument met gelijkheid zijn, niet anders dan in de meetkunde driehoeken waarvan de zijden over en weer evenredig zijn, gelijkvormig zijn. Als echter één van de verhoudingen afwijkt, zal de argumentering zijn met de major of de minor, maar dan moet zorgvuldig bekeken worden wat en hoe de conclusie zal zijn.

Termen zijn soms verborgen inbegrepen.

Wat Euclides in zijn Elementen zegt is waar, of het is zo; maar dat een driehoek de drie hoeken gelijk heeft aan twee rechte hoeken zegt Euclides in zijn Elementen; dus een driehoek heeft de drie hoeken gelijk aan twee rechte hoeken.

  Hier lijkt er geen majorterm te zijn, maar die is "is waar", wat vervat is in het woord "is", dat een minordeel is. Het subject van de conclusie zou in werkelijkheid moeten zijn "dat een driehoek drie hoeken heeft gelijk aan twee rechte", maar daar voor "heeft" wordt gezegd "is", bevat "is" zowel "heeft" als "is waar".
  Het zou ook met veranderd subject anders kunnen worden gesteld, als volgt:
Wat Euclides zegt te hebben drie hoeken gelijk aan twee rechte, dat heeft drie hoeken gelijk aan twee rechte. Maar Euclides zegt dat een driehoek enz.; dus een driehoek enz.
  Hier is "driehoek" de minorterm. Zo kun je welk deel dan ook tot het subject van de conclusie maken, maar het is beter een syllogisme zo'n vorm te geven dat één en hetzelfde niet twee termen worden.

Buik en nieren

De buik is koud en de nieren zijn warm.

  T'Utrecht den 14en Julij.

Galenus, 'Peri trophôn dunameôs, g', 341, 53*): "... [nierstenen] ... dat de nieren toch niet overeenkomstig met de warmte de doorgangen wijd hebben. Want de meest aan ziekte onderhevige lichaamsbouw is samengesteld uit een combinatie van tegenovergestelde onderdelen, zoals wanneer de maag wel voldoende warm is, maar de hersenen koud zijn", enz.
["... Vaak is het andersom, namelijk dat al het andere even warm is, en alleen de maag koud ..."]

  Als namelijk de nieren warm zijn, de buik echter koud, zal de warmte van de nieren de poriën ervan niet zó wijd kunnen maken dat onverteerd vocht, uit de maag overgebleven, er even goed door kan gaan als wanneer het overal gematigd is. Want de dikte van delen wordt door een koude maag groter gelaten dan dat de poriën door een warme nier worden verwijd, zegt Galenus.


*)  Ed. Basel 1538, vol. 4 (de Alimentorum facultatibus libri III), Lib. III, cap. 16.
[ Ven. 1565, vol. 3, cap. 16 (De Oxygalacte, id est Acido Lacte), fol. 28v, F.3.]

[ 68 ]

Grove delen

Welke delen grof genoemd moeten worden.

Galenus, 'Peri haplôn pharmakôn dunameôn', bib. a', 9, 49*): "Maar als nu geldt, hoe kouder het ene is, des te meer het andere uit grove delen bestaat, dan zullen beide tegelijk hard worden",
en hij denkt dat al het geheel aardse en wat van grovere delen is, zich sneller verenigt, bij gelijke omstandigheden, en dat het daarom ook noodzakelijk is dat olie, zegt hij, van grovere delen is, ook al drijft het op water.
Lichtheid en zwaarte schrijft hij namelijk niet toe aan de hoeveelheid en compactheid van de deeltjes, maar aan menging met vuur, op de manier van Aristoteles. Goud is dus van de grofste delen daar dit het moeilijkst gesmolten wordt, naar zijn mening; terwijl het toch in de fijnste plaatjes kan worden getrokken, wat alleen past bij dingen van de dunste deeltjes.

  Je zegt dus, zul je tegenwerpen, dat olie bij dezelfde omvang minder deeltjes bevat dan water, terwijl toch door olie een grotere ruimte wordt ingenomen. Maar ik antwoord dat dit komt door de stroperigheid: water immers, dat in zo kleine stukjes wordt verdeeld door de warmte van de omgevende lucht, gaat over in damp. Maar bij Galenus, 11, 53°), staat: "het bestaan uit kleine deeltjes wordt alleen begrepen uit de snelheid van de verdeling in het kleine".
Sommige worden echter sneller gebroken door vuur, andere door vocht, sommige door kwik, andere door sterk water, weer andere tenslotte door andere geneesmiddelen. Sommige dus ook door onze inwendige warmte van de maag, van de lever, van het hart, enz.


*)  'Peri kraseôn kai dunameôn tôn haplôn pharmakôn biblia ia' (de Temperatura et facultatibus medicaminum simplicium Libri XI), ed. Basel 1538, vol. 2, Lib. I, cap. 16.
[ Ven. 1565, vol. 6, De simplicium medicamentorum facultatibus Libri XI, Lib. I, cap. 16 (Non Quod citius à Frigore Congelescit, Eo quod tardius, Absolutè Frigidius existimare licere, sed Inter ea quae parem sortita sunt consistentiam), fol. 5r, A.10.]

°)  Lib. I, cap. 22 van de genoemde verhandeling.
[ Ven. 1565, cap. 22 (Quo pacto Aerem dicamus Tenuium esse Partium, & Nec Omnem Ignem esse Tenuium partium, Nec Quicquid Tenuium est partium, esse Ignem), fol. 6r, C.6.]


Koortsdrank

Weke drank het geschiktst is voor koortslijders.

  Aangezien water de geschiktste drank is om bij koortsen de dorst te lessen, wat betreft vocht en koude, maar dit niet goed genoeg doordringt in alle dorstige delen van het lichaam, zal toegevoegde azijn er een vervoermiddel voor zijn; maar het mengsel wordt droger, en misschien ook behoorlijk wat kouder.
Voeg dus in een ander vat aan dezelfde hoeveelheid water zoveel wijn toe, dat het te proeven is, wat ook eerder, bij het toevoegen van azijn aan het andere water, gedaan behoorde te worden. Als dit volbracht is giet je deze twee mengsels bijeen, en als ze gemengd zijn, zal het dan niet een passende drank lijken voor een koortslijder, daar de wijn alle koude van de azijn en de droogte ervan tot gematigdheid terugbrengt, zodat alleen de kwaliteit van het water overblijft, met een door deze beide toevoegsels verkregen 'leptomereia'*)?


[ *)  Deze Griekse term is hierboven op deze blz (Galenus, 11, 53) vertaald met "bestaan uit kleine deeltjes" (volgens 'Liddell & Scott'). Meer erover in:
Armelle Debru, 'Philosophie et pharmacologie: La dynamique des substances leptomères chez Galien', in Galen on Pharmacology (Brill 1997), p. 85-102; p. 93: 'Cinétique'.
Owen Powell (transl.), Galen: On the Properties of Foodstuffs (De alimentorum facultatibus) (Cambridge 2003), 'Galen's medical and scientific terminology', p. 27-28, 'leptomerès', finely particulate.]

[ Ned. ]

[ 69 ]   14 juli - 4 aug. 1620

Elementenverhouding

Een bepaalde verhouding van elementen maakt de dingen.

  Wanneer wordt gezegd dat elk ding is samengesteld uit vier elementen, die Galenus in Lib. g' van 'Peri tès tôn haplôn pharmakôn dunameôs'*) noemt: "vochtigheid, droogheid, warmte, koude", moet niet gemeend worden dat elke samengestelde verbinding ervan ook een geschikt mengsel tot stand brengt; een mens ontstaat namelijk uit een bepaalde verhouding van die vier, een beest [bestia] uit een andere.
Als echter de verhouding die bij de mens past, weinig wordt veranderd, zodat warmte de overhand heeft, zal het nog een mens kunnen zijn; als die meer de overhand heeft, zal het niet alleen geen mens zijn, maar zelfs geen dier [animal]. Want het is niet geloofwaardig dat er tussen mens en beest veel middenvormen kunnen zijn, die een deel van een mens en een deel van een beest bevatten, maar voor elke soort is er een eigen verhouding van de elementen, en als die wordt bedorven zal het niet ineens een andere soort zijn, maar de samenstelling valt geheel uiteen totdat de delen tot een andere verhouding komen, waaruit iets kan ontstaan.

Iets gemiddelds in elke soort dieren.

  Hierdoor komt het dat er een of ander gemiddelde is in elke soort, en als iets warmer, droger, enz. is, dan is het al minder doeltreffend in die soort, en kan het niet met gelijke gevoed worden, omdat die verhouding niet geschikt is voor deze soort, maar dan moet het worden gevoed met het tegengestelde, zodat het komt bij het gemiddelde van die soort.
Ja zelfs, ook al zou een mens al even warm en droog worden als een leeuw, toch zou hij niet overgaan in een leeuw wegens de verschillende opstelling van de al bestaande delen, de vorm en de overige kwaliteiten. Ook al is een mens dus warmer geboren, voor hem zijn warmere dingen toch niet geschikt; dan moet namelijk gezegd worden dat het zaad warmer is geweest dan naar behoren, waarmee het een lichaamsgestel van een mens zou moeten aannemen. Deze te grote warmte paste niet bij de beweging en werkingen van de delen die ze met elkaar moesten delen via passende geesten [spiritüs].

Waarom een mens niet soms een beest voortbrengt.

  We moeten dus weten dat zaad van een mens iets gemiddelds is, en als het warmer is vormt het daarom een zwakke mens, maar toch een mens. Als de warmte echter de menselijke breedte overschrijdt, zal die niet meteen behoren bij een of ander dier, maar het kan zijn dat geen enkel dier gevonden kan worden dat bestaat in zulke eerste kwaliteiten, omdat die verhouding zodanig is, dat ze geen enkel dier kan voortbrengen.
Ja zelfs, ook al zouden alle kwaliteiten van dit zaad in de baarmoeder aanwezig zijn, toch zou daaruit niets geboren worden: niet een mens namelijk, omdat niet alle kwaliteiten bij hem passen, niet een leeuw, omdat het in de baarmoeder van een vrouw is, en misschien ook omdat, behalve de kwaliteiten van het zaad, in het zaad ook andere samenstellingen van kleinste zaaddelen zijn, welke delen, daar ze bestaan uit materie van een mens, zeldzamer kunnen zijn of van een andere vorm dan de kleinste delen van leeuwenzaad.


*)  Ed. Basel 1538, vol. 2, Lib. III, cap.3 van de vorige genoemde verhandeling, p. 30, r. 32.
[ Ven. 1565, vol. 6, De simplicium medicamentorum facultatibus Libri XI, cap. 3 (Ad Quod, & Quae Nominum distinxisse Significata conduxerit), fol. 17r, D.14.]

[ 70 ]
De kleinste homogenea*) verschillen in dieren.

  Want die kleinste zaaddelen hebben elk hun delen waaruit ze bestaan, die in menselijk zaad zijn samengesteld uit deeltjes van een menselijk lichaam, in leeuwenzaad uit deeltjes van een leeuwenlichaam. Als dus meer warme deeltjes van een mens zich kunnen verenigen om zaad te vormen, en minder koude, zou dit zaad even warm kunnen zijn als het zaad van een leeuw. Toch zou het hiervan zeer verschillen, omdat de kleinste deeltjes heel anders zouden zijn dan in het zaad van een leeuw.
En, wat mij betreft, ik denk zelf, dat er enige deeltjes kunnen zijn die samengesteld zijn uit geheel gelijke elementen, en toch niet van één vorm, omdat, ook al wordt toegegeven dat elementen met elkaar verbonden worden met de kleinste deeltjes [minima], de stand van hun kleinste deeltjes kan verschillend zijn: de verbinding van deze vier kleinste deeltjes kan immers precies een vierkant vormen, het kan ook een ruit zijn, het kan lucht en vuur zijn, soms op dezelfde diagonaal, soms op dezelfde zijde, en zo ook met de overige, water en vuur.
Laat dus de vorming van een mens zijn uit deeltjes die bestaan uit zoveel delen vuur, en zoveel delen water enz., maar een dergelijke figuur vormend. Iets zal dus niet een mens kunnen worden, als het niet ook bestaat uit zoveel delen en met zo'n figuur. Maar neem aan dat dit verwarder is gezegd dan wat het zou moeten zijn.

  Laten we niettemin hieruit dit concluderen, dat er in de mens een of ander gemiddelde is dat men noemt het juiste [justitiae], zoals gezegd wordt goed gemengd ['eukratos'], en als iets ervan afwijkt naar een van beide kanten, is het ongematigd, en deze ongematigdheid heeft een zekere breedte. Wat betreft het gemiddelde gewicht, of het nu een mens is of niet, dat heeft hier niet mee te maken. Laat het voldoende zijn te hebben gezegd dat de kleinste deeltjes [minima] van de elementen bij samengestelling niet alleen verschillen in verhouding van aantal, zoals 3 delen vuur, 4 lucht, 3 water en 5 aarde, maar ook onderling verschillen in stand en positie. Zo is er een verhouding van aantal en stand in de aderen van een mens, een andere in de zenuwen, weer een andere in de botten.
Er is dus in het menselijk lichaam een bepaalde gemiddelde gematigdheid die bestaat uit bepaalde lichaamsdelen van gemiddelde gematigdheid en uit bepaalde aan weerskanten ongematigde en deze gelijk aan beide kanten: alle lichaamsdelen zouden wel dezelfde gematigdheid hebben als er niet ook gebruik gemaakt werd van de ongematigde. Deze ongematigde zijn, wanneer ze ver van het gemiddelde af zijn, zwakker dan de gemiddelde, dat wil zeggen dat koude lichaamsdelen makkelijker beïnvloed worden door koude, en warme door warmte, ja zelfs worden zenuwen minder gehinderd door iets dat warm is in de eerste graad, dan door iets dat koud is in de eerste graad; wat gebeurt omdat ze aan de koude kant dichter bij vernieling zijn, omdat het meest bij het lichaamsgestel van de mens past wat gemiddeld is.


[ *)  T. 1, p. 130: 4 eigenschappen van 'homogenea' (moleculen); zie ook hierna p. 72, 74.]

[ 71 ]
Gemiddeld gestel van een mens vergeleken met wat drijft tussen water en olie.

  Nu zal deze zaak vrij goed vergeleken kunnen worden met een vat waarvan de helft vol water is, de andere helft met olie die op het water ligt; en tussen het water en de olie kunnen enkele vaste lichamen drijven die zwaarder zijn dan olie en lichter dan water; deze zullen allemaal met een deel buiten het water steken en met het andere deel in het water liggen, zodat het ene deel van een kubusvormig lichaam in olie zal zijn, het andere in water.
Stel dat daarbij een kubus is die voor de helft in olie is, de andere helft in water, dan zal deze zijn van gemiddelde zwaarte tussen olie en water. Stel vervolgens dat er andere kubussen zijn met een groter deel in water, en andere met een groter deel in olie; de laatste zullen licht zijn, de eerste zwaar.
Als nu de gemiddelde kubus bij dezelfde grootte vermeerderd wordt in gewicht, zal hij meer onder water gaan; vervolgens, als dezelfde kubus voor de tweede keer vermeerderd wordt met zo'n gewicht als eerst, zal hij nog meer onder water gaan, maar de verhouding van de delen die onder water gaan zal niet zijn zoals die van het toegevoegde gewicht, maar als elke keer een gelijk gewicht wordt toegevoegd, zullen meer delen onder water gaan door het tweede gewicht dan door het eerste, en door een derde weer meer dan door het tweede, totdat de kubus bij de vierde of vijfde toeneming geheel zal zinken tot op de bodem van het water, ongeveer op de manier waarop Simon Stevin zegt dat zware lichamen in water dalen, sommige langzamer, sommige sneller, maar niet volgens de verhouding van de zwaarte*).
Er kan dus nog een breedte van lichtheid en zwaarte zijn tussen water en olie, dus het zal kunnen gebeuren dat aan een kubus een heel klein gewicht wordt toegevoegd, waarna hij buiten deze breedte meteen de bodem opzoekt.

  Zo kan er in ons lichaam een lichaamsdeel zijn dat door toevoeging van de minste koude geheel en al beschadigd wordt. Ook kan er een kubus zijn die op zichzelf zou zinken, maar door verbinding met een gemiddelde kubus nog aan het wateroppervlak hangt. Zo kan er ook een lichaamsdeel zijn dat op zichzelf zo koud is dat het niet past bij de mens, maar verwarmd door de gemiddelde gematigdheid van de mens nog leeft, omdat het de breedte van de menselijk gematigdheid met heel weinig koude overschreed. Maar bij deze kubussen is er niet zoveel gevaar dat ze naar het oppervlak van de olie worden meegesleept; dus als er veel gewicht aan wordt ontnomen zullen ze nog met een deel in water hangen.
Zo verdragen zenuwen beter warmte dan koude, omdat het ze meer op het midden richtt, waarbij hij wel minder geschikt zal zijn voor zijn werking, maar toch niet geheel vernield zal worden. Ongematigde lichaamsdelen nemen hun voeding uit gemiddeld voedsel, en koude trekken aan wat daarin koud is, warme wat warm is, gemiddelde wat gemiddeld is.


*)  Weeghconst, Anhang, p. 67 [ed. 1586].

Kringen in het water

Waarom als twee stenen in water gegooid zijn, twee hele elkaar snijdende cirkels gezien worden.

Galenus, 'Peri haplôn dunameôs, g', 36, 40*): "zul je tegengestelde bewegingen zien in elk waterdeeltje", als namelijk twee stenen tegelijk in water gegooid zijn, zodat de door de ene steen gemaakte cirkels gaan door de cirkels die van de andere steen komen.

  Nu vergist het gezicht zich bij deze zaak°). Het is namelijk niet zo dat één en onafscheidelijk hetzelfde waterdeeltje naar tegengestelde kanten beweegt, maar deeltjes die de ene cirkel van de ene steen vormen zijn zo dicht bij deeltjes die de andere cirkel van de andere steen vormen, dat de afstand ervan door het gezicht niet kan worden waargenomen.


*)  Ed. Basel 1538, vol. 2, Lib. III, cap. 16.
[ Ven. 1565, vol. 6, De simplicium medicamentorum facultatibus Libri XI, cap. 16, fol. 20v: ]
"Wanneer dus op één tijdstip op verschillende delen van kalm en rustig water twee stenen zijn gegooid, en ze twee cirkels hebben gemaakt, die door elkaar lopen, zul je tegengestelde bewegingen zien in elk waterdeeltje.
Deze zaak heeft ook mensen die de natuur bestuderen niet weinig twijfel gegeven, of door elk van beide bewegingen andere delen worden bewogen, dan wel dezelfde; want dat de ene cirkel de andere niet doet stilstaan, en niet verhindert verder voort te gaan, dat is heel duidelijk te zien".
[ Het probleem is er alleen als je denkt dat de cirkelgolven waterdeeltjes horizontaal meenemen (zoals Beeckman lijkt te geloven), in plaats van ze op en neer te doen gaan; zie 'Golf' en 'Interferentie'.]
°)  We herinneren eraan dat Beeckman, zoals andere atomisten toen, de vergelijking verwierp zowel voor de voortplanting van licht als voor die van geluid.

[ 72 ]
Dus beweegt één deeltje naar de ene kant en een naburig deeltje naar de andere kant, omdat de stromingen die uit de stenen voortkomen gelijk zijn. Elk deeltje neemt namelijk deeltjes mee die het tegenkomt, en omdat elk van beide niet alle kan meenemen, en het water scheidbaar is, wordt deeltje van deeltje gescheiden, en het ene wordt door de ene stroming opgenomen, het andere door de andere stroming en ze lijken door de nabijheid voor onze ogen niet te onderscheiden, omdat de cirkels overal volledig zijn.
Maar te geloven is dat die cirkels niet zo dicht zijn en niet bestaan uit zo verbonden waterdeeltjes, als wanneer ze alleen zouden zijn; dan zouden ze namelijk alle deeltjes meenemen; op deze manier: als de ene stroming de andere te boven gaat, zal de eerste meer, de laatste minder naburige deeltjes meenemen, maar toch zó, dat de scheiding ervan nog aan ons gezicht ontsnapt: dit zien van heel kleine deeltjes in de dingen moet grof genoemd worden.
Op dezelfde manier vergist het gezicht zich als twee vuren in het rond draaien, zodat de cirkels van beide in elkaar lijken te lopen. Uit het ene vuur ontstaat eerst een hele cirkel door de snelle beweging, vervolgens lijkt de ander cirkel door de eerste heen te gaan; terwijl de vuren elkaar toch nooit raken, maar het ene bezet de plaats die het andere had verlaten.

Gemengde geneesmiddelen

Gemengde geneesmiddelen, hoe ze werken.

  Zo is het ook met de zaak gesteld bij geneesmiddelen die op verschillende krachten berusten. Daar ze immers zijn samengesteld uit verschillende 'homogenea' [<,>], verandert het ene 'homogeneum' het ene deeltje van het lichaam, en het andere een naburig deeltje.
Dat wil zeggen: dat wat uit het ene homogeneum komt, wordt toegevoegd aan het ene deeltje; en een lichaampje dat uit het andere afkomtstig is, wordt gebruikt voor een ander deeltje van het lichaam, zodat één en hetzelfde deeltje van het lichaam slechts één en dezelfde veranderende stof ontvangt; en gezegd wordt dat hoe meer deeltjes hetzelfde ontvangen, des te dichter het lichaamsdeel komt bij de natuur van die veranderende stof.
Nu doen alle veranderende stoffen die bij het lichaam worden toegepast hun werk: "want als ze geen van beide zouden hebben gewerkt", zegt Galenus*), "maar beide onwerkzaam zouden zijn gebleven, zou het deel de toestand hebben gehouden die het vanaf het begin had, alsof er helemaal niets was toegediend". Als deze verandering bij sommigen niet wordt gevoeld, komt dit omdat deze tegengestelde homogenea in zo kleine deeltjes met elkaar vermengd zijn, dat hun werking op geen enkele manier afzonderlijk kan worden waargenomen.
Als echter zonder moeite in het veranderde lichaam een verschil van gesteldheid wordt opgemerkt, waren de geneesmiddelen op een grove manier met elkaar gemengd, alsof een peperkorrel aan een zoutkorrel zou grenzen, zodat je zelf zou zien dat het oppervlak van de peperkorrel slechts zou worden aangeraakt door de zoutkorrel, en dat ze elk op deze manier, liggend op twee verschillende deeltjes van het lichaam, naar hun aard zichtbaar invloed zouden uitoefenen op het onderliggende lichaams­deeltje.
In de geneeskunde past het dus soms zorgvuldig, soms minder zorgvuldig te mengen met een geneesmiddel, naar gelang de zaak vereist,   [>]


*)  Ed. Basel 1538, vol. 2, dezelfde verhandeling, Lib. III, cap. 16, p. 37, r. 22-23.
[ Ven. 1565, vol. 6, De simplicium medicamentorum facultatibus Libri XI, Lib. III, cap. 16, fol. 21r.]

[ 73 ]

Tegengif

In vergiften schuilen tegengiften.

Galenus, 'Peri tès tôn haplôn pharmakôn dunameôs, bib. g', 40, 34*): "Want volstrekt zeker heeft een purgerend geneesmiddel wel enige gelijkenis met tenminste één van de vochten in ons, doch er is niet steeds een giftige kracht mee vermengd, zodat het niet steeds zal schaden als het niet purgeert, maar het zal verteerd worden, en zo'n vocht voortbrengen als het kon aantrekken".

  Dit is wat de alchemisten zeggen, dat in de gevaarlijkste vergiften tegengiften°) schuilen.


*)  Ed. Basel 1538, vol. 2, Lib. 3, cap. 24.
[ Ven. 1565, vol. 6, De simplicium medicamentorum facultatibus Libri XI, Lib. III, cap. 24, fol. 23r, C.6.]

[ °)  Lat. 'alexipharmaca' (Gr; 'alexô' - beschermen), bekend van Nicander.]

Koude

Hoe koude de poriën van delen samentrekt.

Galenus, 'Peri haplôn dunameôs, bib. d', 42, 7*): "Want niet door afknagen van wat continu is, maar door verbreken, kan het koude tegelijk lastig en bijtend zijn".

  Warmte namelijk die in lichaamsdelen is, vervliegt aanhoudend, waardoor hij voortdurend herstel nodig heeft van het hart, voedsel enz. En wanneer een lichaam dat van geen of weinig vuur is voorzien, wat we noemen koud, bij dit lichaamsdeel ligt, komt er warmte, die zoals gewoonlijk vervliegt, in dit koude lichaam, of die vervliegt geheel uit het lichaam.
Warmte nu die vanaf het hart uit naburige lichaamsdelen naar dit lichaamsdeel is gericht, wordt door het koude lichaam verhinderd het lichaamsdeel te bezetten. Als dit koude lichaam dus ontstaan is om warmte op te nemen, neemt het die eerst op en dan wordt het warm voordat de warmte het lichaamsdeel kan bereiken; maar als dit koude lichaam niet zoveel warmte kan opnemen als het lichaamsdeel opneemt, zal het lichaamsdeel nooit voldoende warm kunnen worden, omdat de warmte door dit koude lichaam beperkt wordt in toeneming: waar dus het lichaamsdeel al warm wordt, vallen ze ineen; dat wil zeggen de deeltjes van het lichaamsdeel in poriën zonder vuur, en de substantie zelf van het lichaamsdeel bezet de lege ruimtes, waarin eerst warmte was.

Warmte doet lichaamsdelen uitzetten.

De warmte had namelijk de poriën van het lichaamsdeel verwijd zoals warmte de deeltjes van gesmolten kaarsvet losser van elkaar maakt dan ze waren in niet gesmolten kaarsvet. Want je moet geloven dat de zijden van de poriën door vuur dat erin zit, gespannen worden boven hun natuurlijke toestand, evenals leer gespannen wordt of een pees, die losgelaten terugkeert naar zijn natuurlijke toestand, als de zijden van de poriën ineenvallen doordat vuur er uitgaat.
Maar wanneer dit koud gemaakte lichaamsdeel is verbonden met overige lichaamsdelen, is het nodig, als de poriën in een of ander deel kleiner worden, dat in een ander deel de poriën groter worden, omdat de grootte van het hele lichaamsdeel niet kan worden verkleind.

Hoe koude in lichaamsdelen hier grotere, daar kleinere poriën maakt.

Hierdoor komt het dat die deeltjes, waar de poriën verwijd worden, teveel gespannen worden, en dat de zijden van de poriën daar boven de natuurlijke toestand uiteengetrokken worden, wat ongeveer gebeurt in de uiteinden van het lichaamsdeel waar warme delen grenzen aan koude delen. De koudste deeltjes lijken namelijk geen uiteentrekking te voelen omdat ze ineenvallen; maar wanneer deze al ineengevallen zijn, vallen hier naartoe ook de dichtst bijzijnde deeltjes, en ze sluiten zich er zoveel mogelijk bij aan, maar ze kunnen hun poriën niet zo nauw sluiten als de koudste delen. Derde deeljes echter kunnen zich nu niet aansluiten bij de tweede, omdat ze een sterkere spanning nodig hebben; ze zouden namelijk veel meer gespannen moeten worden dan de koudste deeltjes gespannen worden, omdat de koudste hun poriën gewoon sluiten.


*)  Ed. Basel 1538, vol. 2, Lib. IV ('peri chumôn'), cap. 2.
[ Ven. 1565, vol. 6, De simplicium medicamentorum facultatibus Libri XI, Lib. IV, cap. 2, fol. 24r, C.14.]

[ 74 ]
Maar wanneer de koudste ook meer van elkaar verwijderd zijn door het ineenvallen, is het noodzakelijk dat ook deze hun poriën vol maken, en bovendien de ruimte die de koudste door het ineenvallen hebben overgelaten. Hoe verder dus een of ander deel verwijderd is van de koudste deeltjes, des te groter de neiging moet zijn om zich bij de koude aan te sluiten, niet anders dan zoals een vochtige zenuw een grotere ruimte beslaat; als de vochtige einden daarvan aan een vast lichaam verbonden zijn, en dit vocht daarna door warmte uit de poriën van de zenuw wordt getrokken, zul je zien dat de zenuw zozeer wordt gespannen, dat hij soms breekt, doordat de deeltjes van de zenuw terugkeren naar hun plaats in de lege poriën. En dit zou niet gebeuren als alle deeltjes van de zenuw evenals de uiterste met een vast lichaam zouden zijn verbonden; nu worden echter de uiterste deeltjes het meest van alle gespannen.

Homogenea

Verschillende homogenea*) in hetzelfde ding.

  Als het gebeurt dat een bepaald vocht tegelijk en op dezelfde tijd warm en koud gemaakt wordt door oorzaken van grove delen, zal hier een homogene heterogeen kunnen worden, door sommige warm gemaakte deeltjes, en door sommige koud gemaakte deeltjes. Door deeltjes, zeg ik, niet door atomen, omdat er bij deeltjes van deze deeltjes meer of minder warmte bevat moet zijn.
Zo bestaat azijn uit deeltjes, zowel koude als warme, onmerkbaar vermengd. Maar sap van een onrijpe druif is koud.

Galenus, pag. 43, 27, "perfect".°) Als in dit sap tenslotte warmte van de Zon komt, die enige delen ervan bezet, maakt deze het van twee naturen. Hierbij is evenwel te weten dat de te veranderen sappen meestal niet helemaal homogeen zijn, maar bestaan uit deeltjes waarvan het ene geschikter is voor het opnemen van warmte, het andere voor het behouden van koude.


[ *)  Dit woord komt het eerst voor, in de marge, op p. 130 van T. 1 (1617). Zie ook hierboven p. 70, 72.]
°)  Ed. Basel 1538, vol. 2, Lib. IV ('peri chumôn'), cap. 3, p. 43, r. 27 ['teleôs ho tès omphakos empsuchei chulos', sap van de onrijpe druif maakt perfect koud].
[ Ven. 1565, vol. 6, De simplicium medicamentorum facultatibus Libri XI, Lib. IV, cap. 3 (Quae vocemus Tenuium Partium & Quae Crassorum), fol. 25r, A.14.]


Vetheid

Terwijl vet geheel vuur is, hoe het dan aards genoend kan worden.

  Wanneer Galenus zegt op pag. 44*) dat vetten aards zijn, moeten we mijns inziens niet begrijpen, dat er werkelijk veel aarde in vermengd is. want, zoals hiervoor [<] dikwijls [<] gezegd is, ik denk dat kaarsvet bijna geheel vuur is, maar voorzover het geen vetten zijn ze aards en van grove delen, omdat ze door onze warmte niet in kleine deeltjes kunnen worden gescheiden.
Doch laat deze deeltjes werkelijk samengepakt vuur zijn, ze hebben op ons toch niet een invloed op de wijze van vuur, omdat ze door ons niet fijn genoeg gebroken kunnen worden. Hierdoor komt het dat vruchten scherp worden met een wrange smaak en daarna zoet. Wrang en meer aards worden ze door Galenus genoemd, en wanneer deze grovere delen fijner zijn gemaakt, wordt de vrucht zoet.


*)  Ed. Basel 1538, vol. 2, Lib. IV ('peri chumôn'), cap. 6, p. 44, r. 7-8.
[ Ven. 1565, vol. 6, De simplicium medicamentorum facultatibus Libri XI, Lib. IV, cap. 6 (Quod Duplex est Emplasticorum Natura. partim Terrena sunt exactè & sicca, partim plane Viscosa & lenta, sed mista aqua terraque ...), fol. 25v, E.6:
"Bovis ... capra ... talium animantium pinguedo ob crassitiem adeps appellatur.", adeps: het zachte vet van dieren.]

[ 75 ]

Wrange smaak

Aard van wrang sap, welke en hoe die werkt.

  Een wrang gevoel ontstaat wanneer er een grof en droog deeltje op de poriën van de tong ligt; de aard ervan is dat vocht van de tong erin doordringt. Nu zijn er veel dingen die zich niet met elkaar verenigen; zo wordt kwik niet met papier, water niet met goud gemengd. Dus niet alles wat grof is en op een porie van de tong ligt, is wrang; toch moet het grof zijn, om veel vocht op te nemen. En het neemt niet werkelijk vocht op, maar het vocht gaat er vanzelf in en wordt uit de tong daarin gedrukt, en hierdoor komt het dat er in de substantie van de tong minder vocht is, en dat geeft een gevoel van droogte.
En het is noodzakelijk, dat dit deeltje koud is, dat wil zeggen vrij van alle warmte; anders zou er geen plaats zijn voor inkomend vocht. Zo kan vocht ook zelf samentrekkend [stypticus] zijn: als het namelijk koud is, ontvangt het warmte met enige verbonden substantie van het lichaamsdeel, en zo snoert het samen door leeg te maken.

Koken

Onze warmte kan uit ongekookt voedsel niet altijd warmte halen.

  Het is zo dat sommige sappen door koken zoet worden, omdat daarin een homogeen deel is dat uit vuur bestaat. Zo is dat in melk boter, die geheel in vlam gezet kan worden; maar omdat deze boter niet door een zwakke warmte tot werkzaamheid kan worden gebracht, wordt hij zuur, en geeft hij wat van zijn eigen warmte af. Van honing echter kan een deel van het vuur door onze warmte gemakkelijk worden overwonnen en dan wordt die bitter, wanneer dit vurige deel zozeer verdund is, dat onze warmte er veel vuurdeeltjes tegelijk uit kan halen en ze, als ze omgezet zijn in werkelijk vuur, scheiden van het honinglichaam.
Doch het vurige deel van melk wordt verdund door koken, zodanig dat onze warmte zoveel vurige delen kan omzetten in vuur als past bij onze natuur, zodat er zoveel vurige delen van melk zijn, verdund tot vuur, als er aanhoudend weggaan uit ons lichaam; wegens deze gelijkheid is het gevoel ervan aangenaam. Als melk evenwel bovenmatig verdund wordt, lijkt dat wat voor een groot deel uit boter bestaat niet minder bitter te zullen zijn dan de honing, hoewel hierbij van enig belang is de adhesie van uitwendig vuur, voor het opnemen waarvan sommige homogenea geschikter zijn dan andere homgenea.

Bitter

Wat bitter is.

  'Peri haplôn dunameôs', 52, 12: "het bittere", zegt Galenus, "is aardachtig en fijn verdeeld, maar niet geheel en al fijn verdeeld, maar zoals iets met een aardachtige consistentie".*) Hij zegt daar ook: het is warm en droog, het is hoofdzakelijk van matig grote delen, en hierdoor is het reinigend [ruptikon].

  Behalve wat hij aanvoert ook om deze reden, dat het overtollig vocht absorbeert. Want hoewel ik dit slechts heb toegeschreven aan een droog lichaam wegens afwezigheid van warmte, is toch niettemin te weten dat dikwijls met een of ander lichaam waterachtige materie wordt gemengd.
Deze vegen niet af op deze wijze, maar hier is elk vocht afwezig en daarom is het droog. Dus om de reden van afwezigheid van vocht dat er moest zijn (het is er immers geweest toen het zoet was) neemt het overtollige vochten op; zoet sap nu is gemengd met middelmatig vocht; dit vocht wordt opgemaakt als er een grotere warmte bijkomt, en dan wordt het sap droog en zijn de deeltjes vol lege ruimten, omdat de zijden van gemaakte poriën niet meteen samenkomen (de vorm van droge deeltjes is namelijk zodanig, dat de poriën niet geheel gesloten kunnen worden); in deze ruimten wordt dus het overtollige vocht opgenomen, die eerder vol waren met middelmatig vocht.


*)  Ed. Basel 1538, vol. 2, Lib. IV ('peri chumôn'), cap. 19.
[ Ven. 1565, vol. 6, De simplicium medicamentorum facultatibus Libri XI, Lib. IV, cap. 19 (Quà differant Amarus, Acrisque sapor ...), fol. 30r, A.12: "... zoals kalk, as ... roet ..."]

[ 76 ]
En bij het opnemen van overtollig vocht, dat aan onze lichaamsdelen is vastgehecht, dringt het zich geheel daarin, op de manier waarop droog stof het water ingaat, ja zelfs naar naburig water toegaat, als een deel ervan hierdoor wordt aangeraakt. Als nu dit bittere lichaam van alle kanten gemengd is met vocht dat vast gehecht is aan onze ledematen, scheidt en splitst het dit eerst door deze vermenging; en dan gaat ook warmte in dit overtollige vocht en verdeelt dit, en zich tussen het vocht en het lichaamsdeel dringend, scheidt die ze van elkaar door zijn tussenkomst, en zo veegt hij het vocht van het lichaamsdeel.

Zoutachtig, wat dat is.

  Hierom zegt Galenus, 53, 15*): "In elk zout zit iets onduidelijks dat samentrekkend is".
Zout is namelijk droog, niet anders dan bittere stoffen, minder warm echter en van grotere delen; en daarom meer komend bij de natuur van het wrange en door de grootte van zijn delen zuigt het veel vocht uit een lichaamsdeel, en het is samentrekkend om reden van verwijderd vocht, als de zijden van poriën waarin vocht was ineenvallen, niet anders dan ze even hiervoor [<] ineenvielen wegens uitgetreden warmte bij aanraking van iets kouds.


*)  Ed. Basel 1538, vol. 2, Lib. IV ('peri chumôn'), cap. 20.
[ Ven. 1565, vol. 6, De simplicium medicamentorum facultatibus Libri XI, Lib. IV, cap. 20 (... Sapor Amarus ...), fol. 30v, F.7.]


Kleur

Wat kleur is en wat die in dingen kenbaar kan maken.

  Over kleuren, als er iets is dat enige zekerheid kan geven bij deze signatuur van dingen, zal het mijns inziens gaan om de fijnheid en grofheid van delen van het samengestelde, en om de verscheidenheid van poriën, daar kleur niets anders is dan weerkaatsing van licht tegen het oppervlak van een lichaam, dat hier vandaan in onze ogen komt, als het een verschillende stand (om zo te zeggen) van atomen heeft aangetroffen door verscheidenheid van poriën en van oneffenheden van het lichaam, waarover meer hiervoor [<].

Voedsel

Wat passend voedsel is.

  Passend bij onze natuur lijkt niet te zijn wat het inderdaad al is en wat daarom het zoetst blijkt voor onze tong, maar wat het zal worden na verwerking in de maag, lever, aderen en afzonderlijke delen. Die dingen dus, die al een uiterste zoetheid hebben gekregen, zijn gelijk aan ons en zouden al aan ons lichaam kunnen worden toegevoegd, als ze zich op een passende plaats zouden bevinden; maar daar onze lichaamsdelen bereikt moeten worden via de maag, lever en aderen, verwerven ze onderweg hogere kwaliteiten van onze natuur. Het is echter passend dat door ons dingen worden gegeten en verspreid, die nog niet de uiterste zoetheid hebben bereikt en die deze door behoorlijke vertering zullen ontvangen.

Onze warmte

Onze warmte is niet naakt maat met veel lichaampjes gemengd.

Galenus, 'Peri haplôn dunameôs, bib. e'. 57, 53: "de hoeveelheid verterende warmte vermeerderend, niet de kwaliteit".*)

  Onze warmte is namelijk niet naakt, maar gemengd met veel lichaampjes. Het kan dus gebeuren dat zulke warmte in een of ander lichaamsdeel gering is en die kan vermeerderd worden door een gelijk samengestelde warmte van geneesmiddelen, en als deze er ingaat is het lichaamsdeel rijker aan warmte;


*)  Ed. Basel 1538, vol. 2, Lib. V, cap. 6.
[ Ven. 1565, vol. 6, De simplicium medicamentorum facultatibus Libri XI, Lib. V, cap. 6, fol. 33r, D.5: "sommigen leggen als ze rusten kleine hondjes op hun buik ..."]

[ 77 ]
waardoor het komt dat enige geneesmiddelen, die een gelijke warmte met ons lichaam hebben, toch niet bij ons passen wegens vreemde bijgemengde lichaampjes. Anders gaat het echter met vuur of warmte zonder iets: dan varieert immers slechts gewoon de hoeveelheid en de geringheid.

Aangeboren warmte wordt nooit teveel. Waarom.

  Onze aangeboren warmte nu, kan in ons niet teveel zijn, wegens de geschikte samenstelling ervan die past bij onze natuur, en hoe meer ons lichaam ervan bevat, des te beter het ermee gesteld is; want hierin worden vuurdeeltjes nooit onmiddellijk met vuurdeeltjes verbonden, maar ertussen komen de genoemde ons vertrouwde lichaampjes. Als we dus deze warmte willen vermeerderen met kleverige geneesmiddelen, sluiten ze de poriën af, zodat ook dat wat voortdurend vervliegt, in het lichaamsdeel wordt gehouden.

Als kleinere warmte bij grotere komt, waarom het geheel kleiner dan de grootste.

  Als dus bij een gotere warmte een kleinere warmte komt, zal het geheel kleiner zijn dan de vorige. Ook al is er nu namelijk op deze plaats meer warmte dan eerst, toch heeft hij niet de kracht die hij eerst had, omdat nu de verhouding van de lichaampjes tot het vuur zelf groter is; want in de bijkomende kleinere warmte is die van de met warmte gemengde lichaampjes, tot het vuur van de warmte, groter dan die van de lichaampjes van de grotere warmte in het lichaam, tot zijn vuur.
Laat dit gezegd zijn over de warmte bevat in poriën van lichaamsdelen en over warmte die er van buiten bijkomt. De eerste namelijk, die een vierde deel is van de substantie van een lichaamsdeel, is meer blijvend en wordt niet dan na verloop van enige tijd vermeerderd en verminderd door de laatste; toch heeft deze de kracht om de eerste te veranderen, naar verhouding van die menging waarover gesproken wordt.

Waarom warmte gemengd met andere lichaampjes minder verwarmt.

  De reden nu waarom meer van deze gemengde warmte die in poriën zit, toch minder verwarmt, lijkt deze, dat die gemengde warmte die zeer veel vuur bevat, en aan de substantie van de lichaamsdelen hangt, zijn vuur dichter bij die substantie van een lichaamsdeel heeft, wegens het geringe aantal tussenkomende lichaampjes tussen de substantie van het lichaamsdeel en het vuur zelf, welke lichaampjes in warmte het vuur omgeven.
Maar als dit vuur door zeer veel lichaampjes wordt afgeschermd, raakt het niet zo naakt de substantie van het lichaamsdeel. Toegegeven moet dus worden dat veel van deze warmte, bevat in een porie, soms wel invloed heeft op meer delen van de zijden van de porie, maar dat elk deel van de zijden zwakker is dan die geringe zuiverder warmte; ja zelfs al is deze onzuiverder warmte overvloedig in de porie aanwezig, hij kan toch niet geheel worden toegevoegd aan die zijden, maar zeer veel zit in het midden van de porie, weinig werkzaam wegens de afstand.

Afvegend middel

Afvegend middel prikkelt.

  Afvegende middelen*), waarover even hiervoor [<], verkrijgen niet hun minste kracht door het prikkelen van deeltjes van een lichaamsdeel, waardoor het komt dat elk deeltje wordt aangezet tot verdrijving ervan. Maar daar aan dit deeltje ook kleverige materie hangt, stoot het deze ook tegelijk weg, toebereid door het afvegende geneesmiddel.


[ *)  Lat. 'abstergentia' ("van een Zeep-achtigen Aart"), Gr. 'ruptikon'.
Joh. de Gorter, De gezuiverde heelkonst, Leiden 1735, Blad-wyzer: "Abstergentia, afvegende middelen"; "Purgantia, buik zuiverende middelen".]

[ 78 ]

Primordia

Waarom grote primordia niet een mengsel kunnen samenstellen.

  Een vergelijking maken tussen grote en kleine dingen is op veel manieren verkeerd wegens het verschil in verhouding tussen oppervlakken en volumes. Hierdoor komt het dat gemengde lichamen niet kunnen ontstaan uit grote 'primordia' [<,>]; zo hebben kleine poriën in vergelijking tot hun inhoud een grotere invloed dan grote poriën tot hun inhoud. We moeten dus in gedachten heel kleine en onwaarneembare dingen weliswaar samenbrengen met waarneembare en grove dingen: er is immers niets van de vormen in grote, dat er niet kan zijn in kleine; maar ook moeten we tegelijk letten op alle verschillen die ontstaan uit het onderscheid in grootte.

[ Ned. ]

Zweet

Waarom urine en zweet variëren.

Galenus, 'Peri haplôn dunameôs, bib. i', pag. 136*), "Over zweet", waarvan hij zegt dat het wegens een gevarieerd dieet, de gematigdhied van dieren, de natuur en de leeftijd, eveneens de variërende toestand van de ons omgevende lucht, ook gevarieerd is; dat bij degenen die warmer zijn, zweet en urine ook warmer zijn.

Hoe zout groeit of ontstaat.

  Inderdaad moet worden erkend dat urine in de zomer warmer is dan in de winter, niet alleen daarom, omdat misschien door de zomerwarmte wat zout uit de vaste deeltjes van ons lichaam wordt getrokken, maar vooral omdat er in de zomer in het algemeen meer zout in onze aderen is dan in de winter.
Want als er alleen warmte bijkomt, en het overige gelijk blijft, wordt het zout vermeerderd en komt er overal zout waar eerst geen zout was; dit bijkomende vuur wordt namelijk gemengd met waterachtige, aardachtige en luchtachtige delen in het bloed en het doet ze stremmen in kleine zoutdeeltjes, zodat een waterdeeltje, dat eerst vloeibaar was, door deze koppeling van warmte verbonden is met lucht- en aardedeeltjes, en er een deel zout gemaakt wordt, samengegroeid uit die gemengde deeltjes.
Precies hetzelfde zout dat eerst vloeide als water, is dus vastgelegd door middel van dit vuur, niet anders dan in de hele wereld verschillende dingen te voorschijn komen uit verbinding van de elementen of kleinste deeltjes. Dit zout, afgebroken tot onwaarneembare deeltjes, zweeft in vocht. Deze onwaarneembare deeltjes nu ontstaan eerst door de genoemde menging van elementen en door de fijnheid houden ze zich schuil in de poriën van het vocht op de plaats waar ze zijn ontstaan. Als het vocht echter uitwasemt, blijven ze over en sluiten ze zich bij elkaar aan, en komt er wederzijdse ontmoeting van deze deeltjes, door tussenkomst van een ander soort vocht van buiten; dat niet een inwendig en natuurlijk deel van zout is, dit soort vocht wordt niet alleen hier, maar ook in andere samenstellingen gevonden.


*)  Ed. Basel 1538, vol. 2, Lib. X, cap. 14.
[ Ven. 1565, vol. 6, De simplicium medicamentorum facultatibus Libri XI, Lib. X, fol. 75r, A.10.]

[ 79 ]
  Toch is dit middel van buiten mijns inziens niet altijd een vocht, maar ook wel eens aarde, lucht, of vuur. Zo wordt water samengevoegd en ontstaat schuim door koppeling met lucht; smelt hars (die wij "spiegelhars" noemen) door vuur en wordt het taai door middel van vuur; door stof worden vochten verenigd.

Geneesmiddelen

Gemengde geneesmiddelen, waarom ieder het zijn doet.

Galenus, 'Peri suntheseôs tôn pharmakôn tôn kata genè, bib. a', 314, 20*): "het grootste nut van het samenstellen van geneesmiddelen is er bij ziekten die tegengestelde krachten tegelijk nodig hebben, bijvoorbeeld die van afweren en die van verspreiden°)", etc.

  En die krachten kunnen tegelijk tegengesteld werken omdat, zoals ik eerder heb gezegd [<], niet alle delen van een geneesmiddel met alle delen van een lichaamsdeel verbonden worden, maar het ene geneesmiddel raakt met zijn deeltjes die er uitkomen sommige deeltjes van het aangedane lichaamsdeel en stoot ze weg met zijn afwerende kracht; en het andere raakt andere deeltjes van het lichaamsdeel, en ontbindt die.
Twee geneesmiddelen worden dus het meest passend tegelijk toegepast, als geen van beide de krachten van het andere wegneemt, daar het niet deeltjes raakt die de andere kracht raakt, niet anders dan wanneer het ene geneesmiddel gebruikt wordt voor de hand, het andere voor de voet, behalve dat hier de te veranderen deeltjes onwaarneembaar dicht bij elkaar zijn en gemengd; maar, wat de waarneming niet vat, bewijst de rede, met het gelijke afgeleid van het waarneembare. Elk deeltje van een geneesmiddel beïnvloedt dus het deeltje van het lichaamsdeel dat het meest dichtbij is en waarvoor het makkelijker wordt gebruikt, wat het lichaam betreft.

Styptica en resolventia tegelijk verenigd, hoe ze werken.

  Bij ontstekingen dus: deeltjes van een samentrekkend [stypticus] geneesmiddel, die haarvaten tegenkomen waar bloed vermeerderd is om er weldra uit te stromen, drukken deze samen en dwingen het bloed terug, en deze deeltjes van hetzelfde geneesmiddel raken vlees, vermengd met vezels, en dit dringen ze ook ineen, daarmee zelfs de venulen samensnoerend wegens de nabijheid.
Deeltjes echter van een ontbindend [resolutivus] geneesmiddel die bloed tegenkomen, dat nu in ruimtes van het vlees zit, ontbinden dat; en die welke haarvaten tegenkomen, ontbinden daaruit ook wat: het samengepakte bloed nu — dat naar zojuist gezegd is door de styptische deeltjes wordt samengesnoerd — wordt wel meer onontbindbaar, maar toch wordt het bij stoppen van de instroom spoedig in alle rust ook ontbonden, met de ontbindende hoeveelheid dan vergroot.

  Maar waardoor haarvaten door warmte niet evenveel uitzetten als ze door koude worden samengesnoerd, ik heb nu geen tijd om het uit te zoeken; misschien omdat deze styptica alleen venulen samendrukken, en in de overige zonder meer doordringen. De resolverende echter verwarmen slechts het samengepakte bloed, terwijl ze de holte van de aderen niet binnengaan wegens het dichtere vlies.


*)  Ed. Basel 1538, vol. 2, Lib. I, cap. 3.
[ Ven. 1565, vol. 6, De Compositione medicamentorum per genera Libri VII, Lib. I, cap. 3, fol. 210v, G.2.  Ed. Bas. 1530, pdf, doorzoekbaar.]

[ °)  Gr.: 'diaphorètikôn', Lat.: digerendi. Zie over deze termen De Gids, 1841, Boek­beoordeelingen, 'Anecdota medica Graeca', p. 23 (bij Pag. 183, l. ult.): niet "die in de hedendaagsche geneeskunde diaphoretica genaamd worden, d.i. de zweetdrijvende", maar "discutientia of per halitum digerentia", verdrijvende of zich door uitwaseming verspreidende.]

[ 80 ]
Metalige geneesmiddelen afgetrokken in azijn, waarom grotere krachten.

Galenus, 'Peri tôn kata genè, bib. b', 331, 4*) zegt "als krachtige geneesmiddelen", zoals daar zijn kopergroen [verdigris], misy enz. "zacht worden gemaakt in wijnazijn, wordt het bijten verzwakt en neemt de deugdelijkheid toe".
  Want, zegt hij, omdat de metalige uit grotere delen bestaan, verbreiden ze hun krachten niet over een heel lichaamsdeel; als ze verdund zijn komen ze echter zonder moeite in de poriën. Een grof deeltje verkrijgt namelijk veel warmte in een kleine ruimte; maar als dit grove deeltje verdund is, neemt het meer ruimte in, waardoor het komt dat de warmte in dit deeltje niet zo verbonden is, en dan komen er van dit grove deeltje veel dunne deeltjes, die zich nu voegen bij verschillende deeltjes van het lichaamsdeel en afzonderlijk de poriën binnengaan.

  Ik zei dat dit grove deeltje meer ruimte inneemt. Maar daarom neemt niet het gehele geneesmiddel meer ruimte in, want tussen de grove deeltjes zijn er grote poriën, in de grove deeltjes zelf echter kleine; maar tussen de verdunde deeltjes zijn alle dunne poriën gelijk, en er zijn geen grote zoals ze eerst waren. Het vuur dus en de warmte blijft gelijk, en is niet zo bijtend voor één deeltje, daar het er niet zo hardnekkig aan vasthoudt, en een grotere kracht uitoefent door dieper door te dringen.

Metalige, waarom wassen na branden.

  Bovendien zegt Galenus op dezelfde plaats°) dat metalige geneesmiddelen "als ze gebrand zijn, na de omgang met vuur iets bijtends behouden", wat niets anders lijkt dan enige deeltjes van het uitwendige vuur waarin ze zich bevonden, die vastzitten aan een metaaldeeltje, of vuur op zichzelf dat verzameld is in poriën van metaal, waarvan Galenus terecht zegt dat het weggaat door wassen met water.


*)  Ed. Basel 1538, vol. 2, Lib. II, cap. 2 (zelfde verhandeling).
[ Ven. 1565, vol. 6, De Compositione medicamentorum per genera Libri VII, Lib. II, cap. 2, fol. 220v, G.13.]

°)  Pag. 331, regel 13.   [ Ven. 1565, vol. 6, cap. 2, fol. 220v, H.8.]

[ Ned. ]

[ 81 ]
Dezelfde krachten verenigd in een enkelvoudig middel
werken anders dan in een samengesteld middel.

  Vermeld lijkt ook te moeten worden dat het bij samenstelling van geneesmiddelen kan gebeuren dat één enkelvoudig middel twee verschillende kwaliteiten in zich bevat, bijvoorbeeld de samentrekkende en de reinigende, en met een gelijke verhouding als in twee afzonderlijke enkelvoudige.
Niettemin wordt toch een ander effect gegeven door deze twee enkelvoudige samen, dan door dat ene enkelvoudige, en dit omdat die homogenea [<] in dit ene enkelvoudige soms zo nauw met elkaar samenhangen, dat ze door onze warmte niet makkelijk gescheiden kunnen worden opdat elke kracht op zich zijn werking geeft, en ermee doorgaat voorzover het nodig is en de natuur ervan het meebrengt.




Home | Isack Beeckman | 1620 v b (top) | vervolg