- v -
- vacuüm
- met de dingen vermengd (stelling 2), IV, 44; z.o. luchtledig.
geen 'fuga vacui', I, 26, 36, 101, 200, II, 123;
genoemd, I, 102, 124, 143, 194, II, 27.
- valbeweging
- oorzaak, I, 25, 261-7, 279, II, 232, III, 24, 172, 330, IV, 154n, 184; z.o. aantrekking;
in vacuüm versneld, I, 44, 174-5, 261-3, 279, 360-2, II, 244, III, 134, 181, IV, 160;
valwet in vacuum, I, 261-4, 360-2, III, 274;
volgens Descartes, IV, 50-2, 166-7, 170-1, 173-4;
in lucht, I, 25, 85, 263-8, III, 88, IV, 171-4, 184;
bij eenzelfde materie valt het grootste lichaam het snelst, I, 25, 31, 175, 321, , III, 49, 224, 239, 274, IV, 174;
bij eenzelfde gewicht valt het grootste het langzaamst, II, 244;
bij verschillende materie valt het dichtste het snelst, I, 25, 85, 175, 196, III, 224;
in vacuüm vallen alle lichamen even snel, II, 47, 330, III, 212, 224, 274, 280;
in een medium, III, 250, 274, 279;
in lucht blijven zwaardere lichamen langer in beweging, I, 24, 31, 104, 175, 196, 213, 283, 303, II, 309, 434, III, 185, 212; z.o. vliegwiel;
binnen in de Aarde, IV, 160.
Z.o. beweging in lucht, gelijkheidspunt, weerstand, worp (verticaal).
- Veen (Balthasar van der), of van der Vinne, te Gorcum
- vreemde opinies, II, 388, III, 5, 47, 140, 146, 208, 323, 333, IV, 153, 156.
- verbeelding
- I, 17, 35, III, 200; z.o. dromen, geheugen, nachtmerrie.
- vergif
- zie gif.
- verhouding
- van oppervlak en volume, I, 25, 31, 61, 86, 117, 171, 175, 196, 213, 233, 239, 254-255, 267, 275, 363;
II, 29, 56, 58, 179, 276, 299, 310;
III, 49, 121, 139, 144, 208, 212, 274, 331 (infantes), 340 (formicae); IV, 123, 148, 161;
van omtrek en oppervlak (wond), I, 176; verkleinen en vergroten, II, 256;
grammaticale v., I, 4;
evenredigheid als middel om te construeren, I, 255;
juiste verhouding, zie architectuur, perspectief, uniformiteit.
- vering
- zie elasticiteit.
- vermogens
- van het menselijk lichaam, I, 165, II, 116, 346; hoe ze opkomen, I, 163.
- verrekijker
- zie telescoop
- vet
- kaarsvet, I, 21, 86, II, 6-7, 148;
is bijna geheel vuur, I, 21, 187, 286, II, 6-7, 30, 50, 74.
- vierkant
- constructie, I, 255.
- vis impressa
- bestreden, I, 24, II, 381; z.o. traagheid.
- viscositeit
- genoemd, I, 217, II, 331.
- Vitruvius
- I, 78, 92n, 114n, 178, 278, 320, II, 3n, 382, 383-5.
- vlam
- uitgedoofd door grotere, I, 149, II, 246; onder glas in water, I, 39, II, 195, 227-8;
flikkering, I, 238, 240, 273, II, 49-3;
kaarsvlam door half gesloten ogen zien, II, 191, 279;
tot welke afstand te zien, III, 225, 252, 321, 359.
- vlees
- van vogels eten, II, 147; hoe braden, II, 156. Z.o. spieren.
- vliegen
- I, 33, 242, III, 24, 104, 117-8, 227. Z.o. ruimtevaart, vogels.
- vliegwiel
- van een werktuig, I, 61, 196, 303, III, 19.
- vlo-glas
- zie: loep.
- vochtigheid
- en droogte door vorm van atomen, I, 216;
verdunt de lucht, II, 3, 6, 9, 17, 36, 255, 289, 290, 318;
van mensen, II, 146; groter bij stenen vloer, III, 9.
humidum primigenium, I, 133, 135, II, 134-5;
humidum nativum, I, 156.
- voedsel
- I, 136, 156-7; geeft warmte, I, 148-9; vertering, I, 163, III, 2-3, 124;
menging, II, 144-5; geschikt, II, 76; eigenschappen, II, 108.
- vogels
- waarom ze kunnen vliegen in de lucht, I, 269; hun vlees, II, 147;
waarom zo klein, II, 300;
waarom ze de bovenlucht opzoeken, II, 306, III, 61, 253, 348.
- volume
- van voorwerpen meten, II, 173, III, 40-1, z.o. gewicht;
van lucht en van water, II, 252; verband met luchtdruk, I, 142, II, 361;
in verhouding tot oppervlakte, zie verhouding.
- vorst
- rijp en dauw, I, 304-5; oorzaak, III, 148, 152.
- vuur
- verdunt de lucht, I, 39, 45;
groeit vanzelf, I, 124;
deeltjes, II, 97, 105-6, 198, III, 225, 234; van vuur, III, 146, 190, 234-5;
wordt gevoed door olie, I, 147, 187, II, 68, 97, 99, 195, 198, III, 66, 125;
is brandende olie, III, 175, 190, 234;
materie van vettigheid, I, 187, III, 125; is de lijm van de dingen, II, 30;
oorzaak van alle leven, III, 175-6; sterretjes zien, III, 189;
altijd in beweging, I, 10, 23, 39, 45, 103, 187, II, 25, 28, 340,
z.o. materie (subtiele);
uitgezonden door lichamen, zie licht;
is de beweging van bepaalde atomen, III, 138;
vonk vergeleken met gloeiend ijzer, I, 287; waarom zo helder, I, 275.
vuur boven de lucht, III, 25.
Z.o. vlam, warmte, Zon.
- vuurwerk
- kometen als vuurpijlen, III, 101; pyrobolen, III, 160;
ronddraaiend, III, 165; z.o. Romanus (Pyrotechnia).
- w -
- warmte
- is materieel, I, 132-4, 154, 216, 276, II, 4, 77, 83, 105-6, 119-0, 144, 149, III, 111;
beweging van deeltjes, I, 132, 216; van subtiele materie, III, 29, 239;
vergeleken met koude, I, 98-9, 134, 154-5, 216, 276, II, 73, III, 29;
trekt aan, I, 102, 123, 133, 137, 142, 145, 149, II, 95, 346, III, 284;
toegevoegd aan warmte, I, 149, 152, II, 77;
warmtegraden, I, 150, 154, 276;
soortelijke warmte, I, 127, II, 77, 116, 147, 149, III, 111;
menselijk lichaam, I, 134, 148-9, II, 75-7; doet ledematen uitzetten, II, 73;
groter bij de evenaar, II, 23; van golven in zee, I, 289; brengt regen, II, 128.
van kaarsen, IV, 159; in kamers, III, 121.
Z.o. koude.
- water
- in grotten, I, 8; zoet water in de duinen, I, 311, II, 36, III, 52;
soms overvloedig in de bodem, I, 329; beter dan zout water, I, 308;
zout water dringt in de aarde, I, 338, II, 331; zeewater, I, 76;
rivierwater (hoogte), III, 310; zout water zoet maken, I, 275, 289, III, 52;
samendrukbaarheid, I, 42, 47, 175, 189;
is dichter onderin het vat, I, 47, 189, II, 7, 157;
zinken, I, 265, II, 71, 244, 434, IV, 161;
weerstand van water, III, 88;
in buizen stromend, I, 175-9, 189, 271; kringen in trillend glas, zie wrijven;
uitstromingswet, I, 48, 58, 61, 66; evenwicht, I, 68, 135;
drijft soms op wijn, I, 158;
water over een berg heen leiden, I, 182;
cohesie en adhesie, I, 42, 72, 81, 139, 291; hoe samengesteld, I, 129, III, 127;
bevat poriën, I, 158; water met lucht, II, 30;
stijgt in omgekeerd glas met brandende kaars, II, 195, 227-8; z.o. kaars;
geen geluidsmedium, III, 52;
verschilt van ijs in vuurgehalte, I, 60, 134, 155, II, 105;
zeewater warmer door beweging, I, 289;
water vergeleken met lucht, I, 81, II, 7; met wijngeest, I, 159, II, 195, 252;
z.o. dichtheid;
ijs neemt meer plaats in dan water, I, 21, 60, 155, 215, 363;
kunstmatig bevriezen, III, 190, 196-7;
zuiver water vraagt meer kou om te bevriezen, II, 116; ijs in de zomer, I, 235;
koken en verdampen, II, 94, 145, 158, III, 139, 297, 331-2, 336;
kookt aan de randen, II, 145; waarom de bodem nog koud is, I, 345;
of water verdund wordt, III, 38;
verandert niet in lucht, II, 276, III, 297, 331, 336, IV, 185/6; z.o. lucht;
werktuigen om water omhoog te halen, II, 389-2. Z.o. druppels.
- waterleiding
- aanleg, I, 327, II, 173, 179;
lange waterleiding doet minder sterk stromen, I, 189, II, 122;
bespreking, I, 37, 41-3, 46, 61-7, 77-8 (buis over brug), 78-81 (lucht in buizen, Vitruvius), 189, 325 (lucht in schuine buizen), 327, II, 6 (Frontinus), 44-5, 46-8, 54, 122, 324, 385 (Vitruvius), III, 304. Z.o. buizen.
- waterzucht
- I, 194, III, 251; tympanites ('droge waterzucht') 296-7, 312-5;
ascites (buikwaterzucht), 321.
- weer
- voorspellen, I, 87, II, 284, III, 265;
winter van 1615 - 1616, I, 87, van 1620 - 1621, II, 155; z.o. meteorologie;
nevelig, I, 276; z.o. mist; werking van vocht, II, 17;
invloed van de Zon, III, 210.
- weerglas
- zie thermoscoop
- weerstand
- van lucht bij beweging, I, 24, 25, 31, 196, 254, 263-5, II, 244, 434-5, III, 43, 88;
afhankelijk van verhouding oppervlak/volume van bewegend voorwerp, I, 31, 171, 175, 233, 239, 263-5, II, 244, 300, III, 43, 89;
neemt toe met de snelheid, I, 263-4, II, 244, 434-5, IV, 124, 171;
van vloeistoffen, III, 88-9;
molenwieken afremmen, II, 434-5; w. van hout tegen breuk, II, 19-0, 299-0.
Z.o. gelijkheidspunt, slinger, val in lucht, verhouding, werktuigen, wrijving.
- wereldziel (anima mundi)
- II, 246 (Basson stelt die i.p.v. vacuüm), III, 25-6, 68-9; z.o. materie (subtiele).
- werken (goede)
- uit vrije wil, I, 336, 339.
- werktuigen
- of ze verbeterd kunnen worden, III, 15, 91-4, 306;
inspectie, II, 264, 286-8, 299-0, 351-5, 358, 389-2, III, 3, 14-6, 20-2, 169-0, 271.
Z.o. Almachig, arbeid, molen, pompen, toestel, schroef, vliegwiel, weerstand, wrijving.
- wervels
- zie draaikolken.
- wetenschappen
- studie bevorderen, I, 1; waarom niet onderverdeeld, I, 1.
- wieg
- laten schommelen, II, 323.
- wiel
- van Aristoteles, I, 207, II, 380;
bij snelle draaiing lijkt een punt een cirkel, I, 100, II, 243;
wagenwielen, I, 59; tandwielen, I, 73; rollen volgens lijnstukjes, I, 207;
om water omhoog te brengen, II, 389-2. Z.o. vliegwiel.
- wig
- uitleg, II, 379.
- wijn
- open wijnvat rollen, I, 117; goed voor bejaarden, I, 156; en anderen, II, 146;
predikanten en wijn, I, 223; bellen in wijn, II, 143-4; reulen van wijn, II, 8, III, 326.
- wijngeest (alcohol)
- I, 17, 139, II, 83, 143, 252.
- winden
- hun oorsprong, I, 15, 274, II, 129, 141, 219, 229, 324, 383, III, 31, 87, 171;
hoe ze ontstaan boven de oceaan, II, 129, 233, III, 152;
hun materie is lucht, I, 98, 129, 192, 238, 274, II, 225-6. z.o. lucht;
hun beweging, II, 165, III, 323;
bij de evenaar (passaten) en bij de polen, II, 219, III, 253, 285, 320-1, 340, 346;
oosten- en westenwinden, II, 219-0;
oostenwinden kouder, I, 97, II, 140, 220, III, 148, 152;
vorst, III, 148, 152, 280-1;
westenwinden, oorsprong, II, 229;
windsnelheden, II, 225, III, 130;
sterker rond hoge gebouwen, II, 225-6;
hun natuur, III, 148; lentewinden, III, 340;
winden worden rook en damp, I, 193; brengen regen, II, 128;
soms uit een enkele richting, I, 346, II, 219;
of ze geweerd kunnen worden uit steden, II, 384; voorspelling, III, 171, 362;
windbreking, I, 32;
kracht afhankelijk van hun materie, I, 313.
- winden die ontstaan in ons lichaam
- I, 126, 158, 192, II, 133.
- wiskunde
- Mathematico-Physica, I, 244, IV, 122-6, 196n, 200, 207;
genoemd, I, 132; onderwijs, II, 249, III, 61.
- Witelo
- Perpectiva, II, 191n, 405.
- witten
- muren, witkalk met wat zwartsel, II, 158.
- wolken
- hoogte, I, 16, 18, III, 280; niet altijd in de bovenlucht, I, 321; stijgend, I, 98;
soms vrij laag, I, 315; hoge en lage, II, 3, 157, 289, 290, III, 13, 140;
talrijker bij de horizon, II, 288-9;
pakken zich soms plotseling samen, II, 141.
- wonden
- ronde moeilijk te genezen, I, 176, 182, 188, II, 87-8, 126.;
hout valt op hoofd van B., III, 191-2, 194-5, 200-2.
- wonder
- schijnbaar, II, 242; miraculeus, I, 341; verklaren, II, 375. Z.o. bijgeloof.
- worp
- I, 24, 44, II, 309, 381, III, 185, 211-2, IV, 160; z.o. ballistiek, projectiel;
verticale worp, I, 267, 279, 283.
- wrijven
- menselijk lichaam, I, 155;
wijnglas, I, 210, II, 319, III, 210, 247, IV, 159.
- wrijving
- I, 167, 254, 256, II, 435, III, 15, 22, 91-4, 272, 287, 358-9.
Z.o. arbeid, weerstand, werktuigen.
- Wtenhove
- Hondert Psalmen Davids, II, 11n, 248n, III, 86.
- x -
- xylophaag
- gevonden insect, III, 64.
- y -
- Ysselmeerken
- droogmaking (bij Hollandse IJssel), III, 89.
- z -
- zand
- ribbels op het strand, II, 37.
- Zarlino (Gios.)
- Le istitutione harmoniche, I, 323, III, 67, IV, 157n.
- zee
- zoute zee, I, 96; golven geven warmte, I, 289; hoogte, III, 350.
Z.o. getijden, longitude.
- zeepbel
- bolvorm, II,
- zeilwagen
- idee: met een molen, II, 325.
- zenuwen
- I, 103, 121, 123, 125-6, 128, 136, II, 55-9;
hoe ze 'spiritus' geleiden, I, 157-8, II, 58, 165;
verdrijven wat doet lijden, I, 339; in de spieren (vezels), II, 57-0.
- ziel
- is deel van de materie van de mens, I, 142; hangt aan ons lichaam, II, 242.
- zien
- I, 100, III, 10, 46, 48-9, 55, 57-8, 146, 152, 199, 221;
punt op draaiende hoepel, II, 243; draaiende ring, III, 54;
waarom langs rechte lijn, III, 59; z.o. licht, kleuren, species visibiles;
materie, I, 28; oorzaak, I, 28, 100;
waar het ontstaat, I, 125, II, 377;
bijzienden, I, 112;
bejaarden, III, 63; van verre, III, 187, 225, 252, 321;
hoe het gebeurt, II, 240-1, III, 187; scherp, III, 254; in vacuüm, III, 283;
door vensters, II, 231, III, 45; bij nevelig weer, I, 276;
door wolken en mist, I, 291; meteen, III, 45; met één oog, zie oog;
door een holle lens, III, 334. Z.o. architectuur, toren.
- zilver
- vals zilverdraad brandt, III, 251.
- zingen
- componeren, I, 115, III, 31; herhaling behaagt, I, 322;
ontroeren, II, 12;
gevarieerd, I, 53; dalend zoeter dan stijgend, I, 229, 319, II, 11;
ontstaan, III, 41-2; eenstemmig vergeleken met meerstemmig, I, 120;
eenstemmig, I, 177; meerstemmig, II, 298, 308;
kan samen, anders dan praten, I, 322;
op noten, I, 12, 50, 190, 349-0, II, 11;
trocheîsch vergeleken met jambisch, III, 12;
verandering (mutatie), III, 70, 316-7; gehoord, I, 322-3; zang en muziek, I, 52;
gebrekkige zang van de schrijver, I, 181, 190, 324, II, 19;
Z.o. muziek, cadensen, consonanten, falset , noten, psalmen, ritme.
- Zon
- bepaling van de hoogte, I, 106, II, 21, III, 156, IV, 263;
beschijnt wolken, II, 316; hoe ze stralen uitzendt, III, 28;
beweging, III, 208; rotatie, III, 104, 165; vlekken, III, 121, 172, 217;
schaduw, III, 109; invloed op de atmosfeer, III, 210;
afstand tot de Aarde, IV, 220; duwt de planeten, zie planeten, Aarde;
of er een magnetische kracht is, III, 102-3; hoe de Zon gevoed wordt, III, 158-0;
hoe ze de invloed van de sterren bij ons brengt, III, 50;
doet meer dan de andere sterren, II, 323, 376;
uitwasemingen veroorzaken de precessie van lente- en herfstpunt, III, 108;
geschikt om schepselen te doen groeien, III, 160. Z.o. sterren, eclips.
- zonnewijzers
- I, 10, 14, II, 20, III, 302-4, IV, 21-3; z.o. klok.
- zout
- is vuur, I, 96, 187, 289, II, 25, 76, 78, 126, 220, 324, IV, 187;
is olie of zwavel, III, 180, z.o. olie; samenstelling, II, 180;
oorzaak van lichtgeven, III, 189; hoe het groeit of ontstaat, II, 78-9;
conserveert vlees, II, 126.
- zuiging
- zie blaas(balg), pompen.
- zwaarte
-
- is geen positief 'accidens', III, 226; oorzaak, I, 25, II, 107, 232, III, 277, 344n;
het midden is het zwaarst, I, 82;
hoe zich er aan te onttrekken, I, 242, III, 13, 24, 104, 117, 125-6, 227, 253;
z.o. aantrekking, gewiccht, val, materie (subtiele).
- zwaartepunt
- van een blok, I, 4; van schepen, II, 258.
- zwavel
- verdampt in vacuüm, III, 126 waarom warm genoemd, III, 128.
vlam, I, 123, 148; lichtgevend in zout water, II, 331; z.o. alchemie.
|