Invallen , stapels papier , ordening , boek , van wie , voor wie , postuum , editie
Isack Beeckman - manuscriptC. de Waard, Journal tenu par Isaac Beeckman de 1604 à 1634Tome I: 1604 - 1619 , Note sur le manuscrit [ Uittreksel; zie ook 'Avertissement', p. XXXV. ] |
Invallen
Deze invallen werden genoteerd:
Misschien is zo ook de titel van het manuscript 'Loci communes, Anno 1604' te verklaren. Beeckman kan als 15/16-jarige begonnen zijn met iets dat studenten wel meer deden, maar waarschijnlijk heeft hij veel van zijn eerste aantekeningen niet opgenomen: aan het eind van de eerste foliopagina zijn we al in 1608 of 1610. *) De folionummers zijn in het digitale Journaal niet zichtbaar, maar ze staan wel in de 'broncode' (r: recto, v: verso, scheiding: vertikale streep |). De Waard paste de folionummering aan. (Briefje van Du Fos, 'Purgativum', in IV.) |
Stapels papier
|
Ordening
|
Verwijzingen uit deze tijd geven aan dat er een nieuw begin was gemaakt:
Een boekIn het gebonden boek zal Beeckman met plezier gebladerd hebben. Hij bracht nog kleine correcties aan, vooral in de gedeelten van de kopiisten. Nu schreef hij ook de toelichtende aantekeningen in de marge*). Dat deze van latere datum zijn blijkt uit het woord 'microscopium' bij notities uit 1620 en 1624 (II, 298): het werd toen nog niet gebruikt. Ook is geen van de marge-aantekeningen aangetast bij het verkleinen van de bladen. En de inkt heeft dezelfde kleur als die van de tekst in het laatste deel. In het laatste deel van zijn manuscript doorbreekt Beeckman nog enkele malen de chronologische volgorde:
x*) De marge-teksten staan in het digitale Journaal in kleinere letter onder een toegevoegd kopje. |
Beeckman stopte met zijn gewone aantekeningen in november 1634 (fol. 459r). Daarna komen er nog opmerkingen over het slijpen van lenzen, tot 9 nov. 1635. Aantekeningen over zijn familie door De Waard aangetroffen in verzegelde toestand (op 234v - 238v) gaan tot 9 mei 1637, tien dagen voor zijn dood. Het is waarschijnlijk dat notitieboekjes uit de laatste drie jaren verloren zijn gegaan.Van wie
|
Voor wie
Dus: laat drie anderen beoordelen of het waardevol is. Hij ontveinsde zich niet dat zijn schrijverstalent kritisch beoordeeld kon worden (fol. 321r, III, 67):
Ondanks dit bescheiden doel zijn de ideeën vaak juist en exact geformuleerd, zij het vaak omslachtig. Slechts één keer, waarschijnlijk bij het opnieuw lezen, uitte Beeckman de hoop een werk uit te brengen, in 1628 (fol. 335v):
Een van de vrienden was Descartes, die in 1618 de aantekeningen gezien zal hebben, en waarschijnlijk weer in 1628 (we weten dat hij het manuscript in 1630 goed kende). Een tweede was Mersenne, die bij zijn bezoek aan Beeckman in 1630 hele dagen erin las, en enkele uittreksels publiceerde in 1636.*) Als derde vriend wordt in 1634 genoemd Hortensius, oud-leerling van Beeckman (fol. 450v, III, 354):
*) Brief van Descartes aan Mersenne (4 nov. 1630). Mersenne gebruikte een stukje over muziektheorie (I: 248). Postuum
Mersenne informeerde naar het manuscript, en schreef aan Rivet:
Jan van Beverwijck [<], te Dordrecht, schreef hem op 27 juni 1639 (IV, 285): het is bij zijn broer, rector te Vlissingen. Abraham Beeckman publiceerde in 1644 honderd notities, nogal willekeurig gekozen, soms gecoupeerd of in verkeerde volgorde.*) *) Isaaci Beeckmanni Mathematico-physicarum Meditationum, Quaestionum, solutionum Centuria (Utrecht, 1644). De Waard gaf een ster (*) aan de notities die daarin zijn opgenomen [75 van fol. 1 - 30 (t/m maart 1615); hier een index]. |
Maar ze werden gelezen: Colvius kopieerde een notitie over muziek (I, 49), en verwijzend naar notities over de magneet en 'subtiele materie' (zoals I, 36) schreef een Jan Smith uit Nijmegen aan Constantijn Huygens:
Een tweede serie van honderd stond op stapel, en hoewel het er niet van kwam konden anderen het manuscript inzien. In 1652 werd Abraham rector in Rotterdam, en het is waarschijnlijk daar dat hij in contact kwam met Hendrick Stevin, die in 1649 al papieren van zijn vader had gepubliceerd, en die in 1667 schreef (Wisconstich Filosofisch Bedryf, p. 3):
Na de dood van Abraham Beeckman in 1663 is het manuscript lange tijd niet te traceren. Men kan slechts veronderstellen dat de erfgenamen waren: Samuel Beeckman, zoon van broer Jacob, of zijn dochter Maria, vrouw van Daniel Radermacher, van wie een zoon Samuel trouwde met een zuster van Pieter de la Rue, die een biografie van Isaac schreef in zijn Geletterd Zeeland (1741).
|
Pas in 1878 wordt het manuscript weer vermeld, in een catalogus van een boekenveiling in Middelburg*). Een halve gulden was de prijs die nodig was om het veilig op te bergen in de Provinciale Bibliotheek (alleen omdat het aangegeven stond als het werk van een Zeeuw). Nog in 1895 schreef iemand, die de Centuria bestudeerd had, te hopen dat het teruggevonden zou worden. In 1905 deed De Waard zijn ontdekking in de genoemde bibliotheek°). Er was nog een lange weg te gaan tot publicatie. Belangrijke stappen waren:
*) Van Benthem & Jutting, 28 okt. 1878, cat. nr. 2186: "J. Beeckman, natuurk. en mathem. schriften, Mss. van 472 blad., 1604 - 36, l. b., kop. sloten." [ °) C. de Waard, De uitvinding der verrekijkers, 's-Grav. 1906, p. 5, n.2: "Het HS. berust thans op de Provinciale Bibliotheek van Zeeland.] |
EditieOver de manier waarop hij zijn taak als editeur heeft vervuld zegt hij:
*) Deze twee verantwoordingen ontbreken in dit digitale Journaal, evenals veel noten. |