Diversen , kammen en staven , watermolens , waterschuring
Tome II: 1619 - 1627, Appendice I
C. Diverse notitiesLicht en zienLuminis et visûs natura.Radius lucis, dat lang gestaen heeft, staet voort gesicht altyt gereet, maer een opgedaen gadt, in duysterheyt, daer breket licht door de duysterheyt in tempore antequam ad visum perveniat. [ Een lichtstraal die er al lang is kan meteen gezien worden, maar als je in een donkere ruimte een gat open doet breekt het licht enige tijd door de duisternis, voordat het bij het oog komt.]
[ ... niet uit het middelpunt van het oog door het gat in het druifvlies. *) Witelo, Perspectiva (Neurenberg 1535) en Alhazen, Opticae thesaurus (met Witelo, Basel 1572). Deze twee werken uit de Middeleeuwen vormden de basis voor de optica. [ Tunica uvea - druifvlies, met regenboogvlies of iris.] °) Prop. 41 van Alhazen [over de bolle spiegel: 1 beeld van 2 voorwerpen]. Vergelijk de Anhang in boek 2, Van de beghinselen der Spieghelschaeuwen van Stevins Deursichtighe [over "ghemiste beginselen", met op p. 107 (tekening rechts): 2 beelden van 1 voorwerp]. Boek 3, Van de Wanschaeuwing, ontbreekt. [ Met de 'schrabben' (afschraapsels of afdrukken) zal Stevin bedoelen de 'species visibiles' volgens de oude opvatting van het zien, zie Beeckman, T. 1, p. 28, toegevoegde noot.] |
BoekhoudingDe schulden der hofhoudinge des jaers 1612 syn 187548½ ende des jaers 1613 oock sooveel min 15080. Van de polyticke tractamenten compt samen de somme der schulden. Fol. 198v. Na een tweede bezoek aan Stevins weduwe. Nieuwe stapelStevini manuscripta selectiora 35 folijs comprehensa.Symon Stevyn's pampieren*) hebbe ick beginnen te ondersoecken ende hier te noteren t'gene ick best achte ende dienstelickxt, den 18en Sept. 1624, behalven den Huysbou, dewelcke ick eenighe maenden te vooren ondersocht hebbe [<], ende op ander pampieren uytgeteeckent, dat my goet docht [<].
*) Dit stukje is overgenomen van p. 305. Munten e. a.Een munte heeft beeedichde werckgesellen ende muntmeester. De vorst houdt eenen essayeur, die ondersoeck doet of de penninghen van alloy syn volgens de instructie, alsoock een beeedicht wardeyn van de munt, die de gemunte penninghen ontfanckt van N, weeght daeraf eenighe, ondersoeckende of haer behoorlick gewicht hebben. Daer worden eenighe penninghen in de beseghelde busse gestoken, die den generael examineert alst hem belieft. Stevyn heeft eenighe speculatie op de coerssen van Jan Heyndricksz Jarichs, also dat het blyckt dat hy de inventie voor goet houdt.*)
*) Het ging over lengtebepaling op zee. Alser syn twee stalen veren, even lanck ende even dick, maer d'een breede dobbel aen d'ander, vraghe of de breetste niet meer dan dobbel gewelt doen en sal? Ende ofse niet soseer buyghen en sal?
D. Cammen ende staven, Watermolens ende Cleytrecking[ Vergelijk PW - The Principal Works of Simon Stevin, vol. V (Amst. 1966), p. 41-63.] Hooghde des waters 7, breede 1, die vermenichvuldicht, kompt bodem 7. Die gemenichvuldicht door de helft der hooghde 3½, kompt 24½. Daeraf getrocken d'ander syde 8, blyft gewicht 16½. |
Hooghde des waters 4, breede 1, bodem 4, hooghde 2, compt 8. Daeraf ½, blyft gewicht 7½. MolensWatermolens malcander toemalende.Als twee evengroote molens twee evegroote schepraders hadden, ende even diep stonden, so soude de voorste molen, als elck alleen maelde, even so licht gaen als de achterste. Maer malcanderen toemalende, so en soude de voorste so licht niet gaen als de achterste ende soude stercker windt behoeven. Stevyn toont oock dat men watermolens maken kan, die malkanderen toemalen, ofte oock elck alleen, als het buytenwater leeghe is, ende dat met het open ende toe doen van een van de twee deuren, die hy daertoe maeckt. Fol. 198v, r37-40, marge:"Watermolens van Stevyn geoctroyeert", zie hierna [>]. Kammen en stavenTwelck bewesen wort met twee afgescheydene instrumenten ende daerna by imaginatie byeengevoecht. SteekDe molenaers noemen steke een ront twelck gedeelt in sooveel even deelen als de schyfloop staven moet hebben, dat de wyde tusschen die deelen even sy aen de wyde tusschen de cammen op haer middelt, welck ronts omtreck tgene is daer t'middel der staven op sal moeten passen *). abcd is den omtreck eens rats deur tmiddel der kammen, welke kammen wyde is ab ende syn sulck 21. Men begeert te vinden de steeck eens schyfloops met acht staven, dat is: wy moeten een ront vinden diens omtreck in achten gedeelt synde, dat de wyde van t'een punt tot het ander even sy aen de wyde ab. T'ront ikl is t'begeerde ende ei syn half middellyn ende de wyde ik. Syn steeck synde even aen ab doordien dat t'ront fgh, wat grooter genomen synde, door fg in achten gedeelt is. Ende men heeft met de passer de wyde van ab gesocht tusschen ef ende eg. *) In WFB (Wisconstich Filosofisch Bedryf, 1667), VI, p. 5 noemt Hendrik Stevin Beeckmans aantekeningen. Hij neemt niet alles over, en voegt hier een alinea toe [te vinden in Principal Works V, p. 48; daar ook het volgende, t/m p. 412: "T'ghegeven ... Tbesluyt"]. |
Kamrad en schijfloopEerst moet men weten te doen in assen op malcanderen rechthoeckich ende dan op malcanderen cromhoeckich. In de Hollanse watermolens is de wateras ende spille op malcanderen rechthoeckich, de wieckas ende spille op malcanderen scheefhoeckich, in welcke form de cammen vant onderste wiel geraken int aenkommen: eerst met haer bovenste kant teghen de staven, daernae int afgaen met haer onderste kandt, waeruyt haest diep gekerfde inslytinghen volghen.
Inslijting |
[ Origineel: de vertikale lijn YZ loopt door tot middelpunt α van de grote cirkel.]
T'ghegeven. Laet ABCDEF een schyfloop beteeckenen ende GH t'camradt met twee cammen daerin I, K. Ende LM sy een lyn uyt het middel des schyfloops rechthoeckich op GH, ende de genaeckselen der cammen ende staven in de punten N, O (gevonden deurt bovenschreven voorstel) syn de punten der genaeckselen int ankommen ende afscheyden. T'begeerde. Hiermede moeten wy t'inhoudt des voorstels vinden. T'werck. Men sal nemen de halfmiddellyn des ronts deur d'uyterste der cammen, daermede beschryvende opt punt als M, deur een der punten N, O, dat verst van de lyn LM is, als deur N, trondt PQ, sniende LM in R; daerna treckende NS rechthoeckich op LM ende RS blyft my tbegeerde. Want soveel sal de sleet in de staef langher syn dan de breede des cams. T'bereytsel. Laet getrocken worden boven R de lyn TV, rechthoeckich op LM, beteeckenende een schyf des schyfloops. T'bewys. Aengesien den omtreck GH deur d'uyterste syden der cammen streckt, so sal t'uyterste des cams an N wesende, verder van de schyf TV syn dan als de cam aen R compt; ende soveel N verder is van de lyn TV dan R, twelck verschil SR is, soveel moet het punt N voorder van TV syn dant punt R is. Daerom oock is de leeghste syde des cams ter plaets N soveel verder van de schyf TV dan ter plaets R, als SR; ende vervolgens so is de sleet soveel langher in de staef dan de breede des cams an SR, twelck wy bewysen moesten. Merck noch om de saeck groottelicker te roeren, dat de langhde SR deursichtelick aengesien wort, welcke eygentlick soveel langher is als de scheefheyt der cammen veroor | saeckt. T'besluyt. Wy hebben dan gevonden hoeveel de sleet des cams in de staef langher sal syn dan de breede des cams, na de begeerte.
In 1624 was Frederik Stevin te Rotterdam in de kost bij Isack en Jacob Beeckman (de laatste was toen rector), zie T. 2, p. 292.]
*) Kennelijk een hoofdstuktitel. Hendrik Stevin noemt het werk van zijn vader over pompen (WFB X [XII], p. 3) en geeft een interessant hoofdstuk (WFB, XII, p. 21-23). WatermolensWatermolens consideratien.Fol. 201r, zie Avertissement, p. XI: "Cortbegryp. Eerst de gestalt des molens int gemeyn. Daerna vant gaende werck: camrayen ende schyfloopen. Ten derden van de persingh des waters. Ten vierden van de windt, vant roersel des waters, ubi nulla proportio (alwaer geen evenredenheyt is)". WFB X, p. 34. Veel lepels achterdeel, omdat int ankommen de meeste swaerheyt is. Seer langhe lepels, den as hoogher ligghende, maer evediep gaende, en is in de grootheyt des scheprats gheen voordeel, maer achterdeel in de ejnden der opleyders, die te hooghe moeten kommen. |
Het nauwsluyten der lepels in de krimp doet groot voordeel, twater niet so wederkeerende. Deze zin staat in het manuscript op fol. 206r, r.34. Fol. 201r, r 24-28. WFB X, p. 34, r.9-13: "De gedaente des wints ende wiecken". Swaerheyt der parsingh des waters teghen de lepels te vinden. Fol. 201r, r31-32. WFB X, p. 34, r.5-7: "Vande gestalt des Molens". Twee molens, elck dry voeten op te malen, malkanderen toe, is bequamer dan twee molens, elck 6 voeten op te malen. OctrooiWatermolens van Stevyn geoctroyeert.Stevyn heeft octroy van nieuwe watermolens te malen ende oock eenighe getuygenissen, die bekennen dat die hy gemaeckt heeft, wel drymael sooveel schueringhe ende loop gemaeckt hebben dan te vooren. Daervan is oock een gedruckte getuygenisse van Cralinghen van de schout Adriaen de Wit Cornelisz*).
*) Octrooien in WFB, X, p. 3-10 (Adr. de Wit: p. 9-10). [ Vergelijk Stevins brief aan de Delftse overheid (1590); in WFB, X, p. 30.] BestekWatermeulens besteck.
|
Besteck van een viercante watermolen in Duvelandt*) Den Toren | |
Dese molen sal onder windt syn buytenwercks | 24 1/2 voeten |
De hooghte van den toren tusschen borsten | 24 voeten |
De voetplaten | 16 ende 18 duymen |
De vier hoeckstylen | onder 19 ende boven 14 duym |
De acht ondermander stylen | 14 en 12 duym |
De vier ondermander balcken | 14 en 13 duym |
De vier bovenmander balcken | 12 en 10 duym |
De vier middelmander stylen | 12 en 10 duym |
De vier bovenmander stylen | 10 duym viercant |
De acht onderste corbeels | 15 en 13 duym |
De hontsooren | 10 en 8 duym |
Het tafelment op de hoeckstylen | 16 en 13 duym |
De setel daerop | 15 en 12 duym |
De vier cokerbalcken | 14 en 12 duym |
De vier kokersticken | 19 en 7 duym |
[ *) PW 5, p. 329-332: een vierkante wipwatermolen (Wikipedia geeft hier uitleg van molentermen). Figuren : Molen voor Kralingen, 1589, in PW 5, Plate I, Ia (na p. 411; erna Plate Ib, Ic). Klik: rechts met nummers bij PW 5, p. 408. Meer molentermen: tekening, Wikipedia.] |
De vier volsticken | na den eysch | |
De setel boven om de coker | 17 en 14 duym | |
De vier clampen daeronder | na den eysch | |
De acht middelste corbeels | 13 en 11 duym | |
De toren sal gedeckt worden met goede nootsche delen over malkanderen gespykert, soot behoort.
| ||
Het huys | ||
Het huys sal lanck syn 17 voeten buytenwerckx. | ||
De vier houckstylen tusschen borsten hoogh | 10 voet ende 10 duym viercant | |
De voughhouten | 15 en 13 duym | |
De calvers | 15 en 13 duym | |
De voorsomer | 13 en 12 duym | |
De dry ander somers | 12 duym viercant | |
Hierop een eycken solder van | 7 uyt de voet | |
De twee waterlysten | 10 en 8 duym | |
De twee steenlysten | 18 en 10 duym | |
De twee dacklijsten | 13 en 11 duym | |
De vier cruyssen | 9 en 6 duym | |
De steenbalcken onder de steenlysten | 15 en 13 duym | |
De calvers | na den eysch | |
Dit huys sal wel syn buytenwerckx ende sal gedeelt syn met goet wagenschot van een duym dick met saghen | 11 voet | |
De tempelbalck*) | 13 en 11 duym | |
De middelbalck | 11 en 10 duym | |
De naelde int sturmeynde daerboven aengewrocht een blockeel, met een cloot, daer de wintpeul op rust. | 8 en 9 duym | |
De wintpeul | 20 en 16 duym | |
De cruyssen int stormeynde | na den eysch | |
De yserbalck | 12 en 10 duym | |
De peubalck | 14 en 15 duym | |
De balck over de deur | 12 en 10 duym | |
De wolfbalck | 9 en 8 duym | |
De stylen van de deure | 8 en 6 duym | |
Al de curbels boven in 't huys | na den eysch | |
De capspanten, regels, keuvelsbalck, keerstyl, casyn met het vorshout, met de knick ende manderstylkens al tsamen | na den eysch | |
[ *) Of: stempelbalck (PW 5, p. 394). Een 'tempel' was een balk bij een sluis.] |
De vier naeldens tusschen de waterlysten ende dacklysten | 10 ende 8 duym | ||
De trapbooms 9 ende 8 duym boven ende onder | 7 en 6 duym | ||
De trappen | na den eysch | ||
De durpel om de trappen | 9 en 4 duym | ||
De hanghereels | van dobbelde barcoenen | ||
De jachtschooren | 7 duym viercant | ||
De loopstaken, speetken ende windas | na den eysch | ||
De steert onder de molen 14 duym viercant, afloopende na den eysch. |
Ten eersten sal men legghen onder de berristes, sleyckhouten, lanck 8 voet, breet 5 duym, dick 4 duym. Op dese slyckhouten sal geleydt syn een bodem van boken plancken van 7 uyt de voet. Hierop sullen gewrocht worden twee berrichouten 9 ende 8 duym, waerin gewrocht sullen worden elf swalpen van 9 ende 8 duym. Ende over dese swalpen een bodem van goede eycken plancken van seven uyt de voet om den opleyder daerop syn gront te geven. Op dese berrichouten sullen staen over elcke syde elf stylen, welck vier buytestylen dick sullen syn 15 duym viercant, de binnenste 8 ende 7 duym. Hierop twee slooven, breet 20 duym, dick 11 duym. De syden vant waterloop sullen van binnen becleydt worden met eycken plancken van 7 uyt de voet, ende van buyten met eycken plancken van 8 uyt de voet. Noch sullen daer syn vier palingplancken, om elck buytenstyl een, breet 20 duym, dick 2 duym. De back van goede eycken plancken, dick 3 duym, dicht op malkander gestreken, gemost, geteert ende getingelt in elck naet, met een bastende langhde ende diepte voort camrat ende dat men daer bequaemlick in mach kommen | om schoon te maken. De brugghevleugels 10 ende 8 duym, vier voeten langher dan de steert van de molen, met palen, daer in de middel op twee voet dick 5 ende 4 duym. Dese geschoyt met eycken plancken van 9 uyt de voet, dicht op malcander. De brugghe van eycke plancken van 7 uyt de voet.
|
Tgaende werck |
| |||
De molenas | 30 duym | |||
De royen | 14 ende 13 duym | |||
De spille | 16 duym | |||
De wateras | 22 duymen |
Het camrat sal syn diameter hebben van 12 voet met dobbel eycke cammen, elck breet 8 duym, tsamen | 16 duym |
De ployen 6 duym dick, breet 30 duym; de corbeels | na den eysch |
De cruysermen | 12 en 8 duym |
De velgen | na den eysch |
Het schyfloop beneden met 8 staven van doorne; de schyven dick 6 duym | |
Het vangrat sonder cammen mette vang daertoe | na het behooren |
Het schyfloop boven 12 staven van doorne; de schyven dick 6 duym. De diameter vant scheprat 21 voeten. Het spruyten vant scheprat an den as 9 ende 7 duym, voor 7 ende 4 duym. De gordinghen daerin van 7 ende 5 duym ende becleet met wageschot op een duym dick met de saghe. | |
Het croonrat boven aen de spille | na het behooren |
Ende dit alles van goedt Wesels houdt, sonder onredelick spint, faillecant root olm, vier, ofte onredelick quasten. |
Stevyn ende Mr Joos*) hebben gelooft datse 24 d. hoogher sal connen malen als de teghenwoordige doet ende datse soveel op een uyre ende een nachtmael sal doen als dander op twee uyren ende twee nachtmalen. Ende sullen de aennemers voor dese molen ontfangen 750 guld. metter kermisse ao 90 naest kommende; ander 750 gul. mettet opgaen van den werck (Nota: van dese 750 gul. moet meester Joos ons betalen de 500 guld. vant octroy, welverstaende dat hy daeraf syn sestendeel behouden sal); ende half Maerte ao 92 noch 1150 gul., ende half Maerte de restende 1150 gul. De aennemers sullen de voorsz. molen onderhouden van staven ende cammen voor den tyt van dry aenstaende jaren. Sy sullen den 14en November moeten verklaren of sy se begeeren te setten of niet; setten sy se niet, sullen ons vacatum betalen. *) Joost Govertsz van der Spelt, timmerman te Gouda, die verschillende molens bouwde volgens de nieuwe methode van Stevin.
|
Propositio absque demonstratione demonstrata. Wesende een lyn (AB 9)*) ghedeelt in tween (an C) ende op elck deel getrocken een lyn rechthoeckich, also dat de lyn (CD 32/7) opt slyncker deel (CA 2) sulcken reden hebbe tot de lyn (BE 2) opt rechter deel (CB 7) [...]°) tot den helft (3½) vant rechterdeel (CB 7), den rechthoeck (AD 64/7) begrepen onder het slynckerdeel (CA 2) ende haer lyn (CD 32/7) daerop rechthoeckich, met den rechthoeck (CE 14), begrepen onder trechterdeel (CB 7) ende haer lyn (BE 2) daerop rechthoeckich, syn tsamen (23 1/7) even an den rechthoeck (AF 23 1/7) begrepen onder de heele lyn (AB 9), bestaenden uyt het slynckerdeel (CA 2) mettet rechterdeel (CB 7), ende een lyn (BF 18/7), in sulcken reden tot deselve (AB 9), gelyck de lyn (BE 2), getrocken opt rechterdeel (CB 7), tottet rechterdeel (CB 7).
*) Wat hier tussen haakjes staat stond in het manuscript tussen de regels. °) Er schijnt iets te ontbreken: de verhouding is 16/7, dat is 8 : 3½. Op de stippeltjes bv: "als de helft (1) van het linkerdeel (AC 2) met het rechterdeel (CB 7) samen (8)". E. WaterschueringhRivierDeze titel in 'Avertissement', p. XIV. Zie WFB XI, p. 38 [PW 5, p. 201-307, met platen; ook hier]. Want daert beyde een is, ist even hooghe, ende als yet langher daelt ende niet leegher en kompt dan dat corter daelt, so moet het tragher gaen. Doch tkan gebeuren dat het kortste trager loopt, te weten als haren inganck seer eng waer ende daerachter breet, of int midden veel dieper dan aen de ejnden. Daerom moet men nieuwe vaerden aen rivieren korter graven dan den wech, die het water in de rivieren loopen moet eert an de leeghe mont van die nieuwe vaert geraeckt. Als ick segghe: het cortste heeft sleeste stroom, verstae ick caeteris paribus. Alser een kleyn rivierken neffens een groote gegraven wort, onder ende boven daerin kommende, so sal dat kleyn rivierken altyt neerwaerts loopen, indien de groote riviere altyt neerwaerts loopt. Maer soder daerin de groote ebbe ende vloet gaet, so gebeuret wel dat aen beyde de monden der kleyne het water seffens in of uytloopt, te weten als de kleyne droogh loopt, ende geschiet voornementlick in kreken die langhst syn ende daer veel plat landt by is, op de langhde van 400 stappen. |
De kreken, daer de vloet op eenselfde tyt sowel aen C als aen E incompt, en hebben gemeenlick gheen deurgaende schueringh. Want aen D, daer de stroomen malcanderen ontmoeten (hier te lande genoempt wantyen*)), en valt gheen schueringh, ten ware datter aen D eenen inham ware, daert water introck tot aen F; maer daerin sal altyt aenwas geschien.
[ *) Vergelijk WFB XI, p. 40. "Te verclaren de gemeene regel van schuyring deur wantyen". 'Avertissement', p. XIV: Fol. 207r. r6 - 207v, r7.] Alsmen kreecken maeckt uyt revieren, so moet mense maken van schoorkant tot schoorkant, ende niet aen de strandtsyde, want het sandt, daer synde, beledt als dorpel het water met overvloet in de kreken te schuyren. Men sal oock de monden van de kreke legghen na de scheute der groote riviere, als het water van A kommende, kompt beter in C dan oft van A in E kommen moest, ende uyt E gaet het gemackelick, omdat het revierwater ooc na B loopt.
Het water verliest in water syn schuerende kracht. DanzigKisten voor Danzick doen goet.Noch te segghen van de kisten te Danzick [<]. Waren ser niet, daer souden ejlanden wassen. Sy syn oirsaeck van goe diepte. Daer vergaert een eylant op den santrinck; tsal mettertyt buyten water steken.
[ Afbeelding van zo'n kist in WFB XI, p. 83.] Hoofden veroorsaken eenen rinck; anders groote rivieren, loopende deur verscheyden killen, maken elck wel syn manier van rinck, die in malcander commen, maer en syn so merckelick niet als wanneer aldaer een kille loopt. Gegevens verzamelen
*) Fol. 208v r11-17. De Waard geeft dit op p. 306. Hendrik Stevin, WFB XI, p. 51: "Te gedencken dat hier moet beschreven worden ettelic voorbeelden van de redens der gaten en ander omstandigen, die ick van verscheyden plaetsen noch besichtigen moet".
|