Home | Beeckman | < Journaal > | Woordenlijst

A'dam , waarnemingen , conclusies , strepen , bekken , Middelburg , hyperbool ,
strepen , ambacht , stok


Isack Beeckman - 1634 c,  Slijpen

C. de Waard, Journal tenu par Isaac Beeckman de 1604 à 1634

Tome III: 1627 - 1634 (1635)

Zie ook: 'Notes sur le rodage ...',  'Over het slijpen'



[ 389 ]   [12] aug. - [11] okt. 1634

Amsterdam - 3

  12en Augustus heb ick voor de derde reyse t' Amsterdam*) tot den Engelsman [<,>] leeren slypen ende sleept eenen halven achtermiddach lanck ende de knecht was altyt by my, ende liet my somtyts alleen. Ende al dat ick sleep, was sonder schrabben.

  Dede aldus: Dede seffens soveel sandt op het becken dat het glas daermede geformeert konde worden, doch somtyts wasser wel wat te veel, somtyts dede ick noch eens wat op. Int eerste sleep ick alleenlick in de midden, ende alst sant redelick fyn geworden was, dan oock aen de kanten. Anders, seght hy, blyft het sant al te grof aen de kanten hanghen. Alst sant dan noch fynder is, so vaeght hy het becken ronsom aen de kanten met syn vyngher af [<,>], syn vyngher wat nederwaerts buyten het becken buygende, ende slypt dan een weynich aen de kanten, die afgevaeght syn, dry of vier mael, ronsom gaende, sonder veel in de midden te kommen. Dan blyft het grove, seght hy, aen het glas hanghen, dat noch ontrent de kanten gebleven soude moghen syn.

Nota dat hy met eene drooghe vyngher het becken afvaeght: anders, seght hy, neempt de natticheyt van de vyngher van de kanten al wat sant mede, ende dat drupt of kleeft op het becken, al vaghende. Wascht dan het glas met den dop ende de handen wel schoon af, ende slypt so nat alst is, ende slyngert het nat opt becken af.


*)  Beeckman bezocht die avond Descartes, en leende hem de Dialogo [<] van Galileï, tot 14 augustus [>].



Vervolg manuscript: p. 352 - 360. Dan het volgende (fol. 452v - 456r), met "Verte 4".



Waarnemingen

Slypen.

Nota. Hy en drooght syn handen noyt af, noch oock het glas.

  Alst nu noch al fynder is (het glas int slypen door de natticheyt van het becken stoot al dickwils, ende seght dat dit geen quaet en doet), so vaeght hy het becken wederom met syn vyngher (als vooren ende de muys van deselfde handt) ronsom aen de kanten af, houdende ondertusschen het glas in syn slynckerhandt, omdat hy met die schoone handt ronsom de kanten van het afgevaeghde becken slypen mochte, sonder datter eenich sandt van de handt op het becken geraken konde. Ende wast dan wederom het glas, dop ende handen schoon af.

  Ende als ghy dan wederom begint te slypen, so begint altyt van de kanten eerst, want hy seyde: "Sedt altyt op de kanten eerst aen, dewyle dat het daer grootst blyft ende meughelick daer wat grof int vaghen gerocht is". Ende al hoort ment somtyts onder het glas kraken, dat en is geen noot, seght hy, ten is maer bryselynskens van het glas of van de peck, die met polysten wel uytgaen.


[ 390 ]
Alst nu noch al fynder is, so vaeght hy het ronsom met een styf leer af [<,>], 2 of 3 vynghers breet synde, ende steeckt het leer met een eynde in syn mont of lecht het op een schoon plaetse. Het becken is int slypen altyt so nat dat men de klaerheyt van het becken nu ende dan siet.

  Als men nu noch wat geslepen heeft, so vaeght men met hetselfde leder het becken allom wel schoon ende styf af; ende ist te drooghe, so dropt men met een vyngher op het becken wat nats, maer moet nu niet seer nat syn. Daerna vaeght men het becken met hetselfde leder noch eens so schoon ende suyver af; ende ist te drooghe, dropter sooveel waters op dat ghy het becken int slypen bequamelick opdrooghen kont, ende int opdrooghen kyckt somtyts oft glas noch nat is, ende blyft allom al slypen totdat het glas onder drooghe is. Dan salt so blyncken dat het maer weynich polysten van doen en heeft. Maer so ghy te langhe slypt, so kryght het glas ysermoudts door de drooghte, want men slypt altyt styf douwende, vant begin tot den eynde toe.


  Hy slypt altyt ront alderweghen ende kruyswys, doch al ront. Hy neemt wat schuersant, doch het schynt dat het hem daer niet op aen en kompt. Int begin vant slypen heft hy het glas somtyts op ende set het op de santhoopkens om die te breken; doch andersins, seght hy, raeckt het al genoech onder het glas, al slypende. Als hy te veel sant genomen heeft, so slynghert hy een deel al slypende af. Het becken is so gestelt in vochticheyt dat men tot het afvaghen toe met het leer de stoffe int slypen nu ende dan by broxkens af siet vlieghen op de kleeren ende ronsom. Hy vaeght het becken opt laetste met een leer af, omdat de stoffe dan smeerich is ende de hant is te sacht om schoon af te vaghen; Want opt laetste moet men de stoffe opt becken verminderen; so wortse fynder.

Nota. Beyde reysen, als men het becken met het leer heel afvaeght, en mach men het glas niet wasschen, want het wort daerdoor al te nat.

  Hoe rasscher men slypt ende hoe styver men dout, seght hy, hoe beter dat het glas wort, oock op het alderlaetste. Int alderlaetste slypt het meest in den midden, niet seer dicht aen de kanten gaende, of daer misschien wat grofs gebleven ware.

  Als men het becken de tweede reyse met de vyngher [<] afgevaecht heeft, moet men het glas eerst wasschen eer men der mede gaet slypen. Maer de eerste reyse afvagende als vooren.


  Int slypen set hy het becken geheel vast; hy slypt ende polyst sonder kanten aen het glas te slypen. Hy polyst op een leer [<,>], dat geluw is, synde van een schee van een rapier. Hy wryft met de vyngher de natte potey so langhen op het leer, dat het leer drooghe wort, ende al polystende blaest hy somtyts het stof van het leder af, datter van de potey of andersins hier of daer vergaderen mocht. Vetticheyt [<,>] bederft het leder, daer men mede polyst, omdat het glas dan op het leer niet vatten en kan, maer loopt daer te glat over.


[ 391 ]
Ick sleep glaskens van 11/2 duym [<,>] ende was over elck ontrent een uere besich. Hy waschte het glas ende syn handen in een pot vol waters, die ontrent een voet wyt was. Syn polyst leder was ontrent 4 vyngers breet, vast gemaeckt op een plat bordeken ontrent een voet lanck, het bordeken vast gestelt op een styve banck.

  Hy seght dat hy wel somtyts op het becken spuyght, maer alleenlick om de stoffe dicker te maken.

  Hy seyde oock (nota): "Tegen dat ghy het becken afvaghen sult aen de kanten, so slypt meest in de midden dat het sant uytwaerts gaen mach".

  Ick sleep tot synent teghen syn order als hy der niet by en was, recht gins ende weer [<,>], traech, sachjens ende twas al goet; thuys kommend en konde ickt niet weer so goet maken.

  De kleyne fyne streepkens, seght hy, die der opt laetst in kommen, syn van de peck of bryselkens van glas ende gaen wel uyt met polysten.

  Hy hielt het sant solanghe op het becken totdat hy sach dat de santputtekens met dat sant fyn wordende, souden konnen uytgaen. "Daerom", seyde hy, "alsmen groote glasen slypt, moet men veel sant daerop doen ende langhe op het becken houden".


  Hy seght dat hy somtyts op het becken spuyght, niet om nat te maken maer om dick te maken dat het so dun niet blyven en soude. Ick dencke dat hy meynt als de stoffe te vroegh fyn geworden is, of dat, om de natticheyt wille, het becken al te veel bloot geraeckt ende te seer gerocht wort.

  Eer hy het glas met den dop afwast, na het afvaghen met de vyngher, so slypt hy noch wat aen de kanten eerst ende oock in de midden allom, meugelick omdat de stoffe, drooghe synde, het grove door de tayheit aen de kanten vant het glas soude blyven hanghen. Ende dan wascht hy het af, etc. Dat mach oock de reden syn waerom hy er somtyts op spuyght om de stoffe tajer te doen worden, ende also het grove met den dop wech te nemen.

  De knecht, die my wees, was altyt seer bekommert dat ick de kanten int eerste niet genoech en rocht, seggende dat daer veel aen geleghen was.

  De meester, als ick de eerste reyse sleep [<], seyde dickwils teghen my: "Gy moet al hart douwen". Hy dede my sweten.

  Hy wilde hebben dat ick int slypen myn hant boven op den top van den dop hielde [<,>], segghende: "Het gaet so beter".

  Hy seyde: "De fyne streepkens gaen uyt, als ment glas daerna op het leer voorsz polyst". [<]


[ 392 ]

Conclusies

  Ick achte dat ick in myn becken de kanten niet schoon genoech en vaghe, want het is dick. Ende alser aen de kanten, al ist beneden den rant, wat grofs hangt ende dat het door de natticheyt gemeyn is tot boven aen de scherpte van de randt, so kan het glas, al slypende, dat wel na sich nemen, principalick alst so verre over de kam raeckt dat het een weynich helt.

  Het schyndt dat die fyne streepkens [<,>] int laetste kommen als het sant, al te droogh wordende, het glas daermede teghen het yser scrabt int opdrooghen, dat is, int polysten opt becken.

  De kanten op een holder becken af te schueren maeckt datter int slypen geen peck af en valt, noch oock geen beuselynghen van glas af en kretst, want noch peck noch kanten en raken dan het becken niet.

  My duncke dat ick int laetste int opdrooghen al te veel sant daerop late, want daer onder schuylt al wat grofs.


Nieuwe start

  Den 19en Aug. 1634 hebbe ick 3 of 4 glaskens op myn becken geslepen ende gepolyst sonder schrabben, doende byna gelyck ick op den 12en Augustus t'Amsterdam laest geleert hadde [<]. Doch omdat myn becken grooter is, so hebbe ick het met het leder wel 3 mael schoon afgevaeght.

  Ende terwylen ick de kleene glaeskens van 1 1/2 duym [<,>] sleep, sleep ick meteenen een grooter glas van 3 duym [>], hetwelcke ick besichtigde altyt, daer ick vreesde dat wat scrabben souden kommen. Vooreerst om het sant wat te breken, also dat het ontrent so fyn wert dat het genoech was om het kleyn glasken (somptyts om 2 kleyne seffens) toe te slypen. Daerna, als ick het becken afgevaeght hadde, so begon ick met het grootste glas altyt, ende maeckte het becken daermede effen, ende met het kleyne bleef ick altyt in de midden. Int opdrooghen wreef ick eerst met het groote, offer misschien wat grofs onder schuylde, ende maeckte het becken al seer nat, opdat ick tot op de gront vant becken al slypende geraken konde. Sy waren al goet, al en sach ick so nauwe op het peck niet ende al en sleep ick de kanten niet af.
Int opdrooghen sleep ick al rondt; maer vyf of ses keeren ront gedaen hebbende, streeck ick lanckx gins ende weer een reyse 2 of 3, ende dan weerom so, totdat het so drooghe wert, dat ick niet meer ront gaen en konde. Dat was so na op laetste, dat ick maer een streeck 10 of 12 meer en streeck, so langhe totdat het so drooghe wert dat het ruyste [<,>]. Ende dat gaf de beste glas. Ick streeck al rasch ende styf over ende weer, somtyts eens het glas, al schuyvende, van het becken losmakende, somtyts oock, sonder schuyven, opheffende. Als ick over het natte schuyvende aent eynde het drooghe rochte, dat gaf dan meer glans.

  Als ick de glasen met de doppen ende handen afwiesch, so spoelde ick se daerna in claer ende vers water af. Doch en weet noch niet oft nootsakelick was. Alst al opgedrooght is ende dat ick opt glas noch wat mist [>] sie, so blase icker eens op; ende stellende het glas so vochtich opt becken, polyste wederom, ende so voorts dickwils doende, ende en sie niet datter daerom te meer schrabben inkommen alst sant slechts genoegh gebroken was, twelck geschiet alser weynich of niet nae het afvaghen met het leer op het becken blyft.


[ 393 ]
  My duncke dat ick bevinde dat men int slypen sich moet wachten van vetticheyt [<,>]. Ende daerom ist goet dat men met grof sant begint; also wort het becken geschuert. Ende het glas met handen noch doecken af en vaeght.

  Het schynt oock, alst becken int opslypen heel drooghe wort, ende dat men al blyft polysten, so kommender witte streken int glas, als men styf dout.

  Als men int slypen niet styf genoech en dout, so en gaet de vetticheyt van het becken niet wel af. Daerom, als men opt laetste vreest datter door het styf douwen schrabben kommen sullen, so mach men een ander glas nemen ende het becken daermede prepareren. Daerom moet men oock knaps afslypen, want het roest schynt vetticheyt mede te brenghen [<].


Striemkens

  Nadien ick bevonden hebbe, gelyck vooren staet [<], dat de glaskens, op het ysere becken [<,>] gepolyst, in sekeren stant de dweerse stockxkens op het pampier niet en vertoonen (hetwelcke ick seyde te kommen omdat door het gins ende weer schuyven int glas onsichtbare striemkens geraken, nadatse alderlaest ende styftst gedout van het becken kommen), so dunckt my geraden, alst glas al gepolyst is, datmen het becken dan wederom preparere met een groot glas ende dan op een nieu gae polysten, doch sachjens gins ende weer schuyvende om also de voorseyde striemkens, die door hart douwen daerin gekommen syn, uyt te kryghen.

gebogen stok   Omdat men so styf douwen moet, principalick in groote glasen, so salt goet syn dat men het becken vaststelle [<,>], also datter een stock uyt het center neerhanghe, die al buygende, op den dop stoote, gelyck vooren staet*). Also sal oock de midden des glas door het douwen also wel polysten als de kanten.


*)  Zie p. 246 [met figuur; zie ook p.408 hierna].


  Omdat het becken so groot is, so neme ick 2 of 3 glaskens seffens, om opt laetste te sien hoe het best gaet. Ende so wort oock het sant beter fyn. Maer één alleen gaet sekerder met het uytslypen, want hoe langher het geslepen wort, hoe suyverder.

  My duncke, als ick opgedrooght hebbe ende dan wederom nat make, dat het water so wel met de stoffe niet en menght, ende dat het glas so dicht niet meer aent yser kommen en kan, of ten loopt over eenighe sandekens sonder die wech te konnen stooten; of door het nat maken wort yet grofs, dat in poris vant becken sadt sonder uytsteken, los, ende kompt boven opt becken, daer dan de scrabben van kommen. [>]


[ 394 ]
  My duncke, als ick tbecken de eerste reyse met het leder [<,>] aen de kanten afgevaeght hebbe, dat ick al styf moet douwen met redelicke vochticheyt, opdat alles terdeghen breken soude, dat noch ergens schuylt.

  My duncke dat ment glas opt laetste, principalick als men opdrooght, niet en behoort op te lichten, want men kant so net niet meer setten of t'gene aen de kanten hanght, raeckt daeronder. Dats misschien d'oorsake dat den Engelsman [<,>] syn glasen opt becken niet heel op en polyst, want so haest als hyt eens besien heeft, en derft hyt niet meer daerop setten.

  My duncke dat de scrabben kommen als de stoffe te nat is opt laetste (want alse drooghe wort, so en hoort men geen kretsen meer) ofte omdatse onder de stoffe kleeft, die so tay is, dat het glas de gront van het becken niet raken en kan, ofte omdat het grove aen de kanten kleeft als de stoffe tay wort, of omdat het grove al drooghende fyn wort door het slypen, ofte om alle dry de reden wille, elck wat doende.

  Eer ghy u glas wast, slypt so langhe totdat het becken byna drooghe is. So sal het grove aen het glas blyven hanghen door de tayheyt der stoffe ende sal so afgespoelt werden.

  Als men int eerste, als het sant noch grof is, int slypen styf dout, so dunckt my dat het sant ongelyck breeckt. Want hetgene dat door het styf douwen gerocht is, heeft kleynder proportie teghen hetgene dat ongerocht blyft dan of het van half so fyn en waer, ende kleeft ende schuyft het overgeblevene grove onder het fyne. Daerom, alsmen sachjens dout, so wort het gelycker fyn.

Bekken niet goed

  My duncke dat ick tot noch toe, 25en Aug., niet genoech verdacht geweest en ben op de gelegentheyt van myn becken, hetwelcke aen de kanten wat afhelt, synde niet recht sphaerael [>], maer ontrent 2 vynghers breet. Aen de kant daer blyft de materie sitten ende laet het glas daerover gaen sonder de stoffe, alse fyn is, te geraken. Hiervan kant syn dat ick so qualick my van schrabben wachten kan, want al ist dat de stoffe niet wel gerocht en kan worden, so wort se evenwel somtyts gerocht, als het becken natter als te vooren gemaeckt wort; ende so geraeckt het grove, dat daer van eersten aen is blyven sitten, in de midden van het becken.

[ 395 ]
  Daerom schuert ende slypt altyt veel aen de kanten, dat den dop half daerover gae, voornementlick int eerste, so langhe als de stoffe noch so grof is dat se scrabben [<,>] maken kan. Dat sal ick morgen*) proeven.


  *)  26 aug. was weer een zaterdag, zoals 19 [<] en 12 [<] aug.


  Alsmen den dop boven op den top vast hout int slypen [<,>], so nemen de kanten meest af, omdatse dan meer waggelt. Dit dient om opt laetste, de hant nederwaerts houwende, te maken dat het midden so haest polyst als de kanten, ende datter so van de kanten niet af en kretst; want opt laetste stoot het meest.

Futselen

Nota. Den 2en September 1634 hebbe ick bescheelick bevonden dat al myn futselen den geheelen somer geleghen is geweest dat ick niet genoech gelet en hebbe op myn becken: dat het aen den rant wat afhelde, dat is, wat platter was dan de reste. Twelck ick nochtans wel wiste [<], ende evenwel en quamt my niet in den sin dat ick aen de kanten niet genoech en wreef; twelck ick doende, is altyt wel [>].

  Het becken is ontrent 1 1/2 voet groot. Het eerste 1/16 uers*) vaghe ickt de eerste reyse met myn vyngher af; de tweede 1/16 uers de tweede reyse, de derde 1/16 uers met het lapken [<] aen de kanten, de 4de 1/16 ueren met het lapken leer heel af, het 5e 1/16 uers drooghe ick het op. Ick wassche myn glas ende dop al dickwils af ende sette het aen de kant eerst op; make dat ick altyt de gront vant becken rake. De fyne scrabbekens nadat het opt becken geweest is, polyste ick opt laken uyt in 1/16 uers. Als den kanten afgeslepen syn, dan kompt het sant beter onder den dop [<] ende is eerst ende gelycker fyn ende kommen min scrabbekens. Polyst oock beter.

  Uyt al dese futselinghen desen half jaer mach misschien wat goets kommen als synde meditatien gefondeert op geene gront.


[ *)  Ongetwijfeld een zandloper, zoals het later genoemde 'uerglas'.]  [>]
[ Futselen - beuzelen, prutsen.]

Middelburg

  In Sept. 1634 heb ick te Middelborgh tot Johannes Sacharias [<,>] wederom leeren slypen ende polysten op myn yser becken [<,>].

  Hy spuyght opt laetste dickwils op het becken.

  Seght dat het kretsen kompt omdat het sant sich met het water menght; als men dan de vyngher daerin steeckt, so blyfter sant aen hanghen; selfs is dit sant int water tussen de gront ende het oppervlack.

  Hy slypt geweldich langhe nadat de stoffe al fyn is, te weten totdat het coleur van de stoffe op het becken ende op den dop aent glas gelyck is, want dats een teecken dat het glas gepolyst is ende so glat alst becken selve dat altyt glat blyft, want het swart coleur kompt van de gladdicheyt [<].


[ 396 ]
Ende dan en ist noch maer op syn Amsterdams [<,>], also dat het noch soude moeten gepolyst worden op leder [<], etc. Opt laetste vaeght hy met de sponsy maer alleen de canten van het glas af [<] om te meer stoffe te behouden. Hy en besicht maer een sponsy, dout se maer sachjens uyt, syn heele kant onder het water houdende, vaecht het becken al sachjes. Seght dat de natticheyt also het sant naer hem neempt sonder van de sponsy te laten vallen.

  Seght dat gins ende weder polystende [<,>] op het becken, den dop te veel waggelt [<,>], segghende: "Niemant en kan met syn handen also den dop volgen". Daeruyt besluyte ick dit wagghelen. Seght hoe meer stoffe men op het becken blyft houdende tot opt laetste toe, hoe beter.

  Hy set een cruysken of streepken op het glas om te weten wat syde in de verrekycker boven staen moet, also dat syn glas oock niet gelyck goet en valle. Sic ante in meis etiam notavi [Zo heb ik het eerder ook bij de mijne opgemerkt]. So doet de man in Delft*) oock in de verrekycker, die ick van hem hebbe [<].

  Gins ende weer slypende [<,>], segh ick, kryght den dop groote vlucht. Ende alsmen dan de hant wilt weerom na sich trecken, so blyft het opperste of onderste dat men minst treckt (want de hant en kan men juyst in centro gravitatis niet houden), in syn verkreghen vlucht ende also helt den dop. Maer als men met den dop ronsom slypt ende al kleyner cirkeltjens maeckt (twelck Sirturus [<] noempt manus ambitum), dan heeft staegh elcke oogenblick, om alle plaetse des circkels, veranderinghe, also dat deselfde vlucht des dops niet en continueert.

  Hy polyst op sonder het becken seer op te drooghen; hoe langher dat duert, hoe beter, alser slechs sop genoech is.

  Hy polyst op een kleyn plexken des beckens van een hantbreet of so, ende maeckt al kleyne cirkeltjens. Parvo hoc manus ambitu forma ferri melius habetur; major enim ambitus lineas rectae propinquiores facit.
[Met deze kleine rondgang van de hand wordt de vorm van het ijzer beter aangehouden; een grotere rondgang maakt immers lijnen dichterbij rechte lijnen.]

  Hy doet met syn vyngher een drop waters [>] op het glas, opdat de stoffe door te veel natticheyt niet en soude difflueren ende also te min sop blyven op syne plaetse, die hy besicht. Maer als hy syn vyngher int water gesteken heeft, so slyngert hyse af, opdat het sant, dat uyt het water aen syn vynger met eenen gekomen is, daer afvlieghen soude. Hy aessemt oock over de stoffe op het becken ende de dop opdat de stoffe gelyck vochtich soude werden. Als hy den drop eerst opt glas gedaen heeft, so stryckt hy het glas sachs over het becken om te menghen ende te voelen offer geen sant onder en is. Alst dan niet meer en kretst, so doet hy als vooren. Seght dat hy het sop op een kleyn plaetse beter byeen houden kan; ende hoe vetter sop, hoe beter gepolyst.


[ *)  Evert Harmansz Steenwijck, zie: Marlise Rijks, 'Een telescoop uit Delft', over Nederlands oudste bewaarde telescoop, in 2014 gevonden te Delft, nu in Museum Prinsenhof.]

[ 397 ]
Opt alderlaetste sleep hy tot byna drooghe, doch sonder ruysschen, so styf dat het becken schudde, synde aen een dick hout vast gemaeckt. Als hy afgevaecht heeft, of nat gemaeckt, so overloopt hy de stoffe soetjens om het krakende te breken of wech te stooten ende dan allenxkens styver ende styver.

  Ben ontrent een uere [<] besich om een syde te slypen ende te polysten van 1 1/2 duym groot [<,>].

  Hy dopt met syn natte vyngher opt glas wel 5 of 6 mael eert gepolyst is. Om de stoffe niet al te vochtich te maken aessemt hy op laetste over het becken oft alleen over den dop.

  Ick slype so langhe met één hant saghjens totdat het niet meer en kraeckt, dan alleynxkens styver met twee handen. Hy polyst altyt met twee handen aen den dop; dencke dat den dop so minst waggelt [<,>].

  Hy en raeckt noyt de kanten van het becken op 4 of 5 vynghers na, maer ick loope int eerste allom; bevinde dat het sant dan eer ende beter breeckt. Daerna vaeghe ick met de sponsy soveel af als ick wil, ende slype int laetste al ronsom het centrum van het becken parvis ambitibus, by beurte hier ende daer, oock in ipso centro. Also houde ick de stoffe best ontrent het centrum. Als men opt laetste op een handt breet slypt, so en wort het so in langhe niet drooghe, omdat het glas daer meest altyt op is; soo wort de stoffe heel fyn, ende ick slype opt alderlaetste eenighe streecken sachjens. Slypt op verscheyden plecken van het becken alst begint opt laetste te kommen; so sult ghy best uytslypen.

Donkere kamer

Johannes Sacharias [<,>] maeckt de schilderye*) in een doncker kamer [<,>] recht met een platte spieghel, die hy in het backxken boven teghen het verhemelte horisontael vast maeckt. De reden is, omdat de radij teghen de spieghel van onder opwaerts kommende, de onderste hooghst ende de bovenste leeghst wisselt.

  Als men veel bolle glasen van deselfde bolte in verscheyden gaten van de veynsters stelt°) ende dan met soveel spiegelkens de vergaerpunten alle op het pampier byeen doet kommen, te besien of dat niet meerder claerte bybrenghen en sal, ende aldaer een hol glas stellende, een beter verrekycker sal maken.

  Als een bol glas scheuns staet, so nadert het vergaerpunt eo modo quo radij extremi in lente convexa ante concurrunt quam medij, quia incidentia est obliquior.
[... op die manier waarop de buitenste stralen naar een bolle lens eerder samenkomen dan de middelste, omdat de inval schuiner is.]
  Als een platte spiegel scheuns staet, so siet men daerin beter alle dynghen dan andersins, maer sy moet van metael syn, dat niet en verdobbelt. Also siet men dat een geslepen glas, noch rauw synde, daer men niet in spiegelen en kan, scheuns gehouden synde, alles vertoont. Vide an etiam hoc ad radiorum coactionem quid possit.
[ Bezie of ook dit iets vermag tot het bijeenbrengen van de stralen.]


[ *)  Afbeelding; eerder ook: "dynghen opt pampier ... schilderen", zie p. 263.
Op 199 een fantastisch idee dat werkelijkheid zou worden: "Konde men ... een subtyl pampier maken, daer al tgene dat van buyten door een convex gelas schyndt, op bleve staen".]

3 glazen, 1 brandpunt[ °)  Dit idee had Beeckman al in 1624, zie T. 2, p. 296, met figuur; met daarbij een goede reden (p. 299): van sferische lenzen geeft alleen het middelste deel een scherp brandpunt.]

[ 398 ]
Johs Sacharias [<,>] seght dat hy van begin tot het eynde een glas op een yser becken slypen ende polysten kan ende dat hy so de beste maeckt [<]. Doch doet het selden, omdat het moyelick is, want het sant self wort vochtich van syn sweetende handen, sodat hy het somers niet wel doen en kan. Als hy het doet, ende dat het sant door de vochticheyt begint te kleven, so maeckt hy het wat warm.

Hyperbolisch

  Om een bol glas te slypen dat het na de canten toe wat platter sy dan in de midden ende also een hyperbole gelycker worde [<,>], doet so:

  Alst al geslepen ende gepolyst is, so spant een laken [<] styf op een plat bort ende maeckter een rondt gadt in de midden, half so groot als u bol glas is. Daerna vest u bol glas onderaen een drille [<], ende drilt also dat het center des glas altyt sy recht over het center van het gat; so en sal het midden des glas het laken niet raken maer alleen de helft nae de kanten toe. Op het laken dan tripoly of potey vochtich gedaen ende drillende, sal het glas daer platter worden. Kondt het gat maer het 1/4 so groot maken als het glas ende een rinck op 2 of 3 van laken legghen, platter ende platter na de kant toe, so sal het glas worden volgens het laken, dewyle voor desen gesien is dat het glas met polysten op laken een weynich af neempt; ende men heeft maer een weynich te doen. Daerom, als ghy wat gedrilt hebt, proeft telkens op het pampier in een doncker kamer of het beter geworden is.   [>]

  Als ghy geen sop of stoffe genoech en hebt opt laetste, so neempt een stick van een horen, gelyck in de lanteerne staet, op de manniere van de schilders als sy haer verwe breken ende stryckt al de stoffe des beckens daermede naer de midden toe. Ofte neempt een leer ende vaeght het altemale daermede na het centrum des beckens; so hebt ghy soveel stoffe als ghy begeert.

  De scrabben [<,>] kommen int glas niet terwylen dat het sant onder den dop rolt, maer als het sleept ende datter dan wat grofs onder is [<], al ist al so heel grof niet oock; want het glas kleeft dicht aen het becken ende is vast door de modder ende het sandeken daeronder cleeft daer oock also dat het niet rollen en kan, maer moet voortschuyven. Hieruyt volcht als men op het becken, daer veel sop op gebleven is, een weynich fyn sant stroyt, ende also gaet op een nieu slypen, so sullender lichtelick schrabben in kommen. Daerom vaeght het becken eerst wel schoon af eer ghy begint.   [>]


[ 399 ]

Goed

  11en Oct. 1634 sleep ick goet aldus:

  Tglas was 1 1/2 duym [<,>] in den diameter. Dede opt becken een groote vyngherhoet vol met nat [<] schuersant. Daermede sleep ick totdat het glas alom gerocht was, doch vaeghde ick met een natachtighe sponsy het becken wel half af, de midden niet vagende, maer ronsom den boort. Daerna sleep ick wederom het becken geheel deur totdat het eerste uerglas uyt was, synde 1/8 van een uere.
  Doen sleep ick op een hol beckentjen de kanten aen het glas. Daerna vaeghde ick wederom het becken half af ende ginck wederom slypen, niet over het geheel becken, maer ontrent de midden totdat het 2de uerglas van 1/8 uers uyt was.
  Doen vaeghde ick het wederom af datter maer een 1/4 stoffe op en bleef ende begon doen met twee handen te slypen, ende allenxkens wat styver te douwen, doende also totdat het derde uerglas uyt was, somtyts de stoffe ronsom wat afnemende.
  Daernae maeckte ick de stoffe noch al kleynder [>], doch ver genoech latende ende allanx hoe magerder, tot dat het 4e glas uyt was ende dan wast gepolyst.
  Ick bevinde dat al polyst men veel langher, dat het daerom niet te klaerder en wort.

  De schrabben en kommen niet als men met sobere handen begint te slypen, want dan en kander geen sant onder gelyck te vooren [<], veel min als men styf polyst.
  Bevinde oock datter opt laetste veel te veel sop wesen kan, want daer schuylt licht wat onder, dewyle het glas niet dicht genoech aen het becken kommen en kan.
  Als ick met gebroken sant, ende dan deur mynen neusdoeck gesift, slype, so ist glas altyt vol scrabbekens; ofte omdatter alte veel stof opt becken komt daer het grove terstont onder schuyft, of omdat het becken noch vet synde van de voorgaande slypen, het grove daerin gaet sitten ende en kan niet breken.



Vervolg: p. 360 - 369. Dan het volgende (fol. 459v - 472r).



[27] okt. - [1] nov. 1634

Voortgaan

Slypen usque ad finem libri.

Johannes Sacharias [<,>], als ick begonnen hadde te slypen ende versocht dat hy het voort af doen wilde, antwoorde, dat ick voortgaen soude, ende dat syn handelinghe juyst met de myne niet overeenkommen en soude.

  Nadien dat opt laetste int polysten door de stramheyt parvi ambitus int slypen gemaeckt worden ende dat daerdoor de midden gerocht wort, so ist goet van eersten af magnos ambitus te maken. So sullen de plaetsen verst van het centrum meest afnemen, ende opt laetste het centrum terdeghen gerocht konnen worden. Dencke dat hy daerom int eerste al ovael slypt, jae int polysten selve; want hoe rechter, hoe de kanten best gerocht worden.


[ 400 ]
Anders, als men altyt cleyne ambitus maeckt, also dat men opt laetste niet veel kleynder maken en kan, so en raeckt het midden niet; want door de kleyne ambitus ist midden alreede byna gelyck het becken. Ende alst dan so stram gaet, so stoot den dop meer ende buyght hem naer het hellen, hetwelcke maeckt dat het centrum aen het becken niet en kompt.

  Om int midden sowel te polysten als aen de kanten, moet het midden so styf steunen als de kanten. Want als de kanten maer vast en staen, gelyck ick in groote glasen gewoon ben te doen, so buyght het glas int midden wat in, alsmen sterck douwt. Men mocht oock int midden harder materie stellen dan aen de kanten, als yser of steen ende aen de kanten hout etc., om also int midden best te polysten. Daerenboven, als ick met een stock [<,>] op het midden van den dop uyt den polus (centrum corporis) vant becken komme, so sal het midden, styver geperst wordende dan de kanten, genoech polysten.

  Als men int eerste, ende so voorts tot bynae opt laetste, magnos ambitus maeckt, so wort het glas een weynich bolder dan het becken; ende het midden rakende, so en raecken de kanten so juyst niet. Ende dan gebeurt het dat int polysten het glas wel voortschiet ende so niet en kleeft als wanneer de kanten meest raecken, sodat men maer sachjens en hoeft te polysten, selfs totdat het becken heel drooghe is. Schuyft het glas alvoort, al ist glas oock al seer groot.

Strepen

  Men moet int polysten niet loopen met de gemaeckte stoffe vant becken, daer men van het begin tot het eynde niet op geslepen en heeft, want het becken kryght strepen van het sant alst noch grof is; ende al vaeght men het sant daer af, so en gaen de strepen daerom niet uyt. Als men dan op sulcken plaetse geraeckt, so blyft het grofste van de polyststoffe in die strepen sitten; ende als men dan na behooren styf douwt, so kommender die fyne streepkens [<] van int glas. Maer als men op deselfde plaetse des beckens altyt blyft slypende, so gaen de eerste strepen uyt ende daer kommender fynder ende fynder, totdat, de stoffe fynder ende fynder wordende, het becken oock glat wort.

  Daerom en moet men int eerste niet te veel sant daerop doen. Want als men daer veele daervan vaeght eert fyn is, so en is de reste niet bestant om de strepen vant becken, door het eerste sant gemaeckt, uyt te slypen ende polysten. So salt dan best syn in de midden tot op laetste toe te slypen ende een weynich stoffe ronsom te laeten ende telcken deselvighe sachjens na de midden toe te kryghen, d'een met d'ander menghende.


[ 401 ]
  Als men opt laetste gins ende weer [<] polyst, so siet men dat al de fyne streepkens recht worden. Als men ambitibus gaet, so synse ront; dats een teecken dattet becken niet glat genoech en is, ofte datter wat peck of glasbryselinghen afgevallen syn. Stryckt dan daerover met de muys van u hant ende vaeght die af als de stoffe byna drooghe is. Ende als ghy weer slypen wilt, so aessemt daer op; kont hieruyt mercken of u glas met het becken wel overeenkomt, aen het licht uytgaen ende veranderen van de scrabbekens, hoe sachjens ghy oock polyst.

  Om int becken maer kleyne streepen te maken, die licht uyt gaen, so slypt int eerste met het grof sant heel sachjens. Also en konnen de strepen niet diepe syn; ende het sant fyn wordende ende ghy styver douwende, sullense verdwynen.

  Dat men kanten aen het glas slypt, kan oock syn omdat andersins, als den dop eens helt, met de kant op het glas groote ende diepe strepen gemaeckt worden, daer het sant in blyft sitten.

  De strepen in het becken hebben oock kleyne randekens, also datse oock sonder sant strepen int glas maken konnen. Daerom polyst opt laetste op sulck een plaetsken van het becken dat gheen streken en heeft.   [>]
  Het schyndt goet te syn datmen het glas, eer de kanten op een holder becken afgeslepen syn, so op het becken slypt; want dan schuert het stercker al het stof af, dat door het voorgaende polysten aent becken geplackt is.

  Als men int alderlaetste gins ende weer sachjens polyst, so gaen de ronde strymkens wel uyt, omdat men, gins ende weer gaende, alyt deselfde stoffe en becken hout. Ende also wort sy niet gemeynght met grover.
  Als de strymkens alom uyt gaen, dats een teecken dat de forme vant becken wel gehouden is, behalven datmen weten moet dat de stoffe, hoe weynich daer oock op is, juyst niet pertinent allom gelyck op het becken licht. Want het glas en raeckt het becken selve niet.

  Alst glas het becken selve raeckt, so schynt het so te stooten als offer sandekens vast int becken staken. Twelck, acht ick, anders niet en is dan de ongelyckheden der kleene deelkens van het yser, twelck de striemkens maeckt.

Armen

dop, 3 armen
 [ Figuur van p. 249.]
  Den 27en Oct. 1634 sleep ick met 3 styve armen [<,>]. Te weten den dop was een houte schyve; int midden stack het dopken door een gat, hetwelck daerin met peck ende harst vast gemaeckt was. Aen de kanten van de schyve hadde ick 3 metale knoppen [<] geplackt, even wyt van malkanderen.

[ 402 ]
Eer ick het dopken, daer het glas onder aen was, in het gat stack, hadde ickt opt becken al geslepen, ende leyde de schyve met den 3 knopkens op het becken ende stack dan den dop los int gat, ende goot ronsom warme cement ende liet het also opt becken staen styven.

  Als ick nu polyste, bevondt ick, principalick opt laetste, dat alles teghen het becken d'een tyt beter sloot dan d'ander tyt, ende altyt eveleens als de schyve op hetselfde geweste stondt. Waeruyt ick besluyte dat myn becken niet pertinent spherael en is [<,>], omdat ick altyt inde midden slype ende met kleyne glaeskens, die het niet alom gelyck maken en konnen. Slypt dan eerst u becken met een steen grooter dan u becken.

Kleeft

  Met nat sant slypende kommender strepen int becken [<,>] ende met droogh sant gaense wederom uyt, omdat het droogh sant rollende puttekens maeckt; het nat sant, meer slepende, maeckt scrabben omdat het so aen het becken kleeft.

  Den 30en Oct. bevonden, dat, alsmen de stoffe aen het becken laet drooghen terwyle men polyst, sy so vast aen het becken plackt, datse, nat gemaeckt synde, daer niet van en gaet; maer als men dan wederom gaet polysten, so wort de midden van het glas eerst klaer, omdat de stoffe, ontrent het centrum van het becken (hetwelcke hol is), horisontaelder ligghende dan de gront des beckens, ende ontrent het centrum hoogher synde dan het bloot becken daer ronsom, so en konnen de kanten so wel niet gerocht worden, maer het midden des glas schuert af, als bolder synde dan de stoffe des beckens hol licht.
  Men siet oock als het polysten des middens vant glas door de aengepackte stoffe kompt, dat het niet circulariter in de middens en polyst, maer confuys, hier meer, daer min, met hoecken etc., twelc geschiet omdat de stoffe ongelyck licht ende het glas, daerover glyende, dan hier, dan daer helt, daer geen stoffe en is, ende daer de handt meest dout. Daerom slypt ende polyst altyt dat de stoffe van eersten tot den laetsten so vochtich blyft, dat se door het polyst gelyckx met het becken geduerich geperst kan worden. So kompt het glas met het becken overeen.

  Int slypen van een glas hetwelcke op hetselfde becken gepolyst is, siet men dat de midden aldereerst gerocht wort. De reden is, omdat het glas, op het grof sant gemackelick rollende, niet en stoot, ende blyft also altyt met het becken paralleel. Maer int polysten, als men de stoffe tay heeft, so stoot [>] het glas, also, dat het glas achter min of meer ryst; ende also wort het voorste eynde voornamelick gerocht, sodat men siet dat de randen altyt eerst blyncken.
  Om dan te maken dat het heel glas seffens polyst, so slypt vant glas eerst opt becken de santputtekens uyt. Daerna magnis ambitibus [met grote rondgangen], totdat het aen de kanten begint te blyncken. Vaeght dan al het sant af ende doet er nieuw op, ende slypt met een ander glas totdat het sant so fyn is dat het begint te kleven ende t'glas te stooten.

[ 403 ]
Neemt dan weer u eerste glas ende slypt magnis ambitibus ende sult sien dat het glas eenen grooten blynckenden rant kryghen sal. Daerna noch eens afgevaeght etc., sal ten laetsten de midden ende de kanten gelyck blyncken. Gaet dan al polystende, voort, de ambitus alleynckskens verminderende ende al sachjens, sonder veel stooten, polystende, totdat het klaer genoech is.

  Den 1en Nov. 1634 sleep ick een glas van 3 duym [<,>] breet ende polyste het op myn ysere becken; ende bevondt, dat het wel eenen halven voet verder schilderde [<,>] dan de klyne, van 1 1/2 duym. Dats een teecken dat de groote glasen de forme van het becken beter houden, want sy en konnen so niet lichten, noch wagghelen, ende vervatten meer plaetse op het becken, als voor dese geseyt is [<]. Het was daerom oock beter dan de klyne, ende nochtans en polyste het niet allom gelyck alst behoorde.

  Als men recta linea over het midden polyst, so blyft de stoffe op het midden vant becken geplackt, omdat het midden weynich gerocht wort. Ende al wort, also doende, het midden vant glas oock klaer, evenwel en ist niet goet, want het glas heeft een ander forme dant becken, omdat int midden het yser so dichtby niet en komt als een weynich van daer, na de canten toe.

Ambacht

  Aen al dit schryven ende wryven an dese sake siet men hoe moyelick het is een ambacht by syn selven perfect te leeren*). Ick hebbe verscheydenmael sien slypen ende selve by de meesters geslepen, ende al gevraecht, dat ick doen wilde, ende thuys gekommen synde, hebbe ick altyt noch meer te vraghen. De reden is, omdat ick alleen moet vinden in korten tyt, dat in so veel jaren van hant tot hant geinventeert is. Ende dat leeren de jonghers van de meesters door usantie, een jaer of 2 aen het ambacht blyvende.

  Als men sagjens polyst ist byna gelyck of men sonder dop polyste [>], alwaer de forme des beckens beter gehouden wort dan met een dop.
  Hoe natter [<] de stoffe is int polysten, hoe gelycker de stoffe op het becken onder het glas light.
  Int laetste wort het midden vant glas ock wel klaer, al wast rechs te vooren noch doncker, omdat men dan sachjens ende parvi ambitus gaet.


[ *)  Vergelijk een opmerking bij 'Collegium Mechanicum' (1627), T. 2, p. 455.]

[ 404 ]   [1] - [8] nov. 1634

Johs Sacharias [<,>] seght, dat een glas maer op één syde geslepen synde ende effen so verde schilderende [<,>] als een ander, dat op beyde syden geslepen is, het eerste beter te syn. Puto [Ik meen] dat te geschieden omdat ['t] de platte syde van een spiegel is, die int slypen groot was, ende so is de platte syde naer advenant beter dan dander, ende syn beter naerdat de spiegel goet of beter was.

Diafragma

  Het diaphragma in de verrekycker en is maer om veel dynghen seffens te sien, want men siet dan elcke sake door een ander deel des bols glas. Anders ist eveleens alsof men het bol glas so veel klynder maeckte.


  Als sant begint fyn te worden, so moet ment so nat maken dat het glas het yser raeckt ende also daer tegen stoot, opdat de kanten wat afschueren souden eer sy polysten. Dan sal de midden beter gerocht worden opt laetste.

  Als men int begin vant polysten styf dout ende magnos ambitus [grote rondgangen] maeckt, so polysten de kanten wel, maer het sant wort strackx so fyn dat het gheen macht en heeft op de midden [>].

Mist

  Men moet het glas de oprechte forme doen hebben eer het sant al te fyn is. Want als men polyst ende datter hier of daer mist [<,>] op gebleven is, dat is een teecken dat het op sommighe plaetsen in de midden of aen de kanten niet wel uytgeslepen is. Men siet dat hoe langhe men polyst, het glas en wort daer niet klaer; ende is omdat het sant so fyn is dat het niet meer soveel af en schuert dat die mist, dat is die puttekens, uitgaen.

  Als men int polysten is, so vaeght men dickwils de stoffe ronsom het centrum af met de sponsy.
  Dat dient, onder andere, om de midden vant glas oock te polysten. Want als de kanten van het glas over dit afgevaeghde kommen, so en rakense noch stoffe noch yser, ende het midden blyft altyt op de stoffe ende wort dierhalven meer ende dickwilder gerocht. Als het glas groot is, meught so doen over de kanten van het becken, meer of min, naerdat het van noode is; want dat over het becken steeckt en raeckt niet, maer de midden en kompt er noyt over.
  Doch het glas soude beter syn alst altyt opt becken bleef ende allom altyt gelyck rocht, daer men na staen moet. Anders so blyft int eerste heel opt becken om de kanten te schueren; int laetste stoot de kanten over het becken om de midden te polysten.

  Slypt ontrent de kanten vant becken magnis, ende telkens in de midden parvis ambitibus [<], so sal het midden vant glas oock gerocht worden. Ende dewyle het midden vant becken best is, so sal het midden [<,>] van het glas oock best syn, oock omdat het parvis ambitibus gepolyst sal syn.

[ 405 ]
  Als de stoffe redelick nat is, so kan men sachjens polysten ende dan wort het midden des glas oock gerocht, ende het glas gelyck de forme des beckens oock beter.

Dop

  So nauw luystert het polysten, dat als ick int midden van den dop, dry duym breet ende een duym dick synde, met myn hant douwe, dan polyst het midden vant glas eerst.

  Als het grof sant ten naestenby gebroken is, so en kommender in het glas niet meer so diepe putten als te vooren, omdat het glas nu so veel dichter aent becken kompt. Ende indiender noch eenighe grove sandekens syn, die en kommen daer niet onder, maer worden wechgestooten; ende sooder eenighe beginnen onder te geraken, die breken al eer sy int midden kommen, omdat het glas nu al te vast aent becken begint te kleven om van so weynich sandekens te kunnen gelicht worden; maer aen de kanten licht het glas wel een weynich door het wagghelen van den dop.

  Om de midden vant glas wel te polysten, soo sedt, als ghy eerst begint te slypen, op den dop eenen hooghen top ende maeckt die daeraen vast met eenen schroeve. Ende als ghy polyst, so schroeft die top wederom af. So sult ghy u hant leegher moeten houden, ende also en sal den dop so niet waggelen [<] als int eerste. Daerom (acht ick) hebben de slypers hooghe doppen om de hant int eerste hooghe ende int laetste leeghe te houden.
  Hoe grooter het glas is, hoe min dat het waggelt, tsy int eerste of int laetste. Daerom is daerin te min hooghte van noode, ja het glas kan wel so groot syn ende de hant so leeghe, dat het slypen ende polysten gansch gheen veranderingh en geeft. Ende dats best.

  Als men met hetselfde sant het glas wel uytwercken wilt, so moet men al saghjens slypen; want als men styf douwt, so wort een partye strax fyn ende tglas kompt so dicht aen het yser dat het de grove sandekens van sich doet uyt het becken. Ende also en wort alles niet gebesicht; maer sachjens slypende, so wort alles van langherhant fyn. Elck sandeken doet syn werck.
  Als men eerst met droogh sant slypt, so fyn als men kan, ende dan, datselfde nat makende, daermede polyst, so en kommender gheen strepen int becken, want het droogh sant en maeckt gheen strepen, nochte oock het nat fyn sandt [<].

[ 406 ]
  Als men gheen kanten aent glas en slypt, so en polyst de midden niet wel, omdat het glas met syn scherpte te seer stoot teghen het yser ende stoot al de stoffe wech datter niet bysonder onder tglas kommen en kan. Daerom maeckt de kanten flauw, dat is te segghen slypt u kanten, eer ghy het gaet polysten, op een ander becken, dat so heel veel holder niet en is als daer ghy het op polysten wilt.

  In groote glasen stelt eenen kleynen dop int midden. Dat sal syn offer flauwe kanten aen geslepen waren als gy styf dout int polysten, want dan sal den rant wat oplichten.

  Tusschen den geslepen kant ende de rest vant glas is de plaetse niet kantich, maer wat bolachtich, want dewyle doort slypen den dop wat waggelt, so slyt het cantighe af. Ende de bollicheyt van dien plaetse neme ick tusschen de bolligheyt van beyde, dat is, so bol niet als de kant, maer bolder dan het glas selve. Dat maeckt, dat het glas wel schuyft ende de stoffe daer wel onder gaet, tanquam per cuneum.
[ ..., als met een wig.]

  De plaetse van becken, daermen op polyst, blyft seer langhe nat ende daer ronsom wort het drooghe; daerby kompt dat het glas, hoe verder vant midden, hoe eert polyst, want daer stoot het meest daert drooghe is. Daerom gaet met u glas over dat drooghe naer het midden ende polyst daerom in u midden. Anders blyft het onder de midden altyt al te drooghe ende en kan so wel niet polysten.
  Daert drooghe wort ist bultachtigher, omdat vooreerst de stoffe daer geplaeckt is; ende het glas, daerover loopende, brenght ooc stoffe mede. So wort het hoogher, voornementlick als men dickwils daer maer lichjens over en loopt.
  Het becken selve kan hier of daer wat bolachtiger syn, omdat het met een kleyn dinck geslepen is, twelck overal niet seffens raken en kan. Daerom, die een goet becken hebben wilt, die slype het sachjens met een steen etc., veel grooter alst becken, gelyck voor dese geseydt is [<,>].

  Den 8en November heb ick een glas, dat heel dun was, in diameter synde ab, aen den dop*) cdef met peck ende harst vast gemaeckt, ende op myn ordinare wyse geslepen ende gepolyst. Dan bevont dat int midden, ontrent soveel als gh int ronde, het glas doncker ghebleven was, maer ontrent c ende d wast alderclaerst.


*)  Voor deze 'dop' zie VII* in 'Over het slijpen'.

[ 407 ]
slijpdop

  De reden is omdat c ende d alderstyfst gedout hebben geweest, want het glas dun geweest synde, heeft gh inwaerts geboghen. Want al was gh also wel dicht aent hout als cd, also het sacht hout was, so heeft het konnen wycken gelyck een sponsy; maer cd niet, omdat myn vyngher daer so dicht aen ware also datter soveel spacy niet en was, ende omdat door de dunte vant overschietende glas al het stooten teghen de convexiteyt des beckens op c ende d aenquam. Ende ick douwde daer, ende de vyngher syn verder van het centrum, sodat het inwaerts buyghen kon. Daerom sal ick nu op cd eerst een styf glas placken ende dan ab daeraen doen.
  Men kan oock ab van yser maken ende het glas lm daer onderaen doen, ja lm oock van yser maken ende opt glas daeraen doen, naerdat men siet dat d'een of d'ander plaetse meer of min polyst.

  Als ick een grootachtigh glas op myn becken al gepolyst hebbe, also dat de midden van het glas noch wat mistachtich [<,>] blyft, ende dat ick daer het glas, op denselfden dop staende, gae slypen, so is de midden altyt eerst gerocht. Waeruyt blyckt dat de midden inderdaet meer uytpuylt ende bolder is dan de reste; maer door het stooten ende styf douwen ende de sachticheyt van den dop, kan sy meer wycken.

  Het gebeurt oock dikwils int verslypen [>], dat het glas, behalven in de midden, nu hier, nu daer gerocht wort ende niet circkelswys, twelck een teecken is dat het int polysten ongelyck afgheschuert is. Daerom niet eer en sal de manniere van polysten perfect syn dan als int verslypen de glasen allen gelyck gerocht worden, of ten minsten circkels-wyse toe- ende afnemen.

  Maer nadien men siet, dat myn aldus gepolyste glasen even wel goet syn, ende beter, dan op laken gepolyst, dats een teecken dat, als men opt yser polyst [<,>], veel puttekens uytgeraken door het styf douwen, die anders blyven staen, ende dat die fynicheyt van slypen meer goet doet dan de ongelyckheyt van polysten quaet doet.


[ 408 ]
Dat is: in de glasen, op laken gepolyst [>], blyven soveel puttekens staen, datter soveel stralen terugghe stooten dat de reste, die in één punt vergaderen, so weynich blyven dat door een glas, dat opt becken gepolyst is, meer stralen gaende, al en syn se so perfect niet vergarende, nochtans om de menichte wille meer in één punt kommen dan doort voorschreven.

Stok

gebogen stok   Den 14en Nov. 1634 hebbe ick myn becken vast gestelt [<], ende eenen stock van ontrent 4 voet lanck (want op sulcken center is myn becken gemaeckt) in het centrum van de sphaera van myn becken gehanghen, so na als ick konde. Den stock was eenen haselaar, also dat se buyghen konde [<].

  Als ick dan met myn handen alleen [<,>] het glas van 3 duym [<,>] so verde gebracht hadde dat het maer te polysten en was, stelde ickt onder dien stock ende schroefde (want int centrum van de sphaera was een schroeve als voor dese geseyt is [<]), so styf als ick goet dachte, ende hielt myn handt aen den dop, hoevende nu niet te douwen, want de stock perst genoech (gelyck ick wel hebbe hooren segghen dat de spiegelslypers doen [<,>]), doch en weet niet dat se schroeven besighen, noch den stock in centro stellen, want de spiegels syn plat), so bevont ick dat int eerste het glas wel gelyck begoste te polysten, maer int laetste bleef de midden doncker ende de kanten werden claerst. Daerom stelde ick myn becken eenen duym hooger, also dat my docht dat de stock, tot aen het becken kommende, korter was dan den halven diameter, want sy en rocht de kanten vant becken so seer niet als de midden. Doen sach ick dat de midden vant glas eerste gepolyst wert, de kanten donckerst blyvende.

  De reden is, omdat den dop, al en isse niet vast om den stock, evenwel den stock volghende, alst glas uyt het center vant becken kompt, dan so styf niet gedouwt wort. So en kant t'glas dan niet stooten, ende het midden vant becken werckt meest, daer tevoor het midden minst gerocht wert.
  Ick achtte oock dat het niet eveleens en is, waer men de handt aen den voorseyde stock houdt, dicht by den dop of verder daer af.

  Als ghy wilt proeven hoe langhe ghy wel slypt, so verslypt u glas met het eerste, dat is het grove sant. Ende indien ghy siet dat het gelyck afneempt, dat is allom seffens gerocht wort, dats een teecken dat het dusverre wel gegaen hadde.


[ 409 ]
  Als het becken hoogher staet dan den halven diameter, so moet men maken dat men buyten de midden vant becken niet en polyst, anders salt stooten daert na de midden toe gaet, nadien dat de midden aldernaest by het centrum is. Ende also men het becken juyst so nauwe niet stellen en kan dat het midden pertinent wel staet, so voelt men int polysten waer dat het stramst gaet. Daer moet men rekenen de midden te syn.

stok met dop, bekken   Als den stock [<] db effen so lanck is gelyck den halven diameter vant becken abc, dan valt de kracht of persinghe altyt in de midden van den dop klm. Maer als de stock fg korter is ende den dop uyt het midden vant becken, so en valt de persinghe niet in g, maer in i, also dat de kant vant glas, die verst vant midden is, best polyst. Ende als de stock eg langer is, dan valt de persinghe in h, also dat de kant vant glas, die de midden naest is, meest polyst.

  Hieruyt moet volghen dat ghy van eersten af u glas met den stock slypende, het glas wat bolder wort dan het becken, voornementlick indien ghy verre vant midden slypt. Daerom, als ghy polystende alleenelick int midden blyft, so sal het midden vant glas eerst polysten, tsy den stock korter of langher sy dan den halven diameter. Maer als ghy eerst sachjens, tot opt polysten toe, alleen met u handen slypt, so en kant met den stock int midden niet polysten, omdat het altyt bolder wort, tensy dat het juyst op syn lenghde staet. Om dit juyst so te kryghen machmen de glasen telckens proeven ende het becken dan hoogher, dan leegher, stellen, totdat de glasen alderbest syn. Hoe langer men een glas met de hant slypen mach, eer ment onder de stock sedt, hoe beter het syn sal.

  Maer als fg, dg, eg vast is aen den dop, so wort het glas aan fg bolder aent becken ende ten laesten en worden de kanten vant becken niet gerocht. Ende aen eg wort het platter ende ten laetsten en wort de midden vant becken niet gerocht. Dit moet dan oock in consideratie kommen om te weten waer men slypen ende waer men polysten mocht om allom seffens ende gelyck claer te worden.


[ 410 ]
  Men moet oock letten op hetgene datter gebeurt als de stock loshanght, twelck is int eerste; ende alse reutelt, twelck daerna is; ende alse styf teghen den dop perst, twelck is int laetste. Alse so los hanght dat men se met de hant neer treckt, dan is de stock beneden het centrum; ende alse perst, dan boven; alse slynghert, dan waggelt den dop.
  Gaet met u glas op alle hoecken des beckens ende merckt op, wat syde het meest afneempt, ende polyst; keert dan daer de mistighe [<,>] syde. Ende als aen de kanten te vroech polyst, gaet dan op eenen anderen hoeck des beckens, totdat het by beurte al gelyck claer is.
  Omdat het midden so qualick klaer te kryghen is, daerom acht ick dat de ordinare slypers op laken polysten [<], twelck, ongelyck synde ende voos, konnende ingedout worden, maeckt dat het glas lichtelick allom gerocht wort.


  Als ick den dop met het glas keere, so bevinde ick dat het slypen somptyts lichter, somtyts harder gaet. Dit kan oock syn omdat het glas niet juyst net op den dop gestelt is, maer hier of daer wat verder uytsteeckt.

  Het stooten [<] en is anders niet dan als het glas styf teghen het becken kleeft, also dat het niet wel voort en wil. Als ment dan met gewelt voortschuyft, so licht het achter een weynich op van den gront ende het voorste stoot teghen het becken ende polyst meest. Waert dat men so wel trock als men steeckt, so soude het voorste meest lichten ende het achterste styfst slepen.

  Als men vroegh genoech begint styf te douwen, so en kommender int glas so gheen fyne streepkens. Want al het grove wort verder uytgedreven van het klevende glas, ende wort telckens met de sponsy ronsom afgevaeght.

  Als de sponsy natachtich is, dan neemtse het sant best aen sich, ende het becken wort suyverst.

  Om in de midden eerst te polysten, moet men int eerste styf douwen dat het veel stoot ende int laetste sachjens polysten.

Armpjes

  Hoe grooter glas ofte hoe wyder de armkens [<,>] vaneen staen, hoe min het stoot, want ten kan dan so wel niet lichten.

[ 411 ]
  Als ick met 3 armkens wel styf beset, polyste, so bevinde ick dat ick die sus keerende, het glas aen de eene syde claer wort; ende als ick se anders stelle, wort het aen een ander syde claer, ende op eenighe stellinghe alleen in de midden. Dats een teecken dat myn becken niet perfect sphaerael [<,>] en is, synde met een cleynder slypsteen gemaeckt [>]. Daerom gebeurt het oock dat de slypschyve, daer de 3 armkens onderaen syn, op deen stellinghe wuppert, ende op d'ander sluyt se vast op het becken.
  Hoe verder de armkens vaneen staen, hoe minder het stoot; de myne staen ontrent 5 duym vant centrum des dops. Oock hoe swaerder den rant van de slypschyve is. Ick stelle op de 3 dopkens op elck een loot van een pont gewicht ende in gelycke forme.

  Omdat men het glas, dat men op een becken slypt, qualick op hetselfde becken polysten kan alst glas groot is (omdat het so stoot), so machmen noch een ander becken maken dat een weynich vlacker is [>], totdat men siet dat het geheel glas allom gelyck polyst. Also heb ick desen 24en November tgene ick op myn ysere becken [<,>] geslepen hadde, op myn metale becken*) gepolyst. Ofte men mach tglas by beurte dan op het een becken polysten, dan op het ander, naerdat men siet of de kanten of het midden claerst worden; ende houden het sop even fyn. Of ist niet even fyn, daer grofst is int begin wat sachter polysten.

  Als ghy uwen dop telckens warm maeckt over een kole viers, of dat ghy een koolken onder u becken leght, so kondt ghy het sant al veel fynder slypen eer ghy het nat maeckt.


[ *)  Waarschijnlijk messing (geelkoper), volgens 'Over het slijpen', p. VI*; zie ook p. 419 hierna.]

Bekken schuren

  Als ghy u becken schuert [<,>] met eenen grooten platten steen [<,>], so bevindt ghy dat de steen, in de midden vant becken synde, styf kleeft; ende als ghy hem voort steeckt na de canten toe, so ontschiet hy u subitelick; maer noch voorder gaende, verder over de kanten, so kleeft hy wederom styver.
  Dat soude konnen syn omdat de stoffe in de midden vergaert. Als de steen dan int midden vant becken is, so ist midden van de steen wel op de gladde stoffe, maer de kanten van den steen ligghen byna op het bloot yser; maer als men de steen so verde van het centrum steeckt datter al een deel over de kanten vant becken is, so wint het gladde deel, want dat oversteeckt ende hout niet teghen; maer als de steen dan al over de midden is, so verlaet se een groot deel van de gladdichyt ende de proportie van kleven wort wederom meerder. Ofte omdat het voorste eynde, al voorby het centrum des beckens synde, teghen de hooghte des beckens int schueren gestooten wort, twelck verandert als de steen oversteeckt ende voorby het centrum met syn achterste kompt.


[ 412 ]   [24] nov. - [22] dec. 1634

  Als men ras slypt, so wagghelt den dop meer; want de vlucht grooter synde, wordt so oock langher behouwen ende dringht stercker voort, als men de handt wilt keeren.

  Als het becken vol strepen is, dan schynt datter min scrabben int polysten in het glas kommen, omdat het grove tusschen de strepen in valt ende het glas niet en raeckt; maer de toppen ende ruggekens van de strepen, dewelcke, gheen sant synde, en scrabben niet; maer datter met wryven afgaet, is so sacht alst wesen moet om te polysten.
  Daerom kont ghy u gheheel becken allom doen vylen met een fyne of grove vyle, gelyck ghy bevint best te syn, allom even diep ende degelyck, om het becken niet ongelyck te maken [<,>]. Daerom, eer ghy u glas daerop polyst, meught het becken met een steen etc., die breet is, sachjens een weynich over slypen. Over dese streken sal u glas gemackelicker sonder soseer te kleven, overloopen, want ten raeckt op soveel plaetsen seffens niet. Maer alst becken heel gladt is, waerder een sandeken schuylt [<], dat en kan nergens wycken, maer blyft tussche het harde yser ende glas, ende moet so nootsakelick schrabben.

  Als u becken niet heel goet en is ende dat het schueren te langhsaem toegaet na u sin, so doet telckens u becken overvylen ende schuert dan met steen etc. die strepen uyt; ende dan weerom etc., principaelick vylende daer ghy siet dat het becken int schueren meest gerocht is. Want daer sullen de vylselen eerst uyt syn.
  Al meyndt men dat int schueren ende slypen het becken allom gerocht is ende daerom perfect, so bevint men int polysten met 3 armkens [<,>], dat het op d'een syde lichter gaet dan op dander syde. Daert lichter gaet, daer syn aen de 3 armkens daelen; daert stram gaet, heuvelen; ginder is de midde te hooghe ende hier te diepe. Dit bevindende, moet noch al vylen ende schueren.
  Al en is u becken niet heel goet, kont evenwel al proevende 3 plecken vinden, die met de midden overeen kommen ende daerop blyven slypen ende polysten, de armkens verwisselende oft noch wat scheelde. Proeft also d'een plaetse voor ende d'ander na.

  1en Dec. hadde ick myn becken geheel gladt doen schueren met hout ende sant; het hout was een breedt bort, de bolle syde op het becken passende. Maer het glas int polysten bleef in de midden doncker, apparentelick omdat door het kleven de stootinghe, ende also oock de wagghelinghe, te grooter was; ende daert klaer wert, wast vol schrabben om de reden voorseyt [<]. Ick hadde dit slypen begonnen met fyn sant, fyn gesift. Daerom begint met grof sant, so kryght ghy strepen. Misschien dat de slypers dat daerom so doen, onwetende.

[ 413 ]

Slijpstof

  Als de stoffe int polysten begint droogh te worden, so ist gelyck offer een syden doeckxken over het becken gespannen ware, heel vast, daer het glas over wryft sonder tbecken te raken ende evenwel stram gaende.

  Als men een gepolyst glas, op het becken passende, wilt gaen verslypen [<], so sal fyn sant daer beter op vatten ende eer afschueren dan het grof sant, omdat het fyne beter in de kleyne gaetjens kan van het glas, hetwelcke slechs over het groote ende grof sant rolt gelyck over rollenkens.

  Als de stoffe weynich is ende drooghe, dan polyst de midden vant glas byna sowel als de kanten, want dan en kleeft het glas so vast niet aen het becken. Ofte als het kleeft, so raeckt het allom het becken doordien dat de stoffe, so weynich synde, nootsakelick gelyck licht.

  Groven ameryl (smiris) [<] schuert best met loot, maer fynen met yser op yser; want den fynen gaet te diepe int loot, also datter weynich uytsteeckt om te schueren, ende den groven en gaet int yser over syn helft niet, sodat se daerin niet vast en steekt, maer rolt daeronder lanckx henen sonder schueren.

  Om te proeven oft becken goet is, so neempt 4 puntkens aen malkanderen gehecht int forme van een quadraat vierkant, gelyck een viercante stoel, ende steltse op het becken; indien se nergens en waggelen, maer dat de punten allom seffens raken, dan ist goet. Deselfde punten passen op alle soorten van beckens, hol, holder, bol, plat, sodat se eens wel gestelt synde, dat is op d'een of ander becken passende, te kennen geven dat dit goet is, ende daer se niet op passen, quaet.   [>]

  Als men int polysten te vroegh opdrooght, so blyfter veel grofs in de stoffe steken, dat niet genoech gebroken en is ende maeckt scrabben int glas.

Ring

ring   Den 22en Dec. 1634 heb ick in stede van 3 armkens [<,>], een slyprynck*) doen maken, die en sal so licht vant becken niet schieten. Ende al is hier of daer int becken een leeghte, so en sal daerom den rynck so licht niet dalen of rysen gelyck de punten nootsakelick doen. Ende den rynck mach opt selfde becken grooter syn, opdat den meesten deel op het becken blyvende, het glas niet krom en gaet; ende hoe grooter rynck, hoe min het glas waggelt, want men kan dien grooten rynck so licht niet overdouwen. Ende men mach onder den rynck pampierkens legghen, so dick of dun alsmen begeert, opdat de pampierkens den rynck ophouden mogen, terwyle men den dop met het glas, in de midden op het becken passende, met cement vast maeckt [<];


[ *)  De figuur is van p. 419: "cleyn becken ... 3 ysere latten over kant geset ende gevylt gelyck het becken".
Een 'rynck' werd eerder genoemd op p. 301 ("rynck onder het leder") en op p. 378 ("rynck opt glas"), 384 ("In stede van de 3 armkens ... eenen rynck ronsom het uyterst van de armkens vant glas".]

[ 414 ]
dan sal het glas wat uytsteken ende het becken beter raken (de pampierkens wech synde) dan den rynck, ende also sult stercker polysten. Tis wel waer dat se dan wat waggelen sal, maer hoe grooter den rynck is, hoe min dat dit waggelen schaden sal, want de uytstekinghe des glas door deselfde pampierkens is altyt evenveel; maer hoe grooter den rynck is, hoe min veranderinghe int waggelen om die differentie gewaer geworden wort, gelyck een langhe riviere met een voet vals, min afloopt dan een korte met denselfden val van een voet.   [<,>]




Home | Beeckman | Journaal - 1634 c, Slijpen (top) | vervolg