Home | Chr. Huygens | Oeuvres II | Brontekst

[ 156 ]

No 477.

Christiaan Huygens aan J. Chapelain.

28 mars 1658.   [<]

28 Mars 1658.

A Monsieur Chapelain.

    Monsieur

  Ik antwoord niets op talloze mooie dingen die ik lees, niet zonder enige verwarring, in uw twee laatste brieven 1), en doe een beroep op de vrijstelling die u me verleend hebt in het begin van onze briefwisseling [<]. Toch moet u er niet aan twijfelen dat de nieuwe verzekeringen die ik ontvangen heb van uw vriendschap mij een zeer grote voldoening geven, evenals de toejuichingen waarmee naar u zegt uw geleerde vergadering mijn nieuwe ontdekkingen ontvangen heeft. Vooral die, welke meneer de Montmor me geeft maken me heel trots. En ik was verbaasd te zien in de kopie 2) van zijn brief (die ik aan u te danken heb), dat een zo vermaard man, en iemand van zijn stand, zich heeft verwaardigd verzen te maken om mij te loven.


1)   Zie No. 467, van 27 februari, en No. 470, van 8 maart.     2)   Zie No. 471.

[ 157 ]

Ik zou veel moeite hebben om hem mijn dankbaarheid te betuigen na een dergelijke eer te hebben ontvangen, als hij me niet zelf het middel had aangereikt, door me te wijzen op wat ik zou moeten doen om zijn nieuwsgierigheid te bevredigen.

  Hier dan, mijnheer, zend ik u in verkorte vorm de twee beschrijvingen die u en hij me gevraagd hebben, te weten het systeem van Saturnus, en de constructie van mijn uurwerk, waarvan ik wel wil toegeven dat de laatste bekend is aan iedereen, omdat deze werken immers in het openbaar gezien en verkocht worden. Van het systeem weet tot nog toe niemand iets behalve meneer Boulliau [<], en misschien zou het beter zijn dat er geen ruchtbaarheid aan gegeven werd voordat men er alle redeneringen van ziet in de verhandeling die ik er weldra van hoop te geven, maar ik geef de volledige beschikking erover ook aan u, daar ik zeer overtuigd ben van uw wijze beleid in alles en in het bijzonder in wat mij aangaat.
Nadat ik de maan of begeleider van Saturnus had ontdekt, en het feit dat hij in 16 dagen zijn loop voltooide, stelde ik me dadelijk voor dat blijkbaar Saturnus zelf om zijn as draaide, en in veel minder tijd dan die van 16 dagen; want zoals de aarde in een dag ronddraait, en onze maan dicht erbij in een maand, evenzo lijkt Jupiter te draaien temidden van zijn 4 manen, en Saturnus ook in het centrum van de baan van zijn satelliet. En dit wordt nog bevestigd door wat men opmerkt bij de zon, die zelf draait, en die in het centrum is van alle grote planeten. Ik zocht dan ook voor het verschijnsel van de hengsels van symbool Saturnus een hypothese die kon standhouden bij dat ronddraaien, en het leek me toe dat het geen andere kon zijn dan de volgende, bevat in het anagram dat staat aan het eind van mijn gedrukte waarneming*), te weten

a c d e g h i l m n o p q r s t u 
7 5 1 5 1 1 7 4 2 9 4 2 1 2 1 5 5.

  Rangschikking van deze letters geeft de woorden:
Annulo cingitur tenui, plano, nusquam cohaerente ad eclipticam inclinato.
(Door een ring wordt hij omgeven, een dunne, vlakke, die nergens aan vastzit, en helt ten opzichte van de ecliptica.)

Saturnus met ring   Dat wil zeggen: de bol van Saturnus, in deze figuur ABCD, wordt omgeven door een vaste en platte ring of cirkel EFGH, hier in perspectief gezien. Zijn breedte is overal dezelfde, te weten KE of LG, en in vergelijking hiermee is de dikte heel klein; de afstand tussen de ring en Saturnus is overal gelijk aan DL. Deze ring wordt verlicht door de zon en verschijnt ons helder, evenals de bol ABCD, maar wordt niet altijd in dezelfde stand gezien. Want soms komt hij ons voor als een vrij brede ovaal, zoals in figuur M;


*)   Christiani Hugenii de Saturni Lunâ observatio nova, Hag. Com. Adrianus Vlacq. 1656. 4 pp. in 4o.
[ XV, 165 (Ned.);  ook in: P. Borel, De vero telescopii inventore (verschenen in 1656) II, 62-3.]

[ 158 ]

Saturnus, 3x soms als een zeer smalle zoals in N; en tenslotte verdwijnt hij op bepaalde tijden geheel, symbool Saturnus helemaal rond latend; wat gebeurt wanneer we hem precies van opzij bekijken, zoals in R. Niet echter doordat de genoemde ring zo heel dun is, maar omdat de buitenrand ervan de eigenschap heeft dat hij geen licht weerkaatst. Wat op te maken is uit het feit dat, wanneer Saturnus zijn hengsels niet heeft, men niettemin die donkere lijn PQ ziet die er overheen loopt, en zelfs ook bij de andere fasen zoals u hebt gezien bij degene die ik u toezond in mijn vorige brief.

  Om u nu te laten zien hoe al die veranderingen ontstaan maak ik de volgende figuur. ABCD is de 'excentriek' van Saturnus, dat wil zeggen de cirkel die Saturnus doorloopt in 30 jaar (of ongeveer), hier in perspectief voorgesteld. De zon E is volgens Copernicus bij het midden van deze cirkel, en in hetzelfde vlak, te weten dat van de ecliptica; zoals ook de cirkel FG die onze aardbol elk jaar opnieuw doorloopt, en waarvan de middellijn slechts het tiende deel is van die van cirkel ABCD. De as waaromheen onze aarde F in een dag draait staat scheef op het genoemde eclipticavlak, met een hoek van 67 graden, en blijft steeds evenwijdig aan zichzelf. Bij A, H, B enz. zijn de figuren van Saturnus, waarvan ik veronderstel dat hij om zijn as NO draait

Saturnus draaiend om de zon
Figuur: Yoder 2013
[ 159 ]

evenals de aarde om de zijne, temeer daar deze as NO bijna evenwijdig is aan die van de aarde, en steeds aan zichzelf. En verder loodrecht op het vlak van de ring die de planeet omgeeft. Hierna is er geen andere uitleg nodig, want het is duidelijk dat tweemaal in 30 jaar, wanneer Saturnus in B en D is, het vlak van de ring van opzij zal worden gezien door degenen die dichtbij de zon zijn, zoals wij op de aarde F, wat Saturnus symbool helemaal rond zal laten verschijnen, zonder armen of hengsels; wat zou gebeuren juist terwijl de planeet bij het begin van Ram of Weegschaal is, als zijn as en de onze exact evenwijdig zouden zijn, en als hij niet uit het eclipticavlak zou gaan. Maar nu is het een half dierenriemteken er vanaf, te weten bij 17 graden van Maagd en van Vissen; zodat wanneer hij maar 5 of 6 graden van die plaatsen verwijderd is, hij zich altijd rond laat zien. Er volgt ook uit dat als hij in A en C is, dat is op 90 gaden van B en D, we de ellips van de ring breder dan ooit zien; wat zal gebeuren wanneer Saturnus is aangekomen bij de 17e graad van Boogschutter of van Tweelingen. En dat tussen deze vier plaatsen de ring verschillende vormen zal aannemen, omdat naarmate hij dichtbij B en D is, of bij A en C, de ovaal ervan meer of minder samengetrokken verschijnt.

  De verschijnselen die niet in overeenstemming zijn met deze hypothese (zoals men er vindt waar Saturnus weergegeven wordt op deze manier cirkel met 2 kleinere cirkeltjes, en nog enige andere), daarvan zeg ik dat ze alle zijn voortgebracht door de ontoereikendheid van de kijkers, en dat ze fout blijken wanneer men even goede als de onze gebruikt. Maar hierover zal ik het uitgebreider hebben in mijn systeem.

satelliet draait om Saturnus

Er is nog iets waarop ik u opmerkzaam wil maken, betreffende de beweging van de satelliet. Dat is dat, daar de cirkel waarlangs hij rondom Saturnus loopt in hetzelfde vlak is met de ring, het noodzakelijk zo moet zijn dat deze satelliet meestal een ellips doorloopt ten opzichte van ons;

[ 160 ]

zodat, wanneer de ring van Saturnus enigszins breed is geworden, wij de satelliet nu eens terzijde zien, daar waar de armen van de planeet zich naar uitstrekken, dan weer bovenaan, dan weer onderaan, zoals in de volgende figuur. Dit schouwspel zal voor mij beginnen in het volgende jaar, want tegenwoordig is de ellips nog zo smal dat, wanneer de satelliet dichtbij symbool Saturnus langs gaat, hij niet opgemerkt kan worden door de helderheid van dit grote lichaam.
Dit wat betreft mijn systeem; dat ongetwijfeld zeer aangenaam is, en nieuwe stof tot bespiegeling zal geven aan onze natuurfilosofen. Het zal tenminste niet van gering belang toeschijnen aan hen die weten dat Saturnus een lichaam is waarvan de middellijn gelijk is aan 8 of tien maal die van de aarde; en die het niet voor onmogelijk houden dat er daar schepselen zijn die deze planeet met zijn ring en zijn maan van veel dichterbij bekijken dan wij doen.


[ Nu bekijken wij Saturnus van dichtbij met het ruimtevaartuig Cassini, zie Solar System Simulator, en de ringen (met ook een 'Huygens gap').]
[ Zie A. van Helden, 'Saturn and his Anses', in: Journ. Hist. Astr., 5 (1974) 105-121 en '"Annulo Cingitur": The Solution to the Problem of Saturn', ibid. 155-174.]


[ Volgende figuur (UB Leiden) uit: R. Plomp, 'The earliest Dutch and French Pendulum clocks, 1657-1662'.]

[ 161 ]

slinger met onrust, 2x   Ik zal nu in weinig woorden bijvoegen waaruit de uitvinding van de uurwerken bestaat, die vrij eenvoudig was en daarom des te mooier leek. Stel u voor dat AB de loodrecht opgerichte 'onrust' is van een gewoon uurwerk, die door middel van het 'schakelrad' (zoals de mensen van het vak het noemen) een heen en weer gaande beweging ontvangt. Aan deze onrust is stevig vastgemaakt een staafje van koper BC, dat aan het einde het plaatje C heeft, omgeslagen naar buiten en doorboord, om de ijzer- of messingdraad EF er vrij doorheen te doen gaan. ED is een stukje draad van zijde of een andere plooibare stof, dat vastzit aan de staaf EF en waarmee deze is opgehangen in D, boven de onrust. Zodanig dat met de loden bal G, die aan de andere kant is bevestigd, een slinger ontstaat die kan zwaaien zonder de onrust AB aan te raken.
Dan blijft de beweging die er eenmaal aan is gegeven zonder ophouden voortduren, omdat ze elke keer een klein beetje geholpen wordt door de kracht van het staafje BC, want ik veronderstel dat het uurwerk waarvan AB de onrust is, zoals gewoonlijk wordt aangedreven door middel van een gewicht of een veer. En nu op deze wijze de beweging van de onrust zeer gelijkmatig en zeker gemaakt is, ziet u wel in dat die van het gehele uurwerk evenzo gereguleerd wordt.
Ik heb hier slechts de onrust weergegeven om gemakkelijker begrepen te worden, want het is voldoende om alleen het staafje BC er aan te doen. De lengte DE in het uurwerk dat ik heb is 6 duim, en als het meer was zou zijn beweging nog des te preciezer zijn. Men heeft er een gemaakt in de kerktoren van een dorp hier dichtbij 4), waarin DF 24 voet is, en het gewicht G 50 pond. En beide zullen nog groter zijn in het uurwerk van Utrecht, dat men op deze manier gaat aanpassen. Wat men doen kan zonder er veel verandering in aan te brengen. De werken volgens deze uitvinding, die een tegenwicht hebben, lopen helemaal niet sneller wanneer men dit zwaarder maakt, en om dezelfde reden hebben die met een veer geen snek nodig. Beide windt men op zonder dat ze daarvoor stil blijven staan. Waarvoor ik bij die met tegenwicht deze manier heb uitgevonden, die ik uitleg met de volgende figuur.
opwindmechanisme A is het grote of eerste rad van het uurwerk, C en D twee hangende katrollen, waaraan de gewichten G en H zijn bevestigd; hiervan is G het grote gewicht, en H dient als tegenwicht. B is een andere katrol, bevestigd aan het uurwerk, die op zijn omtrek tanden heeft in zaagtandvorm, waarop een veer EF zo sterk drukt dat de katrol naar slechts één kant kan draaien. Het koord gaat heel eenvoudig over het rad A, en over al deze drie katrollen, en de twee einden ervan komen bij elkaar en zijn ineengestrengeld. Op deze wijze laat dus het gewicht G met de helft van zijn zwaarte het rad A draaien,


4)   Scheveningen.

[ 162 ]

tandwiel en voor het opwinden trekt men aan het koord op de plaats K, totdat de katrol C dichtbij B komt.

  Ik hoop dat dit alles voor u voldoende begrijpelijk zal zijn, en zo niet, dan behoeft u me slechts te laten weten waar ik me duidelijker moet uitdrukken. Ik ben van ganser harte

    Monsieur

Vostre treshumble et tresobeissant serviteur
Chr. Huygens de Z.  

  Meneer de hertog van Orleans 5) zou ongetwijfeld wel verheugd zijn de hypothese van Saturnus te zien, daar hij die van Hevelius al heeft bekeken*). Maar het is waar dat wat ik er hier over heb geschreven wel ruw is om zo hoge aspiraties te durven hebben.


5)   Gaston Jean Baptiste de France, Duc d'Orléans [1608 - 1660].
[ *)   Johannis Hevelii Dissertatio de Nativa Saturni Facie, ... ad ... Gastonem Borbonium, Gedani 1656.]




[ 165 ]

No 480.

J. Chapelain aan Christiaan Huygens.

12 april 1658.

    Monsieur

  Als u in mijn twee brieven 1) iets gevonden hebt dat op vleierij leek, dan neem ik het terug, als strijdig met mijn bedoeling. Ik acht vriendschap te heilig om er een uitwisseling van complimenten van te maken, dat is goed voor mensen aan het hof en voor schurken of lichtzinnigen. Ik ga op een verstandige manier om met oprechte en betrouwbare personen zoals u, en ik laat me nooit woorden ontvallen die ik niet tot in de puntjes goed wil maken. Laat het dus alstublieft geen probleem voor u zijn een brief van mij te ontvangen, en weest u niet bang geloof te hechten aan zuivere uitdrukkingen van de waarheid wanneer deze in uw voordeel spreekt. Maar om u elke twijfel te ontnemen raadpleegt u slechts meneer Heinsius over het vertrouwen dat men in mijn oprechtheid kan hebben, en ik weet zeker dat u dan altijd de strikte betekenis zult nemen van wat ik in ernst zeg tegen een man met zoveel verdiensten als u.
U moet toch wel geloven dat het lang geleden is dat ik een zo grote vreugde kreeg als die welke uw laatste schrijven me gaf, zowel om de gunst die u me hebt verleend door me antwoord te geven op twee verzoeken van belang aangaande uw Systeem van Saturnus en de Constructie van uw Uurwerk, als om de uitnemendheid van wat deze twee uiteenzettingen met zich meebrengen, die u zo goed was voor mij erover te maken. Wat betreft het systeem, ik blijf er zo vol van, ik vind de hypothese ervan zo waarschijnlijk, en elke bijzonderheid sluit zo goed aan bij hetzij de verschijningen hetzij de waargenomen bewegingen, dat ik me — als ik sterker was in deze materie en voldoende gezag had om gewicht in de schaal te leggen — openlijk uit zou spreken voor het Idee dat u ervan hebt bedacht, en ik zou dit willen handhaven tegenover iedereen die er tegeningaat. Ik ben er bijzonder opgetogen over dat de onthulling die u me ervan deed niet overeenstemt met wat meneer de Roberval zich ervan had voorgesteld 2), wat hij uitgelegde in onze Vergadering (morgen twee weken geleden), waar hij onder andere beweerde dat het verschijnsel van zijn hengsels niets anders was dan dichte dampen, van heel grote dikte, die voortdurend zouden opstijgen uit de verzengende zone van Saturnus, zoals de zonnevlekken deden in alleen de verzengende zone van de Zon; en deze Saturnische dampen zouden ons in verschillende fasen verschijnen, naargelang ze vanuit de zon bekeken werden bij de omloop die Saturnus om zijn eigen as maakt,


1)   No. 467 en No. 470.     2)   Zie brief No. 324.

[ 166 ]

en bij die welke hij in dertig jaar maakt om de zon, of om het middelpunt van de wereld. Deze uitleg lijkt mij echter weinig houdbaar in vergelijking met de uwe, en ik kon me niet weerhouden hem tegen te werpen dat er geen schijn van was dat enkel dampen het licht van Saturnus naar ons konden weerkaatsen, gezien de zo goed als oneindige afstand die er is tussen zijn bol en de onze; en dat het alleen gedaan kon worden door een zo uitgestrekte vaste stof als het lichaam van deze planeet moest zijn. Dat deed hem evenwel niet van mening veranderen, hij hield nog steeds vol dat terugkaatsing zich even sterk voordeed van een wolk als van een rots, en van een vloeistof als van een vaste stof. Ik zeg niets over de andere verschijningen van deze planeet op verschillende tijden, waarbij hij me in het geheel niet bleek tevreden te stellen zoals u, hoewel hij, toen ik hem uw eerste brief liet zien, liet blijken te geloven dat uw hypothese van Saturnus een ontlening of navolging was van de zijne, die hij u had meegedeeld tijdens de reis die u maakte naar Frankrijk, twee of drie jaar geleden.
Wat betreft de constructie van het uurwerk, ik bewonder die meer dan dat ik haar begrijp, hetzij door de hardheid van mijn begrip, hetzij door uw te beknopte uiteenzetting. Hoe dan ook, de uitvinding zal voor u des te roemrijker zijn omdat ze is geslaagd in de praktijk, en omdat men haar al begint te gebruiken in uw streken. Uit de figuur ervan die u voor me hebt getekend zie ik geen ander effect, lijkt me, dan wat de gewichten en contragewichten teweegbrengen, en ik begrijp daaruit niet het effect dat veroorzaakt moet worden door de veer, gezien de verschillende situatie met de gewichten en met de veer. Als u de moeite zou nemen dit alles voor mij meer afzonderlijk te onderscheiden en het me begrijpelijker te maken, zou ik u zeer verplicht zijn.
Overigens had iemand ons gezegd dat u beweert met dit uurwerk van nieuw maaksel de navigatie te vergemakkelijken, en het geheim van de lengtegraden te vinden. U zult me ook een genoegen doen als u me bericht wat de grond is van dit gerucht, opdat ik me — als het waar is — met u kan verheugen over een zo bewonderenswaardig succes van uw studies, over de opzienbarende roem die erdoor aan u zal toekomen, en verder wat er volgt met de voordelen van rijkdom, hoewel u ze niet zoekt en ze niet nodig hebt, maar die de Heren Staten zich hebben verplicht te geven aan wie hun als eerste een hulpmiddel zal leveren dat door hen zo gewenst wordt, en door iedereen zo weinig verwacht.
En nu, mijnheer, ook al was ik zeer in de verleiding om uw uitstekende brief morgen al te laten zien aan onze vergadering, te uwer ere, daar ik u in twijfel zie of het al van pas komt het Systeem van Saturnus openbaar te maken, heb ik het niet durven wagen zonder er van u uitdrukkelijk verlof voor te hebben, en ik heb niet minder discreet willen zijn dan meneer Boulliau 3) is geweest, die mij al een half jaar geleden zei dat u hem uw hypothese had beargumenteerd, maar zonder me er iets meer over te zeggen, uit vrees de geheimhouding te schenden. Ik zal dus daarom de vreugde over het vertrouwen dat u in mij gesteld hebt tot nader order voor mezelf houden, en ondertussen zal ik u zeggen dat, gesteld dat u welverzekerd bent in uw geloof aan de waarheid van uw Systeem, er geen gevaar is om het


3)   Chr. Huygens had aan Boulliau brief No. 443 geschreven over het systeem van Saturnus.

[ 167 ]

nu al te publiceren met deze brief, en dat er wel gevaar is in het niet publiceren, om dezelfde reden die u overhaalde uw maan bekend te maken toen ik u aangaf dat als iemand uw gedachten en uw waarneming zou doorhebben, hij de eer ervan aan zichzelf zou kunnen toekennen door als eerste te publiceren. U moet erover nadenken en wanneer u mij de vrijheid laat het bekend te maken, ik bedoel dat van uw Systeem, neem ik het op me ervan kennis te geven aan zijne koninklijke hoogheid monseigneur d'Orleans, via een van zijn voornaamste officieren, een groot liefhebber van de wiskunde, en een van mijn intieme vrienden. Meneer Bigot 4) zal u namens mij komen begroeten wanneer hij terugkomt uit Frankfurt. Ik verzoek u meneer Heinsius voor mij te omarmen, en te geloven dat ik geheel ben

    Monsieur

Vostre treshumble et tresobeissant seruiteur
Chapelain.  

  De Paris ce 12. Avril 1658.

A Monsieur Monsieur Christianus Hugens de Zulichem.
    A la Haye en hollande.


4)   Emery Bigot [1626 - 1689] reisde veel in de Nederlanden, Engeland, Duitsland en Italië. Van zijn vader had hij een mooie bibliotheek geërfd, die verkocht werd in 1706.




[ 169 ]

No 482.

Christiaan Huygens aan J. Chapelain.

18 april 1658.

18 Apr. 1658.

Chapelain.

    Monsieur

  Daar ik niet de tijd heb uitgebreid te antwoorden, zoals ik zou willen, op uw vriendelijke brief, schrijf ik slechts deze regels om u te verzoeken aan niemand de constructie van mijn Uurwerk mee te delen. Deze zou, hoewel vrij duister, door iemand begrepen kunnen worden, en me nadeel kunnen bezorgen bij een bepaald plan dat ik nu heb. Maar wat u aangaat, mijnheer, het spijt me niet dat ik u die gegeven heb, integendeel, ik beloof dat ik u haar duidelijker zal maken als het me mogelijk is zodra ik wat tijd zal hebben. Wat betreft het Systeem van Saturnus, ik geloof dat (zoals u zegt) het slechts in mijn voordeel zal zijn als u het naar buiten brengt, zodat ik u alleen aanbeveel het zo te doen dat u het kunt tonen zonder tegelijkertijd te laten zien wat ik heb geschreven betreffende het uurwerk.
Ik verbaas me wel over de mening die meneer de Roberval had opgevat, alsof ik het genoemde Systeem aan hem had ontleend. Omdat ik het al in het anagram [<] gezet heb dat gedrukt is in de maand april 1656; en omdat zijn brief waarin hij mij de eerste onthulling deed van zijn hypothese gedateerd is op 4 augustus [<] van hetzelfde jaar. Overigens, hoewel onze briefwisseling al lange tijd onderbroken is, durf ik beweren dat ik met hem een even goede verstandhouding heb als altijd, en ik zal steeds erkennen dat ik om meer dan één reden aan hem verplicht ben. Ik verzoek u hem hiervan namens mij in kennis te stellen, en hem te verzekeren dat ik voor hem ben zoals voor u

    Monsieur




[ 173 ]

No 484.

J. Chapelain aan Christiaan Huygens.

10 mei 1658.

    Monsieur

  Ik zal me ervan onthouden u hier te zeggen hoeveel eer en hoeveel genoegen ik vind in uw vriendschap, me tevredenstellend met de ondervinding en met de bekendmaking aan iedereen, uit vrees u te laten denken dat de waarheid van mijn woorden ijdelheid van complimenten zou bevatten. Ik zal eerst en zonder voorwoord beginnen aan het antwoord dat ik verschuldigd ben op uw laatste brief van 18 april, die me wel bevestigd heeft in mijn oude stelregel zeer behoedzaam te werk te gaan waar het gaat om het belang van mijn vrienden, en hun de nodige tijd te geven om daarbij de beslissingen en maatregelen te nemen die voor hun welzijn het meest nuttig zijn. Als ik het geheim van uw uurwerk had meegedeeld, zoals u had toegestaan, zou u niet meer in staat zijn er tot uw voordeel over te beschikken, en de publicatie ervan uit te stellen tot wanneer u er geen schade van kon lijden bij uw plannen.
Mijn terughoudendheid heeft u in de vrijheid doen blijven waarin u was betreffende dit onderdeel, voordat u het aan mij onthuld had, en zelfs meneer de Montmor, aan wie ik het in het bijzonder moest meedelen, heeft er niets van vernomen omdat ik hem niet het uurwerk had kunnen tonen zonder hem het Systeem van Saturnus te tonen, waarvan u me liet blijken het niet zo prettig te vinden dat men het al zag. De paaswijding die het vergaderen bij hem heeft onderbroken leverde me het excuus, hem geen van beide te laten zien, en het middel om uw laatste instructies af te wachten over hoe ik daarin te werk moest gaan. Deze zijn juist aangekomen op de dag voor de vergadering, en toen ik voor mezelf had vastgesteld wat ik naar voren te brengen had, en wat weg te laten, heb ik dit gedaan zoals u het zou kunnen wensen, met al het mogelijke succes. Het kwam gelukkig zo uit dat de verklaring van uw Systeem geheel bevat was in de twee eerste blaadjes van uw brief 1), op weinig na, dat niets uitmaakte voor het begrip ervan. Zo kon ik het gedeelte van het Systeem aan het publiek openbaren zonder dat van het uurwerk,


1)   Zie brief No. 477 [<].

[ 174 ]

waarbij ik deed verstaan dat u de tekening ervan had teruggevraagd om haar duidelijker te maken met een beter in figuur gebrachte en uitgebreidere uiteenzetting, na uit mijn vorige brief vernomen te hebben dat ik de duisterheid er niet uit had kunnen verdrijven. Het was op deze manier dat ik dit punt liet voorbijgaan aan het gezelschap, om de weg af te snijden voor lastige vragen van verscheidenen die niet minder nieuwsgierig waren naar het uurwerk dan naar het Systeem, en het was voldoende dat ik hun verzekerde dat u mij weldra de middelen zou geven om hen daarover tevreden te stellen.
De vergadering was talrijk en met meer dan veertig personen, onder wie er twee 'blauwe linten' 2) waren, de markies van Sourdis 3) en staatssecretaris meneer Du Plessis Guenegaud 4), verscheidene wereldlijke geestelijken, verscheidene meesters voor de verzoekschriften, raadgevers van het parlement officieren van de rekenkamer, doctoren van de Sorbonne, verscheidene edellieden van verdienste, geneeskundigen van naam, veel belangrijke wiskundigen, en een groot aantal geleerden in de letterkunde. Wat mij betreft, ik tel mezelf niet mee, als minste van de groep. Daar meneer de Montmor, die ik aangesproken had, een onderhoud had gevraagd over wat ik had voor te lezen, en omdat ik de lezing wilde inleiden met het verhaal van die maan die u vier jaar geleden bij Saturnus ontdekt had — en meer dan twee jaar geleden op mijn advies gepubliceerd — drong meneer de markies van Sourdis er meteen bij me op aan hun ook het drukwerk van de maan voor te lezen, dat ik had meegenomen om op alles voorbereid te zijn. Ik las het dus voor, vòòr de brief, en kreeg een zeer gunstige ontvangst, waarop ik luid en duidelijk uw uiteenzetting van het Systeem voorlas, en de personen naast mij volgden het met de ogen op het papier gericht, terwijl de verder verwijderden meer moeite hadden het te begrijpen, doordat ze er niet tegelijkertijd de figuren bij konden zien, behalve meneer de Roberval, die mij daarna bekende dat, zoals u het had geschreven en in het tempo waarin ik het las, hij het even goed had begrepen als wanneer hij de brief zelf voor ogen had gehad.
Wat de anderen betreft, de bekwaamsten en degenen die het meest geraakt werden door bespiegelingen over de hemel, namen de brief op om deze op hun gemak te bekijken, en de juistheid van de hypothese te onderzoeken met de figuren, getekend op de benodigde plaatsen van uw betoog. En ik kan u in alle oprechtheid zeggen dat, ook al was niet iedereen het eens met uw gevoelen dat de zaak geheel zeker was, de meesten het niettemin zeer waarschijnlijk achtten, en ze prezen ten hoogste uw scherpzinnigheid en uw oordeel in een materie die zo ver verwijderd is van het bereik van de zintuigen, zich verheugend u zo scherp en zo verstandig te zien bij een nog zo prille jeugd als de uwe, die zoveel beloofde voor andere toekomstige ontdekkingen in de wiskunde.


2)   Het insigne van de ridders van de Heilige geest.
3)   Charles d'Escoubleau, Marquis de Sourdis [.. - 1666], veldmaarschalk, en gouverneur van Orléans.
4)   Henri de Guénégaud I, Marquis de Plancy, seigneur du Plessis [1609 - 1676].

[ 175 ]

Meneer de Roberval, wiens stem van zeer groot gewicht is, benadrukte dit gevoelen sterk en gaf een roemrijk getuigenis van de uitnemendheid van uw vernuft. En op wat ik hem zei, dat u een weinig verbaasd was over de verdenking die hij had gehad, dat u had geprofiteerd van de mededeling van zijn Systeem — gezien het feit dat hij wel moest weten dat u vijf maanden eerder in uw drukwerk van de maan 5) het anagram van uw Systeem van Saturnus gepubliceerd had — antwoordde hij me dat hij wel zag aan uw uiteenzetting dat u niets aan hem had ontleend; maar dat hij, ook al had hij veel waardering voor uw gedachte als zeer vindingrijk en zeer juist, toch geloofde dat het zijne (uitgelegd in mijn vorige brief) de waarheid meer benaderde, omdat er niets onnatuurlijks aan was, terwijl het uwe geheel en al een kunstgreep was, waarvan geen enkel voorbeeld bestond in de inrichting van de wereld. Ik was vergeten u te zeggen in mijn vorige brief dat hij het erop hield dat deze opstijging van dampen in de verzengende zone van Saturnus, en gevangen in deze zone zoals de zonnevlekken in de verzengende zone van de zon, een noodzakelijk effect was in deze zone, met uitsluiting van de andere zones, volgens de beginselen van de mechanica die het niet anders kunnen verdragen. U moet er maar over oordelen.
Om terug te komen op uw Systeem, ondanks zijn bezwaar begrijp ik toch hoe deze platte en dunne ring, hellend ten opzichte van de ecliptica en altijd even ver van de planeet, daarmee altijd in de cirkel lopend die deze om de zon beschrijft, hoe dus deze ring een natuurlijk voortbrengsel kan zijn, hoewel het een kunstmatige verbeelding lijkt. Maar om me niet te verbinden met de eer van uw idee door het te ondersteunen met de zwakte van mijn redeneringen, en deze filosoof trouwens kennend als iemand die staat voor zijn mening, wilde ik hem niet tegenspreken, en ik liet zijn overtuiging over aan een krachtig verstand als het uwe, en aan de redenen voor geloofwaardigheid die u zult uiteenzetten in de verhandeling die u er weldra over moet geven. Ik zeg dat u moet, dat wil zeggen die u zich voorneemt te geven volgens wat in uw brief stond; en ik zeg het ook in deze zin dat u ertoe verplicht bent omdat, nu de zaak voortaan openbaar is, het voor u van groot belang is dat men in een lang betoog ziet waarop u zich gebaseerd hebt om te besluiten tot deze hypothese, zonder stil te blijven staan bij die van Hevelius [<] en van die Siciliaan Hodierna 6), en zelfs niet van meneer de Roberval, waarvan ik zou willen dat u er de bezwaren ook van zou aantonen ter bevestiging van de uwe, niet alleen zonder scherpe woorden, maar ook met lof en zonder af te zien van termen van bescheidenheid, die iedereen altijd goed past en de bekwaamsten beter dan wie ook.
Over een maand zal iemand van het hof van meneer de hertog van Orleans hem gaan opzoeken in Blois 7) wanneer hij teruggekeerd zal zijn van Bourbon, en hem een kopie geven van uw Systeem volgens uw wens, waarvan ik u verslag zal doen. Overigens zei meneer de Roberval, na in uw brief de toezegging van uw uurwerk gezien te hebben, dat hij er meer dan vijftien jaar geleden een model 8) van had gegeven,


5)   Zie het genoemde werk [<].     6)   Zie brief No. 360a [<].
7)   Waar de hertog van Orleans in ballingschap leefde, zie brief No. 477, noot 5 [<].
8)   Zie het aanhangsel hier onder, No. 485.

[ 176 ]

gebaseerd op slingers, en dat het jammer zou zijn als uw constructie dezelfde zou blijken te zijn als de zijne. Ik had hem niets anders te antwoorden dan dat het scheen dat u elkaar evenzeer ontmoet had in het uurwerk als in het Systeem, en dat u van uzelf rijk genoeg was, en grootmoedig genoeg om andermans bezit niet te willen gebruiken of nodig te hebben. Ik ben met veel genegenheid

    Monsieur

Vostre treshumble et tresobeissant seruiteur
Chapelain.  

  De Paris ce 10. May 1658.




No 485.

J. Chapelain aan Christiaan Huygens.

Aanhangsel bij No. 484  [10 mei 1658] 1).

  Dit is de figuur van een onrust die zelf zijn uurwerk zal doen lopen.
  AB is de onrust, horizontaal, beladen met twee gewichten A en B aan de twee uiteinden. Deze gewichten zullen des te beter zijn naarmate ze groter zijn.

onrust

[ 177 ]

  C is het midden van de onrust, en CD is een loodlijn waarop het punt D ligt, waaraan de onrust is opgehangen.
  De lijn DCE, verlengd tot onder de onrust, draagt een tongetje E, dat bij elke schommeling van deze onrust een tand van het uurwerk laat passeren.
  Het overige stelt slechts steunbogen voor, en van tijd tot tijd zal er stilstand zijn om de onrust weer in beweging te zetten.
  Bijzonderheden van dit uurwerk zijn niet moeilijk, en het kan op duizend manieren verschillend gemaakt worden door wie de mechanica begrijpt.

Gekopieerd nauwkeurig volgens het Origineel 2).


1)   Op de kopie heeft Huygens de datum 10 mei 1658 gezet (hoewel hij hem zeker heel wat later ontvangen heeft) waarschijnlijk omdat Chapelain in de brief van deze datum, No. 484, de uitvinding van de Roberval voor het eerst heeft genoemd.
2)   Deze kopie is van de hand van J. Chapelain.




[ 180 ]

No 488.

Christiaan Huygens aan J. Chapelain.

6 juin 1658.

Samenvatting:  bedancken. moeyte rapport. Roberval bedancken. horologe beloven. bly dat hy van myn gevoelen is. Robervals objectie. Robervals horologie. Oost en West.

6 Juni 1658.

    Monsieur

  Ik ben u zeer veel verschuldigd omdat u gehandeld hebt met zoveel voorzienigheid en handigheid, zowel om de dingen geheim te houden die ik u had toevertrouwd, als om ze naar voren te brengen; beide hadden een succes boven wat ik ervan mocht verwachten. Toen ik uw verhaal las leek het me alsof ik aanwezig was in die illustere vergadering, en ik was enigszins aangedaan toen ik daarin de 'blauwe linten' opmerkte, met zoveel andere mensen van stand en geleerden. Maar vooral omdat ik zag dat u blootgesteld was aan een heel duidelijk gevaar dat aan u hetzelfde lot beschoren zou zijn als aan mijn nieuwe hypothese, die, als ze fout en lachwekkend was voorgekomen, ongetwijfeld het vertrouwen in u zou verminderen, daar u deze aangevoerd had als een zaak die het beschouwen waard was.
Nu is het voor mij een grote voldoening dat mijn opvatting waarschijnlijk is gebleken naar het oordeel van zoveel verstandige mensen, en ik verbaas me er niet over dat er onder hen (het uwe neemt voor mij de plaats in van meer dan één) in een zo groot gezelschap een zo groot aantal was aan wie de hypothese van de ring vreemd is voorgekomen; ik verbaas me er niet over, omdat het inderdaad iets geheel nieuws is, om een zodanige vorm van een lichaam te veronderstellen, waarvan verder in het heelal geen voorbeeld is te zien. Maar ik durf te hopen dat, nadat ik hun uitgebreid alle waarschijnlijkheden zal hebben bevestigd, en de mogelijkheid van mijn systeem aangetoond — en de gebreken van die welke anderen hebben bedacht — dat zij me zullen bekennen dat er noodzakelijkheid is in deze veronderstelling, en dat de zaak zich niet anders laat verklaren. Wat de hypothese van meneer de Roberval aangaat, ik geloof dat als hij de echte waarnemingen van de verschijnselen had kunnen hebben, deze geenszins verschillend zou zijn geweest van de mijne;

[ 181 ]

het verschil is nu alleen dat de ring die hij Saturnus laat omgeven van een lichte stof is, die zich soms verstrooit, terwijl de mijne vast is en blijvend. Ik geef hem gemakkelijk toe dat dichte wolken een even sterke terugkaatsing kunnen veroorzaken als ondoorzichtige lichamen, en zelfs dat die van Saturnus (volgens wat zijn hypothese vereist) zich onvergelijkelijk veel verder van zijn oppervlak verwijderen dan de onze doen, hoewel het veeleer andersom zou moeten zijn, gezien het feit dat de warmte van de zon in dat gebied nog niet met een honderdste deel werkt van de kracht die wij hier ervan voelen. Maar met welke redenering zal hij volhouden dat alleen aan het eind van 15 of 14 jaar, te weten op twee plaatsen van de excentrische cirkel van Saturnus, hij deze dampen lijkt te missen, want zo verklaart hij de ronde fase, en dit nog wel wanneer de Zon loodrecht op zijn verzengende zone schijnt, en bijgevolg de genoemde dampen naar zijn mening dikker dan ooit zouden moeten zijn. Ik weet dat ik hem eerder dezelfde tegenwerping heb gemaakt, waarop hij me geen antwoord heeft gegeven.
U moet maar beoordelen mijnheer, of het dienstig is hem er nu aan te herinneren, of dat het beter is dat hij het pas ziet in de verhandeling van mijn systeem. Ik ben het daarin zeer met u eens, dat men zich ervoor moet wachten de stemming van deze persoon ook maar enigszins te prikkelen, en dat ik zelfs als ik hem tegenspreek hem zal moeten prijzen, wat overigens terecht is, omdat hij dit ook tegenover mij gedaan heeft. Ik heb vroeger op het gebied van de optica gezien, en nu opnieuw op het punt van die nieuwe uurwerken, dat hij en ik elkaar soms ontmoet hebben in hetzelfde onderzoek, en ik wil heel graag weten of er dezelfde overeenkomst is tussen onze twee constructies als tussen onze stellingen. Toch verbaas ik me erover, als die van meneer de Roberval niet te gekunsteld was, dat hij het bij een model heeft gelaten, daar hij zeker geweten heeft dat deze uitvinding van groot nut was. U zult binnenkort de mijne krijgen, meer uitgebreid beschreven in het Latijn met een figuur die het gehele inwendige van het werk zal voorstellen, en die ik al heb laten graveren.
Om te antwoorden op wat u me vroeg in uw voorlaatste brief [<], of het waar was dat ik me had voorgesteld de lengtegraad te kunnen bepalen door middel van die uurwerken, ik durf wel te zeggen dat als men op zee de grote even goed kon meenemen als de kleine, dat wil zeggen die welke een slinger hebben van 3 voet even goed als die met een van 6 duim, men het zeker ten einde zou brengen. Maar dat is het probleem, daarin schuilt de moeilijkheid*), met stormen die het schip doen slingeren°). En toch geloof ik dat men niet zal nalaten het ooit eens te beproeven. Ik ben geheel

    Monsieur

Vostre ...  


[ *)  Lat.: "hoc opus hic labor est". Vergilius, Aeneis Lib. VI, 129.  Vgl. de vertaling in Joh. Baers, Cornucopiae (1648), p. 46: "Dat is de konst, daer is 't al in gelegen".]
[ °)  Lat.: "navim jactantibus austris". Horatius, Sermo I, 6.]




[...]




Home | Christiaan Huygens | II | Chapelain, 1658 (top)