Home | Chr. Huygens | Oeuvres VIII

[ 21 ]

No 2099.

A. Leeuwenhoek aan Christiaan Huygens.

15 februari 1677.

Delff den 15 feb. 1677.

    Mijn Heer

  UEhdts. seer aengenamen van den 9 deser is mij wel geworden, t was mij lieff te verstaen dat mijne observatien in Vranckrijck aengenaem waren. Wanneer UEhdt. schrijven sal becomen hebben van mijn laeste luijsige observatien (die ick uijt het schrijven van UEds. Heer Vader verstaen heb dat UEldt. int frans soude oversetten en na Vranckrijck senden*) soo versoeck ick off UEhdt. die goetheyt gelieft te hebben, omme het selffde antwoort te communiceeren.

  Omme UEhdts. missive verder te beantwoorden, daer mede sal ick noch 2. a. 3. weecken wachten, omme redenen dat ick bij de observatien, die ick sedert eenigen tijt gedaen heb, (aengaende de levende schepsels in water) sal vermeerderen, met 2. soorten van water, die ick onder ander daeghlijcx van voornemen ben te observeren, afbreeckende blijve onder des naer presentatie van mijn geringen dienst

    Mijn Heer

UEhdts. Dienstwillige Dienaer
Antoni Leeuwenhoeck.  

  WelEdele Heer
d'Heer Chr: Huygens. van Zuylichem
      Hage.
*)  Zie p. 22-7 voor de vertaling in het Frans, en Phil. Trans. No. 133, 821-831 voor de publicatie in het Engels.
[ Aan het eind van het stuk met Christiaan Huygens' vertaling staat een opmerking van hem:]

[p. 27]   6)   Ce sont la les observations du Sr. Leeuwenhoeck. Sa maniere de les faire, est de faire entrer l'eau dans des tres petits tuyaux de verre, d'un tiers ou ¼ de ligne de diametre. lesquels en suite il applique a ses microscopes.
  Il m'a fait voir tres distinctement de ces petits insectes qui voltigeoient continuellement dans l'eau. Je doute si ces animaux n'y vienent pas de l'air; car ils sont assez petits pour y estre soustenues. Estants dans l'eau ils peuvent engendrer et se multiplier comme l'autheur dit avoir observè.

[  Tot hier toe de waarnemingen van de heer Leeuwenhoek. Zijn manier van doen is: water te laten binnenkomen in heel kleine glazen buisjes, van een derde of ¼ lijn diameter (0,5 mm), die hij vervolgens bij zijn microscopen houdt.
  Hij heeft me heel duidelijk die insectjes laten zien die voortdurend in het water fladderden. Ik vraag me af of deze diertjes daar niet vanuit de lucht komen; want ze zijn klein genoeg om erin te blijven zweven. Eenmaal in water kunnen ze er meer verwekken en zich vermenigvuldigen zoals de schrijver zegt te hebben waargenomen.]

[ Eerdere twijfels (VII, 400) zijn kennelijk weggenomen.]
[ XIII, 733: Huygens' samenvatting van een brief van Leeuwenhoek, 18 maart 1678. ]



[ 140 ]

No 2156.

A. Leeuwenhoek aan Constantijn Huygens sr.

26 december 1678.

Delft den 26e xmb. 1678.

    d'Heer Constantyn Huijgens van Zuijlichem.
    Mijn Heer

  UEdeles seer aengenamen van den 23 deser beneffens een extract uyt UEd. soons missive 1) geschreven uyt Parijs is my wel geworden.


1)  Brief No. 2148 van Christiaan aan broer Constantijn [met: "Ik zou graag willen weten wat Leeuwenhoek van dit alles zou zeggen en of hij zulke heeft gezien", p. 125]. Een gedeelte van de brief werd voor Leeuwenhoek vertaald in het Nederlands door Constantijn [zie p. 139].

[ 141 ]

diertjes   Als ick fig: A 2) na proportie van fig: D. en E. stel soo imagineer ick mij dat dit de dierkens sijn aen de welcke ick 16 à 18 pooten kan tellen dogh onder desen sijn doorgaens eenige dierkens van gelijcke groote en van een geheel ander maecksel.

  fig: B die oordeel ick dat deselvige diertgens sijn, die ick in den jare 1675 met groote menichte heb ontdeckt eerst in hemels en daer na in peperwater. dese dierkens sijn mede versien met verscheyde pooten, en met piramidaele verheveltheden op de rugh, als mede met een seer aerdigh hooft versien, ick heb menighe uren geconsumeert int besichtigen van dese dierkens, en wel voornamentlijck als ik onder deselvige een weijnich santgens strooijden, als wanneer eenige buijten het water op de santgreynen quamen loopen, en aldus sagh ick haer pooten hooft en gantsche lichaem seer naeckt, en beelde my dickmaels in dat dit de wel gemaeckste dierkens waren, die ick ooijt hadde aenschout en sedert die tijt heb ick die niet vernomen, maer heden sie ick een ander soort van platte dierkens, die haer voortgangh al omwentelende doen.

  fig: C. heb ick mede verscheijde malen gesien maer mijn memoir en draegt niet toe haer nette gedaente.

  fig: D heb ick mede seer na als UEds. soon die beschrijft geobserveert alleen dat ick aen het eyndenste van haer dicke lichaem veel uijtsteeckende dunne pootgens hebbe gesien, die seer vaerdigh wierden bewogen inde voortgangh van de selve.

  fig: E met haer lange staert heb ick insgelycx soo bevonden, alleen dat ick aen de uijtsteeckende hoecken, aen wederzijden van S. als die somtyts op sijn grootst uijtstaecken, heb vergeleecken bij de ooren van een paert. als mede heb ick gesien dat dese diertgens oock versien sijn, met uijtstekende dunne pootgens of vinnetgens die geplaatst sijn rontom de wijde openingh S. welke pootgens mede inde voortgangh seer starck wierden bewogen, sonder dat ick ooijt de staert inde voortgangh heb in bochten sien staen ofte oock in trecken.

  fig: F. dese lange Alen heb ick mede gesien. de verwonderingh die ick over dese dieren hadde bestont hier in, dat de een 3. à 4 mael langer was als d'ander, en nochtans altemael van een en deselve dickte, en daer beneffens dat deselve soo wel achterwaerts als voorwaerts swommen, sonder dat ick een hooft, ofte dat na een hooft geleek konde bekennen, van alle dese heb ick voor dato aen de Royale Societeit tot Londen geschreven, en sijn bij de selve gedruct inde transactien no. 133 en 134 3) als mede in een Boeckje by de Heer Hoeke 4) inde voorleden somer uytgegeven.


2)  Tekening uit de brief van Christiaan, No. 2148 (p. 124). Vgl. de tekeningen in XIII, II, App. XI.
3Phil. Trans. No. 133, 821-831, en No. 134, 844-6. Er zijn geen figuren bij.
4Lectures and collections made by Robert Hooke ..., 1678 ['Cometa' en 'Microscopium', met 1e en 2e brief van Leeuwenhoek, zonder tekeningen].

[ 142 ]

Alle dese verhaelde dierkens heb ick in simpel water mede gesien, maer op verre na soo veel niet als in peper water. en als ick inde somer genegen ben, om veelderhande soorten van diertgens te sien, soo neem ick maer het water dat eenige dagen inde loode goot boven aen mijn dack heeft gestaen, ofte het water uijt stilstaende ondiepe slooten, en hier in come ick verwonderens waerdige schepselen te ontdekken.

  En off ick heele witte peper, swarte peper, groff gestoote peper, peper soo fijn gestooten als meel int water legh daer comen dierkens in, schoon het in't kouste van de winter is, als maer het water onbevroren blijft.

  Heden sijn in myn peper water diertgens die ick oordeel wel 8 mael kleynder te sijn, als fig: A aende welcke ick mede pooten kan bekennen, die mede vermaeckelyk sijn omme te sien, en dat om haer schielijke bewegingen, de pooten van dese diertgens sijn seer groot na proportie van haer lichaemen, Boven dese diertgens heb ick sedert weijnige weecken, noch diertgens int peper water ontdeckt die ick oordeel wel 1000 mael kleijnder te sijn dan het diertgen fig: A: want de circumferentie van het gantsche lichaem van een van dese uijtsteeckende kleyne diertgens is niet grooter, dan de dickte van een poot van het diertge fig: A. en stel bij mij vast dat dertigh milioen van dese diertgens te samen, soo veel plaets niet en beslaen off soo groot niet en sijn, als een groff santge.

  Dat op de vleugels van de groote capellen ofte schoenlappers leyt, en dat UEdts. soon stoff noemt, dat leyt selffs op de vleugels van de kleynste cappelletgens, als oock op het diertge dat uijt de mot voort comt. dit heb ick doorgaens veeren van de vleugels van de cappellen genaemt 4), en mogen oock mijns oordeels met recht veeren genoemt worden, want sij beslaen het hoornachtige vlies, daer uijt de vleugels van de cappellen bestaen, in soo netten order als de veeren de lichamen van het gevogelte doen, want soo wel als yder veertge versien is met een schaft die in de huijt van de vogel vast is, soo is insgelijcx ijder van dese cappel-vleugels-veeren, mede met een schaft versien, welcke schaft vast staet in het geseijde hoornvlies, fig. 1, 2, 3 en hier fig: 1: 2: 3 met AAA aengewesen, dese veeren laten haer niet van de vleugels separeren, off daer blijft een put staen, waer in het schafje gestaen heeft, die wij door een micros. naeckter comen te sien, als met ons bloote oogh, de plaats waer de veeren gestaen hebben van een gepluckt hoen, en hoe menich veertge ick gesien heb, soo comen deselve in maecksel over een, maer verschillen van malcanderen, maer de grootste veeren en die meest gespleten sijn die staen op de circumferentie van de vleugels. Dese veeren hebben oock haer bijsondere couleuren, als geel, wit, root en swart. Wat nu de figueren aengaen die op de soo genoemde cappelveeren te sien sijn (soo veel mijn geheugenis toedraegt) en die ick hier met streepen B.B.B. heb aengewesen, sijn niet anders als stijve hoornachtige striemen, omme ijder veertge sijn stijfte te geven,


4)  Leeuwenhoek had deze waarnemingen nog niet gepubliceerd.

[ 143 ]

gelijck wij sien dat ijder vleugel van vlieghen versien sijn, al hoe wel die vande vliegen niet recht en loopen maer met bochten en tacken.
  Ick wil hoopen dat ick UEds. versoeck hiermede sal hebben voldaen. blijve na mijn gebiedenis aen UEdts. heeren soonen

    Mijn Heer

UEds. Ootmoedige dienaer
Antoni Leeuwenhoeck.  



[ 160 ]

No 2168.

A. Leeuwenhoek aan Constantijn Huygens sr. *)

Aanhangsel I bij No. 2167.

27 april 1679.

  Boven het over groot getal van dierkens in het mannelyck saet van menschen en dieren, heb ick in mijn missive van den 21en februarij°) aen Roijale Societijt tot Londen


*)  De brief is tegelijk met het volgende stuk No. 2169 naar Christiaan gestuurd, die er op 10 mei 1679 een voordracht over hield in de Academie des Sciences: "Mr. Hugens a leu a la Compagnie une lettre de Mr. Leownooke ...".
°)  Niet in Phil. Trans. (deze zijn vier jaar lang niet verschenen).

[ 161 ]

geschreven van de menichvuldige dierkens inde hom van een cabbeljaeuw en geseijt, dat ijder sant-groote materie hom, meerder dan 10000 levende dieren voortbracht, versien met lange staerten, en heb mijnselven te meer mael ingebeeld, dat een groote cabbeljaeuw, uijt sijn hom meerder levende dieren voortbracht, als 'er menschen op den aerdbol zijn. Ick stelde dan vast, dat 100 sanden nevens den anderen leggende de lengte van een duijm uijt maeckten, en dat de hom 15 cubicq duijmen groot was.

         100
           100
             100 
Comt dan 1000000 Sanden in een cubicq duijm.
         15           
Comt dan 15000000 Sanden groote in 15. cubicq duijmen die de hom groot is.
                10000 dierkens in de materie van een sant groote
Comt 150000000000 dierkens in de hom van een Cabbeljaeuw.

  Ick sal (doch seer onseker) 't getal van de menschen op den aerdkloot berekenen. De lenghte van de groote Circkel van den Aerdkloot wort ordinaire genomen op 5400 mijlen*).

22 — 7 — 5400
          7  
        37800    37800 | 1718 2/11 mijlen voor de asse van den aertkloot.
                 22    |


[ *)  Later [>] wordt gezegd: 1 mijl = 2000 roeden. Dat is ca. 7,5 km (1 roede = 12 voet).]

[ 162 ]

  Metius, seijt, om de superficie van een globe te rekenen. 7 geeft 22 wat geeft het quadraet getal van de asse.

                                         1718
                                         1718
                                      2951524
                                           22
                                     64933528
64933528 | 9276218 vierkante mijlen voor des aerdkloots bult.
7        |

  Men seijt dat van den aerdkloot 2/3 water en 1/3 land is.


           9276218 | 3092072
            3      | 
comt dan voor het land van den aerdkloot 3092072 vierkante mijlen.

  Laten wij stellen dat het land van den aerdkloot 1/3 onbewoont is.


3092072 | 3092072
3       | 1030690
    Comt  2061382 vierkante mijlen voor het bewoonde lant.

  Laten wij stellen dat Holland en Westvriesland 22 mijlen langh ende doorgaens 7 mijlen breed is

          22
           7
    Comt 154 vierkante mijlen voor Hollands groote.

2061382 | 13385 mael de bewoonde aerde grooter dan Holland.
154     |

  Volgens N. N. die sijn speculatien heeft laten gaen op de menichte van menschen, die in Holland zijn, seijt dat Holland bewoont word van 1000000 menschen, en soo wij vast stellen dat in het bewoonde deel van de aerde de menschen soo dicht bij den anderen woonen als in Holland daer het ter contrarie onmogelijck soo bewoont kan worden


13385 mael grooter de bewoonde aerde dan Holland.
    1000000

  Comt dan 13385000000 menschen op den aerdkloot. Comt 150000000000 dieren in de hom als hier boven dat is meer dan thien dierkens in de hom van een cabbeljaeuw tegen een mensch op den aerdbodem.

[ 163 ]

No 2169.

A. Leeuwenhoek aan Constantijn Huygens sr.

Aanhangsel II bij No. 2167.

april 1679.

Extract van sijnen Brief.

  Ex vasis deferentibus van eenen Haen die 4. of 5. dagen hadde gestaen sonder bij de Hoenders te komen, een jaer oud, en noch levendigh zijnde, heb ick de materie genomen en daer in gesien soo een overgroote menighte van levende dieren, dat ick daerover verstelt stond, en soude met waerheit wel mogen seggen dat in een sand-groote materie meer dan vijftich duijsend levende dieren waeren, welckers maecksel ick alsnoch niet beter en kan gelijcken dan bij onse Rivier-aelen. dese dierkens maeckten een ongemeene groote beweging, en drongen op veel plaetsen soo dicht in malkanderen, dat sij een duijster lichaem maeckten, en kort daer aen separeerden sij weder van den anderen. In summa dese dieren overtreffen mijn oogh in meerder verwondering als oijt voor desen eenigh gesicht gedaen heeft.

  Alibi. UE. soon is beducht dat ick de dierkens met lange staerten niet en sal gesien hebben, om dat ick spreeck [<] van haeren voortgang die sijne E [seijde] dat sij niet en hebben, maer het contrarie is seker. Ick sal daerover self aen sijne E. schrijven met mijn susters soon Antoni Molijn die metten eersten souden naer Parijs te trecken om hem voorts inde Chirurgie te oeffenen, daervan hij hier sijn proeve heeft gedaen.



[ 166 ]

No 2171.

A. Leeuwenhoek aan Christiaan Huygens.

15 mei 1679. *)

Delft den 15e Meij 1679.

d'Hr. Chr: Huijgens van Zuijlichem.

    Mijn Heer

  bij dese occasie dat mijn susters soon Antoni Molijn na parijs vertrock om aldaer eenigen tijt sijn verblijff te nemen, nem ick de vrijmoedicheijt om aan U.Edele te schrijven.

  Mijn Heer t is waerachtich dat de dierkens met een langen staert een voortgangh hebben [<], maer sij blijven meestendeel met het eijnde van haer staert aen eenige vuijlicheijt vast, en omme haer voortgangh te sien, heb ick onder andere verscheijde malen, het water eer ick het observeerde, om geroert, op dat de dierkens die alreede met haer staert, aen eenige vuijlicheijt vast lagen, mochten los worden, en dan het water gedaen, in een holle glase pijp, die omtrent de holte had, van de dickte van een groote spelt, op dat deselve ruijm water mochten hebben, en op sodanige manier, dat mach ick wel seggen, dat ick meer dan 100 mael haer voortgangh, soo na omhoogh, als na omlaegh, en haer ommekerende, die seer langhsaem is, heb gesien, sonder dat de dierkens in haer voortgangh haer staert beweeghden, maer wanneer deselve met haer staert vast raeckten, dan gebruijckten sij haer staert.

  Onder de dierkens, die veel delen kleijnder sijn, kan ik waerlijck pooten off vinnen bekennen, maer deselve sijn seer kort, onder andere isser een soort van dierkens, die ick soo klaer en naeckt met haer pooten heb sien loopen, selfs buijten het water op sandekens, als of wij met ons bloote oogen, pissebeddens op keij steenen sagen loopen.

  U.Edele hr. vader schrijft mij van den 4e Meij, dat het voornaemste deel van U.Edele dioptica bij na in staet is, om uijt een goede copie gedruct te connen werden, ick kan niet naerlaten UEdele te communiceren, dat de Hr. Robert Hooke in den voorleden jare, een boeckje heeft uijt gegeven genaemt, Lectures and Collections°), made bij Robert Hooke Secretarij of the Royall Societij, dit boeckje heeft hij aen mij gesonden, doch hoe wel ick de Engelsche tael niet en verstae, soo dunckt mij echter dat hij onder 2 brieven, die van mij daer in staen, stelt het


[ *)  Handschrift: Leiden UB, HUG 45, Leeuwenhoek 1679.]     °)  Zie p. 141, noot 4.

[ 167 ]

maken en gebruijck van de microscope, en nademael de hr. Hooke bij U.Edele bekent is, soo dunct mij onder verbeteringh dat het niet ongeraden is, bij aldien U.Edele het verhaelde boeckje, niet gelesen hebt, dat het U.Edele leest, eer het sijne wort uijtgegeven, te meer, om dat wij menschen vinden, die haer meeste speculatien sijn, om andere maer te berispen, Ick sal van U.Edele gaerne verstaen, hoe dat mijn laeste observatien, omtrent de dieren in de testicullen, waer van U.Edele hr. Vader mij schrijft, eenige extracten toe gesonden heeft, U.Edele ende Liefhebberen tot Parijs bevallen. afbreeckende blijve na presentatie van mijn geringen dienst

    Mijn Heer

UEdele onderdanige dienaer
Antoni Leeuwenhoeck.  

    Mijn Heer
Mijn Heer Christiaen Huijgens van Zuijlichem
            Parijs.



[ 168 ]

No 2173.

A. Leeuwenhoek aan Constantijn Huygens sr.

21 mei 1679.

Delft den 21e Meij 1679.

d'Hr. Constantijn Huijgens van Zuijlichem.

    Mijn Heer

  Hiernevens gaet mijn calculatie die gansch onperfect is, nademael die alleenlijck uijt het oogh is afgemeten.

  Ick heb dickmaels mijn gedachten laten gaen op de seer kleijne vaten en senuwen waermede de seer kleijne dierkens versien zijn, en wel voornamentlijck als mij gevraecht wierd, of ick de deelen van het water kan sien, waer op ick veeltijds antwoorden, datter dierkens in 't water zijn, die veel milioenen kleijnder zijn dan een sant, en dat dese dierkens waer aen ick geen poten en kan bekennen, echter, met wercktuijgen van bewegingen moeten versien zijn, en dat dese wercktuijgen noch ten deele bestaen uijt aderen om het voedsel toe te dragen, en senuwen om te bewegen, en dat door dese vaten het water noch moet deurgaen: en dit dan soo zijnde moeten wij de deelen van het water soo kleijn stellen, dat het voor ons onbegrijpelijck is, en ick vertrouw noijt mensch in konst soo ver sal avanceren, omme de deelen van het water te konnen aenschouwen.

[ 169 ]

  Ick sal hier eerst stellen de proportie van de dierkens tegen een sant groote, voor soo veel mijn gesicht de proportie daer van kan toedragen, alsmede het getal der dierkens tegens de groote van een cubicq duijm.

  Ick oordeel doorgaens dat bij aldien 3 a 400 van de kleijnste dierkens nevens den anderen lagen gestreckt de lenghte souden bereijcken van de axe van een gemeen sant, en neme hier maer het minste getal te weten 300.

              300
                300  
              90000
                  300
    comt dan 27000000 dierkens te samen zijn soo groot als een sant. laten wij
stellen dat sodanigen sant soo groot, dat 80 sanden in lenghte nevens een
anderen lagen, de lenghte van een duijm souden uijtmaken als BC.

         80. sanden in de lenghte van een duijm
          80. 
        6400. sanden in een quadraet duijm
          80.  
        512000. sanden in een cubiq duijm.
           27000000. dierkens die de groote van een sant uijtmaken.
        3584000000000.
       10240000.     
  comt 13824000000000. dierkens in een lichamelijcke duijm als ABCDEF.

kubus   Dit getal van dierkens is soo groot dat bij aldien men soo veel sanden hadde van sodanige groote als hier voren is geseijt, soo soude men daer mede konnen laden meer dan hondert en acht van onse gemene sant schuijten, te weten, als men een schacht sant, dat is 144. cubiq voeten voor een santschuijt rekent.

  Ick heb mijn gedachten oock wel laten gaen, op de seer kleijne vaten die in onse lichamen zijn*), en geoordeelt dat de selve meer dan duijsent mael dunder zijn dan een hair van ons hooft, en daerom hier de proportie van de seer kleijne vaten tegen de dickte van ons lichaem gestelt, omme hier na de proportie van de


[ *)  Zie L.C. Palm, 'Antoni van Leeuwenhoek en de ontdekking der haarvaten', in Gewina 1-4, 1978.]

[ 170 ]

vaten in de kleijne dieren daer na te stellen. Ick heb dus eerst getracht te weten hoeveel hairbreeten de lenghte van een duijm uijt maken. Hebbende dan een kopere liniael, daer op de duijmen verdeelt waren in drij deelen en ijder weder in 10 delen, in somma een duijm in 30 verdeelt. op deze verdelingh heb ick geleijt het haer van mijn paruijck, en dat door een microscope geobserveert, en geoordeelt dat 20 hair breeten 1/30 van een duijm uijtmaken comt dan 600 hairbreeten, in de lenghte van een duijm. ick heb verders in 't rouwe gemeten de dickte van mijn lichaem boven de heupen en geoordeelt het eene door het ander genomen dat de diameter van mijn lichaem 8 duijmen was.

  Archimedes bewijst. gelijck als 14 tot 11 alsoo het quadraet getal van den diameter tot den inhoud des circuls, 14 — 11 — 8 diameter was mijn lichaem

    8 
   64
   11 
   64   704
  64    14     50 2/7 quadraat duijmen voor mijn lichaemsdickte.

  704
  600. hairbreeten in de lengte van een duijm.
   33. diameters van de seer kleijne vaten in ons lichaem voor een hairbreed
     gereeckent, dat is de kleijne vaten in ons lichaem 1089. mael dunder dan
     een hair.
            
        1800
       1800
  comt 19800 kleijne vaten dickte in de lenghte van een duijm
         19800 
      15840000
     178200
     19800    
comt 392040000. kleijne vaten dickte in een quadraet duijm
            50. quadraet duijmen een lichaem dick

[ 171 ]

comt 19602000000. vaten in de dickte van een lichaem dat 50 quadraet duijm dick is. Soo wij ons nu inbeelden dat de kleijne vaten in de kleijne dierkens, in sodanige proportie tegen haer lichaem staen, als deselve tegen de dickte van ons lichaem zijn, en om dan de seer kleijne vaten van de dierkens bij de dickte van een sant te vergelijcken moet het bovenstaende getal noch vermenichvuldicht worden door 300. nademael hier boven is geseijt dat een sant drij hondert mael dicker is dan een dierken.

                                                  19602000000
comt dus als een sants dickte is een, de vaten              300    
    in de kleijne dierkens zijn                       5880600000000

  En omdat dit getal soo uijtnemende groot is, en onmogelijck is bij onse gedachtes een proportie daer van te begrijpen, heb ick goed gedacht de grooten circul van den aerdkloot in hair-breeten te verdeelen.


       5400. mijlen voor de lenghte van den grooten circul op den aerdkloot.
          2000. roeden voor ijder mijl.
 comt 10800000. roeden voor den grooten circul.
            12. voeten voor een roede.
      21600000
     10800000  
comt 129600000. voeten voor den grooten circuls lenghte.
            12. duijmen in een voet
     259200000
    129600000  
comt 1555200000. duijmen voor den grooten circul
              600. hairbreeten in een duijm.
comt 933120000000. hairbreeten voor den grooten circul van den aerdkloot.

  Dit getal van de hairbreeten, die den grooten circul van den aerdkloot langh is, noch met 6 gemultipliceert, en sal het bovenstaende noch niet uijtbrengen, dat de vaten in de kleijne dieren (als wij stellen als boven geseijt is) hebben, tegen de dickte van een sant. In somma dus
  Gelijck de lenghte van 1/6 van een hairbreet, staet.
  Tot de lenghte van 5400 mijlen.
  Alsoo staet, een van de kleijnste vaten, die in de kleijnste dieren zijn.
  Tot de dickte*) van een sant (waer van de 80 sanden nevens den anderen leggende, de lenghte van een duijm uijtmaken).
[ *)  Hier is gerekend met de oppervlakte van de doorsnede. Vandaar dat de verhouding zo groot is, 1 : 4.1012 bij een haarbreedte van 0,06 mm. Dit geeft: kleinste vaten twee miljoen maal zo dun als een zandkorrel.]

[ 172 ]

  Mijnheer, hier hebt ghij dus de wonderheden van proportien, die ick mij inde verborgentheden van de natuijr voorstel; en hier uijt blijckt oock, dat al het ghene wij ontdeckt hebben noch seer geringh is, bij het gheen in dien grooten schat der natuer noch verborgen leijt, en hoe kleijn de deelen van het water moeten zijn, die na alle apparentie noch in menichte te gelijck, soodanige kleijne vaten passeren. Ick wil hoopen dat ick UEds versoeck hier mede sal hebben voldaen. afbrekende blijve na presentatie van mijn geringen dienst,

    Mijn Heer

UEd. onderdanige dienaer    
was get. Antonij Leeuwenhoeck.  



[ IX, 310 ]

No 2532.

Chr. Huygens aan A. Leeuwenhoek.

6 maart 1689.

6 Mart 1689.

Samenvatting:   Leeuwenhoeck bedanckt voor sijn wortelboom: gevraeght nae de observatie van 't circuleeren van 't bloedt, waerom niet in druck en komt. geproponeert of men deselve in de vleugens van vleermuyzen, pooten van Endvogels, ooren van ratten &c. niet soude konnen sien.



[ IX, 390 ]

No 2571.

Chr. Huygens aan A. Leeuwenhoek.

6 maart 1690.  [Concept]

    Aen Ant. van Leeuwenhoeck.

den 6 Mart. 90.

  Sendt een Exemplaer van mijn boeck. Heb gedacht op sijn Experiment met de glasen bol in plaets van mijn vlacke cylindrische vat 1). glazen bol Waerom dat sijn bol niet soo bequaem daertoe is. te weten om dat het lack in 't eerst van 't draeijen, moeijte heeft om naer AB op te klimmen. En daer nae als het glas vast gehouden werdt, soo is het lack genegen om nae C te trecken, waer door van het glas af gaet in E en F komt, en eerst weer op den grond moet sacken eer het nae 't midden D sich begeeft. daer om de vlacke bodem beter is. 't waer goet oock gewicht aen 't vat te voegen om in 't eerst beter te draeijen. Men kan een platte open doos van blick laeten maecken en met een glas toe decken. Ick send een stuckje Yslands Cristal om te sien of daar water uyt te halen is door sijn distillatie. sal bij gelegentheydt grooter senden.
1)  Leeuwenhoek heeft dit experiment beschreven in een brief aan Nicolaas Witsen: Sesde vervolg der brieven (1697), 101ste Missive, p. 262, die begint met:
bol van Leeuwenhoek
Eenige jaren geleden wanneer de Ed: Heere Chr: Huygens van Zuylighem my de eer aan dede van te besoeken, raakten onse redenen op de beweginge van den Aertkloot, als wanneer ik te voorschyn bragt, soo een toe gestelde Fles, als hier nevens is gaande, en wanneer ik de beweginge van de Fles te werk stelde, hadde de geseide Heer soo een genoegen daar in, dat ik my verpligt vond, den selven soo een toe gestelde Fles te vereeren. Dat hem niet onaangenaam was.
Het was een model om te verklaren hoe wolken in de lucht blijven, en Huygens zag verband met zijn proef in 'Discours de la cause de la pesanteur', een lezing in 1669 te Parijs gegeven [XIX, 633], en nu het tweede stuk van zijn boek Traité de la lumière, p. 132  ['het lack': kleine stukjes was].
[ Zie: H.A.M. Snelders, 'Antoni van Leeuwenhoek's mechanistic view of the world', in Antoni van Leeuwenhoek 1632 - 1723 (Amsterdam 1982), 73-76.]

[ Zie ook 'Lens on Leeuwenhoek' van Douglas Anderson.]

[ DBNL: Anthoni van Leeuwenhoek, met Alle de brieven, 1939-1999.]




Chr. Huygens aan A. Leeuwenhoek.

20 oktober 1692.

Niet in Oeuvres Complètes, maar in Sesde vervolg der brieven (1697).

[ L. 269 ]

1 0 2 ste.    M  I  S  S  I  V  E,

Geschreven aan de Koninglyke Societeit in London,

Waar in gehandelt werd

Van een Uittreksel uit een Missive geschreven van de Heer Chr: Huygens van Zuilighem, rakende de generatie der Alen. ...

[ L. 270 ]

...

Hoog Edele Geboore Heeren.

Delft in Holland den 10. Iuly 1696.

...

  Ik moet tot UE. Hoog Ed: seggen, dat wanneer ik van de voortteelinge der Alen en Palingen

[ L. 271 ]

hadde geschreven, ende het gedrukte daar van aan zyn Ed: Heer Chri: Huygens van Zuylighem hadde toe gesonden, my daar op heeft geschreven uit de Vermaarde Hof-stede genaamt Hof-wyk, van den 20. October 1692 Aldus:

I

k ben door verscheiden besigheden en toevallen belet geweest, UE laaste uit gegevene observatien met aandagt eerder als nu te doorlesen, hebbe daar in groot genoegen ende vermaak gevonden &c.

De voortteeling van alle dieren en insecten door zaad, en niet uit Corruptie, sie ik gaarne dat door UE. hoe langer hoe meer werd bewesen; want ik mede t' eenemaal van dat gevoelen ben.

Ontrent de generatie der Alen vind ik eenigsints vreemt dat hare jongen in de Baar-moeder sonder eenig teken van leven, by UE. gevonden werden.

Ook en maakt UE. geen mentie van 't Mannelyk geslagt deser vissen, in 't welk misschien levendig zaad, door microscopia te sien soude zyn.

Maar men soude ongelyk hebben, alles teffens van UE. te eyschen, daar nog oneindige ondersoekingen overig zyn, men moet in't geene UE. ons mede deelt, UE Arbeit en Neerstigheid hooglyk prysen, en admireren, waar door daaglyks de kennisse der nature vermeerdert, ende verbetert werd. Soo doe ik mede onder anderen, en blyve na hartelyke groetenis.
enz. En was geteikent

CHR: HUYGENS

[ L. 272 ]

  Sedert welke tyd de geseide Heer Huygens 't mynen Huyse, en ik weder 't zynen huyse hebbe geweest, en nogtans is ons discours noyt op de voortteelinge van de Alen gevallen.

  ...


Zie ook: Anthoni van Leeuwenhoek, Alle de brieven, deel 9 (1976), p. 176-181 en deel 11 (1983), p. 304 (305: Engl.).

Chr. Huygens was in oktober 1692 bezig met microscopische waarnemingen, zie T. XIII, p. 731-732 (Ned.).




Home | Christiaan Huygens | VIII | A. Leeuwenhoek (top)