Tegenzonnen , regenboog , witte ring , plaats , gezichtsbedrog , kleuren , ronder
[ 411 ] | OC |
TegenzonnenHiervan zeg ik dat ze eveneens veroorzaakt worden door de vertikale cilinders, en door juist dergelijke brekingen van zonnestralen als de gewone regenboog. En te weten is, dat de ondoorzichtige binnencilinder niet bijdraagt tot deze bijzonnen, maar integendeel soms wel kan beletten dat deze gezien worden, zoals hierna aangetoond zal worden. |
[ 413 ]
Maar toch moet men weten dat de cilinder van sneeuw daar binnenin noodzakelijk moet zijn, al wordt gezegd dat ze van buiten helder water of helder ijs zijn (welk van beide ook), want er kunnen geen cilinders van water alleen zijn ze zouden dan terstond tot een ronde druppel worden. En als ze wel eens van helder ijs zijn dan is het evenwel moeilijk te bedenken hoe ze geheel helder zouden kunnen worden zonder geheel gesmolten te zijn geweest.RegenboogDe hoek HCE nu kan van verschillende grootte wezen, naargelang men de straal DA op verschillende plaatsen van de druppel ABC doet vallen, maar kan nooit groter wezen dan 41° 30', zoals uit Descartes' tabellen te zien is; zodat dan ook de hoek CEF en FEG niet groter kan wezen dan 41° 30'. Hierdoor komt het dat geen van de druppels die buiten de kegel CEG gevonden worden, deze gebroken zonnestralen naar het oog E kunnen zenden, maar alleen die daar binnen zijn. Doch díe zenden de meeste, die het dichtst bij het kegeloppervlak CEG komen. En daarom is de afscheiding van deze lichte druppels en de donkere buiten de kegel des te beter kenbaar, en die maakt zo dat hier een ronde ring verschijnt, die geheel zou verschijnen indien het aardoppervlak niet in de weg was want nu kan het hoogstens maar een halve cirkel worden als de Zon maar even boven de horizon staat. Dit is de ware oorzaak van de regenboog, en dat die met de ondervinding overeenkomt kan ook iedereen zien als hij een glazen bol, met regenwater gevuld, op zodanige positie t.o.v oog en Zon opstelt als hier de bol ABC is. Als men dan nu het rond ABC bedenkt te zijn de horizontale doorsnede van een rechtopstaande cilinder (waarvan men zich een grote menigte dicht bij de horizon moet voorstellen). en dat de straal van de Zon (welke ik eerst zal nemen maar net aan de horizon te zijn), daar ook met de zelfde brekingen door gaat als de straal DABCE door de ronde druppel (eveneens met hoek HCE of CEF hoogstens 41° 30'), dan volgt evenzo dat geen cilinders buiten de hoek CEG staand, de gebroken straal naar het oog E kunnen zenden, en dat die net daar binnen staan de meeste stralen daar naar toe werpen, |
[ 415 ]
waardoor iets als een stukje van een regenboog in de cilinders naar C (en evenzo naar G) toe gezien moet worden, met de horizonboog ertussen van zoveel graden als de hoek CEG, te weten 83°. En dit zijn 2 bijzonnen, die veel lichter zijn dan regenboogstukken omdat ze door cilinders ontstaan, die een veel sterker schijnsel geven dan de ronde druppels, zoals meermaals hiervoor is gezegd [<]. En dit wel als de Zon juist aan de horizon staat. Witte ringIk zeg dat de stralen EF en HK met gelijke hoeken hellen naar het horizontale vlak. |
[ Rest doorgestreept, met in de marge: ] | Toen dit bewijs bijna af was bleek het al te lang in verhouding tot de zaak. Een korter zal dus voldoende zijn, volgende pag. |
[ 417 ]
En uit de gelijkheid van de hoeken PFE en DHK wordt begrepen dat ook de stralen EF en HK een gelijke helling hebben t.o.v. het horizontale vlak. En daarom zal zonlicht, als het met die bochten doorgelaten is door in de lucht hangende waterige cilinders, niet het oog van de toeschouwer kunnen bereiken, behalve vanaf die cilinders waarvandaan de naar het oog getrokken rechte lijn een hoek maakt boven het horizontale vlak die gelijk is met de zonshoogte: dat is, behalve vanaf die cilinders die ook de materie verschaffen voor de witte cirkel (waarover hierboven meer). En zo is duidelijk dat de op deze wijze ontstane twee bijzonnen alleen kunnen worden gezien als opgenomen in de genoemde cirkel.PlaatsAls we dan de hoek OMR gelijk nemen aan OMD in hetzelfde grondvlak van de cilinder, wordt de afstand tussen deze beide bijzonnen aangewezen door de hele hoek DMR, want de vertikale vlakken opgericht boven de rechten MD en MR gaan elk door één van beide bijzonnen heen. Zodat de boog van de horizoncirkel, en ook de boog van de witte cirkel evenwijdig met de horizon, tussen deze vlakken gevangen, juist van zoveel graden is als de hoek DMR bevat. De helft dan van deze hoek, dat is de halve afstand van deze 2 bijzonnen in de witte ring, berekend volgens verschillende zonshoogten, staat in de navolgende tabel, waarvan de constructiemethode (omdat die uitgebreider is) verschoven wordt naar het eind hiervan [>], zoals ook die van de boven gegeven tabellen [<]. |
hoogte gr. | hoek van vertikale vlakken door en tegenbijzon. | hoogte gr. | hoek van vertikale vlakken door en tegenbijzon. | |
0 5 10 15 20 25 30 | 41°.30' 41.8 40.14 38.36 36.16 33.18 29.36 | 35 40 45 50 55 58 | 25.16 20.12 14.40 8.44 3.6 0.32 |
§ 29. Als ik volgens deze tabel de afstand der 2 achterbijzonnen onderzoek in het ons voorgelegde 'Phaenomenon Romanum' [<] dan zou die ongeveer 60 gr. geweest zijn, want de poolshoogte te Rome is 42° 2', dus was op 20 maart ongeveer 3 uur na de middag de zonshoogte ongeveer 30 gr. Bij welke hoogte men ziet in deze tabel dat de halve afstand der bijzonnen is 29.36'. |
[ Fig. uit ander ms ] | Verschijnsel van Rome 20 maart 1629. Zo moet het zich voorgedaan hebben 3 h n.m. |
Maar volgens het schema van Scheiner zoals het in Gassendi's boek staat [^], zou de afstand der bijzonnen meer dan 90 gr. geweest zijn, doch de afmeting daarvan is niet waargenomen noch daarbij aangetekend, en daarom durf ik wel te zeggen dat een veel grotere afstand getekend is dan er in werkelijkheid was. Want er is ook een reden om dit te denken, te weten dat altijd de afstand van 2 punten die aan de hemel verschijnen zoveel te groter schijnt te zijn als die punten dichter bij de horizon zijn, zoals men dikwijls zien zal dat de sterren van de Wagen [Grote Beer] als ze het dichtst bij de horizon komen wel 2 maal zo wijd uiteen schijnen te staan als wanneer ze ongeveer het toppunt naderen. Zo heeft het dan hier ook toegeschenen aan degene die zijn gezicht naar deze 2 bijzonnen keerde, dat hun afstand een grotere verhouding dan in werkelijkheid had tot de boog die door het toppunt ging en de wijdte van de witte cirkel LMNK aangaf. De reden waarom nu ditzelfde niet ook gebeurd is in de afstand der bijzonnen N en K, is omdat de cirkel DE alreeds een bekende afmeting had van ongeveer 45 gr. We zullen in sommige der volgende waarnemingen dit gezichtsbedrog nog meer bemerken in de afstand van dergelijke 2 bijzonnen en elders. En het is ook dezelfde die maakt dat de Zon bijna 2 maal zo groot schijnt te zijn omtrent de horizon als boven in de hemel, alsmede dat men de regenboog bijna oordeelt een stuk van een grootste cirkel te zijn terwijl hij nochtans niet half zo wijd is. Gezichtsbedrog |
[ 421 ]
En we zijn gewend wat daaromtrent is, met wat daarin gezien wordt, ons verder voor te stellen dan het is. En als men nu twee grootheden onder dezelfde gezichtshoek waarneemt, dan wordt altijd hetgeen wij verder menen te zijn ook des te groter geschat, en dit is de reden van de genoemde misvatting. Laat ons dan terugkeren tot de bijzonnen.KleurenDat nu ook die achterste bijzonnen soms gekleurd gezien worden bevestigt een Engelse waarneming [april 1233], genomen uit de 'Historia Major' van Matthew Paris [>], met de overige hierna te zien, waarin verteld wordt dat behalve de ware Zon verschenen zijn in een grote cirkel van kristallijnen kleur vier valse zonnen, rood gekleurd; en dat hiervan twee de achterste zijn geweest maakt de figuur duidelijk (ook al is hij misschien in andere opzichten niet zonder fouten). Niet te zien |
[ 423 ]
Doch er kan ook een andere reden geweest zijn, te weten dat in dat deel van de witte cirkel de ondoorzichtige cilinders (midden in de waterige) te dik zijn geweest naar verhouding, en daarom niet toelatend dat de stralen die deze bijzonnen maken door de cilinders gaan.
Want ik vind op de zonshoogte van 25° dat indien de diameter van de ondoorzichtige cilinder een grotere verhouding tot die van de waterige heeft gehad dan 590 tot 1000, dat dan geen achterbijzonnen gezien konden worden, zoals in het volgende bewezen zal worden. |
[ Marge: ] | Van de nabijheid der parhelia. |
§ 33. Nu hebben we dus alle onderdelen uitgelegd van het eerste verschijnsel dat te Rome is waargenomen [<], door van alle bijzonnen en ook van de cirkels de oorzaken te herleiden tot halfbevroren cilinders, deels namelijk rechtop hangend, en deels ongeordend heen en weer fladderend. Welke oorzaken, zo precies overeenstemmend met de verschijnselen, en onderling verbonden, in niet geringe mate elkaar ook zozeer bevestigen, dat er volstrekt niet aan getwijfeld schijnt te kunnen worden dat ze de ware zijn.Ronder |
[ 425 ]
En anderzijds houden de brekingen die in deze achterste cilinders geschieden zich meer aan eenparigheid, omdat de stralenloop niet beperkt wordt door een ervoor liggende ondoorzichtige cilinder, maar alleen bepaald door het zeer gladde oppervlak van de waterige cilinder. Want de ondoorzichtige cilinders zijn niet zo heel precies gelijk in alle cilinders die bij elkaar hangen, wat de oorzaak moet zijn van de onvolledige en niet gelijkblijvende omtrekken van de nevenbijzonnen. En voorts is de schommeling van de staart bij de bijzon N geweest doordat er nu eens minder en dan weer meer cylinders op die plaats gedreven kwamen. En zo is mede te begrijpen waarom de kring DEF onderaan nu eens gesloten en dan weer open is geweest. En waarom de bijzon K sterker werd toen N begon af te nemen.
[...]
|