3e H O O F T S T I C KVande grontteyckening der wesentlicke sterctenint groot, ende van t'ghebou dat daer op commen moet. O E W E L de grontteyckening ende t'ghebou opt landt, groote ghemeenschap heeft met de grontteyckening ende verheven teyckening op papier, welcker hier vooren ghenouchsaemlick verclaert schijnen, nochtans heeft dese daetlicke wercking {Practica operatio.}, soo groot verschil van die spieghelighe {Theorica.} handelinghe, datse wel haer besonder uijtleggingen behouft, daerom sullen wy hier af verclaren t'ghene ons tot de sake noodich dunckt, voor ons nemende datter te bouwen sy op plat even landt, een sterckte van form ende maten als de voorgaende des 2en hooftsticx. Hier toe ontmoet ons ten eersten de teyckeninghe van een evesijdich seshouck int rondt bescrivelick {Æquilaterale hexagono circulo inscriptibile.}, elcke sijde lanck 1000 voeten: welcke form by anderen ghemeenelick gheteyckent wort deur t'behulp eens platcloots {Astrolabij.}, of ander soodanich cleen reetscaps {Instrumenti.}: |
[ 104 ] 28
Maer om op corter tijt, ende met minder moeyte alles volmaecter te hebben, soo soude ick (volghende de ghemeene reghel, welcke inhoudt dat de grootste wisconstighe reetschappen {Mathematica instrumenta.} de sekerste sijn) daer toe nemen twee evelanghe coorden, elck van 1000 voeten, doende deen van dien met een lets ande stock, stekende ter plaets van A, (inde voorgaende Ie form) als middelpunt {Centrum.} der stercte diemen begheert te bouwen, ende brenghende t'ander einde na B, alsoo dat de coorde ghespannen staende, ick soude daer een stock recht overeinde stellen, beteyckenende een der ses houcken. Om nu een ander houck te hebben ick neem inde slynckerhandt het einde der voorscreven coorde die des omscrijvelick ronts halfmiddellijn beteyckent {Circumscriptibilis circuli, diametrum.}, ende inde rechterhandt het een einde der coorde die des seshoucx sijde bediet, het ander einde der selver doen ick deur een persoon vast houden an B, gaen alsoo met die twee coorden na C, tot datse beyde ghespannen staen, ende ter plaets daer hun uijtersten vergaderen, daer steke ick een stock C, voor den tweeden houck. Ende om den derden houck te hebben, soo gaen ick na D, welverstaende dat ghelijck den landtmeter ghemeenelick hem eenen mettet einde der keten doet volghen, alsoo doen ick dien anderen persoon my na commen, tot dat hy mettet einde der coorde is ter plaets van C: Daer wesende, ick treck de twee coorden wederom tot datse beyde ghespannen staen soo stijf als vooren, ende daer die einden vergaderen, t'welck sy an D, tot die plaets steke ick een stock, beteyckenende den derden houck: derghelijcke doen ick om te hebben den vierden houck E met al dander. De ses houcken alsoo met ses stocken geteyckent wesende, ende bevindende mettet oogh dat de drie stocken E, A, B, op een selfde strael of sichtlini staen {Radium vel lineam visualem.}, dat s'ghelijcx oock doen F, A, C, ende ende G, A, D, ick trecke langs der eerde een ghespannen coorde vanden stock B, tot den stock C, ende langs de selve doen ick een greppelken steken ontrent een halve voet breet, ende een halve voet diep: Derghelijck oock ghedaen wesende met dander vijf sijden, soo heb ick opt landt een seshouckighe form geteyckent met greppelen, ghelijck den seshouck BCDEFG opt papier met linien ghetrocken is. Ten 2en mete ick inde greppel BC, van B af na C, 180 voeten, voor de langde vanden houck tot de voorsijde des tants {Merlone.}, ende ten einde van die 180 voeten, t'welck sy ter plaets van H, daer steke ick een landtmeters rechtcruys. Ten 3en om te hebben de brede des strijchoucx {Flanc.} met haer schutsel {Oreillon.}, beyde t'samen 140 voeten, soo keer ick dat rechtcruys, tot datmen deur de twee sichtgaetkens of sichtspleetkens {Dioptra.}, sien can de twee stocken B, C, daer na doen ick steken een stock M, 140 voeten van H, alsoo dat ick de stock M sien can deur dander twee sichtspleetkens des voornoemden rechtcruys. |
[ 106 ] 29
Ten 4en om te hebben de breede des strijchoucx {Flanc.}, soo mete ick 30 voeten inde lini van H na M, ende ten einde, t'welck sy an P, daer steke ick een stock, doen daer na greppelen van H tot P deur het behulp van een ghespannen coorde alsvoren. Ten 5en om te hebben de dickte des tants {Merlone.}, ick mete inde greppel van H na B 20 voeten, het einde der selver valt, neem ick, an R: Daer na steeck ick een stock int middel van HR ter plaets van T, ende derghelijcke stock steke ick oock ter plaets van V: Daer na comme ick by Z, steke daer noch een ander stock, ende verstelle die nu alhier dan aldaer, tot dat ickse sien in een rechte lini met de drie stocken B A E ter eender sijde, oock in een rechte lini met de twee stocken M V ter ander sijde. Dese stock Z daer also stekende, beteijckent het uijterste des houcx van dat bolwerck. Ende opde selve wijse salmen vinden al dander houcken met de noodighe greppelen. Doch soo is te ghedencken, datmen in plaets van verborghen linien, gheen greppelen en moet teyckenen, welcke daer na dwalinghe mochten veroirsaken, wantmen door t'ghesicht, ende door het behulp des rechtcruys, die verborghen linien niet sienlick en behouft te legghen, als uijt het bovescreven ghenouch te verstaen is. Voort soo is te weten wanneermen aldus int groote teyckent, datmen somwijlen kennis behouft vande langde ettelicker linien, die deur ghebreck van ander onvolmaecte wercken, niet bequamelick en meughen ghetrocken worden, als by voorbeelt: Ghenomen datmen met de eerde die uijt de groote gracht comt, wil maken de langhe afdakinghe des borstweers vande bedecte wech {Parapetto della strada coperta.}, ende dat de borstweeren der leege gordine (van welcker hooghde men die noodighe langde soude meughen afsien) noch niet ghemaect en sijn: Genomen oock datment deur Telconstighe manier {Arithmetico modo.} sekerder wil hebben, dan deur formen diemen tot sulcx op papier int cleene treckt: Dat is, men wil weten by voeten, de langde der lini Pe inde voorgaende 6e form. Om hier toe te commen: Ick neem datter door t'ghedacht ghetrocken sy een rechte lini van t'punt P, tottet onderste des borstweers T, te weten 7 voeten onder T, dat is 10 voeten boven H: Daerom seg ick; die lini boven H van 10 voeten, gheeft HP 180 voeten (als berekent wort uijt de verheven maten) wat PZ 7 voeten? (want alsoo het borstweer {Parapetto.} ZP evelanck is mettet borstweer onder T, soo is den driehouck begrepen tusschen PH, ende het leeghste punt des borstweers onder T, ghelijck anden driehouck ePZ) comt Pe 126 voeten. Ende ghelijck hier dese lini Pe ghevonden is te doen 126 voeten, soo connen al de langden van dander linien oock bekent worden: Als de lini NK (daer in 11e punt der maten vande verheven teyckening int 2e hooftstick af gheseyt is) te doen 88 24/71 voeten: S'ghelijcx de lini IL 140 voeten: Maer want daer toe noodich is Telconstighe en Meetconstighe {Arithmetica & Geometrica.} ervaring, wiens reghelen ons voornemen niet en is hier te bescrijven, als behoorende tot haer eyghen plaetsen ghehaelt te worden; elcke uijt haer const, soo segghen wy daer af niet wijder. |
[ 108 ] 30
E grontteyckeninghe alsvooren ghegrippelt wesende, soo rester noch gheseyt te worden vande metselrie, alwaer eerst te bedencken valt, datter een vaste gront moet wesen, die bolwercken en wallen draghen can, sonder in te sincken, ofte omme te vallen, ghelijckt somwijlen ghebeurt: Tot dien einde salmen de weycke gront, daert noodich is, met palen heyen, soo diep ende soo dicht by malcander als de gheleghenheyt vereyscht. |
[ 110 ] 31
hooch 3 voeten, ende boven op 3 voeten breet, daer af gheseyt is int 23e punt der verheven teyckening int 2e hooftstick. Angaende den hooghen wal met haer borstweer die achter de bovescreven leeghe gordine comt, oock de catten opde bolwercken, die sullen teenemal van goede eerde wesen, besaeyt met eenich bequaem cruyt. M. Aurelio de Pasino*) raedt hier toe te nemen t'ghene byden Latinen Medica ghenoemt wort, t'welck ick in een cruytbouck op Neerlandts bevinde te heeten Bourgoensche claveren. Deses cruyts eyghenschappen, na het schrijven van Columella, Plinius, Mathiolus, ende ander, souden dusdanich wesen: Ten eersten dattet seer diep inde eerde wortelt, t'welck niet alleen voorderlick en is om de wallen langher in gheduricheyt te houden, sonder vervallen, maer die deurvlechtinghe gheeftse oock stercte teghen t'beschieten: Ten anderen soo ist seer goet voeder der beesten, t'welck in tijt van belegheringhe wel te passe comt. Ten derden soo beschermet de wallen in nat weder teghen het afspoelen des reghens, ende in drooch weder voor het afstuven des wints.
[ *) Discours Sur plusieurs poincts De L'Architecture De Guerre, Antw. 1579, p. 73.]
|
[ 112 ] 32