Christiaan Huygens aan S. C. Kechelius van Hollenstein. 1)[juni 1657].Samenvatting: Horologiën.
Clarissime Vir Gisteren heeft Boulliau mij bezocht, en hij heeft dringend gevraagd dat we als het enigszins mogelijk was de maansverduistering, die naar u weet op de 25e van deze maand 2) valt, niet zonder waarneming voorbij zouden laten gaan. 1) Deze geadresseerde wordt niet genoemd, maar Kechel schijnt in die tijd de enige geweest te zijn in Leiden die zich bezighield met sterrenkundige waarnemingen. 2) Deze datum "de 25e" gaf verschillende mogelijkheden, maar omdat sprake is van de 'slinger', en van de nieuwe uitvinding van het 'horologie', ligt 25 juni 1657 voor de hand; temeer omdat toen Boulliau in den Haag was [cf. T. 10, p. 725, n4: op 22 juni schrijft Chr. Huygens aan broer Lodewijk dat hij naar Leiden moet voor een astronomisch quadrant i.v.m. de eclips van 25 juni]. |
[ 35 ]
Ofschoon ik een gebrek aan instrumenten voorwendde, waarvan ik inderdaad geheel verstoken ben, bleef hij toch aandringen, en hij gelastte dat ik bij alle vrienden en bekenden zou nagaan, of er bij hen niemand was van wie het gedaan gekregen zou kunnen worden. Wat ik ook op me genomen heb te doen, en ik doe het des te gewilliger, omdat ik nooit voor deze tijd bij zulke waarnemingen aanwezig geweest ben, en daarom hoop ik met een dergelijk iemand als leermeester heel wat te leren dat me misschien eens van nut zal zijn. Terwijl verder een exacte meting van hoeveel tijdsverschil er is, uitgevoerd kan worden met behulp van de uurwerken die men automaten noemt, niemand weet dit naar ik meen beter dan u, weledele heer. Want uit uw allernauwkeurigste waarnemingen van verduisteringen en andere hemelverschijnselen 3), die u lang geleden in het licht gegeven hebt met veel goedkeuring van sterrenkundigen, is duidelijk hoeveel zorg u besteed hebt aan elk kleinste deeltje van een uur, en hoe u verschillende onderzoekswegen hebt gevolgd om, door alles te vergelijken, des te betrouwbaarder een uitspraak te doen over werkelijke tijdsduren.
En daarom twijfel ik er ook niet aan, of voor u zal zeer welkom zijn de beschrijving van onze nieuwe uitvinding, waarmee we menen deze zaak, die zo lang door de grootste meesters van de sterrenkunde verlangd en onderzocht is, naar wens tot stand gebracht te hebben. De aanleiding voor de uitvinding is gegeven door die slingers, die al vrij wat jaren geleden door u in gebruik genomen zijn. Toen ik zag dat ze door de verbazende gelijkmatigheid van hun slingeringen bij uitstek geschikt waren voor het onderverdelen van de tijd, ben ik begonnen me af te vragen of het niet op de een of andere manier mogelijk zou zijn hun beweging te laten voortduren, en tegelijk het vervelende tellen overbodig te maken. 3) Kechel had onder andere gepubliceerd: Eygentlicke afbeeldinge der Drie Sonnen, dewelcke verschenen zijn, Ao. 1653 den 14/24 Jan. alhier binnen Leijden, ende op den Toren van de Academie waergenomen door Sam. Car. Kechel van Hollenstein, [1653]. Een beschrijving van het portret (auction 2000) geeft als inscriptie (zie achtergrond, boven): 'Alijs infeniendo Consumor-'; dat zal moeten zijn 'Aliis inserviendo Consumor'. Was dit de zinspreuk van Kechel? Genoemde literatuur: Th. Lunsingh Scheurleer e.a., Het Rapenburg, 1986-92, IVb, p. 653, fig. 19; en: Mauritshuis, 'Zo wijd de wereld strekt', 1980, no. 257. Het was in elk geval de zinspreuk van Erasmus Neustetter (-1594); en ook van Nikolaas Tulp (op schilderij, 1633). Zie ook P. C. Hooft, Emblemata amatoria (1611), XII: 'Serviendo consumor', of 'Dienende teer ik uijt', en ed. 1983, p. 162, noot 1. F. van Schooten noemde Kechel in 1646 voor een professoraat in de wiskunde aan de Illustere School te Breda, als iemand "Die sich den meesten tijt syns levens in de mathesis heeft geoeffent, ende al sijn werck daeraf gemaeckt, die dan noch in literis geverseert is". Zie brief 4369 aan Const. Huygens. In 1656 kon Chr. Huygens een boekje (van Hirzgarter) inzien dat Fr. van Schooten van Kechel had geleend: I, 382. Kechel bezorgde een werk van Galilei aan F. van Schooten, en deze stuurde het in nov. 1656 aan Chr. Huygens: "Brieven van Galilei, door Kechel aan mij overhandigd" (T. I, p. 516). Huygens bevestigde de ontvangst (I, 519): "Het boek Galilei ... ontvangen", en zou het aan Kechel teruggeven (I, 524): "Aan de Heer Kechel zal ik uw boek binnenkort teruggeven". Het werk kan zijn de briefwisseling met Welser over zonnevlekken: Istoria e dimostrazioni intorno alle macchie solari (1613), of de pas verschenen Opere di Galileo Galilei (1656), waarin deze en ook andere brieven voorkomen. In geval van het laatste (met de 'Discorsi') kan men zich afvragen of Huygens bij het doornemen hiervan weer op de slinger is gestuit, en is gaan peinzen. Cf. p. 46. T. II, 198, 250, 251 en XVII, 465: boek van Herlicius. In dec. 1664 stuurde Kechel een komeetwaarneming aan Chr. Huygens, zie bij No. 1297 in T. V, p. 178, met afb. Over dezelfde komeet een briefwisseling in: S. Lubieniecki, Theatrum cometicum (1668) I, p. 589-596, fig. (bij p. 236). In de Hollandse Mercurius, 1662: afb. van de komeet van febr. 1661. Zie: Huib Zuidervaart en Veerle Beurze, 'Samuel Carolus Kechel ab Hollenstein (1611-1668) Wiskundige en astronoom in de marge van academisch Leiden', Leids jaarboekje, 2014, p. 25-58. En: Huib J. Zuidervaart & Oscar T. Matsuura, Astronomer, Cartographer and Naturalist of the New World, The Life and Scholarly Achievements of Georg Marggrafe (1610-1643) in Colonial Dutch Brazil, Amst. 2022, p. 61, 75, 185. Kechel was bevriend met Georg Marggrafe, die in 1636 naar Leiden kwam en in 1638 vertrok naar Recife (Brazilië), waar hij een sterrenkundig observatorium mocht laten bouwen zoals dat in Leiden, van Jacob Golius. Marggrafe's waarnemingen van de zuidelijke sterrenhemel kwamen in handen van Golius, die ze zou publiceren; ze werden persklaar gemaakt, waarschijnlijk door Kechel, maar publicatie bleef uit.] |