Wat te denken van God?(1686-7)Zie de noten aan het eind. § 1. De heidenen en barbaren kenden aan God een lichaam toe gelijkend op het menselijk lichaam, de filosofen kennen hem een geest toe gelijkend op de menselijke geest en gevoelens gelijkend op de onze, alleen verschillend in volmaaktheid. Ze geven hem een manier van denken, willen, begrijpen, liefhebben. Wat konden ze anders doen? Bekennen dat het de mens wel verre te boven gaat een idee te hebben van God.
Het behoort, zegt hij, tot de aard van het oneindige dat het niet begrepen kan worden door ons die eindig zijn°). Dat zijn maar woorden. Wat is het om te zeggen dat we eindig zijn? Want hij spreekt alleen nog maar over onze geest of gedachte. Dat kan niets anders betekenen dan dat onze geest het oneindige niet begrijpt, en dat hij het daarom niet begrijpt. *) 'Discours 4': "het zou geen volmaaktheid kunnen zijn in God als hij uit deze twee naturen bestond" [vgl. de vertaling van Glazemaker, 24]. 'Principia philosophiae' I.XXIII: "Zo in de lichamelijke natuur: omdat plaatselijke uitgestrektheid ook deelbaarheid inhoudt, en het een onvolmaaktheid is deelbaar te zijn, is het zeker dat God niet lichaam is" [vgl. Ned. 1690, p. 12]. °) 'Principia philosophiae' XVIII [Ned.]. |
[ 342 ]
Laten we proberen te bewijzen dat er een hoogst intelligente ontwerper is, maar met een intelligentie geheel anders dan de onze, niet met deze denkbeelden, maar door het geschapene in ogenschouw te nemen, waarin zoveel kundigheid en inzicht blijkt, vooral wat de dieren betreft*).
[ *) Zie Huygens' verwondering in 'Over het oog en het zien'.]
Men moet niet geloven zonder dat men reden heeft om te geloven; waarom zou men anders niet in fabels geloven en in oudewijvenpraatjes, en waarom hebben de Turken dan geen gelijk om in de Koran te geloven? |
[ 343 ]
§ 4. En als men zijpaden wil bewandelen om de oorzaken van zulke belangrijke dingen te onderzoeken, dan bieden zich heel veel mooie bespiegelingen aan. Wat de planeten naar de zon gebracht heeft. Hoe de hemellichamen bolvormig gemaakt zijn. Waarom de wervels die de manen dragen in dezelfde richting gaan als de grote wervel. Waarom de as van de aarde en van Saturnus scheef staan op het vlak van hun banen. Dat, hoewel God de dingen zo heeft ingericht, het toch zeker is dat hij handelt volgens de onveranderlijke wetten van de natuur, en dat het evenzeer geoorloofd is om in dit bouwwerk van de wereld naar het gevolg en de werking van natuurlijke oorzaken te zoeken, als in het ontstaan van eb en vloed in zee, van de donder, van de regenboog en andere degelijke zaken. [>]
§ 1, 2: Chartae astronomicae [HUG 28], f. 124 [Waarin de rede niet doordringt, App.]. Het blad is niet gedateerd; maar daar Huygens er zegt: "Saturnus .... volgt de beweging van de materie [van de wervel]" kunnen § 1 en 2 niet van na 1687 zijn (zie bij 4). § 3: Chartae astronomicae, f. 128 [Waarin de rede niet doordringt, App.]. Blad zonder datum. § 4: Chartae astronomicae, f. 194 [Gemengde gedachten]. Wat Huygens hier zegt over de wervels geeft aan dat hij nog gelooft in de 'vortices deferentes'. Het kan dus niet van na 1687 zijn, aangezien de 'Principia' van Newton van dat jaar hem ertoe brachten de wervels anders op te vatten. § 5: Chartae astronomicae, f. 122. Dit blad is niet gedateerd. Het is op zijn vroegst van 1687, aangezien er ook staat: "Wervels ontkracht door Newton" etc. Er is bovendien sprake van de 'Pluralité des mondes', de verhandeling van Fontenelle, gepubliceerd in 1686. |