Schotels , glas , prepareren , slijpen , polijsten , machine , App. IV
[ 253 ]
( 1685 - )
Van 't maecken der schotelen ofte formen
*) Geel koper (messing). [ De mal is een smalle cilindrische strook, waarlangs de beitel gaat.] °) De 'lengte van het glas' is de brandpuntsafstand van de lens, en deze is bij een symmetrische dubbelbolle lens gelijk aan de kromtestraal ('lengte') van de slijpvorm, als de brekingsindex van het glas 1,5 is [<]. |
[ 255 ]
dese 4 mael is voor de volgende ef , en 9 mael genomen is voor de derde ef , en 16 mael voor de vierde en soo voorts volgens de quadraet getallen, als men nu de getallen*) deser deeltjes ef , die te kleijn sijn om met de passer gevat te werden, af treckt van eg, die een duijm langh gestelt werden, soo heeft men de deeltjens fg, welcke op een verdeeldt liniael genomen en gestelt op de linie gg, soo sal men door de punten ff den boogh aff trecken en van gelijcken doen aen d'andere sijde van ad. Dese mal sijnde afgevijlt, volgens de getrocken circumferentie, soo moet naer deselve een andere holle mal getrocken en gevijlt werden, en die beijde met ameril [amaril] in malkander geschuyrt tot dat net in een komen te passen, sijnde daer toe een derselve mallen op een planck gespijckert. Om de schotels te gieten moet men volgens de voors. mall een forme van hout draeijen om de schotel van Coper naer te gieten, indien die eenighsins wat diep hol sal sijn. Want voor schotels van 20, 30 of meer voeten, is het genoegh een rondt van een vlacke planck te doen maecken vande groote en dickte die men begeert. doch de mallen sijn nochtans noodigh tot het draeyen der gegotene schotels, als geseght sal werden [>]. De schotels konnen niet licht te dick van Coper wesen. wij hebben bevonden dat eene van 1/2 duijm dickte en van 14 duym diameter, dienende om glasen van 36 voet te maecken, bequaeme sterckte hadde, sijnde vast geset op een ronde steen van een duijm dickte met harde cement van pick en asse: waer van hier nae noch geseght sal werden [>]. De diameter van de schotels behoort te wesen weijnich minder als drijmael den diameter van het glas dat men wil slijpen. van welcke diameters haer maet hier nae sal geseght werden. In korte glasen moet de schotel naer advenant wat grooter wesen om de handt genoegsame bewegingh in 't slijpen te geven. *) Cursieve gedeelten: later ingevoegd. |
[ 257 ]
De schotel gegoten sijnde sal men om deselve op de draeybanck te setten doen maecken een stercke kopere schijf van 3 a 4 duym diameter met een schroef daer aen die past in de koopere bos van de draeijbanck, dese schijf soudeert men met tin souduer achter tegen de schotel, die op die plaets wel plat gevijlt moet wesen en parallel met de voorste circumferentie, opdatse recht loope op de draeijbanck of altijdt niet verre daer van daen*). Om nu de schotels nae de figuer te draeyen, spijckert men de holle mal op een effen planck, vastgemaeckt op een houten hooft dat op de draeybanck voor de schotel staet, de holle sijde van de selve mall staende van de schotel af. Tegens dese mall doet men de bolle mall schuijven, sijnde vast gemaeckt met spijckertjes (die men de hoofden vlack af vijlt om niet uyt te steken) tegen de ondersijde van een planckje, twelck behalven op dese laetste mal noch op 2 pennetjes schuijft die sooveel als dese dickte uytsteeken. Op dit selve planckje 't welck over de holle mal moet heen komen, tot dicht bij de schotel, werdt de beijtel, daer men mede draeijen wil, met een houtschroef van ter sijden vast gemaeckt, en naer eysch van of aen de schotel gebracht. de snee moet in den diameter van de schotel komen. En om te weten of de holle mal parallel leght met de superficie van de schotel die met de voors. steert op de draeybanck staet; so laet men het uijtterste van de beijtel raecken aen een punt van de selve superficie naer de buytekant nae de sijde van den draeyer, en dan den beijtel verschoven hebbende met sijn planckje tot aen de tegenoverstaende sijde, even veer van 't center, en draeyende de schotel een halve tour om, siet men of de beijtel weder aen 't selfde punct vande schotel raeckt. t welck geschiedende, is het wel. Maer indien niet, soo kan men het helpen met het hooft een weynigh te verkloppen. Maer het is best de holle mal, als die maer aen een zijde is vast gespijckert, te examineren op de voors. manier of die recht staet, konnende anders gerecht werden en dan voort vast gespijckert. [ In de figuur: steert , schijf , bril , schotel , vaste mal , schuyvende mal , planckje boven op de schuyvende mal; schroef , beytel , hooft van de draeybanck.] |
[ 259 ]
Men moet dese proef altemet in 't draeyen eens nemen, 't welcke sonder moeijte geschiet. Want indien de holle mall niet recht en stondt soude de schotel eenighsins met een punt in midden hol of bol werden*). De gaten in de mallen daer de spijckertjes doorgaen, moeten ruijm sijn, en niet dicht aen de geslepe kant derselve, op dat door het inslaen der spijckers de figuer van de mallen niet valsch en werde door 't uijtsetten van 't koper. Den bril soo wel als de draeybanck moeten sterck en stijf wesen, sonder te konnen dreunen, alsoo anders slaghen en ongelijckheden in de schotel komen. [ *) Als volgt: ]
Dit draeyen der schotelen, en vast en los souderen, veel moeyten hebbende, soo is te weten dat men vlacke schotels, als mede tot seer langhe glasen van 120 voet of meer kan hebben sonder die te draeijen, doende deselve, naer dat gegoten sijn, vlack slijpen op de steenhouwersmolen, daer sij de marmersteenen op slijpen. Want om de schotel soo weijnigh als van nooden is uyt te hollen, dat kan men met steenen met ameril te weegh brengen; eerst met half soo groot ontrent als de schotel, en daernae met bijnae van de schotels groote. metende de berekende diepte met een ysere snaer onder een liniael. |
[ 261 ]
Om de voorschreven steenen met ameril gereet te maecken, soo stampt men goede ameril, en sift daer uyt stucken soo groot als kleijne erweten.
Voorts neemt men een reep dick papier, en bint die met een touw rondom de kant van de schotel, soo dat een duijm breet boven de superficie uijtsteeckt. Dan heeft men een ronde schijf van steen, een weynigh kleynder als de schotel: en hebbende een behoorlijcke quantiteyt gesmolten pick met assche gemenght soo veel als daer in magh, maeckt men de steen warm en doet daer op, met een lepel, wat van deselve pick, gietende die voorts over de gansche schotel, die eerst met seep gesmeert moet sijn, en drij kleijne stuckjes van hout daer op geleght, van soodaenighe hooghte als men de pick dick wil hebben. Als dan set men de steen (vattende die bij twee vande vier houte, of liever steene, handvatten, die men daer te vooren heeft op geplackt met cement, of aen een toutjen hangende dat in 't kruijs onder de schotel doorgaet) op de pick die op de schotel gegoten is, en laet alles te saemen kout werden, soo dat men de steen van de schotel kan schuijven, of met een weynich te kloppen tegen de kant met een houten hamer, los maecken. Als de ameril begint stomp te werden, doet men een weynigh poeijer van ameril op de schotel, daer mede die weder eenighsins scherper werdt, doch als 't eenmael wel hardt is, soo blijft de ameril altijdt snijdende.
|
[ 263 ]
Dese steentjes moeten eerst geleght werden, en eenighsins vast gemaeckt op de schotel, met natte stijfsel of seep en dat redelijck dicht bij malkanderen, dan weder een papieren randt om de schotel gebonden en tusschen de steenties gegoten droogh sandt tot op 3/4 vande hooghte van de steentjes, of op twee derde part, als se maer van een duijm sijn, en dan schudt men de schotel tot dat het sandt over al gelijck gaet sitten of men blaest met een blaesbalck. Doch moet wel gelet werden dat de steentjes geleght werden op de schotel niet endelinghs draets, maer alle over sijds, alsoo andersins niet wel af nemen in 't schuijven. Hier over giet men van het harde cement, en noch heet sijnde leght men de ronde steen daer op, en laet alles kout werden. Met dese brenght men de schotel voorts tot perfectie, dewelcke men daer aen kent, dat droogh af geveeght sijnde, overal gelijck blinckt, als men die schuijns tegen den dagh siet. Dese schijven met blaeuwe steen weghsettende moeten de steenen boven staen, sonder dat daer iets op legghe, op dat die blijven sonder eenighsins sich te versetten. En men moet oock om de selve reden verdacht sijn van deselve in de somertijdt in een kelder te bewaeren, om dat alleen door haer eyghen gewight sich versetten door de warmte. Daerom moet men oock dit cement soo hard maecken met assche of gestampte steen als 't moghelijck is. Van de verkiesinghe van 't glasN.B. Wij hebben sedert seer goed en klaer glas gekregen uijt een glashuijs tot s.hertogenBosch [>], sijnde de materie de selfde daer de drinkglasen af gemaeckt werden, doch de beste wanneer die een dagh of twee, sonder roeren of daer uyt te wercken, gestaen hadde, als bij feestdagen. Men maecken de stucken voor ons, als die daer men spiegels van slijpt te weten van holle bollen onder den bodem af gesneden en van ter sijden geopent en dan boven afgesneden en op een plaet laten plat werden in de hitte. Dese stucken die 1/2 duym en 3/4 duijm dick waren lieten wij op de steenhouwers marmermolen plat en van eenparige dickte slijpen. Ieder stuck koste in 't glashuijs een ducaton. |
[ 265 ]
Om de aderen in het glas best te ontdecken, moet men daer heel scheuijns door sien, tegen den dagh daer een donckere plaets naest aen raeckt. Aldus examineert men de stucken van geslepen spiegels, maer om dat men die selden dick genoegh vindt, en daerom stucken van ongeslepen spiegels moet nemen, soo doet men die eerst door een bril maecker eenpaerigh van dickte plat slijpen, en uyt den rouwen polijsten, om te konnen sien, op voorschreven manier, of de stoffe goet is. Daer sijn somtijdts aderen in 't glas die sonderlingh geen quaet en doen, sijnde alleen als fijne draeden. Wij hebben seer goede glasen daer soodaenighe in sijn. Daer is oock glas daer men op voorgaende manier geen fouten in en siet, dewelcke men evenwel gewaer werdt, als men 't selve geslepen sijnde door de reflexie examineert; 't welck aldus geschiedt. Men set het glas op een tafel, vensterbanck of diergelijcke in een donckere kamer, recht over endt, en met de superficie die suspect is achter. Dan een keers in de handt nemende laet men die in het glas reflecteren, maeckende dat de voorste reflexie altijdt in 't midden van 't glas kome, en men gaet soo langh achterwaerts, tot dat de achterste reflexie de keers begint om te keeren en 't geheele glas vol licht is, wanneer men de aderen en fauten best kan bemercken, oock de imperfectie uijt het slijpen ontstaan. Als 't een langh glas*) is van 40 voet of daerboven, gebruijckt men een kleijn verkijckertje van 3 a 4 duijm om in de voors. reflexie de fauten te ontdecken. [ *) Lang glas: glas met lange brandpuntsafstand.] Van het prepareren der glasen eer men die slijptTot dit slijpen gebruijckt men ysere gegoten plaeten die men bij de ijserkramers te koop vindt, en op de steenhouwersmolen laet plat maken. Dan treckt men met een diamant passer een circel op het stuck glas hebbende den begeerden diameter, en noch een circel uijt hetselfde center, die een half stroobreet wijder is. Men treckt oock twee diergelycke circels op d'ander sijde van 't glas, recht tegenover d'eerste, door middel van het Circelglas, daer hier nae van geseght sal werden [>]. Als er groote stucken af te breecken sijn soo kan men het met een heet ijser doen. anders breeckt men de glasen af met een stercke handschroef, die maer soo wijdt open gedaen werdt dat se pas de dickte van 't glas kan vatten. Men moet niet binnen den uyttersten circel afbreecken, maer de resterende ongelyckheijdt op een draeysteen afslijpen; eerst de scherpe kanten, en dan in midden, op dat er geen stuckjes uyt en springhen. Men slijpt aen weder sijden tot aen den buytensten circel. |
[ 267 ]
Voorts set men een houte loopertie op 't glas, een weynigh gewarmd sijnde, en men slijpt aen weder sijden met schuijrsandt en water een pourfil daer aen hoe fijnder hoe beter, in een schotel van bequaeme diepte. Een van 6 duym radius is bequaem voor glasen van 2, 3, 4 en 5 duijm breedte. Dit gedaen sijnde plackt men met cement van hars en was, 2 delen van 't eerste tegen 1 deel van 't laetste, een kopere plaetje op het glas, hebbende verscheijde gaeten of puttjens, en met een stock van 14 a 15 voet langh daer onder die ysere pen in steeckt, en die van boven met een veer aengedruckt werdt, slypt men het glas op een vlacke gegoten ijsere plaet met schuyrsandt en water, om het t'eenemael gelijck van dickte te maecken, door het setten van de pen in een der gaeten die ontrent het dicke eijnde staen. Dese plaet is op de steenhouwers molen, daer se de marmersteen op slypen, plat gemaeckt, nae datse door een smidt rondt afgehackt is. Men meet de dickte van 't glas, om te sien of die overal gelijck is, met een handschroefje met breede becken, want dit veel nutter is als met een kromme passer.
In 't laetste van dit plat slijpen is 't best gesifte ameril te besighen, om dat het sandt al te grove putten maeckt. En het is noodigh dat de ijsere pen van de stock juijst in midden van het glas drucke, dat is in 't midden van 't onderste pourfil, op dat er geen valsche cylindrische of rughachtige figuer over in blijve. want men moet weten dat als de pen op eenigh punt buyten 't center van 't glas druckt, het selve daer door geen platte superficie sal krijghen, maer een bultighe of cilindrische. jae al waer het te vooren perfect plat, soo sal het dese valsche figuer krijgen. waer van de reden seer aenmerckens waerdigh is. Ende dit in midden perssen sal in 't opslijpen en in 't polijsten van gelijcken waer genomen werden, sijnde een van de noodsaeckelijckste poincten in dese materie. |
[ 269 ]
en door het opleggen van een kooltie vier het plaetje warm gemaeckt hebbende, op dat het op sijn cement verschuijven kan, soo meet men uijt een der putjes tot de circonferentie van d'een of d'ander der circels, en men verschuyft het plaetje tot dat men dit putjen in 't midden deser circel vindt, als wanneer het dan oock noodsaeckelijck in 't midden van 't onderste pourfil van 't glas komt. Op de circel plaet sijn, met stijfsel, 3 stuckjes bijwas geplackt, binnen de circels, op dat de glasen niet te glad over malkander souden schuijven, noch oock malkander niet quetsen. Het waer niet quaedt dat de putjes in 't voors. kopere plaetje met een drykantigh stempeltie geslagen waeren, en de ysere pen die daer in komt mede drijkantigh waer, om het draeyen van 't glas te beletten doch dit is noodsaeckelijcker in 't verder opslijpen van 't glas daer wij nu van gaen spreecken. Men moet sien, naer dat het glas plat geslepen is of het pourfil wel rondt is, dat is overal van gelijcke diameter, 't welck men met een passer meet. En indien niet, soo moet men 't noch eens pourfiliren, en soo het noodigh is, het pourfil daer het breeder als elders valt, op de draeysteen wat af nemen, want het anders op die plaetsen in de pourfil schotel minder af neemt, en daer door onrondt werdt. Het pourfil moet redelijck fijn geslepen sijn, dewijl dit contribueert tot de suijverheyt van 't verder werck. |
Het glas als gesecht is plat geslepen sijnde soo doet men het plaetje met de putties daer af, en men plackt met het boven gemelte cement een ander kleijn kopere of liever stale plaetje daer op, soo groot als een schellingh*) daer in midden een triangulair gaetje of puttien in geslagen is ruijm een linie diep, met een staele stempel niet dicker als dat men die in een ganseschacht sou konnen steecken. In 't midden in de grondt van 't puttien is met een punt stempeltie een center geslagen, van waer men het plaetjen recht in midden 't onderpourfil van 't glas stelt, door middel van 't Circel glas en een passer diens eene punt wat krom gebogen is; even als korts te voren is geleert. En als het nu recht in midden gestelt is, soo laet men eenighe droppelen gesmolten cement daer rondom op het glas vallen op dat het geen noodt en hebbe van af te schuijven. Voorts gebruijckt men om te slijpen een stock met een ijsere pinnetie onder aen dat drijkantigh is als het voors. puttie, maer ruijm daer in beweghen kan, sijnde oock heel onder aen met een rondachtigh puntjen, dat wel fijn gevijlt en met een slijpsteentie sacht gemaeckt is. Boven aen heeft dese stock mede een ysere pen die rondt is, en 5 of 6 duijm langh, passerende door een gaetje van een planckje dat aen den balck gespijckert is. De schotel moet recht midden onder dit gaetje staen.
[ *) Een munt van ongeveer 2,5 cm, volgens Alle de Brieven van Antoni van Leeuwenhoek, deel 15 (1999), p. 122, n.55.] |
[ 271 ]
Dese manier van slijpen is veel beter als met de handt, soo om het juijst in midden drucken op 't glas, sonder eenighsins over de kanten te douwen, (waer door de kanten veel schoonder uyt gepolijst werden) als om dat het ongemack hier door vermijdt werdt, dat van de warmte vande handt ontstaet, welcke het glas, van boven, machtigh is ietwes te doen uijtrecken, en daer door d'onderste sijde te doen klemmen, dewijl die sich hol setten wil. Doch met de stock slijpende klemt het glas noijt, ten waer als men het van de schotel genomen heeft, waer door eenighsins in de lucht warmer werdt als de schotel is en als men 't daer op set soo krimpt d'onderste sijde door de koude van de schotel, 't welck doet klemmen; en dan moet men wachten tot dat het glas weer de temper van de schotel gekregen heeft. Men kan oock eenighe traegheijt in groote glasen gewaer werden, als men door vier in cafforen*) of anders de lucht der kamer warmer maeckt als te voren. Daerom het best is het vier buijten te setten. Men formeert voor eerst het glas in de schotel met ameril door redelijck grof kamerijcks gesift maer met een voorlooper geeffent. observerende dat men al vrij wat verre over de kanten van de schotel slijpe, om dat hier door des selfs figuer minder verloopt, of selfs weder geredresseert werdt, dewelcke anders hoe langhs hoe holder uijtslijt. In 't formeren sal het glas terstondt beginnen te klemmen soo haest de ameril eenighsins fijn werdt, en dan moet men weer andere nemen, om te konnen voortgaen. Anders soo kan dit klemmen niet schaeden naer mijn gevoelen. Men heeft een quaedt glas tot voorlooper in ieder veranderen van stoffen, om offer eenighe grove greijnen in waeren, die schrabben souden maecken. Geformeert sijnde, ('t welck men scheuijns daer over nae 't licht siende, kan bekennen als het egael glad sich verthoont) moet men de schotel weder perfect maecken met de blaeuwe steenen en water, 't welck in min als 1/2 quartier uijrs gedaen is, soo datse weder gelijck blinckt als men daer scheuijns over nae 't licht siet. Dan neemt men van de ameril van 40 secunden°) 1/2 vingerhoedt, en men slijpt daer 1/4 uijrs mede. Dan van gelijcken 1/4 uijrs met ameril van 100 secunden gelijcke quantiteyt. Dan met die van 200 seconden noch 1/4 uijrs. En eyndelyck met ameril van 400 secunden noch 1 1/2 uren, nemende minder van dese stof, (soo dat voor een glas van 5 duym diameters een turckse boon grootte genoegh is) en noch van tijdt tot tijdt daer van wegh doende, waer door het glas seer fijn en gladt werdt. [ *) Een 'caffoor' (ook op p. 289, 297) is een komfoor of vuurpan, zie de tekening hierna (>).] °) In water laten bezinken; de fijnste deeltjes blijven het langst zweven, en worden verkregen na afgieten en verdamping van het water. [ Zie 'Een vernuftig geleerde' (Museum Boerhaave, 2000), pdf, p. 18.] |
[ 273 ]
Desen tijdt om sijnde sal men de vlam vande keers wel omgetrocken door het glas sien, of eenighsins de ruijten vande vensters bij dagh, 't welck een teijcken is, dat het glas fijn genoegh is om gepolijst te werden. maer dese klaerheydt niet hebbende soo is het een teijcken van datmen al te veel stof genomen heeft, en men moet noch continueren te slijpen, en stof wegh doen. Het putwater is best om te slijpen. N.B. Dese manier van ieder quartier uijr fijnder stof te nemen is bevonden niet goet te sijn; alsoo, in 't polijsten, de superficie van groote glasen, als met verscheijden ringhen sich verthoonden, door de tripoli*) gemarqueert. Daerom het best is met de eerste stof van 40 of 100 seconden tot het eijnde toe voort te slijpen, doende nochtans ieder quartier of half uijr wat stof wegh, soo dat in 't laetste half uijr maer heel weijnich over blijve, waer door het glas seer fijn werdt. misschien soude het veranderen van stoffe beter gesuccedeert hebben, indien wij wat meerder van elcks genomen hadden, en van de laetste weghgedaen. Wij hebben oock somtijdts geslepen 3/4 uijrs met ameril van 50 seconden, en 5/4 uijrs met die van 400 second. en dan noch 1/4 met die van 45 min. In groote glasen is de tour van de handt ontrent 2 1/2 duijm diam. en men moet maecken dat het glas ontrent een vingerbreedt over 't center van de schotel passere, en over de kant van de schotel niet min als een stroobreedt, maer wel meer, als de schotel nae proportie van 't glas kleijn is want dit conserveert de figuer van de schotel. gelijck in onse glasen van 200 voet, welckers diameter is 8 3/4 duym. om die in een schotel van 15 duijm te slijpen, soo moet men maer een vingerbreet over 't center der schotel passeren en ontrent 3 1/4 duijm over de kant. Dit doende wierdt het glas goet; maer als men maer een stroobreet over de kant sleep en ver over het center, dan wilde het aen de kanten niet blinckent werden met polijsten, twelck een teijcken is dat de figuer van de schotel door dit slijpen bederft. Het soude met alle grootheydt van glasen, soo ick meen, goedt sijn ver over de kanten te slijpen, om de figuer vande schotel beter te bewaeren. Men moet voelen dat het glas altijdt eenighsins tegen de schotel aen slijpt, en niet al te glad daer over en gae; 't welck men kan remedieren met de touren dichter op malkander te doen volghen. Men moet de handt maer op de stock laeten leunen sonder anders te douwen, en dat tot het laetste toe, want door hard douwen komen lichtelijck schrabben in 't glas. Men moet niet te droogh noch te nat slijpen, maer soo datter geen drooghe plaetsen op de schotel en komen. Men heeft een sandtlooper van 1/2 uijr, waer mede men den tijdt meet in 't slijpen, teyckenende ieder reijs met krijt als die uytgeloopen is. [ *) Tripoliet bestaat uit de schelpen van kiezelwieren (diatomeeën) en is feitelijk niets anders dan heel fijn quartzpoeder. Zie: 'Lenzen slijpen in de 17e eeuw'. Ned. ook 'tripel'.] |
[ 275 ]
Van 't polijsten der glasenVoorts doet men het kopere plaetje [<] van 't glas af, om dit weder anders op te placken op de volgende manier.*) |
Men heeft een ronde schijf, gemaeckt van een leij daer men de huijsen mede deckt van de dickste, of liever van blaeuwe steen gehouwen, dese slijpt men plat op d'ysere plaet. Den diameter hebben wij altijdt wat minder genomen als die van 't glas. Op dese schijf werdt met cement als vooren, van 2 deelen hars en 1 deel was, een gelijcke schijf van dicke pij°) geplackt. wel lettende dat het cement met een doeckje op de warme leij of steen wel gelijck gestreecken werde en seer dun. Gelijck oock op het warme glas moet gestreecken werden, om alle mogelijcke dickte en hardicheijdt voor te komen. Hierom is het oock best tot ieder opplacken een nieuwe schijf van pij te nemen om dat men het cement, dat daer eens op is, niet gelijck genoegh kan afschrabben. Dese beijde schijven hebben een rond gat in 't midden van ontrent een duijm diameter, waer in komt de holligheydt van een rondt ijsere plaetje, daer van den boordt op de leij rust, en met het voornoemde cement vast geplackt werdt. Dese holligheijdt is van Conische figuer hebbende een hoeck van ontrent 80 of 90 graden, maer in de grondt is het goedt met een recht stempeltje, dat onder een kleijne plattigheijdt heeft, daer in te slaen, waer door de pen van 't polijst instrument die daer in komen moet, te minder noodt heeft van opwaerts te glippen. Men moet wel letten dat het onderste van dit plaetje niet op het glas en raecke, 't welck onder tegen de schijf van pij geplackt werdt. maer anders hoe naerder hoe beter.
*) In de figuur: ijsere plaetje , ley , °) [ Pij: grove wollen stof.] Eerst had er gestaan "dick buffels leer". |
[ 277 ]
Om dit glas aldus te placken, moet men daerop wat cement van 't boven verhaelde doen en het glas warm gemaeckt hebbende het selve met een doeckje gelijckelijck daer over strijcken en redelijck vet. behalven in t midden daer men de grootte van een schellingh sonder cement moet laeten, en beroocken die in de vlam van de keers, maer niet in een reijs om 't glas niet te doen door de hitte in stucken springen: dese beroockingh geschiedt om in 't polijsten te konnen oordeelen of het glas suijver is van alle graeuwigheijdt, als men de reflexie van de keers op de tegenoversijde van dese plaets waerneemt, want van wegen dese swarte grondt, soo siet men seer scherp of daer noch eenige graeuwicheijt over is. Aen 't rond van laeken of pij en moet men geen cement doen maer selfs af schrabben, warm gemaeckt sijnde, soo daer iet aen is, en placken dat aldus op het glas, soo recht in midden als men met het oogh kan oordelen, en laeten het te saemen van selfs koudt werden. Dan moet men het ijsere plaetjen voort recht setten door middel van het circelglas, soo dat het onderste van 't puttje recht in 't midden van 't onderste pourfil van 't glas kome. waer toe nodigh is, om het plaetje een weynigh te konnen verschuijven, dat men het warm maecke door 't op leggen van een kooltje vier. Het glas op geplackt sijnde soo vrijft men het eenighe 40 of 50 streecken met de handt, op een doeck daer Tripoli in gevreven is, en over de schotel gespannen, wel lettende datter niets in sij dat het glas soude konnen schrabben. door dit vrijven werdt de ruwigheijdt van 't glas voornamelyck aen den boordt wegh genomen, die anders de gronst daer men op polijsten moet te veel wechslijten soude. Om nu dese polijst-gronde te leggen soo neemt men een kleijn weijnigh van een poeijer gecomposeert van 4 deelen tripoli, en 1 deel vitriool de Cyprus. Tot een glas van 5 duym diam. is 6 of 8 asen of soo veel als 2 groote erweten genoegh. Dese compositie vrijft men met 8 of 10 droppelen asijn, op de schotel met een vrijfsteen; ende is terstond fijn. Dan strijckt men deselve met een schildersborstel gelijck over de schotel, of altijdt vrij breeder als de baen daer het glas moet op gepolijst werden. vegende eerst parallele streecken eene wegh, en dan kruijswijs daer over, en dat aldus meer als eens, op dat de grond gelijck legghe, |
[ 279 ]
die wel dun moet leggen doch even wel niet al te dun, want anders soo slijt die in t polijsten te veel en komen heele streepen daer in, daer het koper bloot werdt, soo dat dan noch wel een nieuwe grondt moet geleyt werden. Daerom is 't beter, dat de grondt in 't begin liever wat dicker en stercker zij, want deselve doch in 't eijnde wel dun genoegh wegh slijt, om het glas de rechte figuer van de schotels te geven. Dese grondt aldus geschildert sijnde wordt voorts gedrooght, door een vlacke langwerpighe ijsere pan met vier, daer op te setten; sijnde ontrent 10 duym of een voet langh en 6 duijm breedt, en hebbende rondom een scheuijns opgaende boordt, met 4 kleijne bolletjes van onder om op te staen, en een steel aen 't eene endt om bij gevat te werden. gelijck dese figuer aenwijst. |
Als men de pan oplightende siet dat de grondt daer onder begint te drooghen, dan kan men die voort af setten, laetende de rest vande vochtigheijdt voort van sich selfs uijt roocken, op dat de schotel niet warmer en werde, en men te langher deselve moete laeten staen koelen. Als nu de schotel t'eenemael koudt geworden is, moet men het polijsten beginnen, hebbende eerst de baen met parallele streecken van tripoli beschreven, en het losse stof daer van af geblaesen. Dese tripoli moet eerst met water fijn gevreven werden op een steen en dan weder tot een massa gemaeckt en gedrooght, want anders in de stucken tripoli altijdt eenighe harde sandties sitten die het glas schrabben. men maeckt het glas schoon van alle cement of vettigheijdt, vrijvende het selve met een doeckje met tripoli en water of met een weijnigh van de voors. tripoli met vitriool gemenght. Want hier is veel aen gelegen dat het glas wel schoon en schrael zij, op dat in 't polijsten de tripoli daer beter op vatte. Eermen 't glas op de baen brenght, is het goedt een ander ondeugende glas te hebben, van de form van de schotel of daer ontrent, 't welck men overal over de baen vrijft om te sien of er geen sandtjes of hardigheijt op en sitten, en die daer soude moghen wesen wegh of aen stuck te douwen, dan set men voorts het rechte glas op de baen en men schuijft het voor eerst met de handt sachtjens gins en weer, en dan weer af nemende siet men aen de streecken van tripoli die daer over sitten of het overal egael gevat heeft. Indien niet, soo ist een teecken dat de schotel of 't glas noch te warm sijn, en men moet wat wachten, en weder op de selfde manier beproeven, tot dat men siet dat de tripoli met rechte streepen over 't geheele glas sit. anders soude men seeckerlijck de figuir van 't glas bederven. Als de schotel te warm is raeckt het glas in 't midden meer als aen de kanten om dat door de warmte de bovenste superficie van de schotel uijtgereckt is en min hol werdt. |
[ 281 ]
[ Aan de muur: teller, zie p. 289.] Dese bestaet vooreerst in een hout CC wat langer als de schotel A breedt is, en ontrent 1 1/2 duijm vierkant. doch de twee eijnden of handvatten nederwaerts geboghen hebbende, en weder parallel met de lenghde der stock. In midden van dit hout steeckt een ijsere pen, wiens punt gelijck komt met het onderste der voorseijde handvatten. Dese pen druckt in het ijsere putje, 't geen wij geseght hebben op de leij vast te sijn, daer het glas B, met een rondt van pij tusschen beijde, van onder teghen geplackt is.
[ *) Eerste vermelding in brief No. 2308 (2 aug. 1683), tekeningen in No. 2309 en 2310.] |
[ 283 ]
En om een genoeghsaeme perssingh te maecken, soo heeft men een boogh, gemaeckt van een gereijnen houte planck, van 1/2 duijm dick, ontrent 5 voet langh, en in midden 7 duijm breedt, maer nae de enden bijnae spits toelopende. als hier DD. Dese werdt in de midden tegen de vloer vast gebonden aen een kram. Ende aen het touw FfF, dat daer op gespannen werdt, maecktmen een ander touw vast op twee plaetsen, welckers distantie ff gelijck is aen de lenghde der stock CC; loopende dit touw door de bochten der handvatten over deselve stock heen, en werdende te saemen met den boogh DD naer believen strack gespannen, door middel van de pen of steck G, daer het touw van C komende omgewonden is, en dewelcke in een houtje steeckt daer het touw van f komende onder aen vast is. De schotel A is geset op een stercke vierkante planck die aen d'een sijde aen een tafel vast is, en met d'andere sijde rust op de stock P. Vattende nu het hout CC bij beijde de handvatten en neder sittende soo trock men het glas met redelijck langhsaeme streecken gins en weer over de schotel A, keerende het ieder 20 of 25 streecken een weijnigh om, 't welck 2 a 3 uren duerde eer het volkomen gepolijst was, ende was een grooten arbeijdt dewijl het glas aldus geperst sijnde seer traegh over de schotel schuijft. In plaets van den boogh DD, hebbe daer nae bedacht een veer van 2 gereijne plancken te saem gestelt αβ en αγ, op een scheuijns blockjen aen 't eijndt α wel vast gespijckert. |
Dese plancken sijn ontrent ijder ... voet langh, te weten soo langh als de polijsttafel; onder dewelck sij in de lenghde geplaetst sijn; waer door geen embaras geven, gelijck den boogh DD, die aen weder sijden ver uijtstack. aen 't eijnde α zijn dese plancken 8 a 10 duijm breedt en ... duijm dick. naer β en γ gaen se bijnae spits toe. αγ op de vloer leggende, soo spant men het eijnde β van de planck αβ nederwaerts met het touw βεζ, dat door een catrol ε, die in de vloer geschroeft is door gaet, en dan om de pen ζ, die mede in de vloer vast staet, gewonden en vast gemaeckt werdt. |
[ 285 ]
Onder het endt γ van de planck αγ werdt vast gemaeckt met een touw het dwarshout δδ, aen welcker eijnden vast sijn de touwen δCCG, en δG. waer van 't eerste passeert door de eijnden en over het polijst hout CC. Het hout δδ werdt maer weijnich vande vloer gelicht, waer door de touwen δC langh blijven, en het polijst hout CC ruijmte heeft om in 't polijsten gins en weer te gaen. Met de 2 spijckers θ is de veer aen de vloer vast, doch dese spijckers en sijn niet tot het hooft toe in geklopt om dat de veer in α wat rijsen moet als men het touw βεζ spant.
Om dan dit gins en weder trecken gemackelijker te maecken, soo hebben wij tot de voorschreven machine noch dese andere bijgevoeght. |
M is een stercke houte of ijsere handt, van onder vierkantich hol, soo datse de stock CC ruijm en sonder klemmen kan omvatten. Dese heeft een steert daer mede sij vast gemaeckt wierdt aen het planckje LL, met een wigghe die door een ijsere kram gesteecken werdt, die op het planckje vast is, wiens onderste superficie met de voorste beck van M gelijck komt. Dit planckje is ontrent 2 1/2 duijm breedt, 1/2 duym dick; en ontrent anderhalfmael de schotels diameter langh. Het kan gins en weder schuijven op het block H, t welck op de tafel O vast is en soo hoogh dat het planckje een duijm ontrent boven de superficie van de schotel verheven is. De houte haeckjes π, en pennetjes Σ, beletten dat het anders als recht gae, als mede dat het achter niet op en lichte. Voorts is midden over 't block H een stercke ijsere as geleght, die in 2 ooghen draeijt, en in midden een houte rolletje van ontrent 1 1/2 duijm dick heeft, met een ijsere pennetie dat dwars door gaet wel vast daer aen gehecht. Door twee gaten in dit rolletie geboort en aen d'een sijde wijdt uijtgeholt steecken stercke touwtjes met knopen daer voor die evenwel niet buyten 't rolletie uytsteken; en dan ieder van dese eenighe touren om het rolletje gewonden, en het eene vast gemaeckt aen een korte pen die in 't planckje LL vast steeckt; het andere op de steck N gewonden zijnde, door welcke dit touw naer believen gespannen werdt. Voorts is aen het een eijnde vande voors. as een ijsere swengel Q, ontrent 5 duijm langh, met een houte handvat, waer bij, nu dus, en dan weder contrarie omgedraeijt sijnde, soo wierdt het planckje LL met kracht gins en weder getrocken en met eenen het glas B soo dat aen weder sijden ontrent 1/3 over den boord der schotel komt, terwijl het door de stock CC, en veer DD, als voorseijt is, tegen de schotel geperst werdt. De pen die daer op druckt valt een weijnich scheuijns over, door dien de stock CC eenighe ruijmte heeft in de handt M. En dit is noodigh om het glas sonder beven over de schotel te doen schuijven. Doch evenwel moet dit overleggen van de pen seer weijnigh sijn, en als het te veel is kan men de dickte van de stock CC in 't midden verhooghen, om soo veel dieper in de handt M gevat te werden. Men steeckt 2 ijsere pennetjes van onder in 't planckje LL, dewelcke ten weder sijden tegen het block H steuijtende beletten dat het niet verder en werdt getrocken als het glas op de schotel van noode heeft. |
[ 287 ]
De schotel, of liever de steen daer deselve op vast is, werdt geperst tusschen het block H, en een pen die aen d'oversijde in de planck steeckt, met een houte wigghe tusschen beijde in te douwen. Men sit op een rondt banckjen of schabel als men dit werck doet, en als den eenen arm moede is, soo draeijt men met den anderen; maer dewijl men niet van noode heeft het lijf verder te beweghen soo vermoeijt dese manier van polijsten veel min als doen men de stock CC met d'armen gins en weer most trecken. Wij hebben daer nae dese swengel lang gemaeckt en draeyende op beijde eijnden om alsoo met 2 handen te gelijck te konnen draeijen. Om het glas ieder 20 of 24 streecken wat om te draeijen 't welck noodigh is, soo treckt men het selve met d'eene handt bij de buijtenste circonferentie vande leij, terwijl het met d'andere voort gewonden werdt, 't welck sonder moeijte geschiedt. Het is oock noodigh de schotel alle 25 of 50 streecken een weynigh te versetten, alleenlijck een half stroobreedt deselve verruckende, aen die sijde der baene daer het glas niet en is; en 25 of 50 streecken daer nae, wederom contrarie deselve verschuijvende. In 't eerste van 't polijsten, siet men de tripoli op de baen hier en daer met kleijne plackjes vast sitten, doch dese gaen daer nae wegh, en de baen werdt t'eenemael effen. Als men gewaer werdt dat de tripoli niet genoegh op 't glas en vat, sittende niet eenparigh met rechte en fijne streepen daer over, soo moet men de platte pan met vier [<] weder over de baen setten, tot dat men even voelt dat de baen ietwes warmer of min koudt is als d'andere deelen van de schotel. Dan moet men weder met tripoli daer over schrijven, en strijcken het glas met de handt daer over, om te sien of het gelijck vat; en dan eerst voort polijsten. Men schrijft oock wel altemets met de tripoli over de baen sonder de schotel te warmen, en dat om de baen te beter te onderhouden en oock het glas eenighsins beter te doen vatten, men kan het ieder 200 of 400 streecken repeteren. N.B. Sedert dat wij vitriool in plaets van spaensgroen genomen hebben, soo is 't geen hier geseght werdt van 't verwarmen der schotel onnoodigh, dewijl de gemaeckte baenen nu altijdt wel vatten op 't glas en veel vaster houden als te vooren. Alle 200 streecken kan men oock het glas eens afnemen, maeckende de wigghe los die de handt M aen het planckje hecht, en lichtende dan de stock CC van het glas af. Dan veeght men een streep daer over, met een vinger of een schoon doeckje of leertje en men siet hoe het vordert. |
[ 289 ] [ Figuur van p. 281.]
Om de moeijte van 't tellen te ontgaen, is op een planck die tegen de muer vast gemaeckt is, een houte radt Y van 7 of 8 duijm diameters, plat tegenaen geleght dat op sijn as seer licht omdraeijende, heeft 24 tanden, saeghsgewijs ingesneden. Dese tanden werden voort gestooten door het kopere stiftje SX, twelck met een ooghje vast is aen de veer van koperdraet RST, die in R op de planck gespijckert is. Dese veer werdt getrocken door een touwtje dat van T door het oogh V gaet, en daer van daen voorts tot het eijnde van 't planckje LL, daer het aen vast is. Hier door werdt dan het radt Y ieder twee streecken een tandt voort geset, en telkens als een der 2 pennetjes Z of Δ, die daer op staen, tegen het koperdraet ΓZ aen komen, en 't selve weder laeten slippen, soo klinckt de bel Γ die aen dit koperdraet vast is. Waer door men weet dat er 24 streecken gepasseert sijn, en dat het glas wat omgeset moet werden. Behalven dit soo kan men noch een Pasteller (hebbende 3 a 4 wijsers met thiende voortganck) op het block H neffens het planckje LL vast maecken, en sijn touwtje aen 't uyterste van dit selve planckje binden, waer door men sonder eenighe moeijte van tellen of aenteyckenen kan weten hoe veel streecken men gepolijst heeft. Een glas van 5 of 6 duijm diameter heeft al ontrent 3000 streecken van nooden om wel schoon te sijn, dat is te seggen aen ieder sijde. Men moet wel toonen of men in 't midden van 't glas, alwaer het aen d'ander sijde beroockt is, geen graeuwicheijdt of stippelen aen de reflexie van de keers of lichten dagh meer gewaer en werdt, want de andere deelen van 't glas al veel eer schoon gelyckenen. Als men vindt dat het glas genoegh gepolijst is, soo moet men het om van de leij en leer af te krijgen, over een caffoor met vier [<] warm maecken tot dat het cement soo weeck werdt, dat men 't glas kan afschuijven. Dan vrijft men 't geen daer noch aen sit met een warm doeckjen af, en daer nae met een ander doeckje dat met olie of kaerssmeer vet gemaeckt is, en dan voorts met schoonder doeckjes of een schoone servet. Soo men het glas niet schoon genoegh uytgepolijst bevindt (want hier in bedrieght men sich al veeltydts) soo kan men het noch meer polijsten, plackende het weder als te voren op, en wel schoon af vegende en schrael maeckende als hierboven is geseght. Men kan oock wel een nieuwe grondt op de schotel hiertoe leggen indien d'eerste afgewasschen of anders onbequaem is, midts dat ondertusschen geen ander glas op de schotel geslepen zij. Om dese gronden af te wasschen, moet met wat azijn daer op gieten.
|
[ XIII-816 ]
Posset politoriae mensae elater superne lignis affigi, ut longiores fiant baculi prementes quam nunc sunt funes trahentes, qui nimis oblique trahunt circa extremas formae margines. hoc praecipue conduceret, imo necessario esset faciendum, si specula vitrea cava polire vellemus, sic primum superficies eorum convexa perficeretur. deinde et cava, movendo patinam metallicam super vitro immobili. Vel hanc partem funiculorum tractione, ut hactenus elaborare possumus. Vel posset mensa ipsa altior fieri pede uno aut altero, et simul sedes quoque, ne difficilius circumagatur ancon.
|
[ 295 ]
Aanhangsel IV( 1686 )Den 5 Febr. 1686, een excellent goedt glas geslepen van 124 voet, van de Bossche stof [<], om te proeven of die goedt was. Eerst op d'ysere schotel even dick gemaeckt. Daer nae op de selve gedraeijt met den boogh aen weder sijden om de ruggen wegh te krijgen. Voor d'eerste reijs maer weynigh gepolijst om alleen de stof te examineren. 's Anderen daeghs geproeft meer te polijsten doch vatten te veel in 't midden van t glas, soo ick geloof om de vorst die eenighe verandering aen de schotel of aen 't glas gemaeckt hadde. Daer nae om de sijde van 85 te verslijpen, eerst een stuck weeghs plat gemaeckt op d'ijsere schotel, daer nae voort geformeert inde schotel van 204 voet met de grove ameril. En doen met deselfde ameril geformeert inde schotel van 85*). maer met een voorlooper <] eerst de grofste greijnen aen stuck gebroocken. Nae dat geformeert was en de ameril redelyck fijn geworden, doen met die van 40 seconden 1/4 uijrs geslepen; daer nae met die van 100 seconden, en van 200 ieder mede 1/4 uijrs. Endelijck met die van 400 seconden 1 1/2 uijr. In 't slypen altijdt dicht tegen de schotel aen gehouden, met de touwen dicht op een te maecken, soo dat men 't glas altijdt hoort schuiren op de stof tot in 't eijnde dat die op 't alderfijnste gekomen is.
*) De lens was kennelijk niet aan beide kanten even bol: brandpuntsafstand 124 voet, kromtestralen 204 en 85 voet. Hieruit volgt een brekingsindex van 1,54 voor het glas, volgens de formule 1/f = (n 1) (1/R1 + 1/R2). |
[ 297 ]
Yder verscheijde ameril die ick op de schotel dede, liep ick over met de voorloper brengende die over de heel schotel. Hier door worden de schrabben gemijd. Dese sijde polijste ick met buffelsleer tusschen het glas en de leij. |
Marge: | N.B. Wij besichden doen noch spaensgroen in plaets van vitriool die ongelyck beter is |
Blonck even soo veel aen de kanten als in midden. Ick had het glas over den doeck met tripoli gevreven voor het polijsten. Wij remarqueerden dat de leij affecteerde te staen even soo gedraeyt als wij die in 't voorgaende polijsten van dit glas gesien hadden. waer uijt besloten dat dit most komen van eenige ongelycke druck van het buffelsleer; te meer om dat het glas plaght te fleuyten als de leij dus gedraeijt stondt, soo dat hier door misschien veel glasen die wat dun waaren bedorven sijn. Wij plackten een rondt van dicke pij op de leij in plaets van 't buffels leer, om te gebruijcken in 't polijsten van d'andere sijde. |
Marge: | buffelsleer niet goedt gevonden |
Dese eerste sijde polijste ick maer 900 streecken en scheen doen genoegh te sijn. maer het waer beter geweest noch wat meer te geven.
De andere sijde sliep ick maer weder rouw in de eyghe schotel van 204 voet daer se in geslepen geweest was, altijdt redelijck hard met de stock druckende 't welck apparent goedt doet: en gebruijckte de fijnder formeer stof, met de voorlooper geeffent. Ick maeckten de schotel niet op nae het rouw slijpen, om dat het geen formeren van nieuws geweest was. Doch en bedacht niet dat ick de ander sijde in dese schotel nu laetst geformeert hadt als boven geseijdt is. Waer door ick oock in 't slijpen met de stof van 200 nu eenich klemmen gewaer wierdt. Even wel nae dat het kaffoor met vier [<] buijten de kamer geset hadde, soo en voelde geen klemmen meer met de laetste stof van 400. Dit slijpen dede ick op de selfde manier als geseght is van d'ander sijde. |
[ 299 ]
's ander daeghs polijsten ick voort tot 1200 toe, vatte wat schrael en bleven de resten vande witte plackjes [<] altijdt noch over, oock affecteerde en draeyde het glas noch al eenighsins, soo dat ick seer twijffelde of het glas goedt soude sijn. |
Marge: | het draeijen van t glas in 't polijsten is geen seecker teycken van niet te deugen |
De kanten waren noch maer taemelijck klaer doen ick er uytscheijde. Het was op de pij geplackt, alleen het glas met cement bestreecken sijnde. Het fluijte nu niet. Ick had het glas maer met de passer recht geset op dese looper en niet met het circel glas [<], soo dat het misschien om dat niet perfect recht en stondt, noch soo wat draeijde en affecteerde. |
Marge: | 't glas recht te setten met het circelglas om te polijsten |
Ick hielp het met de handt, op dat het ontrent over alle sijden gelijck langhs de baen gaen soude. Met dese 2 baenen en het polijsten in 2 wijten quam hier en daer een schrap in 't glas. Waer tegen mischien goedt soude sijn niet te schrijven over de baen met de tripoli maer die met een seem leer of anders daer over te vrijven. want aldus niet soo licht van de sanden die in de tripoli sijn, op de baen souden blijven sitten. Ick geloof dat het oock goedt is het pourfil fijn te slijpen opdat geen stuckjes van 't glas in 't polijsten af en breecken en schrabben maeken behalven dat dit oock apparent goedt is om de baen te conserveren voor het afslijten. Men kan oock met een voorlooper de baen eerst overgaen. Ick weet niet wel waerom de eerste sijde van t glas in 't polijsten soo gelijck aen de kanten en in midden schoon wierdt, doch geloof dat om hier toe te geraecken goedt soude sijn het laetste op maecken van de schotel te doen met kleijn mouvement van de steenen, om dat, als men wijdt over de kanten schuijrt, de schotel eenighsins vlacker werdt als se was in 't slijpen; waer door in 't polijsten de kanten van 't glas niet wel en komen te raecken. Daerom moet men liever soo veel als moghelijck is de schotel sien holder te maecken voor 't polijsten. Men sagh in 't polijsten van dit glas alwaerts in 't midden een bruijn plackje daer de tripoli dunder sat. Doch even wel in 't leste niet, soo dat dit oock al sulcken quaedt teycken niet en is als wij gemeent hadden. Het hadde geen rugghe, welcke te voorschijn komende is een seer quaedt teijcken, doch geloof dat het buffels leer hier van dickwils d'oorsaeck geweest is, voornamelijck in dunachtige glasen. Ick geloof dat men met het veranderen van stoffe, seer groote glasen in schotels die weynigh grooter waeren soude konnen slijpen, nemende in 't eijnde stof die met een ander glas op een andere schotel fijn geslepen waer.
|
[ 243 ]
[ Is de reden waarom Huygens in het Nederlands schreef dezelfde als bij 'Kort Onderwys aengaende het gebruyck der Horologien tot het vinden der Lenghten van Oost en West'? Wilde hij in de eerste plaats begrepen worden door Nederlandse vaklieden? In dat geval had hij de 'Memorien' moeten publiceren. Het schijnt dat, hoe groot het gemak ook was waarmee hij in het Latijn en Frans schreef, de ware oorzaak is dat hij zich deze keer niet de moeite*) wilde geven in een vreemde taal te schrijven. Bovendien, hij correspondeerde wel in het Frans met zijn broer Constantijn, evenals met van zijn andere familieleden; maar bij het gezamenlijk slijpen van hun lenzen praatten zij ongetwijfeld in het Nederlands, en de Nederlandse technische uitdrukkingen waren hun dus meer vertrouwd; dat is ook te zien aan het feit dat de notities van ca. 1660 [<] in het Nederlands geschreven zijn, en dat Huygens zich in zijn brieven soms, met betrekking tot het slijpen van lenzen, van enkele woorden uit deze taal bedient.]
[ *) Ander voorbeeld waarbij vertaling moeite kostte: 'Van Rekeningh in Spelen van Geluck', zie brief No. 282.]
|
[ 304 ]
[ 'Memorien' werd, in het Latijn vertaald*) door H. Boerhaave, opgenomen in Opuscula Postuma (1703). In 1738 verscheen een gedeelte in Engelse vertaling in A compleat system of opticks, book 3, van Robert Smith°). Dit werk werd in het Nederlands vertaald door "een liefhebber der wiskonst en natuurkunde" en gedrukt als Volkomen samenstel der Optica of Gezigtkunde (Amsterdam, 1753), zie p. 489; maar de originele tekst van Huygens is hierbij niet gebruikt (hetzelfde geldt voor een gedeelte van de verhandeling 'Over kringen en bijzonnen' [<], opgenomen in het werk van Smith).]
[ *) Enkele vertaalfouten worden genoemd in 'Avertissement', p. 242-3.] °) Met belangrijke bijdragen van Samuel Molyneux. [Français: 1767, p. 155-183.]
In de 'Bibliotheca Zuylichemiana', de veilingcatalogus van 1701 staan vermeld: Antonio Neri, De arte vitraria libri VII, cum observat. Chr. Merreti, Amst. 1668. Merret's vertaling The art of glass (1662) in de veilingcatalogus van 1695. Matteo Campani, Horologium solo naturae motu ...; Accedit circinus sphaericus pro lentibus telescopiorum tornandis et poliendis, Amst. 1678. Johannes Kunckel, Ars vitraria experimentalis, oder Vollkommene Glasmacher-Kunst, Leipsig 1679. Anon., Kurtze Anweisung die Gläser zu schleiffen/ und Perspective zuzurichten, Dresd. 1680. |