Home | Stevin | Bewysconst | Samenspraak | Brontekst

Dialectische Samenspraak

Voorwoord

Sommigen van hen die de Latijnse Dialectica beschreven hebben, verklaren met voorbeelden de manier van disputeren, die in de Academies of grote Scholen gebruikt wordt.

Maar aangezien onze taal noch Academies, noch een begin daarvan heeft, schijnt het nu onnodig zo iets hier na te vertellen. Daarom zullen wij in plaats ervan een korte Dialectische Samenspraak stellen, zoals die gewoonlijk onder ons gaat, als volgt.


[ 142 ]

Sprekers:  Jan en Pieter.

  Jan:   Hallo zeg, hoi.

  Pieter:  Wel Jan, kom binnen, waarom blijf je in de deur staan?

  Jan:   Ik sta niet in de deur, maar in het gat dat soms met de deur dichtgedaan wordt.

  Pieter:  Nee hoor, het gat is de deur, want als je een Metselaar een deur laat maken, zal hij zo'n gat voor je klaarmaken.

  Jan:   En laat de Timmerman een deur maken, hij zal je zulke samengevoegde planken bezorgen.

  Pieter:  Maar de Timmerman noemt die samengevoegde planken bij wijze van spreken zo, naar de eigenlijke deur van de Metselaar.

  Jan:   De Metselaar noemt dat gat bij wijze van spreken zo, naar de eigenlijke deur van de Timmerman.

  Pieter:  Zegt Terentius niet "Nu staat de deur voor u open"? Dat is immers het gat, want die samengevoegde planken kunnen niet open staan.


[ 143 ]

  Jan:   Maar zegt dezelfde Terentius niet, en Plautus daarbij: "De deur heeft gekraakt?". Dat zijn immers die samengevoegde planken, want een gat (wat niets anders is dan de afwezigheid van een stof) kan niet kraken. Men zegt ook tegen Bediendes en Dienstmeisjes die vrij vragen: "Ik zal je het gat van de deur wijzen". Maar hoe zou dat kunnen kloppen, als het gat de deur zelf was?

  Pieter:  En zeg me dan eens, als je de deur open of dicht doet, waarmee gebeurt dat? Met de deur? Dat is met zichzelf? Nee, zo zeker niet. Want hoe zul je dat wat dichtdoet, de naam geven van dat wat dichtgemaakt wordt, de ovendeur de naam van de oven, het deksel de naam van de pot? Waar is zo iets ooit gehoord.

  Jan:   En waar is zo iets ooit geloofd, dat als gezegd wordt een eiken deur, een geschilderde deur, een gelapte deur, dat daarmee het gat zal worden bedoeld.

  Pieter:  Hé, deze man zal mij verstomd doen staan. Deur wordt gezegd van doorgaan, we gaan door het gat, en niet door de planken, het gat is dus de deur. Maar ik zie wel dat je jouw ongelijk volgens de regels bewezen wilt hebben.
    Elk gat dat gemaakt is om daardoor in huis te gaan is een deur.
    Dit gat is gemaakt om daardoor in huis te gaan,
    Dus dit gat is een deur.

  Jan:   Alle samengevoegde planken die het gat sluiten dat gemaakt is om daardoor in huis te gaan, zijn een deur.
    Deze planken zijn planken die het gat sluiten dat gemaakt is om daardoor in huis te gaan.
    Deze samengevoegde planken zijn dus een deur.


[ 144 ]

  Pieter:  Dat is in strijd met de regels geargumenteerd door jou, want je antwoordt niet op mijn voorgestelde Bewijsreden [syllogisme].

  Jan:   Wat jij daar zegt past ook zo weinig op het mijne, of gaat het hier toe als bij de molen? "Wie het eerst komt, het eerst maalt". Maar liever genoeg nu over de deur, want terwijl ik me hier in de deur aldoor met de deur bekommer, lopen de uren gedurig door, door een kwestie die teleur stelt, niet waard dat men er met half zoveel woorden de hals over breekt. Ik zal binnenkomen, en ons een aanzienlijker kwestie voorleggen:
Wat is jouw gevoelen over het LEDIG, dat het in de Natuur bestaat of niet?

  Pieter:  Mijn beurs argumenteert dikwijls Bevestigend, en dat metterdaad.

  Jan:   Hoe slecht doet hij zich voor, alsof hij niet wist dat als het geld eruit gaat, de lucht in plaats daarvan komt.

  Pieter:  Hoe slecht doet hij zich voor, alsof hij niet wist dat het zonder twijfel is, dat de Natuur in dat opzicht geen LEDIG heeft.

  Jan:   Democritus, Epicurus, Hero, Demetrius, Metrodorus en meer anderen, zijn nochtans van tegengestelde mening.

  Pieter:  Daar zet ik Aristoteles tegenover, of beter gezegd zijn krachtige, onweerlegbare, waarachtige argumenten.


[ 145 ]

  Jan:   Welke zijn dat?

  Pieter:  Afgezien van de geringe (want die het sterkste overwint kan ook het zwakkere aan), is dit de zin van het voornaamste:
Laten we nemen twee even diepe Grootheden en daarbij twee dingen die erdoor gaan, met evenveel kracht*). Ik zeg dat

Zoals de dichtheid of vastheid van de ene Grootheid, tot de dichtheid van de andere, zo is de Tijd van het ene Doorgaande tot die van het andere.
De dichtheid van enige Lichamelijke Materie tot de dichtheid van het Ledig heeft geen Reden
[verhouding].
Dus de Tijd van het ene Doorgaande zal geen Reden hebben tot de Tijd van het andere.

Wat ongeschikt is.

  Jan:   Ik ontken je eerste propositie.

  Pieter:  Tegen ontkenners van de Beginselen valt niet te disputeren. [Regel 2]

  Jan:   Ja heb jij die truc ook geleerd, van wat je niet kunt bewijzen terstond Beginselen te noemen? Zo gaat het niet, want alle Beginselen die niet bestaan in een Autoriteit (zoals onze kwestie niet doet) die worden beproefd door een Beweeglijjke [overtuigende] Bewijsreden, daarom, als je het daardoor niet kunt aantonen noem je het ten onrechte een Beginsel.

  Pieter:  Ik weet van geen Beweeglijke, maar dit is een deeglijke:
Ik neem aan dat een steen eerst valt door helder water, daarna door


[ *)  Het gaat om vallende voowerpen, in water of in lucht, naar een voorbeeld van Aristoteles.]

[ 146 ]

dik jupen bier van dezelfde diepte. Zonder twijfel zal hij door het water eerder de grond bereiken dan door het bier, en de reden [verhouding] van deze tijden zal gelijk zijn aan de reden van hun dichtheden.

  Jan:   Dit is niet anders dan herhalen van de kwestie, want dat is juist de vraag.

  Pieter:  Werkelijk, aangezien het verschil van hun dichtheden de enige oorzaak is van de ongelijkheid van de tijden, is het eerder moedwilligheid dan goedwilligheid, dat niet toe te laten.

  Jan:   Ik zal je je ongelijk tonen. Ik neem aan dat er honderd even sterke Mannen zijn, die allemaal samen een groot Metalen stuk geschut uit alle macht voortslepen, binnen een uur, honderd stappen ver; waaruit iemand besluiten wil, dat een man alleen dat binnen een uur een stap zal voortslepen.

  Pieter:  Hij zal het wel laten liggen en binnen Zeven jaar het niet een duim verplaatsen.

  Jan:   Nochtans zou volgens jouw zeggen die Proportie moeten volgen.

  Pieter:  Onze kwestie is een heel andere.

  Jan:   Van gelijke is een zelfde oordeel. [Blz 83]

  Pieter:  Dit zijn nu bij ons ongelijke.

  Jan:   Laat het zo wezen dat we een andere hebben. Ik neem aan dat er twee volkomen gelijke tonnetjes zijn, het ene met kwikziver, het andere met water, en laat een loodgewicht (of enige andere Materie lichter dan kwikzilver, en zwaarder dan water) vallen door het water. Het zal terstond naar de grond zinken, maar op het kwikzilver


[ 147 ]

zal het blijven liggen. Zodat er wel een reden [verhouding] is van de dichtheden van de materies, maar van de tijden van de doorgaanden geen. Ze zijn dan niet Proportioneel.

  Pieter:  Maar wie weet of dat lood zo op het kwikzilver zou drijven.

  Jan:   Ik heb het gezien, en door de Daad zelf waar bevonden.

  Pieter:  Het mag wel zijn als het waar is, maar ik ben niet gehouden het te geloven.

  Jan:   Is dat Argumenteren? Bah, het is Tormenteren [kwellen]. Is dat Leergierigheid? Nee, maar Eergierigheid. Werkelijk, hij zou er slecht aan toe zijn, die slecht tegen u was voorbereid. Neem dat er een andere is die u wel kent:
De dichtheid van Lucht heeft enige reden tot de dichtheid van Water. Laat door elk een stuk kaarsvet zinken (of enige andere Materie lichter dan Water en zwaarder dan Lucht), dan zullen hun tijden zonder reden zijn, want dat kaarsvet zal nimmer door het water raken. Of aldus:
Leg een stuk ijzer op het water, het zal terstond daar door vallen. Daarna op een blok, het zal er op blijven liggen; nochtans heeft de dichtheid van de Materie van het water, enige reden tot de dichtheid van de Materie van het blok. Ze zijn dan niet Proportioneel.

  Pieter:  Werkelijk, ik wil u niet langer kwellen, maar openlijk bekennen dat ik door uw eerste argument wel voelde, dat mijn zaak onklaar is. Maar wie zou toch gezegd


[ 148 ]

hebben dat de Reden van deze Redenen ons onbekend is? O, Jan, wat zijn wij wonderlijke Gedierten, dat we met onze kleine kennis van Proporties, hoe eenvoudig ook, nochtans zo grote zaken verrichten? O, Goddelijke Proportie, wat voor Goden zou u van ons maken, dat u aan maar zo weinig Mensen zo weinig van uw verborgenheden heeft geopenbaard!

  Jan:   En laat ons maar wensen naar wat de Natuur wil, en alles zal geschieden naar ons begeren.

  Pieter:  De Natuur wil, opdat haar wil geschiede, dat Mensen willen wat zij niet wil, ik zou het dan dus wel willen. Maar genoeg hiervan, laat ons beginnen waar we het lieten. De kwestie was, of er in de Natuur enig Ledig is, je hebt mijn ontkennende argument daarvan vogens de regels weerlegd (dat geef ik toe), maar daaruit volgt niet dat het tegengestelde waar is, want: Het is niet onwaar wat men niet kan bewijzen. [regel 6]

  Jan:   Dat zal ik aldus aantonen. Neem (volgens de mening van Hero) een leeg en dicht vat, of een glazen fles, het is duidelijk dat men een groot deel van de lucht daar uit kan zuigen, zonder dat er een andere Stof voor in de plaats komt, waaruit ik aldus argumenteer:


[ 149 ]
Elk lichaam van zijn plaats gehaald, zonder dat die met enig ander lichaam weer gevuld wordt, die plaats blijft Ledig;
Hier is een lichaam van zijn plaats gehaald, zonder dat die met enig ander lichaam weer gevuld wordt;
Hier is dan een plaats die Ledig blijft.

  Pieter:  Ik ontken je tweede propositie, in de zin dat je zegt: Zonder dat die met eenig ander lichaam weer gevuld wordt. Reden is, dat die blijvende lucht opwelt, en dan weer opvult, wat daar uitgetrokken wordt.

  Jan:   Dat is voor jou niet alleen in deze kwestie onbewijsbaar, maar je zou geen enkel dergelijk voorbeeld kunnen tonen, in enige Zaak van al diegene die in de Natuur bestaan; want alles dat zwelt, gebeurt door toedoening van iets, dat tevoren daar niet in was.

  Pieter:  Je mist, want het blijkt onder veel andere het meest opmerkelijk in Buskruit, dat na ontsteking vanzelf geweldig opzwelt, zonder dat enige andere Materie daar bijkomt.

  Jan:   Dat gebeurt zo, alleen in Lichamen die van hun wezenlijke Stof veranderen in een andere, maar van zulke is hier geen kwestie, daarom: geef een voorbeeld volgens de regels.


[ 150 ]

  Pieter:  Het komt nu niet bij me op, waarvoor mij allicht verontschuldigen kan, dat jij, helemaal voorbereid, me onverhoeds overvalt; laat deze kwestie daarom tot morgen liggen, en als ik je geen bericht geef, komt tijd, komt raad. Maar is er ondertussen niet iets anders dat je ons voorlegt waar ik beter op verdacht ben?

  Jan:   Ik heb het hoofd nog vol muggen, die niet nu, maar te zijner tijd wel eens konden uitzwermen, waartoe heel bevorderlijk zou zijn, dat de Nederduitsen eens Dialectici wilden worden.

  Pieter:  Dat zal niet gauw gebeuren, daar een verkeerde kwade mening hen ten onrechte hun aller­achtbaarste Taal der Talen doet verachten.

  Jan:   Als ze maar eens de zoetheid van de Dialectica beginnen te proeven, zal die zotheid wel spoedig veranderen, want dan zullen de ogen opengaan. Dan zullen ze de waardigheid van hun taal kunnen erkennen. Ja zelfs de heerlijkheid daarvan (die ver boven alle andere talen van de wereld uitgaat) kunnen verdedigen en bevestigen; Niet door zinloos gesnater; Niet door veelheid van woorden; Die geen zakken vullen; Die niet voor geleerden zijn; Die niets dan een heel geschikte teugel verschaffen, om de onervaren gemeente te mennen waarheen men wil. Maar door gewichtige Redenen. Och Pieter, als je de argumenten had gehoord, die


[ 151 ]

onlangs over deze Materie ter sprake kwamen, tussen ettelijke van de Allergeleerdste Filosofen, zeer ervaren in de Nederduitse (die vooraf gaat), Griekse, Latijnse, Franse, Hebreeuwse Talen, dan zou je je verwonderen over de zonderlinge uitzonderlijke volmaaktheid van onze Taal.

  Pieter:  Vertel ons er dan iets van.

  Jan:   Onder andere in de Meetkunde terecht gekomen (een Materie die werkelijk van groot belang is, zonder kennis waarvan Plato niemand in zijn School wilde hebben), maakten ze een onderverdeling van de Grootheid, en gaven haar Nederduitse namen, aldus:*)


[ *)  Op p. 152: Slanghetreck - spiaal, Eytreck - ovaal, Ongheschict - onregelmatig (Lat. Trapezium), Teerlinck - dobbelsteen, kubus, Cloot - bol, Viergrondich - viervlak.]

[ 152 ]

Grootheyt is accolade Onlichamelick. accolade Linie. accolade Rechte.
Cromme. accolade Slanghetreck.
Boge, &c.
Rechtsijdich. accolade Drie-
houck
gheseyt
naer
sijn.
accolade Sijden. accolade Evesijdich.
Evebeenich.
Onevesijdich.
Recht. accolade Houcken. accolade Rechthouckich.
Plomphouckich.
Scherphouckich.
Plat.

accolade Vier-
houck.
accolade Evewijdich. accolade Recht-
houckich.
accolade Viercant.
Lanckworpich.
Crom-
houckich.
accolade Ruyte.
Scheeveruyt.
Ongheschict.
Veelhouck.
Cromsijdich. accolade Rondt.
Eytreck,
&c.
Crom. accolade Bol.

Hol.
Lichamelick accolade Colomme. accolade
Driehouckich.

accolade

Teerlinck.
Vierhouckich.Balcke.
Veelhouckich.Teghel.
Rondt.

Naelde accolade Driehouckich.
Vierhouckich.
Veelhouckich.

Keghel wiens
drie vermaer-
de Sneen.
accolade Hoochkeghelsne,
Middelkeghelsne*),
Leechkeghelsne.

Ronde
lichamen.

accolade

Cloot.
Ey.
De vijf ghe-
schicte lic-
hamen.

accolade

Viergrondich.
Sesgrondich.
Achtgrondich.
Twelfgrondich.
Twintgrondich.

  Waarvoor de Latinisten (dikwijls Begriekst) deze woorden in gebruik hebben:


[ *)  In de Weeghconst (1586), p. 78: 'brantsnee' voor parabool, met als reden (p. 65): dat het effect van die vormen voornamelijk bestaat in ontsteken of branden.]

[ 153 ]

Magnitudo est. accolade Incorporea. accolade Linea. accolade Recta.
Obliqua. accolade Spiralis.
Arcus, &c.
Rectilineum. accolade Tri-
angu-
lum
quod
dicitur.
accolade A lateribus. accolade Equilaterum.
Isosceles.
Scalenum.
Plana. accolade Ab angulis. accolade Rectangulum.
Ambligonium.
Oxigonium.
Superficies.

accolade Quadr-
angu-
lum.
accolade Parallelogrammum. accolade Rect[a]-
angu-
lum.
accolade Quadratum.
Altera parte
longius.
Obliquan-
gulum.
accolade Rhombus.
Rhomboides.
Trapezium.
Multangulum.
Obliquilineum. accolade Circulus.
Figura
ovalis, &c.
Curva. accolade Convexa.

Concava.
Corporea accolade Prisma. accolade
Triangulare.

accolade

Cubus.
Quadrangulare.Docides.
Multangulare.Plinthides.
Rotundum.

Pyramis accolade Triangularis.
Quadrangularis.
Multangularis.

Conus cuius
tres præcipuæ
sectiones.
accolade Ellipsis.
Parabola.
Hyperbole.

Sphærica
corpora.

accolade

Sphæra.
Sphæroides.
Quinque
corpora
regularia.

accolade

Tetraedron
Hexaedron.
Octoedron.
Dodecaedron.
Icosaedron.

  Dergelijke onderverdelingen in het Nederduits maakten ze ook van andere wetenschappen, elk heel bijzonder.

[ 154 ]

  Pieter:  O verduitste duisterheid. O Grootheids grote en klare verklaring. O Duitsen, dat ik geen duizend jaren leven mag, om duizendmaal duizend wonderen te zien die van u verwacht worden. O wat voor (om nu voortaan onze taal goed te spreken) Meters, Tellers, Genezers, Wetenschappers, met wat daarbij hoort, willen de onzen nog worden!
Maar wie zou gezegd hebben dat dit in onze taal zo uitvalt! want voor Pyramis zeg je Naald, en als ik erover nadenk worden de Pyramides die hier op de torens staan (en om ook de heerlijkheid van ons Allermachtigste Nederland gedachtig te zijn, ze zijn hier Mooier, Groter, in groter aantal, en Voortreffelijker dan in enig Landschap van Europa), die worden door de handwerkslieden ervan, ja door de gewone man, Naalden genoemd. En ook de namen van de Kegelsneden laten bijna zonder uitleg zien, wat het is, terwijl het in het Grieks zeer ver daar vanaf is. Evenzo de Soorten Rechtzijdig vlak, hoe aardig ze uitvallen!

  Jan:   Dat is niet zo te verwonderen, aangezien onze taal daarin zo uitermate gelukkig is, dat Kinderen die nog op straat spelem, samengevoegde woorden maken, waar alle Oude Geleerden van de andere Naties in de hunne niet in staat zijn zo ver te komen. Zoals T O P W E E R {Op zijn Hollands Tolweer.} (dat is als het koud is, en wanneer de straten schoon en droog zijn om gemakkelijk te tollen)


[ 155 ]

S C H A A T S T I J D ,  K I J F B A L en duizend dergelijke, die ze zonder het heerlijke ervan te kennen, elk gewoonlijk fraaitjes met twee lettergrepen uitspreken, niet van ver gehaald, wat dikwijls gebeurt met de zeer rijke Griekse taal (zoals onder andere dat Mathematica betekent het Geslacht van deze Soorten: Geometria, Arithmetica, Musica, Astrologia), maar het begrip ervan volkomen bewijzend, alsof ze met een lange redenering uitgesproken waren; zoals T O L W E E R bij ons zo duidelijk is alsof men zei: goed weer om te tollen. Wat zouden de anderen daarvan toch maken?

  Pieter:  Ik denk dat de spreker van Latijn (zonder zijn heerlijke en nuttige taal, over alles handelend, te verachten, die in deze tijd een van de gelukkigste zaken van de Wereld is, deze als het ware tot een eentalig Land makend, daar het de wil is geworden van alle Naties die te gebruiken, waarin ze ook allemaal naast hun eigen Taal uitblinken, ja meer dan de tijd toelaat hier te verhalen) dat de spreker van het Latijn zou zeggen: Commodum tempus trocho ludendi. Van het Frans: Temps commode de toupier. Van het Spaans Tiempo oportuno para peonçar.

  Jan:   Ha ha ha ha. Ik behoor de nood van die arme Talen te betreuren, maar ik kan me niet van lachen onthouden.

  Pieter:  Maar zeg me eens of zij de Proportie (waar zo wonderlijk veel aan gelegen is) ook een of andere naam gaven.


[ 156 ]

  Jan:   Zouden ze dat niet hebben kunnen doen? Jazeker, zo heerlijk dat het schijnt dat de Natuur haar Meesterstuk wilde tonen, toen ze onze Taal maakte, want zij noemden ze zo, dat de naam bijkans geen Bepaling behoeft, maar iedereen kan er duidelijk de grote verborgenheid uit begrijpen van de betekenis ervan, wat nooit een Taal zo heeft kunnen doen, van alle waarvan de herinnering bij ons is gebleven.

  Pieter:  Je laat me te lang wachten, zeg eerst hoe ze die noemden, het andere daarna.

  Jan:   Dat Onbegrijpelijke moet begrepen worden in dit Begrijpende:  E V E N R E D I G H E I D.

  Pieter:  Laat mij nu wat spreken, want medunkt dat ik uit dit woord al begrijp wat je me wilt zeggen. De Proportie, door de Grieken genoemd Analogia, wordt in hun taal door Euclides in de vierde Bepaling van het vijfde boek aldus Bepaald: 'Analogia estin hè toon logoon homoiotès'.  Wat in het Latijn aldus is vertaald: Proportio est Rationum similitudo.  Anderen (hoewel æqualitas de Zaak het dichtst benaderde): Proportio est Rationum identitas.  En als wij in onze taal iets dergelijks deden, zouden we zeggen: Evenredigheid is de Evenheid van de Redenen.
Werkelijk, zoals je gezegd hebt is het Bepaalde zo klaar als de Bepaling zelf. Maar zie toch eens als ik tot iemand zeg: 6 tot 3, is een dubbele Reden, en 4 tot 2 is ook een dubbele Reden. De Reden dus van 6 tot 3, is even aan de Reden van 4 tot 2, daarom maken 6, 3 en 4, 2 een Evenredigheid, oftewel het zijn Evenredige getallen.


[ 157 ]

Kinderen verstaan bij ons de Grond van de Zaken. Maar het Latijnse woord Proportio, dat letterlijk betekent Voordeel, mijn inziens raakt het kant noch wal*), het schijnt niets te maken te hebben met zijn Grond.

  Jan:   Toch wel iets, want Proportio komt (voorzover ik weet) van Pro Portione: Quasi pro ratiomali portione. Vergelijk: als wij iets onder ons te verdelen hadden, ik neem Zes Tonnen van een Schat (arme mensen handelen met kleine sommen) en dat jij er twee moest hebben, en ik de andere vier, dat is zoals 1 tot 2 is, zo zou jouw deel tegen het mijne zijn. Als ik je nu jouw deel gaf, zou ik zeggen: Hoc est pro tua portione, en daarvan is dat samengevoegde woord Proportio gemaakt, waarvan de zin is Naar behoorlijk deel.

  Pieter:  Het schijnt wel te zijn zoals je het zegt, doch hoe het ook zij, de Analogia van de Grieken komt er dichter bij, maar onze Evenredigheid gaat alles te boven. Nu valt me daar juist in gedachten dat die duistere namen de Oorzaak zijn van de ingewortelde ongeregeldheden in de Evenredigheid, zoals dat 2, 3, 5, 6, en dergelijke, een Evenredigheid van Getal zou zijn, die door hen genoemd wordt Arithmetica Proportio (in strijd met de 20e bepaling van het 7e boek van Euclides, waar ze Overschot (zichzelf misleidend) aanzien voor Reden. Want hadden ze een woord gehad als Evenredigheid, dan zouden kinderen (ik laat Oude mensen varen) gezegd hebben: Hoe kan dit Evenredigheid wezen, er zijn geen Even Redenen.


[ *)  Er staat: "gheraect Poorte Cloot noch Bart; Gans noch Stake", en in de marge nog: "Men verliester int clossen een me.": je verliest bij 'jeu de boule' of bowling.]

[ 158 ]

En dan zou de waardige Evenredigheid, zowel van Grootheden als van Geluiden (die door hen Geometrica en Harmonica Proportio genoemd worden) en van Getallen, niet verduisterd zijn door die verkeerde Onevenonredigheid, en dan had het zaad der dwaling geen plaats gevonden om te groeien. Maar aangezien het door de onzen snel met wortel en tak uitgeroeid zal worden, zullen we het erbij laten, voorzover dit betreft, want anders was er wel nog een week lang iets over te zeggen.

  Iets anders dat ik nog vragen moet: wat is het voornaamste doel van de Kegelsneden? Waarmee Apollonius, Archimedes en anderen zich zo vlijtig hebben bezig gehouden?

  Jan:   Het zijn onder andere de fundamenten van de begraven Spiegelkunde. {Catoptrica.}

  Pieter:  Wat je zegt! Maar liever, weet je er ook iets van af?

  Jan:   Vraag me niet meer, maar wacht maar af, en hoor nu wat ik nog meer zal zeggen, over datgene waar die eerder genoemde Filosofen mee bezig zijn. Ze bevonden de namen in onze taal van de Geneeskunde, in het bijzonder van de delen van het Menselijk lichaam, zo heerlijk en volkomen, dat ze de Griekse (zonder enige partijdigheid oordelend) te boven gingen.

  Pieter:  Ik geloof al zeer wel wat je zegt,


[ 159 ]

nochtans heb ik sommigen die met deze Stof bezig zijn, een Strijdreden [argument] naar voren horen brengen uit de Praktijk, tegen ons, die niet al te vreemd klinkt, te weten dat, welke zaak ook beschreven wordt in onze taal en daarna in het Latijn en Frans, het geschrift zich in onze taal verder zal uitstrekken dan in de andere. Wat zullen wij hier op zeggen?

  Jan:   Daar moet men met onderscheid aldus op antwoorden: Als de voorgestelde Stof van enige betekenis is, of iets dergelijks dat opluistering verlangt, dan geven wij hun gaarne toe (tot hun nadeel) wat zij zeggen, daar geschikte veelheid daar wordt verlangd, waartoe ons Spreken zo rijk is, en zulke overvloedigheid van heerlijke Spreuken van Wijzen heeft, dat we niet nadenken, waar men iets dat ter Zake dient zal halen, maar welke uit vele we het liefst willen kieen, en daardoor worden (ter onzer ere) zulke geschriften in onze taal langer dan de andere.
Maar is de voorgestelde Stof zodanig dat die kortheid verlangt, zoals leerboeken van Wetenschappen en dergelijke, dan zal het wel anders toegaan, zoals genoeg metterdaad zal blijken in de Rekenkunde, Meetkunde, en enige andere die we verwachten. Maar om hierover nog meer in het bijzonder te spreken, het is te weten dat onze taal, als zeer oude en allervolmaaktste, meer dan enige ter wereld bestaat uit een­lettergrepige grondnamen (zoals de Nederduytsche Letterconst,


[ 160 ]

onlangs uitgekomen, dat heel goed getroffen heeft, door als voorbeeld te geven de delen van het Menselijk lichaam als Hoofd, Haaer, Oog, Neus, enz.). Die woorden zijn gewoonlijk van veel letters gemaakt, wat de reden zo vereist, want waar zou je al die verscheidenheden willen halen in een­lettergrepige woorden van twee of drie letters? Verder, dat de Natuur in het maken van onze Taal zeer zorgvuldig was, om die woorden aankleefbaar te krijgen. Daarom, als ze niet letters tellen tegen letters, maar woorden tegen woorden, of (als ze het liever hebben) lettergrepen tegen lettergrepen, zie dan eens hoe het ermee gesteld zal zijn.

  Pieter:  Goed gezegd. Maar wat behandelden die vernuften allemaal nog meer?

  Jan:   Ze onderzochten veel andere gewone woorden, en bevonden ten eerste dat elk gedierte (en dat is wonderlijk) in onze taal verenigt met zijn deel, elke Boom en Zaad met zijn Vrucht, zoals Schapenhoofd, Schapenlever, Koeientong, Ossenhuid, Paardenstaart, Hondenvel, Kattenhaar, Vogelbek, Appelboom, Perenboom, Pruimenboom, Kersenboom, Vijgenboom, Amandelboom, Koolzaad, Raapzaad, Mosterdzaad, Hennepzaad, Lijnzaad, Spinaziezaad, Zuringzaad, enzovoorts tot in het oneindige.
Ten tweede, over een Maaltijd denkend, bevonden ze dat het daar allemaal aan elkaar klitte. Zoals: Tafellaken, Tafelblad, Tafelring, Tafelvriend, Zoutvat, Broodmes, Broodkorf, Bierpot, Wijnkruik, Drinkbeker, Wijnglas, Mosterdpot, Peperbus, Boterschotel,


[ 161 ]

Fruitschaal, Azijnfles, Ossenvlees, Braadvet, Pepersaus, Peperkoek; enzovoorts in alle andere, zodat ze zagen dat zij aan een oneindig werk waren begonnen.
Och Pieter, hoe degelijk zou onze taal vereerd worden, nu een of andere Geleerde bedreven in het Grieks met de zijnen, zo dapper waren het Grieks in dit geval boven onze taal te durven stellen (want als de Hoeren kijven dan komen de grappen en grollen naar buiten), hoe graag zouden wij en de onzen hen over de hekel halen?

  Pieter:  We zouden ze door de Mosterd slepen.

  Jan:   We zouden ze om onze oren slingeren, zoals een jong hondje dat met een vodje speelt.

  Pieter:  Inderdaad! Wnat waar Stof en Makende Oorzaak is, kan de Daad volgen [blz 71, 72].

  Jan:   Zeker Stof, want zoals druppels van Kwikzolver, naast elkaar gelegd, vanzelf ineen kruipen, zo ook de Woorden in onze taal waar ze elkaar ergens naderen.

  Pieter:  Maar als nu iemand zou vragen, wat voor bijzondere kracht in deze samengestelde woorden kan zijn, wat vind jij dat men daarop het best zou antwoorden?


[ 162 ]

  Jan:   Dit: Waar (bijvoorbeeld) de Griek goed kan zeggen Tetrahedron, en wij met een uitnemende bijzonderheid: Viergrondig; daar zal men in het Latijn met veel woorden moetn zeggen: Corpus regulare quatuor basium; de Spanjaard en Fransoos beide verlatijnd: Cuerpo regular de cuatro basas, Corps regulier de quatre bases, want hun woorden laten zelden samenvoeging toe. Ook, als je van die woorden er enige weglaat, blijft de rest een onvolmaakte duistere uitspraak.

  Pieter:  En als ze nu zeiden: wat maakt het uit, of het met één woord of met vele wordt uitgesproken?

  Jan:   Dit: Dat alle Vrije Wetenschappen vol zijn van hun eigen namen, waaruit volgt, dat als men die zo lang zou uitspreken, de geschriften daarvan zo lang, zo vervelend, ja in moeilijke Stof zo onbegrijpelijk uitvallen, dat het tenslotte nergens voor zou deugen, zoals genoeg blijkt uit de Vrije Wetenschappen die in hun talen beschreven zijn, waar ze om zulke redenen gedwongen worden de woorden van hun Moedertaal te verlaten die ze goed begrijpen, en de korte Griekse woorden te gebruiken die hun onbekend zijn.
Waaruit verder volgt, dat het onmogelijk is (aangezien alle Wetenschappen met woorden geleerd worden) dat zulke Naties doorgaans zoveel geleerden hebben als er voorheen bij de Grieken geweest zijn.


[ 163 ]

Want als iemand van hen in zijn taal weet uit te leggen het woord (bijvoorbeeld) Tetraedron, door te zeggen: Tetra betekent Vier, en Edron komt van Hedra, beduidend Zetel of Basis, dat is Grond, alsof men wilde zeggen een Zaak die vier gronden heeft. Oh, deze schiet de Papegaai af, geef hem de ruimte. Maar wij, die steeds even passend Viergrondig zeggen, als de Grieken Tetrahedron, begrijpen uit onze eigen woorden de oorzaak van de dingen.
Dit is dan de bijzondere kracht van de samengestelde woorden, en omdat onze taal daarin de voornaamste is, en ook omdat alle andere Bijkomende zaken, nodig voor volkomen geleerdheid, daarin niet ontbreken, wat zou nu verhinderen dat de onzen niet alleen middelmatige, maar zelfs de Griekse, Arabische, Egyptische en Chaldeïsche slapende verborgenheden weer in het licht brengen? Ja beter dan tevoren, dat wil zeggen met kennis van Oorzaken.

  Pieter:  Werkelijk, hierover oordelend naar Mensenverstand, en naar de gewone loop van de Wereld, het zou zo moeten wezen. maar de wrede Fortuna, die Vijandin van de Rede, waartegen de Allerwijsten even weinig vermogen, als de bekwaamste Stuurlui tegen geweldige Stormen, kan veel kwaad doen. Als zij de onzen goedgunstig is, wordt het goed, zo niet, dan is het tevergeefs gefloten, ze zullen niet dansen, maar eerder gekheid maken met de Bewijskunde. Hebben we dat niet steeds genoeg ervaren, waar ze


[ 164 ]

(ik heb het nog over die Onbeschaamde Lichtvaardige Blinde Verblindende IJdeltuit, haar ongeluk moet belanden waar het ons niet belet) hele Gemeenten, grote Landschappen, Machtige Koninkrijken, door vreemde onweerstaanbare voorvallen, gedurig in kwade, ijselijke, stinkende meningen houdt, tot hun eigen jammerlijke uiterste verderfenis? Zo iets kan hier ook gebeuren. Daarom moeten velen erop voorbereid zijn.

  Jan:   Hoe het ook gaat, het kan ons niet slecht uitkomen, want als de onzen Bewijzers worden, dan zijn we Landgenoten, niet alleen van het Mannelijkste, Ervarenste, Statelijkste, Meest uitgebreide, Allermachtigste Geslacht, waaruit door eigen verkiezing het Keizerlijke hoofd boven de andere gekozen wordt, maar ook van het Allergeleerdste. We zullen met hen kennis hebben van dingen die onafscheidelijk horen bij de Bewijskunde, dat wil zeggen (in één woord): ons Aardse Goden te maken.
Maar als het anders uitkomt (wat voor mij verdrietiger zou zijn), dan blijven we zo gelukkig als Aristoteles en Alexander wilden zijn, want toen de laatste in een brief aan de eerste vroeg, waarom hij de Bewijskunde had laten uitgaan, want (zei hij) wij zullen nu voortaan niet meer boven de andere Mensen uitsteken, waarop de ander antwoordde: Ik heb het zo geschreven, alsof ik het niet had geschreven*): zo duister (dat is waar) meende hij, dat niemand het begrijpen zal, dan die het van mijzelf hoort.


[ *)  Plutarchus, 'Het Leven van Alexander', in De Levens ... (Amst. 1801), p. 30-31;  Engl.
Les Vies des hommes illustres, ed. J. Amyot (Par. 1565), p. 466v.]

[ 165 ]

  Pieter:  Het laatste zou het geluk zijn van de Vlaming, die als hij de benen breekt nog de goede Fortuna bedankt omdat hij de hals niet verstuikte.

  Jan:   Ja, net zoals de gewone spreuk:

Beschuldicht niet maer lijdt,
Dat niet can sijn vermijdt.
    {Feras non culpes, &c.*)}

goed is, het is het beste wat hij kan doen.

  Pieter:  Zo moet hij doen in alles, want zonder het beste is alles kwalijk.

  Jan:   En als ik nu zei: zonder het beste is niets kwalijk.

  Pieter:  Hoe zou ik dat begrijpen.

  Jan:   Als er geen Hitte zou zijn, dan zou er geen Koude zijn; als niets Wit zou zijn, dan zou niets Zwart zijn; als er geen Gezondheid zou zijn, dan zou er geen Ziekte zijn; als er geen Goed zou zijn, dan zou er geen Kwaad zijn.

  Pieter:  Je wilt zeggen dat in de Natuur het eene van de Tegengestelden niet bestaat, tenzij het andere ook daarbij in wezen is; daarvan moet ik je nog mijn opvatting zeggen. maar omdat we in een nieuwe Strijdreden geraakt zijn, en het al avond is geworden, zal ik je uitnodigen mijn Gast te wezen, maar op voorwaarde dat je zult weten, dat je niet genodigd bent tot een banket, maar waar men in plaats van veel


[ *)  Publilius Syrus, 'Sententiae': "Feras non culpes quod mutari non potest", draag zonder morren het onvermijdelijke.]

[ 166 ]

uitgezochte spijzen, een menigte van Woorden zal knagen en knauwen, Redeneringen kauwen en herkauwen.

  Jan:   Ik moet nu noodzakelijk naar huis, dat zal een andere keer beter te pas komen, ondertussen wens ik je veel geluk.

  Pieter:  Aangezien het niet anders mag zijn, vaarwel, zo wel als ik wel wilde dat de welgezinden welvaren, die zullen welnemen wat tot hun welvaart nog wel aan de dag gebracht zal worden   M E T T E R T I J D.




E Y N D E   D E R   T' S A M E S P R A E C K.




Home | Stevin | Bewysconst | Samenspraak | Brontekst