![]() 443 Voorstel 1: Hollandse kijker (bolle en holle lens), rechtopstaand beeld, vergroting gelijk aan de verhouding der brandpuntsafstanden [holle lens heeft 'spreidingspunt' i.p.v. brandpunt]. 451 Voorstel 2: Gezichtshoek bij de Hollandse kijker. 455 Voorstel 3: Telescoop met twee bolle lenzen, omgekeerd beeld, vergroting gelijk aan de verhouding der brandpuntsafstanden. 461 Voorstel 4: Drie lenzen geven groter gezichtsveld, voor sterrenkijker. 469 Voorstel 5: Vier lenzen, rechtopstaand beeld en groter gezichtsveld.
475 Voorstel 6: Bij een driehoekig prisma met brekende hoek kleiner dan 19° is de hoek tussen twee invallende stralen gelijk aan die tussen de uittredende stralen, mits de invalshoeken kleiner zijn dan 29°.
481 Voorstel 7: Lensopeningen bepalen (483: kleurschifting). 489 De lensopening is evenredig met de wortel uit f van het objectief. En ook f van het oculair. 495 Regel voor een telescoop van 30 voet: de openingsdiameter in honderdste duim is de wortel uit (f van objectief in voet maal 3000). Deze wortel plus een tiende ervan is f van oculair. De breedte van het beeld is dan evenredig met de openingsdiameter. 497 Tabel: telescooplengte, opening (= f van oculair), lineaire vergroting. 501 Voorstel 8: Bij gelijk objectief en dezelfde verhouding van openingsdiameter en f van oculair is alles even scherp. De breedte van het beeld is omgekeerd evenredig met die verhouding, de helderheid evenredig met de vierde macht ervan. 503 Voorstel 9: Telescopen volgens de tabel zijn geschikt voor alle objecten, overdag en 's nachts (508: bundelbreedte naar pupil, uit één punt, moet minimaal 0,4 mm zijn).
Microscopen![]() 515 Voorstel 10: Principe en gebruik van enkelvoudige microscopen. De vergroting wordt bepaald t.o.v. kijken met het blote oog naar het object op 8 duim afstand (519: glasbolletje met diameter 2,2 mm, vergroting 128 x).
521 Voorstel 11: Bolletjes en lensjes maken en opstellen.
531 Voorstel 13: Over licht en opening. Bij kleine lensjes: middellijn evenredig met f (helderheid evenredig met het kwadraat ervan). 535 Voorstel 14: Met dezelfde oculairlens is een kortere microscoop te maken met dezelfde vergroting en helderheid, en meer scherpte (of bij gelijke scherpte meer helderheid). 543 Voorstel 15: Onderzoek van 14, en van de bundelbreedte naar de pupil (549: 'onze' microscoop, lengte 31 cm, vergroting 36 x, objectieflensje met diameter 2,5 mm, f = 18 mm).
553 Voorstel 16: De hoek berekenen van de chromatische aberratie (afwijking door kleurschifting). 559 Hulpstelling 2: De afstand tussen verschillende snijpunten met de as, door sferische aberratie, is evenredig te nemen met het kwadraat van de afstand tot de lens. 561 Hulpstelling 3: De hoeken van sferische aberratie zijn bij hetzelfde invalspunt gelijk te nemen. 561 Voorstel 17: De hoek berekenen van de sferische aberratie (afwijking door bolvormige lens). 567 Hulpstelling 4: De hoek van sferische aberratie is ten naaste bij evenredig met de derde macht van de afstand van het invalspunt op de lens tot de as. 569 Voorstel 18: Hoe men kortere en meer vergrotende microscopen kan maken, met dezelfde helderheid en scherpte, zonder grotere sferische aberratie.
577 Voorstel 19: Bij gegeven f van oculair en vergroting, en dezelfde chromatische aberratie en helderheid als van een gegeven microscoop, te vinden: f , plaats en opening van het objectief. |