XI: Parijs 1667 , toespraak , XII: Bordeaux , XIII , XIV , XV
[ 497 ] | OC |
§ 1. 12 mei 1667, half tien of 10 uur. Parijs.
Halo rondom de Zon waargenomen, de diameter 42° met een sextant opgenomen. Zon ongeveer 48° hoog. In het bovenste deel van de cirkel zeer schitterende kleuren purperrood en geel, onderaan wat minder, aan de kanten zwak en bijna alleen maar wit; groen en blauw werden niet opgemerkt, maar violet een beetje langs de buitenomtrek van de cirkel; want purperrood zat aan de binnenkant. Het gebied binnen de kring was donkerder dan de omgevende lucht, maar vooral onder A waar DD staat. en beneden bij FF, naast de sterkst gekleurde gedeelten.
Om half elf waren de kleuren verdwenen, terwijl de halo toch was blijven staan, sneeuwwit en zwakker. [Andere versie (Frans i.p.v. Latijn), HUG 31: 60v.] |
§ 2. Op 12 mei om half tien verscheen rondom de Zon een kring, die men waarnam in de Koninklijke Bibliotheek, en de volgende dingen werden er opgemerkt.
De diameter was 42 graden, de dikte ongeveer ½ graad. Aan de boven- en onderkant, maar voornamelijk de bovenkant, waren er levendige en mooie kleuren, rood, geel en wat purper, met het rood aan de binnenkant. De andere delen waren slechts witachtig en weinig verlicht. De ruimte omvat door de kring was wat donkerder dan die er omheen, vooral dichtbij de sterkst gekleurde delen. |
[ 498 ]
Op de bovenkant was een boog op te merken van een andere grotere cirkel die de kring raakte, en waarvan de twee uiteinden omlaag gedraaid waren, zoals men ziet in figuur I die dit verschijnsel voorstelt; en deze boog had ook zijn kleuren, gelijk aan die van de kring hoewel zwakker. De zonshoogte aan het begin van de waarneming was ongeveer 47 graden. Er waren in de lucht kleine witachtige wolken die de blauwe kleur van de hemel wat dof maakten, en de helderheid verminderden van de Zon, die scheen zoals wanneer hij een verduistering ondergaat. Het weer was koud voor het seizoen, en men verzekerde dat het de voorgaande nacht gevroren had. De kring duurde in zijn eerste schoonheid vanaf half tien, toen men hem begon op te merken, tot ongeveer half elf. Vervolgens werd hij bleker, behalve dat hij tegen 2 uur namiddag, even voor het einde, iets van zijn eerste levendigheid hernam. Toespraak voor de Académie des Sciences
Men deed een nauwkeurige waarneming van de diameter van deze Kring, die werd bevonden van 44°. En zijn dikte van ongeveer een halve graad. Aan de boven- en onderkant, maar voornamelijk .... *) De (gecorrigeerde) tekst komt vrijwel overeen met de publicatie van 1667 ['Relation d'une Observation faite a la Bibliotheque du Roy, à Paris, le 12. May 1667. Sur les neuf heures du matin ...' (Paris, chez Jean Cusson, éditeur du Journal des Sçavans)...]. °) Vergelijk § 2, waaraan dit gedeelte ontleend is (behalve aan het eind "enige kracht" i.p.v. "eerste levendigheid" is er nauwelijks verschil). |
[ 499 ]
Naar aanleiding van deze waarneming legde de heer Huygens voor, in de erop volgende vergadering van het Gezelschap dat op deze zelfde plaats vergadert, wat hij enige jaren geleden had bedacht aangaande de oorzaak van deze verschijnselen, zoals ook aangaande die van Bijzonnen of valse zonnen, waarvan de verschijning van oudsher gerekend is onder de wonderen en voortekens van grote gebeurtenissen.Kring
Dat als deze korrels tussen ons en de Zon in de lucht vliegen, een aantal ervan, namelijk die welke niet verder dan een bepaalde hoek verwijderd zijn van de as die loopt van de Zon naar ons oog, noodzakelijk verhindert dat de stralen die ze ervan ontvangen onze blik bereiken. Omdat de ondoorzichtige kern maakt dat er achter elke korrel een soort kegelvormige ruimte is, zoals MNO in fig. II, waarin het oog van de toeschouwer, als het zich daar zou bevinden, de Zon niet door deze korrel zou kunnen zien, maar wel als het daarbuiten zou zijn, zoals ergens bij P. |
En om beter te doen begrijpen welke uitwerking deze in de lucht hangende korrels moeten hebben, maakte hij figuur III, waarin B de plaats van het oog is, BA de as die van het oog naar de Zon loopt, en C, M en F half ondoorzichtige ijskorrels. En met daarvan C op de genoemde as, en CK en LH als de eerste zonnestralen die naast de ondoorzichtige kern doorgang vinden, was het zeker dat niet alleen de korrel C geen enkele zonnestraal naar het oog B kon zenden, maar ook als men een kegeloppervlak bedenkt waarvan de top in het oog is, en de zijden BD en BE evenwijdig met de stralen CK en LH zullen alle korrels MM (door dat oppervlak omvat) evenmin een straal naar het oog doorlaten; maar wel de korrels die daarbuiten zijn, zoals FF, omdat het oog eveneens buiten hun verduisteringskegel is. Zodat de hoek DBE van deze kegel degene is die de diameter van de kring bepaalt. Dat deze diameter dientengevolge afhankelijk was van de verhouding van de ondoorzichtige korrel tot de doorzichtige die hem omgeeft; en daar deze hoek 44 graden is, zoals men bij de meeste kringen waarneemt, volgde hieruit dat de dikte van de ondoorzichtige korrel in verhouding tot de doorzichtige was als 40 tot 19. Maar dat soms deze verhouding anders was, en dat het daardoor wel gebeurde dat men dan verscheidene concentrische kringen zag, de ene rondom de andere. |
[ 500 ]
Dat vervolgens gemakkelijk te zien was waarom deze kringen altijd een ronde vorm hadden, of de Zon nu weinig of veel boven de horizon was. En waarom ze gekleurd waren; dat het was om dezelfde reden als bij driehoekige glazen prisma's, zoals duidelijk is door de twee raaklijnen AC aan de korrel A [fig. II], in de punten waar de zonnestraal DA binnenkomt en uitgaat. Dat men goed kon inzien waarom het rood op de binnenomtrek van de Kring is. En waarom tenslotte de ruimte die hij omvat, en voornamelijk dichtbij de gedeelten die het levendigst gekleurd zijn, donkerder blijkt te zijn dan de lucht er omheen: want dat daar juist de meeste korrels zijn die geen zonnestralen naar onze ogen zenden, en dientengevolge slechts de lucht donkerder maken, zoals waterdruppels als het regent. Dat de heer Descartes, toen hij de oorzaak van deze Kringen wilde verklaren, zich vergist had doordat hij geen waarnemingen had waarin deze laatste omstandigheid goed was vermeld. Want hij beweert dat de ruimte binnen de Kring meer verlicht is dan de lucht er omheen, en om de reden ervan te geven, veronderstelt hij bepaalde geheel doorzichtige korrels, met de vorm van een lens; welke veronderstelling bijgevolg niet waar kon zijn, omdat immers wat hij er uit afleidt in tegenstelling is met wat wordt waargenomen. Dat bovendien het rond zijn van de Kring bij alle hoogten van de Zon er niet mee overeenstemt, zoals gemakkelijk zou zijn aan te tonen. Hij stelde een onderzoek van het ontstaan der half ondoorzichtige korrels uit tot de verhandeling die hij weldra zou publiceren over deze stof, waarin hij ook zou trachten de reden te geven waarom de ondoorzichtige kern bepaalde verhoudingen, veeleer dan andere, aanhoudt tot de korrel die hem bevat. |
[ 501 ]
Andere verschijnselen
Dat behalve ronde half ondoorzichtige korrels, er in de lucht ook cilindertjes van deze aard gevormd werden, waarvan waargenomen was dat ze op de grond vielen, zoals de heer Descartes getuigt in het Traitè des Meteores; niet werkelijk met ondoorzichtige kernen erin, maar dat de zelfde oorzaak die ze voortbrengt in ronde korrels, ze ook zou kunnen vormen in cilinders.
Als deze zo verondersteld werden als figuur IV weergeeft, te weten langwerpige ijskorrels, afgerond aan de twee uiteinden, met de kern er in van dezelfde vorm, bleek dat uit verschillende opstellingen ervan alle verschijnselen van Bijzonnen en hun cirkels noodzakelijk voortvloeiden. Witte cirkelDat deze cirkel LKNM wordt veroorzaakt door de terugkaatsing van zonnestralen op het oppervlak van deze cilinders; en dat gemakkelijk is aan te tonen dat alleen die, welke onder een zelfde hoek boven de horizon staan als die van de zonshoogte, haar stralen naar ons oog kunnen terugkaatsen; waaruit volgt dat hij wit moet verschijnen, en overal met dezelfde hoogte als de Zon zelf, en dientengevolge evenwijdig met de horizon. Dat men daarna, lettend op de doorzichtigheid van deze loodrechte cilinders en hun ondoorzichtige kernen, gemakkelijk inzag dat die cilinders van de witte cirkel die onder een zekere hoek van de Zon verwijderd zijn, doorgang beginnen te geven aan haar stralen om onze ogen te treffen, evenals is gezegd over de half ondoorzichtige ronde korrels. |
[ 502 ]
Bijzonnen en -manenDat er nog twee andere beelden van de Zon voortgebracht worden door deze rechtstandige cilinders, en zodanig opgesteld in de grote witte cirkel dat een toeschouwer met het gezicht naar de ware Zon, ze achter zich heeft; zoals in de waarneming van Rome de Bijzonnen L en M. Dat deze veroorzaakt worden door twee brekingen en een terugkaatsing in die cilinders, op dezelfde manier als de gewone regenboog in regendruppels, zoals de heer Descartes dit heeft uitgelegd. Zodat de ondoorzichtige kernen niets bijdragen tot het veroorzaken van deze twee zonnen, maar dat ze somtijds nogal groot zijn en maken dat ze in het geheel niet verschijnen. Dat naarmate de Zon hoger of minder hoog staat deze twee bijzonnen dichter of minder dicht bij elkaar staan, waarvan de werkelijke afmetingen gegeven zullen worden in de verhandeling over de Bijzonnen waarvan hierboven [<] sprake is geweest.
Dat ze gekleurd moesten verschijnen evenals de regenboog, en dat men ze soms zo heeft gezien, maar dat ze, als ze zwak zijn, ook wit kunnen lijken evenals de Kringen wanneer die weinig helder zijn. Tweede kring |
[ 503 ]
BogenDat in deze cilinders de bogen gevormd worden die de Kringen boven of onder raken, zoals er geweest zijn in het verschijnsel waargenomen te Rome in 1630, beschreven door pater Scheiner in een brief aan de heer Gassendi [<], en eveneens in al die welke de heer Hevelius heeft vermeld aan het eind van zijn Mercurius voor de Zon [<]. En dat de boog die zich voorgedaan heeft op deze laatste Kring te Parijs [<], van dezelfde aard is geweest. Dat de vorm van deze bogen verschillend is naar gelang de verschillende zonshoogten, en verschillende grootten van de diameters der Kringen. Dat wanneer de Zon heel dicht bij de horizon is, een dergelijke boog die verschijnt op een gewone Kring van 44° als het ware twee hoorns moet voorstellen, zoals in figuur VI: AB en AC. Maar dat naarmate de Zon zich hoger verheft, deze hoorns lager worden en bogen maken op de manier zoals voorgesteld in dezelfde figuur VI, waarin elke zonshoogte aangegeven is bij de boog die hij moet veroorzaken. Waarvan de bewijzen ook uitgesteld werden, met de andere, tot de verhandeling over de Bijzonnen.
Dat de plaats van deze bogen waar ze de kringen raken, sterker verlicht en gekleurd is dan de rest, wat doet geloven dat er bijzonnen zijn op die plaatsen.
[ Zie: 'Tangent arcs'.] Kruis |
[ 505 ]
Dat het echter nodig is dat de Maan nauwelijks boven de horizon is, opdat deze liggende cilinders deze uitwerking kunnen hebben, en dat men goed zal moeten opletten, als een dergelijk hemelverschijnsel zich aanbiedt, of de loodrechte streep niet smaller is waar hij langs de Maan gaat dan op andere plaatsen en vooral boven, waar hij zich moet verbreden en verstrooien. |
In de publicatie van 1667 [>] staat hier nog een alinea.
TegenzonDat hij voor het voortbrengen van deze zonnen, een menigte cilindertjes veronderstelde met ondoorzichtige kernen zoals de voorgaande, die in de lucht gedragen werden, niet rechtstandig, en niet liggend, maar schuin ten opzichte van het horizonvlak onder een zekere hoek, ongeveer de helft van een rechte hoek; waartoe in het bijzonder geschikt waren die cilinders die de heer Descartes uit de hemel heeft zien vallen, die sterretjes hadden aan de twee uiteinden; zoals men proefondervindelijk kon zien, door cilinders met deze vorm te maken (die voorgesteld is in fig. VII), en ze te laten neerdalen in de lucht, of in water. Dat, volgens de berekening die ervan te zien zal zijn in de verhandeling over de Bijzonnen, in deze cilinders niet alleen de oorzaak te vinden was van de Tegenzonnen gemaakt door het snijden van twee bogen zoals in fig. VIII*), maar ook die van enkele andere uitzonderlijke bogen en balken [<] die men soms dichtbij de Zon opmerkt, waarover echter nog niets met zekerheid gezegd kan worden, bij gebrek aan nauwkeurige en betrouwbare waarnemingen.
[ *) Vergelijk de waarneming vermeld in de brief van Dirck Rembrantsz van Nierop (5 april 1669).] |
[ 506 ]
[ 507 ]
Gedrukt boekje (zeer zeldzaam).
§ 4*). De Relation d'une observation faite à la Bibliothèque du Roy, à Paris, le 12. May 1667. sur les neuf heures du matin, d'un Halo ou Couronne à l'entour du soleil; avec un discours de la cause de ces Meteores, & de celle des Parelies begint als volgt: "De middellijn van deze kring, die nauwkeurig werd waargenomen, werd bevonden van 44 graden en de breedte van zijn rand van ongeveer een halve graad. Het bovenste en het onderste deel waren gekleurd met rood en zeer levendig geel met een beetje purper, maar in het bijzonder het bovenste; het rood was aan de binnenkant van de kring". In de rest van de tekst, zoals in dit begin, is de betekenis ondanks de varianten precies dezelfde als die van de overeenkomstige delen van § 3, behalve in de volgende gevallen: p. 498, 2e al.: "vanaf 9 uur in de morgen" in plaats van: "vanaf half tien"; p. 505, de Relation voegt de volgende passage in: Dat behalve de rechstandige cilinders, & die welke evenwijdig met de horizon zijn, er vaak een grote menigte is van cilinders die in allerlei standen door de lucht buitelen, & dat deze om dezelfde reden als de ronde korrels een kring rondom de Zon moeten voortbrengen, & zelfs levendiger dan die welke veroorzaakt wordt door de korrels, aangezien elke cilinder veel meer stralen naar het oog moet zenden dan elk van deze bolletjes. Dat de binnenste kring DEF in het Verschijnsel van Rome [<] wel veroorzaakt kan zijn geweest door dergelijke cilinders. *) De publicatie van 1667 geeft talrijke varianten op het manuscript dat § 3 heeft opgeleverd. Alleen de voornaamste worden aangegeven. [ Een Engelse vertaling verscheen in Phil. Trans. 60 (1670), 1065-74, met fig.] |
[ 508 ]
§ 5. Dat de reden waarom deze bogen gewoonlijk raken aan een kring, was dat dezelfde liggende cilinders, die de boog veroorzaken, ook deze kring doen ontstaan, door middel van hun twee ronde en doorzichtige uiteinden, evenals gezegd is over de rechtstandige cilinders. En dat de onlangs te Parijs geziene kring gevormd was in deze liggende cilinders; wat nog bevestigd werd door het feit dat hij boven en onder helderder was dan overal elders, omdat dit noodzakelijk gebeurt bij een kring die veroorzaakt wordt door liggende cilinders; als hij daarentegen voortkomt uit ronde korrels, moet hij overal even sterk verschijnen.
[ Vgl. p. 504. ] |
[ 509 ]
§ 1. De meest deugdelijke*) waarneming van de bijzonnen te Bordeaux, 26 nov. 1675, om half twee. Toegezonden door de heer d'Espagnet.
A stelt voor het punt waaronder de waarnemer was, B de ware Zon, C en D twee andere zonnen, CFHGD een grote witte cirkel evenwijdig aan de horizon. De andere cirkels of delen van cirkels hadden regenboogkleuren. En de twee die elkaar in E ontmoeten waren veel levendiger en kleuriger dan die elkaar in I ontmoeten. Dit verschijnsel is heel goed te verklaren met mijn hypothese die gedrukt is bij de waarneming te Parijs gedaan, 7 of 8 jaar geleden [<]. [ *) Twee andere in VII, 545a-548a bij een brief van Pailheres (vgl. XXII, p. 109) dezelfde als d'Espagnet? de laatste wordt vaak genoemd en geroemd om zijn lenzen in deel IV, zie p. 234, n.15]. |
[ 510 ]
§ 2. Deze figuur is gemaakt door de heer Pailheres naar het verslag van andere waarnemers. De toeschouwers lijken gestaan te hebben bijna midden onder het gebied dat de kleine regenboog omvatte. De Zon was ongeveer 18° hoog; de hemel was enigszins bedekt en er waren talrijke wolkjes te zien. Het regende die dag niet, maar de daaropvolgende dagen veel. Hij zag een grote gele cirkel bij wijze van kring om de ware Zon. De breedte van de cirkel was gelijk aan de zichtbare middellijn van de Zon; zijn halve middellijn was bij benadering 17° (let wel: hij gebruikte geen meetinstrument). Het derde deel van deze cirkel dat voorbij de Zon was (hij bedoelt lager, naar het zuiden), was weinig waarneembaar, maar de rest was heel levendig, en was goed op te merken door de nevels heen. Toen hij het mooist was zag men een rode streep langs de holle kant van zijn omtrek; hiervan was de gele kleur zeer levendig.
In de breedte van deze cirkel zag men twee bijzonnen schitteren, die er in gemonteerd leken; de ene aan de oostkant en de andere aan de westkant, en deze laatste glinsterde het meest en wierp vaak een wit licht uit in de vorm van een staart, die zich uitstrekte naar het westen over ongeveer 3 graden langs een donkere wolk*) .... *) Deze laatste zin en wat volgt is een kopie uit de brief van Pailheres (VII, 547-8). °) Hier eindigt de kopie van Huygens. Er is nog een "Explication du Phaenomene qui parut a Bordeaux le 30 Mars 1676", van onbekende hand, met figuren [HUG 31: 49-50]. De "explication" is slechts een beschrijving. |
[ 511 ]
§ 1. ABC: gewone regenboog tegenover de Zon. DE en FG: delen van grotere cirkels dan die van de boog. Waargenomen door mijn broer L. tussen Gorcum en Dordrecht in de winter, in 1676. Naar wat hij meende waargenomen te hebben, was de rode kleur van de staven DE en FG gericht naar de regenboog. |
[ 512 ]
§ 2*). Wit kruis gevormd door de stralen van de Maan in de nacht tussen 16 en 17 mei 1677 om twee uur, voor haar verduistering, die begon om half drie.
[ Cf. Isaac de La Peyrère, Relation du Groenland (1647), 256.]
|
§ 4. Zie de Bijmanen waargenomen te Leipzig, in de Leipziger Acta Eruditorum, febr. 1684°).
*) De tekst van de §§ 2 en 3 is niet van Huygens' hand. °) Deze opmerking van Huygens is kennelijk later toegevoegd. In deze waarneming van 24 januari 1632 [1684, zie Acta, p. 100] waren er zes bijmanen, alle op een grote witte cirkel evenwijdig met de horizon. [ G. S. Dörffel, Neues Mond-Wunder, 1684.] |
[ 513 ]
Appendix XIV1o. De zwaarte van de ijsring, waarvan hij wil dat deze wordt ondersteund door alleen de dampen die van de Aarde omhoog rijzen, wat in het geheel niet waarschijnlijk is. 2o. Dat het verschijnsel van de Bijzonnen gewoonlijk verscheidene uren achtereen duurt, gedurende welke deze ijsring onbeweeglijk zou moeten blijven. 3o. Dat de grote witte cirkel altijd door de ware Zon gaat en dat hij het zenit als middelpunt heeft, terwijl de omtrek van zijn ijzige wolk willekeurig zou moeten verschijnen, nu eens op de ene plaats en dan weer op een andere. 4o. Dat het verschijnsel tegelijkertijd wordt waargenomen op plaatsen die verscheidene mijlen van elkaar vandaan liggen, met al die cirkels in dezelfde positie ten opzichte van de ware Zon en van elke toeschouwer. Wat aangeeft dat dat deze verschijnselen van dezelfde aard zijn als de gewone Regenboog, en dat ze verklaard moeten worden met de vorm en de positie van kleine deeltjes die in de lucht zweven, zoals ik gedaan heb, door de Kringen te herleiden tot hagelkorrels die binnenin een kleine ondoorzichtige kern hebben, zoals de heer Descartes schrijft dat hij ze heeft zien vallen. En de Bijzonnen, zowel die naast de ware Zon als de andere die er tegenover staan, en de witte cirkel, tot cilindertjes die met de bovenkant vastzitten aan een sneeuwsterretje, zoals Kepler heeft opgemerkt, in de Verhandeling over de Zeshoekige Sneeuw [<]*). En ook de heer Descartes en de heer Fatio de Duilier°), maar dan met sterretjes aan de twee uiteinden, die bij mij dienen om die cirkels in de vorm van Ramshorens te vormen, waarover de waarnemer uit Bordeaux het heeft, en zijn omgekeerde bogen bovenop de kringen [<]. |
[ 514 ]
Voortaan aangeven voor de waarnemers, wat ze moeten waarnemen. De afstand van de vertikale lijnen door de bijzonnen tegenover de ware. De werkelijke vorm van de omgekeerde bogen en Ramshorens. De volgorde van de kleuren.
Christianus Heliophilus Cosmopolita in de Duitse verhandeling over de Bijzonnen.x) Dezelfde schrijft [p. 14] dat in 1630 op 19 april te Nuremberg, Regensburg, en Ansparg bij heldere hemel drie zonnen verschenen zijn. Waaruit hij opmaakt dat ze niet in nabije wolken zijn. *) In Manuscript 13 (p. 53) [HUG 13, 27r-v] schrijft Huygens:
De publicatie van 1667 was niet in het Journal des Sçavans. Het was een afzonderlijke uitgave, die wel verscheen te Parijs, bij Jean Cusson, de uitgever van het Journal des Sçavans. [<] |
[ 515 ]
Appendix XVDat dit bij de Dioptrica ondergebracht behoort te worden.
Aangenaam in plaats van schrikwekkend schouwspel. Voortekens geheel uit de lucht gegrepen. Dat Descartes zich vergist heeft omdat hij niet meer waarnemingen heeft verzameld. Het nut van de meetkunde wordt hierdoor duidelijk ingezien [<]. Gassendi denkt dat een meer dan menselijke vindingrijkheid nodig is &c. d). Deze vorm en stand hebben wij gevonden. |
[ 516 ]
Geloofwaardige waarnemingen hebben we voldoende verklaard. Aan betwijfelbare moeten we niet al te zeer proberen te voldoen om niet, als er een fout in de waarneming ontdekt wordt, uitgelachten te worden omdat we ook oorzaken gezocht hebben voor iets dat nooit is voorgekomen. Eerst over de doorzichtige korrels met een sneeuwkern, waarvan Descartes getuigt dat ze waargenomen worden [<]. Dan over de ijscilindertjes die òf aan één horizontaal sterretje hangen zoals Kepler ze gezien heeft [<], òf aan beide uiterste delen een sterretje hebben zoals dezelfde Descartes schrijft dat hij ze heeft waargenomen; en evenzo Fatius, die ze ook met drie sterretjes getooid heeft gezien e) waarvan twee op de tegenover elkaar staande eindvlakken, het derde midden op de cilinder. Hierin hebben we nu hetgene waaruit, naar we gaan aantonen, de kringen en bijzonnen gesmeed worden, en bovendien witte cirkels evenwijdig met de horizon, anders gekleurde, en die met de Zon niet in het middelpunt. Zo vervaardigt de natuur met geringe veranderingen bewonderenswaardige verschijnselen voor ons. a) Dit stuk dateert van 1686 of later. Het is kennelijk een plan voor een voorwoord. b) In een doorgestreepte kladversie van de toespraak in 1667 [<] heeft Huygens het over zijn
c) Zie het 3e boek van de Meteorologica van Aristoteles [<], en ook de Quaestiones naturales I.9 van Seneca [<].
e) Fatio de Duilliers °) zegt in een brief (1686, IX, 120, met figuur):
|