Inleiding , zoeken , ontmoetingen , conclusie , lijst , overeenkomst , bronnen
"We hebben niet kunnen vinden op welke uitgave deze correcties betrekking hebben" verzuchten de uitgevers van de Correspondentie van Christiaan Huygens in een noot bij een lijst, ergens in deel 1 (1888). Een bekentenis als deze komt niet vaak voor in de Oeuvres complètes. Het gaat hier om correcties voor een heruitgave van werken van Descartes, in een Appendix bij een brief aan Frans van Schooten, 29 oktober 1654. In de lijst onder 'Latijnse Dioptrica' staan er 33, maar alleen de eerste twee hebben betrekking op het genoemde werk. Eronder staan opvallende termen als:
Enig speurwerk liet zien dat de betreffende tekst toch die van La Peyrere moet zijn, namelijk het Systema theologicum ex Prae-Adamitarum hypothesi, dat in de uitgave van 1655 volgt na Præadamitae sive Exercitatio super vs 12-14 cap. 5, Epist. D. Pauli ad Romanos. |
4 edities, ongeveer op schaal. |
Zoeken en vinden
Maar de lijst bleef intrigeren, die termen zouden toch heel goed in Prae-Adamitae kunnen staan? Aan de andere kant: de notities leken te vroeg, en het boek leek niet dik genoeg. Een complicatie was nog dat het eigenlijk twee boeken zijn, soms apart uitgegeven: Præadamitæ met 52 tot 70 pagina's en een Systema theologicum met zo'n 300 pagina's. Zoeken in dit laatste gaf wel wat treffers, maar zonder dat een verband met de nummers van de lijst werd gevonden.
Eén geval bleef onduidelijk, in vijf gevallen werd geen echte treffer gevonden, maar kon geraden worden. Daarbij kwamen vragen op als: wat zou Huygens zijn opgevallen? waarom noteerde hij iets? Er zijn voorbeelden aan te wijzen van ongebruikelijke woorden of uitdrukkingen, zoals 'interminata' (inter-minata, verboden), 'proluerunt' (afgespoeld), 'promus' (bewaarder); en van onderwerpen die Huygens interesseerden: Abraham zeer deskundig in de astronomie, de sfeer (hierbij wordt een fout aangewezen: 'vat ik niet'), kleuren van Saturnus en Jupiter, het getal van de sterren en van het zand. Huygens en La Peyrère
De naam 'Uraniburgum' werd in een brief van Ph. Doublet aan Chr. Huygens (10 febr. 1661) gebruikt voor de Leidse sterrewacht. Huygens en La Peyrère hebben elkaar begin 1661 in Parijs ontmoet, zoals het Dagboek van Christiaan vermeldt; de eerste keer op 21 februari bij Michel de Marolles (die genoemd wordt in Prae-Adamitae, zie hierna):
De brief (BNF, ms. Fr. 13058 f. 172) heeft aan het eind (f. 173) de vraag van La Peyrère of Boulliau zijn nederige groeten wil overbrengen aan een oude kennis in Warschau:
Met Chr. Huygens was er nog een briefwisseling over een wiskundig onderwerp in december 1663, aangekaart door La Peyrère. In een briefje aan Sébastien Chieze van 14 dec. (No. 1182) vroeg hij een stuk van hem door te geven aan Chr. Huygens, "mijn Pythagoras", want hij wilde weten of het goed was.
In de veilingcatalogus Chr. Huygens' boeken (1695) komt Prae-Adamitae tweemaal voor: Misc. in-12, 77 en 905; het Systema theologicum staat in de 'Bibliotheca Zuylichemiana' (1701), in-4, 179. Ook is bekend dat Apologie de La Peyrere (1663) in het bezit is geweest van vader Constantijn, gezien het exemplaar met Constanter op het titelblad geschreven. In de Briefwisseling van Constantijn Huygens is niets gevonden over de schrijver of zijn werk.
Hieronder volgt de genoemde lijst (deels vertaald) en de overeenkomst met Prae-Adamitae, vervolgens de gevonden Bronnen en Literatuur. ConclusieWat Huygens vond van dit werk waarvan 2 exemplaren voorkomen in de veilingcatalogus van 1695 valt niet op te maken uit de Correspondentie; interesse voor de persoon van de schrijver blijkt uit het Dagboek (Parijs, 1660-61).
In de brief van 29 okt. 1654:
|
pag. [...] | |
152. | eind: of wilde dieren met rede begiftigd zijn. 3) |
157. | eind: wat is dat over de hand van God? |
164. | 9. canticus. |
171. | 16. Aborigines. |
pag. 188. | interminata. |
204. |
in de marge, en 361, 3. quo me communicavit. ibid. r. 5 van het eind, sistendum. |
211. | bij het eind, fama, potius solent. |
120. | [Gr.] 'muthikon', 'hèrôikon'. |
239. | r. 6. solertissimus datus. |
240. | 5. proluerunt. |
241. |
iets met de zon op de evenaar staand; bij het eind van de pagina moet begrepen worden De Sphaerae constructione. |
243. |
9. maar bewoners aan dezelfde kanten van de meridiaan, vat ik niet, wat dan volgt. |
247. | 2. commentae. |
248. | 10. odium. |
249. | 13. conjectae. |
252. | bij het eind, [Gr.] 'lampros'. |
272. | 10. caliginoso tanto. |
286. | 2. promus. |
289. | 6. at ne quid. |
301. | 10. superficia. |
310. | 10 van het eind, imaginoso. |
321. | 17. proletarium. |
325. | 11. intentatur. |
341. |
over het getal van de sterren en van het zand, over de dubbele eeuwigheid. |
359. | 12. progenies, exculperit. |
362. | 7 vanaf het eind, adventores. |
366. | 1. in mortario pensitaret. Salvet. |
414. | 15. pererrandum. |
432. | 12. pateretur. |
438. | 11. fulgur. hoc. |
443. |
10. heersen over voorgangers. idem 444. 5. |
2) De eerste twee correcties hebben betrekking op de uitgave van brief No. 161, noot 2 [Specimina philosophiae, 1644]. 3) We hebben niet kunnen vinden op welke uitgave deze correcties betrekking hebben. [ Ze staan op een apart blaadje, te zien in Codices Hugeniani Online, HUG 45-318 (page 6, 7). De eerste vier aantekeningen staan op de ene kant ('a2', met '204' als nummer van het stuk in Oeuvres complètes), verder blanco. De andere kant staat vol met de overige aantekeningen; bovenaan doorgehaald: "et 361. 3." zoals nu in de tweede regel staat.] |
Huygens | La Peyrère, 1655 (ed. in-4) | |||
1 | Systematis Theologici pars prima. | |||
Deel 1 van Theologisch systeem | ||||
152. | in fine, an bruta ratione praedita. | 90 | quod summum fuit gentilium dedecus, comparati sunt passim bestiis apud auctores sacros: & bestiae, infra homines, reputati sunt 92: intellectus divinus ille est, qui tota specie differre facit homines à brutis. Neque enim ratio illud potuit. [Lib. 2, cap. 9] | |
aan het eind, of wilde dieren met rede begiftigd zijn. | wat de ergste oneer der heidenen was, ze worden bij de heilige schrijvers zonder onderscheid met beesten vergeleken; en beesten worden lager dan mensen gerekend 92: het goddelijke inzicht is dat, wat mensen in soort geheel doet verschillen van wilde dieren. Zelfs de rede zou dat niet hebben gekund. | |||
157. | in fine, quid manus Dei? | 94 | Iudaei peculiariter formati manibus Dei; 96: ubi manus Dei, plasticae, & tanquam figulo adhibentur: tunc vere & proprie sumuntur pro manibus ipsis, quibus figulus lutum perdepsit, & plasma effingit. [2-10] | |
aan het eind, wat is dat over de handen van God? | de Joden zijn in het bijzonder gevormd door de handen van God; 96: waarbij de handen van God modellerend, & als door een pottenbakker, worden behandeld; dan worden ze echt & in eigenlijke zin genomen voor die handen, waarmee de pottenbakker het leem kneedt, & een schepsel boetseert. | |||
164. | 9. canticus. | 98 | Insignis locus est Deuteronomii 32, quod & Mosis canticum: quo judaei prophetice restituti in terram suam, separantur ab universis populis & gentilibus. [2-11] | |
9. zingend. | Een opmerkelijke plaats is die van Deuteronomium 32 [vs. 8], wat ook een lied van Moses is; waarin de joden, profetisch herplaatst in hun land, van alle volken & heidenen worden gescheiden. | |||
171. | 16. Aborigines. | 105 | à principio incognito, & à seculis innumerabilibus Aborigines creati in terris omnibus [2-11] | |
16. Oorspronkelijke bewoners. | vanaf een onbekend begin, & ontelbaar veel eeuwen geleden zijn Oorspronkelijke bewoners geschapen in alle landen | |||
188. | interminata. | 116 | Interminata est arbor scientiae boni & mali, secundae creationis homini Adamo [3-2] | |
verboden. | Verboden is de boom der kennis van goed en kwaad, voor de mens Adam van de tweede schepping | |||
204. | margine, et 361. 3 quo me communicavit. ibid: l. 5 a fine, sistendum. | 126 | Significabat autem Deus Caino, si male ageret, rapiendum ad judices qui poenas sceleris sui ab eo reposcerent. Quod docte admodum animadvertit, & quo me liberaliter communicavit Michael Marolius ... Effugit ergo jurisdictionem in qua occiderat fratrem suum: atque adeo in qua sistendus erat judicio. [3-4] | |
in de marge, en 361, 3: waarover mij mededeling deed; ibid., r. 5 van eind: te staan | Verder gaf God Kaïn te kennen dat hij, als hij kwaad zou doen, voor de rechters zou worden gesleept, die zouden eisen dat hij gestraft zou worden voor zijn misdaad. Wat Michel de Marolles heel knap opmerkte en waarvan hij mij voorkomend mededeling deed ... Dus ontvluchtte hij het rechtsgebied waarin hij zijn broer had gedood, en waar hij dus moest terechtstaan. | |||
211. | circa finem, fama, potius solent. | 130 | probationum strues quibus abunde demonstratur, gentiles genere diversos ab Adamo, atque adeo à Iudaeis Adami posteris, constitutos. Quia vero fama est, juncta fortius ire argumenta; adnectere lubet his ratiociniis sacris, gentilium ipsorum monumenta [3-5] | |
bij het eind, men zegt; liever: het is meestal zo. | een stapel bewijzen waarmee meer dan genoeg wordt aangetoond, dat er volken bestonden verschillend in geslacht van Adam, en des te meer van Adams nakomelingen de Joden. Echter, omdat men zegt, dat argumenten sterker worden als ze verbonden zijn, wil ik aan deze heilige berekeningen vastknopen, gedachtenissen van die volken zelf | |||
120. [220] | 'muthikon', 'hèrôikon'. | 138 | Divisere tempora Graeci Chronologi, in 'adèlon', quod est absconditum; 'muthikon', & 'hèrôikon', quod fabulosum est; 'historikon', quod pro vero & comperto habuerunt. [3-6] | |
mythisch, heroïsch. | De Griekse chronologen hebben de tijden verdeeld in onbekend, wat in het verborgene ligt, mythisch en heroïsch, wat in mythen voorkomt, en historisch, wat ze voor waar en zeker hebben gehouden. | |||
239. | lin. 6. solertissimus datus. | 150 | Certum est ... Astronomiam ... Astrologiam ... Magiam ... floruisse tempore Abrahami. Imo Abrahamus ipse, in disciplinis iisdem ab Hebraeis suis solertissimus datus, Aegyptios docuisse illas dicitur, quo tempore ad illos permeavit. [3-8] | |
zeer deskundig genoemd. | Het is zeker dat ... Astronomie ... Astrologie ... Magie ... hebben gebloeid in de tijd van Abraham. Ja zelfs wordt gezegd dat Abraham zelf, door zijn Hebreeën in deze vakgebieden zeer deskundig genoemd, ze aan de Egyptenaren heeft geleerd, in de tijd dat hij naar hen toe was gegaan. | |||
240. | 5. proluerunt. | 150 | qui se Astronomiâ totâ proluerunt [3-8] | |
5. afgespoeld hebben | degenen die zich met de hele Astronomie afgespoeld hebben | |||
241. | quid sol in aequatore constitutus; circa finem paginae De Sphaerae constructione intelligendum. | 151 |
Observavere illi, Solem ab Aequatore ... evehi & revehi Tropicos ... Zodiacum ... Aequatorem ... Polos ... Zonae 152: Inventa & constructa hac ratione Sphaera [3-8] [ Fig.: W. J. Blaeu, Institutio astronomica, 1634.] | |
iets met de zon op de evenaar staand; bij het eind van de pagina moet de constructie van de Sfeer begrepen worden. | Zij hebben waargenomen dat de zon vanaf de Evenaar ... heen en weer gaat Keerkringen ... Dierenriem ... Evenaar ... Polen ... Zones 152: Toen op deze wijze de Sfeer was uitgevonden en geconstrueerd [ Fig. (zwart: onder de horizon): W. J. Blaeu Tweevoudigh onderwijs, 1634-.] | |||
243. | 9 sed ad partes meridiani easdem habitantes. non capio, tum quod sequitur. | 153 | ad eandem partem Meridiani .. degentes: quibus dies & noctes temporibus iisdem accederent; diversis autem aestates atque hiemes. [3-8] | |
9. maar bewoners aan dezelfde kanten van de meridiaan, vat ik niet, wat dan volgt. | die aan dezelfde kanten van de Meridiaan ... leefden; voor wie dagen en nachten op dezelfde tijden kwamen*), maar zomers en winters op verschillende tijden. [ *) Met een half jaar verschil. Ned. 1661, 311: "dagen en nachten op den eygen tijd".] | |||
247. | 2. commentae. | 155 | Salvandis & explicandis phaenomenis illis, exogitatae variae hypotheses [3-9] | |
2. verzonnen. | Om die verschijnselen te redden en te verklaren zijn verschillende hypotheses bedacht | |||
248. | 10. odium. | 156 | ne odium pariam [3-9] | |
10. tegenzin | opdat ik geen tegenzin opwek | |||
249. | 13. conjectae. | 156 | syderum affectiones & conditiones indagatae & collectae [3-10] | |
13. vermoede. | opgespoorde & verzamelde invloeden & standen van sterrenbeelden | |||
252. | circa finem, 'lampros'. | 158 | Variis praeterea coloribus pinxere antiqui ... Saturno verbi gratia, dedere nigrum: Iovi, candentem, qui 'lampros' est [3-10] | |
bij het eind, lichtend | Verder hebben de ouden met verschillende kleuren aangegeven ... Saturnus bijvoorbeeld hebben ze zwart genoemd, Jupiter wit, dat lichtend is | |||
272. | 10. caliginoso tanto. | 171- 172 | Bibliis Sacris ... ad salutem nostram ... tantum lucis adhibuit Spiritus sanctus, quantum captui humano convenit. ... quae de aliis tractant ... caligine tanta scripta fuisse; ut nihil plerumque intricatius, nihil obscurius legi possit. [4-1] | |
10. zo nevelig. | de Heilige Schrift ... tot ons heil ... de heilige Geest heeft zoveel licht gebruikt, als met ons menselijk bevattingsvermogen overeenkomt. ... wat over andere dingen gaat ... is met zoveel nevel geschreven, dat er meestal niets verwarders, niets duisterders gelezen kan worden. | |||
286. | 2. promus. | 181 | Fatum idem quod exemplaria profana, illaque innumera, abstulit; autographa sacra absumpsisse quamplurima, meo mihi sum conscius & promus pectori. [4-2] [ Plautus, Trinummus: "ego meo sum promus pectori", Engl.: "keeper of my own heart"] | |
2. bewaarder. | Hetzelfde lot dat wereldlijke manuscripten, en wel talloze, heeft weggerukt, heeft zeer veel heilige autografen weggerukt, ik ben me daarvan bewust & bewaar het in mijn hart. | |||
289. | 6. at ne quid. | |||
301. | 10. superficia. | 192 | Sol ibi sumitur, non pro Sole ipso; sed pro lumine quod effundit in superficie quae feritur. Quale effunditur in horologia omnia; & quale effusum fuisse in horologium Achas credendum est. [4-4] | |
10. oppervlakken. | De Zon wordt daar genomen, niet voor de Zon zelf; maar voor het licht dat ze werpt op het oppervlak dat getroffen wordt. Zoals geworpen wordt op alle zonnewijzers; en zoals te geloven is dat op de zonnewijzer van Achas geworpen is [Jes. 38: 8]. | |||
310. | 10 a fine, imaginoso. | 198 | Ponendum reapse est miraculum Solis retenti à Iosue, non in coelo, sed in terra. [4-5] | |
10 van het eind, denkbeeldig. | Het wonder van de Zon die werd tegengehouden door Jozua, moet in werkelijkheid geplaatst worden niet in de hemel, maar op aarde [Joz. 10: 12]. | |||
321. | 17. proletarium. | 207 | Et genus itidem Iudaicum reparatum fuisse à Noë secundo, à restauratione cataclysmi, Iudaeorum principe. [4-7] | |
17. kinderrijk. | En eveneens dat het Joodse geslacht hernieuwd is door Noach, de tweede stamvader, na het herstel van de ramp, van de Joden. | |||
325. | 11. intentatur. | 209 | Qua ratione Danubii fons, Ponti Euxini ora, milliari uno excelsior deprehendatur. [4-8] | |
11. strekt zich uit. | Op deze wijze wordt de bron van de Donau een mijl hoger bevonden dan de kust van de Zwarte Zee. | |||
341. | de stellarum et arenae numero, de duplici aeternitate. | 220 | ergo determinatus numerus ... At enim, stellarum firmamenti omnium, calculorum arenae omnium, seculorum quae fuere à principio omnium, summam conficere; non existimo talem unquam numerationem competiisse Arithmeticae nostrae, vel humano computo. ... Duas porro significationes Aeternitatis comperio in lectione sacrorum codicum. [4-10] | |
over het getal van de sterren en van het zand, over de dubbele eeuwigheid. | dus er is een bepaald aantal ... Maar om nu van alle sterren van het firmament, van alle zandkorrels, van de eeuwen die er zijn geweest vanaf het begin, de som te maken; ik meen niet dat zo'n telling ooit heeft gepast bij onze Rekenkunde, of menselijke berekening. ... Verder vind ik twee betekenissen van Eeuwigheid bij het lezen van de heilige boeken. | |||
359. | 12. progenies, exculperit. | 235 | Omnibus hic mos est qui origines Gentium exquirunt, deducere illas à diluvio ex Noaci nepotibus, qui fuere nepotes Adami. Illud autem studio tanto solicitant Viri magni ... ut nihil intentatum relinquant, quo origines suas omnes ex stipite illo exsculpant. [4-14] | |
12. afstamming, zou hebben uitgebeiteld. | Voor allen die de oorsprong van Volken opsporen is dit een regel, dat ze die afleiden vanaf de zondvloed uit neven van Noach, die neven van Adam zijn geweest. En grote Mannen zetten zich hiertoe aan met zoveel ijver ... dat ze niets onbeproefd laten, om al hun oorsprongen uit deze stam te beitelen. | |||
361. | [cf. 204: Marolius] | 236 | Legerat paulo ante Grotius Exercitatiunculam de Prae-Adamitis, indigestam & palimpsesto relatam, quam ille benevoli animi specie, per amicum interpretem à me petierat; quaque illum communicaveram, benigne & liberaliter, non ut me contumeliose traduceret. [4-14] | |
[cf. 204: Marolles] | Kort tevoren [1642] had Grotius gelezen een Verhandelingetje over Prae-Adamieten, ongeordend op papier gezet, dat hij schijnbaar gunstig gezind door bemiddeling van een vriend aan mij had gevraagd; en dat ik hem meegedeeld had, welwillend & voorkomend, niet opdat hij mij beledigend zou behandelen. | |||
362. | 7 à fine, adventores. | 237 | Adventores igitur non parentes Groenlandorum fuere Norvagi. Multo minus ergo Americanarum gentium conditores. [4-14] | |
7 vanaf het eind, aankomenden. | De aankomende Noren zijn dus geen verwanten geweest van de Groenlanders. Veel minder derhalve voortbrengers van de Amerikaanse volken. | |||
366. | 1. in mortario pensitaret. Salvet. | 240 | Sed atrox visa est Deo strages illa; qua homines omnes tanquam in mortario pinsitaret; ut illos denuo effingeret. Medicare maluit quos tundere noluit. [5-1] | |
1. in een vijzel zou afwegen. Dat hij redt. | Maar gruwelijk vond God die slachting, waarin hij alle mensen als in een vijzel fijnstampen kon; om hen opnieuw te boetseren. Liever wilde hij genezen wie hij niet wilde vermorzelen. | |||
414. | 15. pererrandum. | 273 | quae de illo sparsim enarravi, collectim & contuitu uno pererrandum exhibuero. [5-6] | |
15. om rond te dwalen. | wat ik daarover verspreid heb verteld, zal ik samenvattend aanbieden & in één blik door te dwalen. | |||
432. | 12. pateretur. | 284 | ut beneficio mortis & resurrectionis Christi, pateret eisdem aditus ad Paradisum eundem [5-7] | |
12. zou worden geduld | opdat dankzij de dood en opstanding van Christus voor hen de toegang tot dat Paradijs zou openstaan | |||
438. | 11. fulgur. hoc. | 287 | Quale enim fulgur de nimbo coruscans, quae supra & quae infra sunt lumine uno percurrit; Talis imputatio ex peccato Adami erumpens, vibrata est una mysterii & spiritus fulgetra, in omnes homines [5-8] | |
11. bliksem. deze. | Zoals immers de bliksem vanaf een wolk flikkerend, wat boven is & wat beneden is met één licht doortrilt; Zo is de toerekening die uit de zonde van Adam uitbarst, op alle mensen geslingerd als één bliksem van mysterie en geest | |||
443. | 10. regnare antecessoribus. idem 444. 5. | 290 | Verum inquiunt: Qui potuit imputatio transgressionis Adamicae in antecessores Adami retro agi? Qui potuit itidem mors regnare in antecessores Adami, iisdem vita cassis? [5-9] | |
10. heersen over voorgangers. hetzelfde 444. 5 | Maar men vraagt: Hoe heeft de toerekening van Adams overtreding terug kunnen slaan op voorgangers van Adam? Hoe heeft eveneens de dood kunnen heersen over voorgangers van Adam, terwijl die niet meer in leven waren? | |||
297 | Partis primae Finis. | |||
Einde van deel 1. |
Johannes de Laet, Responsio ad dissertationem secundam Hugonis Grotii, 1644, p. 47 (Bibl. Zuyl. 1701, 8.1388-9):
Johannes de Laet, Notae ad dissertationem Hugonis Grotii De origine gentium Americanarum, 1643. Hugo Grotius, De origine gentium Americanarvm dissertatio, 1642. Isaac de La Peyrère, Relation du Groenland, Paris, 1647; Ned. 1678. Georgius Hornius, De originibus Americanis, Den Haag 1652.
Isaac La Peyrère, Praeadamitae. sive Exercitatio super versibus duodecimo, decimotertio, & decimoquarto, capitis quinti epistolae D. Pauli ad Romanos, 1655, met: Systema theologicum, ex Prae-Adamitarum hypothesi. Pars prima, 1655, en: Synagogis Iudaeorum universis,
52+297+8 p., in-4 (BSB, Lyon, Gent: Syst. theol.). Idem, Men before Adam, London 1656, in-8.
Joh. Pythius, Responsio exetastica ad tractatum ... Praeadamitae, Leiden 1656.
Isaac La Peyrère, Epistola ad Philotimum, Rome 1657, Ff. 1658.
Isaac Vossius, Dissertatio de vera aetate mundi, 1659, Cap. 12 over Praeadamitae (Auctarium, 1659; Ned. 1660).
(Statenvertaling, brief van Paulus aan de Romeinen, h5, vs. 14: "de doot heeft geheerschet van Adam tot Mosem toe".) STCN: Janssonius?, maar op Theol. samen-st., t.p. (fig. rechts) en p. 508, staat hetzelfde drukkersmerk als op ed. 1655, in-4. In boek 4, cap. 14, p. 419 staat:
Apologie de La Peyrere, Par. 1663 (Constanter).
Catalogus librorum qui in bibliopolio Danielis Elsevirii venales extant, Amst. 1681. Menagiana, 4 (1716) p. 36 (o.a. Epitaphe; vol. 2, p. 40, 1762). François Valentijn, Oud en nieuw Oost-Indiën, 1726 (4e deel, 2e stuk, 3e boek: Tsjina), p. 110:
R.H. Popkin, Isaac La Peyrère (1596-1676): His Life, Work, and Influence, 1987.
William Poole, 'The Prae-Adamitae and the early Royal Society', conference paper, 2004.
Eric Jorink, Het 'Boeck der Natuere', Leiden 2006, m.n. p. 104 e.v. en p. 316-7. David N. Livingstone, Adam's ancestors, 2008.
Susan Derksen*), 'Vossius' copy of the Praeadamitae', in: Eric Jorink, Dirk van Miert (eds), Isaac Vossius (1618-1689) Between Science and Scholarship, 2012, p. 269, n. 47:
Doedes geeft een lijstje met verschillen tussen de 3e en 4e druk, o.a.:
*) Zie ook Susan Derksen, 'Vindingrijk maar ongepast', Isaac Vossius' aantekeningen in de Praeadamitae, in Omslag, 2011-3.
D. van Miert, & H. Nellen, (2014). 'Media en tolerantie in de Republiek der Letteren. De discussie over Isaac de La Peyrère (ca. 1596-1676) en zijn Prae-Adamitae', De Zeventiende Eeuw, 30(1), pp. 3-19. |