[ Bron: TU Delft, 1655 ] [ vgl. 1634, 1647, 1666 ] | [ Lat., Fr. ] |
|
V O O R - R E D E N.Nder de Geleerden in de Sterrekonst is tweederley gevoelen, aengaende 't middelpunt der werelt en 't bewegen der hemelsche lichamen. Eenige stellen den Aerdkloot, als middelpunt, vast; en dat de Son, met alle, zoo vaste als dwalende sterren, daerom bewegen: Andere de Son, stil en onroerlyck; en dat de Aerdkloot, met de dwaelsterren, daer om drayen, en de hemel der vaste sterren vast en onbeweeghlyck staet. Het eerst hebben gevoelt Timochares, Hypparchus, Ptolemeus, en haer volgers, tot op desen tijt. Het tweede, na het getuygen van oude Schryvers, is ouder, hoewel geen beschrijvingen daer van overgebleven, maer met veel andere wetenschappen verloren zijn. Doch heeft, ontrent hondert jaren geleden, NICOLAUS COPERNICUS, (een man zonder weerga, zoo hem de groote hemelmeter TYCHO BRAHE noemt) diergelyck een stelling, ofte die groote gemeenschap daer mede heeft, als uyt een diepe duysterheyt, weder in 't licht gebracht. De Wiskonstenaers van het eerste gevoelen, om haer discipulen te onderwysen de gelegentheyt des Aerdrycx, en loopen der hemelen, met stellingh eens vasten Aerdkloots, hebben daer toe bedacht verscheyde bequame instrumenten, onder welcke alle de ronde globen zijn de aldervolkomenste, als afbeeldende het Aerdrijck en den hemel der sterren, in 't kleyne, na haer rechte wesentlijcke formen, toonende daer mede, zeer aerdich, de schijnbare op en ondergangen der Sonne, Sterren, hemelteeckenen, en meer andere dingen, die van d'aerde in den hemel gesien worden. Wanneer, en van wie, die eerst gevonden zijn, is onzeecker; maer zeecker, dat de vont out is, en dat de globen by Archimedes, Ptolemeus, Proclus, en meer ouden, in gebruyck zijn geweest; dan zijn, in dese onse tijden, tot grooter volmaecktheyt, als oyt, gekomen; zoo ten aensien van de Aerdkloot, vermits de menighvuldige ontdeckingen van nieuwe Landen, door de groote Zeevaerden der Castilianen, Portugesen, Hollanders, en Engelschen; als van de hemelkloot, om de nieuwe meetingh der vaste sterren, van den Ed. wytberoemden Astronomo Tycho Brahe. Om de leerlingen deser konst de hemel-loopen na het tweede gevoelen, gegront op de natuerlijcke stelling van N. Copernicus met een loopenden Aerdkloot, voor te beelden: heb ick in 't licht gebracht nieuwe Sphaeren, zoo van de hemelen als van de Aerde, in welcke, als in het ware beelt des werelts, te sien is, de ordre en loopen van der planeten hemelen, de drievoudige loop des Aerdkloots, en hoe daer uyt het op en ondergaen der hemelsche lichten, het veranderen, zoo der Saisoenen des jaers, als van de lengde der dagen en nachten, en wat daer aen kleeft, eygentlijck en na der waerheyt worden veroorsaeckt. Beyderley gebruyck, heb ick, in dit boeck, in twee onderscheyden deelen, beschreven; |
In het eerste, dat van de gemeene globen, na de meyning van Ptolemeus met een vasten Aerdkloot; In het tweede, dat van dese nieuwe Sphaeren, na de stellingh van Copernicus, met een loopenden Aerdkloot; om dese reden: Alzoo de meyning van Copernicus swaerder is om begrijpen, als die van Ptolemeus, als hebbende, voor den onervaernen, min schynbaerheyt en meer bedenckens; oock dat die lichter is om verstaen, eerst verstaen hebbende de meyning van Ptolemeus; ick heb het gebruyck van de gemeene globen, als een inleyding tot de Sphaeren van Copernicus, laten voorgaen. Aengaende dat iemant mocht zeggen; dat veele treffelijcke mannen, voor desen verscheyden boecken van 't gebruyck der gemeene globen hebben in 't licht gegeven, en derhalven dit eerste deel een onnut werck schijnt: Ick beken 't; heb het evenwel bestaen, om twee redenen: De eerste en voornaemste is, dat ick heb willen bewysen, al wat men voorstelt en werckt met de gemeene globen, dat het met dese Sphaeren, gerecht na de sin van Copernicus, een zelve uytkomst en besluyt geeft, (waer toe die voorsz boecken, meest vermengt met veel dingen tot andere deelen der Astronomie behoorende, my tot mijn voornemen niet soo bequaem dochten) en daerom dese twee deelen, het een na het ander voegende, met gelijcke voorstellen beschreven, en op die alle gelijcke exempelen gepast. De tweede, dat ick eenige dingen, om de zelve reden, wat breeder heb willen verhandelen, eenige daer toe voegen, en alleenlijck by 't gebruyck der globen blijvende, 't gene daer toe niet eygentlijck behoort, wetende ben voorby gegaen: want, gelijck men aen iemanden die de letteren niet kent, te vergeefs voorleyt een geschrift te lesen; even zoo onnut is 't, iemandt die de globen (die men voor de beginselen in de Sterrekonst, by de letteren in de leeskonst mach vergelijcken) niet verstaet, hooger zaecken van de Sterrekonst voor te dragen; als die zoodanige leerlingen eer verbasen en te rug houden, als helpen voorderen tot dese seer nutte en vermakelijcke wetenschap. Wat belanght de redenen, waerom gelooft wort, dat de stellingh des hemelloops met een loopenden Aerdkloot, gelijck formich is met het gene in de natuer bestaet, en niet die metten vasten Aerdkloot: heb ick niet oft weynich geroert; dewyl het is geweest buyten mijn voornemen, en zulcx by andere genoegh gedaen is: die begeerigh is de zelve te weten, mach lesen 't gene daer van in Duytsch , behalven verscheydene in Latyn, daer van geschreven hebben die twee vermaerde Wiskonstenaers Simon Stevin en Philippus Lansbergius; de eerste, kort en bondich, in zijne wiskonstige gedachtenissen, in 't derde boecx eerste voorstel van de hemelloop [<]: de tweede, breet en wytloopich, in zijne Bedenckingen op den dagelijckschen en Iaerlijckschen loop van den Aerdkloot. Yemant sonder vooroordeel ingenomen, en die de reden geern plaets geeft, zal daer in genoeghsaem bewys, en overvloedige stof vinden, om te wederleggen, alles wat daer tegen mach worden voortgebracht. Duydet gunstige Leser, desen mijnen arbeyt in 't goede, oordeelt daer van heuselijck, en vaert wel. uwe E. dienstwillige WILLEM I. BLAEU. |
[ Globe zoals bij Metius, 1621. Cf. globe in: Joh. Schöner, Globi stelliferi, sive sphaerae stellarum fixarum usus ..., Norimb. 1533. Aardglobe op tit. p. van: Apianus/Frisius, Cosmographicus liber, 1533 met 'gnomo sphaericu[s]' (door Schöner genoemd in Cap. VIII).] |
Et eerste, handelt van de toerusting en afdeeling der Globen. Het tweede , van haer menighvuldigh gebruyck.
|
K O R T B E G R I I Pdes Eersten Boecks,van de T O E R U S T I N G en A F D E E L I N G D E R G L O B E N, Vervaet in acht Hooftstucken.
Het Tweede, van de Circulen op de Hemelkloot. Het Derde, van de Circulen op de Aerdkloot. Het Vierde, van verscheyde afdeelingen der Landen. Het Vyfde, van de sterren, haer onderscheyt, benaming, en afdeeling. Het Seste, van de beweging der vaste sterren-Hemel om des Zodiaecx as. Het Sevende, van de ganck der Sonne in d'Ecliptica. Het Achtste, van den Horizon.
|
Vande Circulen buyten om de Globen, die beyden gemeen. I. Wat de Globus zy, At de Griecken Sphaera, de Duytschen Kloot heeten, noemen de Latynen Globus. Doch is dat Latyns woordt in dusdanige handel den Duytschen zoo gemeen, dat het zoo wel, ja beter, als het Duytsche selve verstaen, en derhalven by ons sonder onderscheyt gebruyckt, wort. De Wiskonstenaers beschrijven de Globus te zyn een vast gantsch lichaem, aen alle zyden ront, in eene superficie bevangen, van welckers middelpunt, alle rechte linien, getrocken tot alle plaetsen aen 't buytenste vlack, even lanck zyn. Op zulcke twee onderscheyden Globen, wort van haer het Godlyck wonderwerck de Werelt, gelyck van de Architecten een groot ghebouw, in een kleyn begryp, ghelyckformich afgebeelt. Ick zeg gelyckformigh; niet alleen, om datse na gelyckenis van hemel en aerde ront zyn: maer om dat in d'eene, den hemel, met de sterren in hare ware gestaltenis, orden, en onderscheyden schijnbare grootte; in d'ander, d'Aerdkloot, met alle zyne landen, eylanden en wateren, (als nae 't leven) vertoont worden. Om welck alles daer op verstaenlyck voor oogen te stellen, en af te deelen, op zeeckere maet, na reden van hare groote; zy hebben daer toe, door neerstige opmerckingen, bedacht, zoo daer buyten om, als op, verscheyde groote en kleyne circulen. Groote circulen worden genoemt zoodanige, wiens middelpunten gemeen zynde met des kloots middelpunt, de selve op 't dickste ommeloopende, die, als oock haer selve onder malkanderen, altyt in twee even gelycke deelen |
Alzoo hier na dickwils zal worden geseyt, aen ofte onder de meridiaen, daer by moet verstaen worden, aen ofte onder de oostkant, dat is de voorsz. geteeckende zyde van dese circkel, overeenkomende met het midden der as. 't welck hier geseyt wort, om niet t'elcken reyse op nieuw verklaring daer af te doen, met verdrieticheyt voor den leser.
Buyten die eerste verdeelinge staen geteeckent de namen der winden, op tweederley wyse; d'eerste met twaelf, en haer namen na de wyse der oude Griecken en Romeynen [^]; de tweede met 32, en haer namen, gelyck die hedendaeghs by de Zeevaerders gebruyckt worden. [^] Aen de buytekant staet de Roomsche Almanach tweevoudigh; d'een na de oude, d'ander na de nieuwe styl, herstelt van de Paus Gregorius de XIII van die name, en tusschen die beyde de twaelf teeckenen des hemels met haer afdeelingen ende figuren. De maenden van beyde Almanachen zyn verdeelt in besondere dagen, met getalen, daer nevens de seven eerste letteren van 't Roomsch abc, om de dagen der weecken na de Sondaghletteren te onderscheyden. Aen sommighe globen zyn de 12 hemelteeckens gevoeght aen de binnekant, met de Almanach daer neffens, en de winden aen de buytekant, doch 't gebruyck is eenderley en 't selve. |
Aen de binnekant zyn gemaeckt twee kerven, daer de kopere meridiaen in gestelt wort, met de geteeckende zyde aen de linien van zuyden ende noorden, zoo diep daer in gesoncken, dat even de helften, zoo vande meridiaen als de kloot daer in hangende, komen te staen boven het vlack des houte circkels, en d'ander helften even daer onder; het opperste deel des hemelkloots vertoont de helft des hemels die wy sien; het onderste, die voor ons gesicht verborgen is. Dese houte circkel wort genoemt Horizon ofte Sichteynder, na de gelyckenis die hy heeft met de ware horizon, die de sienlycke helft des hemels scheyt van de onsienlycke. [<] Onder op de bodem staet een kleyn voetken met een kerf, daer de meridiaen t'samen met de kloot in recht gehouden wort en op rust, alzoo, dat hy daer op, en deur de twee voorsz. kerven aende horizon, aen wederzyden opwaert ende nederwaert mach gekeert worden, na 't gebruyck vereyscht.
|
|
Van de Circulen op de Hemelkloot. I. Van de Equinoctiael.
[ Stevin, I, p. 347; met 'Duysteraer' voor de ecliptica.]
|
alleen in 't navolgende: De Ecliptica is een circkel sonder breette, het midden van de Zodiaeck; de Zodiaeck is een circkel by na van 20 graden breet, over elcke zyde van d'Ecliptica zeer na 10 graden. Daer onder houden de planeten hare gangen, zomtyts zuydwaert, zomtyts noordwaert van d'Ecliptica geweecken. d'Ecliptica wort alleen op de globe afgeteeckent.
De twee punten in d'Ecliptica, op 't meest van den Equator gescheyden, worden genoemt, het eene, nae 't noorden, het Solstitium ofte Sonnestant van de Somer; het ander, nae 't zuyden, het Solstitium ofte Sonnestandt van de winter: Om dat wanneer de Son komt aen dese punten, schynt stil te staen in 't afwycken en genaken van den Equinoctiael. |
D'Ecliptica is gedeelt in twaelf gelijcke deelen, elck deel wort een teecken genoemt, en de naem van een hemelteecken toegeschreven, de welcke, beginnende aen 't Equinoctium der Lente, vervolgen van west na oost met namen en ordre als volght: Aries, Taurus, Gemini, Cancer, Leo, Virgo, Libra, Scorpius, Sagittarius, Capricornus, Aquarius, Pisces, en worden met de nevenstaende characteren op de kloot afgebeelt. De eerste drie, , beginnen met Aries aen de Lentsnee, klimmen ofte wycken van de circkel Equinoctiael noordwaert tot aen 't Somer-Solstitium; De tweede drie, , beginnen met , en dalen van daer tot weder aen den Equinoctiael inde Herfstsnee; De derde drie, , beginnen met , en dalen voort tot aen 't Solstitium van de Winter; De vierde drie, , beginnen met , en klimmen tot weder aen den Equator in 't Equinoctium der Lente, aen 't beginsel van Aries. Elck der voorsz teeckens wort voorder gedeelt in 30 graden, en zoo de geheele Ecliptica (gelyck alle andere circulen) in 360.
|
de twee halve circulen, gaende deur de beginselen van Aries en Taurus, bekleppende aen d'Ecliptica het teecken van Aries, wort oock genoemt het teecken van Aries: Alle Sterren, Planeten, ofte andere punten, staende tusschen die twee halve circkels, over wederzyden van d'Ecliptica, tot aen de polen toe besloten, worden geseyt te staen in 't teecken Arietis; en zoo met alle de andere.
Even zoo wyt van beyde polen der werelt, als de Tropici |
verscheyden zyn van den Equator, worden twee kleyne circulen getrocken om de Polen, die door 't ommeloopen des hemels van des Zodiaecx polen worden beschreven, d'eene om de noordpool, wort genoemt Circulus Arcticus noordcirckel, d'ander om de zuydpool Circulus Antarcticus tegennoordsche ofte zuydcirckel.
D E R D E H O O F T S T V C K. Vande Circulen op de Aerdkloot. I. Van de Middellyn.
[ *) Bij Simon Stevin: 'middelront'.] |
eens om, zoo dat zyn begin ten 24 uren maer eens over een komt met het begin des middellyns, gelyck uyt het gebruyck zal worden verstaen.
Aen yder zyde van de middellyn, evenwydich met de selve, worden noch getrocken, ofte door 't gedacht begrepen, 99 [89] circkels, yder een graed van den anderen verscheyden, tot aen de polen toe, genaemt Parallelen Evenwydige, ofte circkelen der breette. Maer op dat de plaetsen der landen, steden en zeen, door zoo groote menighte van circulen, niet te zeer op de kloot zouden worden verduystert; men treckt die gemeenlyck daer op, zoo Meridianen als Parallelen, van 10 tot 10 graden.
V I E R D E H O O F T S T V C K. Van verscheyden afdeelingen der Landen. I. Van afdeeling na lengde ende breette.
|
van eenige plaets, is een deel der middellyn begrepen tusschen twee halve meridianen, getrocken van den eenen polus tot den anderen, waer van de eene gaet over de Pico de Teyde, een hooge spitse bergh op Tenerifa, eene der Canarische eylanden, (die op de aldergrootste aerdkloot, als verscheyden Lantkaerten, by ons uytgegeven, voor 't begin der lengte is gestelt, en in dese beschryvinge daer voor zal worden gerekent) d'ander over de plaets selve. Die wort getelt van westen na oosten tot weder aen de voorsz halve circkel 360 graden. De breette is het deel van zulck een halve middagh circkel, begrepen tusschen de middellyn en de plaets. Breette is tweederley; noordelyck voor de plaetsen gelegen van de middellyn nae 't noorden; en zuydelyck, voor die van de middellyn leggen nae 't zuyden. In 't stellen van 't begin der lengde is onder de nieuwe Aerdryckschryvers groot verschil, 't heeft my goet gedocht hier by te voegen, 't gene de vermaerde Wiskonstenaer S. Stevin daer van geschreven en wel geoordeelt heeft, in de vierde bepalingh des eersten boecx zyns Aerdklootschrifts [<], aldus: De Eerdklootschrijvers deses tyts (seyt hy) en overkomen niet aengaende het stellen van 't begin der lengde: Eenige volgen Ptolemaeus, diese stelt op de eylanden van Canarien. Andere letten op de rechtnoordwysing der seylnaelde, diemen eerst ontmoet van de Canarien westwaert; waer in zy oock niet overeenkomende, zoo stelt d'een zyn begin verre van d'andere: [d'een over de oostelyckste der Vlaemsche eylanden S. Maria ende S. Michiel; d'ander over de westelyckste als Corvo en Flores; andere noch anders.] Sulcx dat iemant sprekende oft schryvende van een plaetsens lengde, sonder daer by te voegen wat Eerdklootschryvers begin hy sich voorstelt; zoo volght daer dickwils ongeschicktheyt uyt. Dit aengesien 't is openbaer de natuerlycke reden te vereysschen, om d'een d'ander wel te verstaen, en dwalingh te schuwen, dat men een algemeen vast begin neemt. 't Selve en kan niet bequamelyck gegront zyn op de aenwysingh der seylnaelde: Want nadiense geen selve middachcirckel en volght; zo worden, |
door gaslagingen op verscheyden breedten gedaen, verscheyden halfmiddach-circkels voor begin gestelt. Ten anderen en is de gaslagingh der naelde op een zelve plaets door verscheyden gaslagers, zoo nauw met zekerheyt niet doenlyck, dat niet een minute en schilt, bedragende ontrent drie duysent gemeene stappen. Nu dan de aenwysing der naelde tot desen eynde geen genoechsame zeeckerheyt hebbende, zoo wil de reden, dat men daer vast lant toe verkies. En nademael Ptolemeus daer toe genomen heeft eene der seven eylanden van Canarien, 't welck hy Iuno noemt, en datter hem veel in gevolght hebben; zoo en is't niet buyten reden by zulcx te blyven. Doch aengesien het eene eynde eens eylandts van 't ander in lengde verschilt; zoo is't billyck een zeecker eylandt te verkiesen, en daer in een gewisse langdurige merckelycke onbeweeglycke kleene plaets, die ons geen een minute en doe missen. want nadien de rekeningen der eerdklootlangden van steden en plaetsen tot op een minute toe nauw en zorchvuldelyck gedaen worden; zeker 't is reden dat de stelling van 't begin geen een minute onzekerheyts en hebbe. Hier toe is vooren gestelt de bovengeschreven Pico de Teyde, wesende een hooge vermaerde rootse van form als een suykerbroot, en dat in Teneriffa 't grootste, rijkste en beste eylant der seven van Canarien. Zoo iemant ander bequamer vaste plaets op den Aertkloot wiste, 't waer reden die te verkiesen, maer de bovenschreven onzekerheyt dunckt my datmen behoort te schuwen. Om de Aerdklooten en Landtkaerten, op ander begin der lengde gemaeckt, te doen over een komen met die na dese stelling: men moet van de lengden der plaetsen, daer die op gemaekt zyn, zoo veel graden af trecken, als die eerste Meridiaen westelycker is als die over de Pico op Teneriffe. De Stadt Rome leyt op onse aldergrootste Aerdkloot, na dese stelling, op de lengde zeer na van 31 graden; maer, op een Aerdkloot, hebbende voor begin der lengde de Meridiaen over d'eylanden Corvo en Flores, op 45 2/3 graden. Zoo men dan daer af treckt 14 2/3 graden, 't verschil dat de Meridiaen over de voorsz. eylanden westelycker is als die over de Pico in Teneriffe, daer blyft over 31 graden, even aen dese stelling. zoo met alle andere. |
Gelyck de hemel door de vier kleyne circulen, Tropicus Cancri, Tropicus Capricorni, Circulus Arcticus, en Circulus Antarcticus, gedeelt wort in vyf deelen: alzoo, hebben zy de Aerdkloot, door gelycke circulen daer op (onder die in den hemel beschreven,) in vyf deelen, die zy Zonae (dat is riemen ofte banden) noemen, afgedeelt. De eerste, tusschen de twee Tropicos, hebbende de Middellyn in 't midden; de tweede, tusschen de Tropicus Cancri en de Circulus Arcticus; de derde, tusschen de Tropicus Capricorni en de Circulus Antarcticus; de vierde, besloten binnen de Circulus Arcticus om het noorden; de vyfde en laetste binnen de Circulus Antarcticus om het zuyden. Drie daer van hebben zy onbewoonlyck genoemt; d'eene tusschen de twee Tropicos, om dat de Son aldaer (gaende recht over 't hooft der gener die daer zouden mogen woonen) zyne radien recht nederwerpende, een ondragelycke hitte, zoo zy meynden, moest veroorzaecken, en die daerom de Zona Torrida dorre ofte versengde Zona genaemt. De twee, om het noorden ende zuyden, noemden zy Zonae frigidae koude Zonae, om dat aldaer (de Son zyn radien niet tegen, maer langs de aerde zeyndende, en overzulcx de warmt niet konnende meedeelen) de koude geduerich blyft. De andere twee, zoo tusschen de Tropicus Cancri en Circulus Arcticus, als tusschen de Tropicus Capricorni en Circulus Antarcticus, hebben zy Temperata getemperde genoemt, en alleen bewoonbaer geacht. Dan de ervaringh heeft door de verre zeylaedjen der Spangiaerden, Portugesen, Hollanders en andere betoont; dat niet alleen de Zona Torrida met groote menichte en verscheyden volcken bewoont is; oock overvloet van menigerley dieren en schoone vruchten voortbrengt; maer dat oock de koude Zonae in veele plaetsen bewoont worden.
[ Zie fig. in Apianus, Cosmographicus liber, 1533.] |
D'Inwoonders van de Zonis hebben zy na de verscheyde schaduwen, die zy op d'aerde maken, gedeelt in Periscios, Heteroscios, en Amphiscios. Na de gelegentheyt van woonplaetsen tegen malkander, hebben zy die noch onderscheyden met de namen Perioeci, Antoeci, en Antipodes. Met onse Perioeci hebben wy gemeen, de saisoenen des jaers, als Winter, Somer, &c. de getempertheyt des Lochts, aenwassing en afneming van der dagen en nachten lanckte, en bewoonen |
een zelve Zona. Dit hebben wy met haer verscheyden: onse middagh is haer midnacht, en haer middagh onse midnacht. Met onse Antoeci hebben wy gemeen de middagh ende midnacht, en met haer verscheyden de Saisoenen des jaers: onse Somer is haer Winter, onse langste dagen zyn haer kortste, en bewoonen beyde getemperde maer verscheyde Zonas. Met onse Antipodes hebben wy alle dingen verkeert, de saisoenen des jaers, dagen en nachten; als de Son ons de Somer en de langste dagen geeft, hebben zy de winter en langste nachten; wy hebben met haer een horizon, maer contrarie; als Son, Maen, en Sterren by ons opgaen, gaen zy by haer onder.
[ Fig.: Apianus, 1524, Col. 56 (in Leisnick geboren); 1533, 28v; 1551: fig. 3.]
Over elcke zyde van de middellyn tellense seven Climata, en noemen yder na een voorneme stadt, eylandt, rivier, ofte bergh, door welck de Paralleel gaet, die het midden der Clima beschryft; het eerst noordwaert van de middellyn streckt door Meroe een eylandt in Ethiopien; het tweede door Syene een stadt in Egypten; het derde door Alexandria de hooftstadt van Egypten; het vierde door Rhodes het eylandt; het vyfde door Roma; het seste door de Boristhenes een rivier in Sarmatia; het sevende door de Bergen Riphei in Sarmatia.
[ Fig.: Apianus 1533, Frisius 1556, Oronce Finé 1532, Vol. 3, Fo. 144. ] Die even zoo verre over d'ander zyde van de middellyn nae 't zuyden zyn gelegen, noemense met de zelve namen, alleen het woordeken tegen daer voor gestelt, als Tegen Meroe, Tegen |
Syene, Tegen Alexandrie, en zoo voort. Eenige hebben tot die seven noch twee bygevoeght; andere vyf; zommige nieuwe hebben die vermeert tot drieentwintich. Eenige houden zoodanige deeling voor onbequaem: ten eersten, om de groote ongelyckheydt; want het eerste over de 127 mylen breet is, het negende ontrent vierendertich, en het drieentwintichste oft laetste geen een myl uyt maken kan: ten tweeden, datse zonder eenige nutticheyt zyn, en geen gebruyck hebben; want men alzoo gereet de lengde der dagen kan ondersoecken, als 't getal van 't Clima. Men kan met meerder geschicktheyt (als men doch by Climata eenige afdeeling wil doen) yder helft des Aerdkloots over wederzyden van de middellyn in negen Climata van eenparige breedte, van 10 tot 10 graden, afdeelen, aldus: Het eerste nae 't noorden zoude beginnen aen de middellyn, en eynden op de breedte van 10 graden, dat men het Moorsche moght noemen, om dat Morenlandt daer in gelegen is. Het tweede zou eynden aen de 20e graed der breedte, en het Arabische mogen genoemt worden, om dat een goet deel van 't geluckich Arabien daer in leyt. Het derde, tot den 30e graed, het Egyptische. Het vierde, tot aen den 40e graed der breedte, het Syrische. Het vyfde, tot aen de 50e graed, het Italiaensche ofte Fransche. Het seste, tot aen de 60e graed, het Duytsche ofte Engelsche. Het sevende, tot aen de 70e graed der breedte, het Sweedsche. Het achtste, tot aen de 80e graed, 't Noorder be-ysde. Het negende, tot aen 't noorden onder den Pool, het Noordsche ofte Nooderpoolsche, van welcke de seven bequaem zyn om te bewoonen. Parallelen op gelycke wyse in dobbel getal van vyf tot vyf graden. Over d'andere zyde nae 't zuyden, zoude men gelycke afdeeling doen, aldus: Het eerste, zoude beginnen oock aen de middellyn, en eynden op de breedte van 10 graden, dat men het Brasilische mocht noemen, om dat men, varende over gene zyde de linie, Brasil eerst ontmoet, en een goet deel daer van in zulck Clima is gelegen. Het tweede, tot aen de 20e graed, het |
Perusche, om dat het bezonderste deel van Peru daer in leyt. Het derde, tot aen de 30e graed, het Paraguaysche. Het vierde, tot aen de 40e graed, het Chilische. Het vyfde, tot aen de 50e graed, het Wilde, om dat die stroock van America met wilde menschen bewoont is. Het seste, tot aen de 60e graed, het Magellaensche. Het sevende, tot aen de 70e graed, het Onbekende. Het achtste, tot aen de 80e graed, het Zuyder-beysde. Het negende, tot aen de Pool, het Zuyderpoolsche. De gelegentheyt van yder plaets wort, op zoo een manier, lichtelyck bekent uyt de graden der breedte, aldus: Roma, Venetien, en Parys, leggende tusschen de 40 en 50 graden breedte, leggen in 't vyfde Clima; Amsterdam en Londen tusschen de 50 en 60 graden der breedte, leggen in 't seste; Goa in India in het tweede; Zeylan en Guinea in het eerste, en zoo voort.
V Y F D E H O O F T S T V C K. Van de Sterren, hun onderscheyt, benaming, en afdeeling. I. Van 't onderscheyt der Sterren.
|
De vaste (by de Latynen Fixae) worden zoo genoemt, niet om dat zy vast staen zonder beweging (want volgens dese stelling, zoo wy dagelycx sien, doen zy alle 24 uyren een keer rondom den Aerdkloot:) maer om dat zy gedurich zonder veranderingh altijdt staen in gelycke wytte van malkanderen, en te zamen eenderley bewegingh hebben: dese worden op de gebootste hemelklooten afgebeelt; d'andere, om hare verscheyde veranderlycke bewegingen, konnen daer op niet vertoont worden. Voorder, alzoo d'eene sterre in schijnbare grootheyt en klaerheyt verre boven de andere uytsteeckt en blinckt, worden die in sesterley groote, na haer meerder ofte minder klaerheyt, onderscheyden; de aldergrootste en meest blinckende genoemt van de eerste groote; die wat minder de tweede groote; en zoo voort de derde, vierde, vijfde; en de kleynste de seste grootte; behalven noch eenige Nebulosae wolkachtige, en zommige Obscurae donckere, gelyck die alle op de hemelkloot met onderscheydene teeckens zyn afgebeelt. De planeten en vaste sterren zyn in den hemel op 't gesicht te onderscheyden daer aen: dat de vaste sterren by klaer weder altijdt vlammende flickeren en tintelen, maer de planeten staen styf en vast gelyck de Maen.
[ *) Zie de figuren in: Johann Bayer, Uranometria, 1603.] [ °) Compositie: Dierenriem, 12 maal 30°. Vgl. foto: 'Zodiacal light panorama'.] |
I I . Taurus, de Stier heeft onder andere het sevengesternte, en een groote sterre in 't zuyder ooge, met de name Oculus Tauri en Aldebaran bekent. I I I . Gemini, de Tweelingen, met twee heldere sterren in de hoofden. I V . Cancer, de Kreeft, heeft niet dan kleyne sterren, en in 't midden de wolkachtige, Praesepe, de Kribbe geheeten. V . Leo, de Leeuw, met veel schoone blinckende sterren, in de hals, op de rugge, en twee boven d'andere uytsteeckende, d'eerste in 't hert, met de namen Cor Leonis, Regulus, en Basiliscus bekent, d'ander in de steert Cauda Leonis. V I . Virgo, de Maeght, met de klare en welbekende sterre in de Koornaer Spica Virginis. V I I . Libra, de Wage, met twee schoone sterren, de noorder ende zuyder schalen geheeten. V I I I . Scorpius, het Scorpioen, met verscheyde blinckende sterren in 't voorhoofd, en eene groote vuyrige sterre op't midden, geheeten Antares, Cor Scorpii het hart des Scorpioens. I X . Sagittarius, de Schutter, zonder uytstekende sterren. X . Capricornus, de Steenbock, heeft twee sterren op de steert die boven de andere uytmunten. X I . Aquarius, de Waterman, heeft in 't eynde van zyne watervliet de groote sterre Fomahant. X I I . Pisces, de Visschen, bestaen uyt veel kleyne sterrekens.
|
I I . Vrsa major, de groote Beer, heeft, onder andere, seven uytstekende sterren die men de Wagen noemt: Vier daer van, staende op 't lyf in een vierkante form, worden voor de wagen, en drie, in de steert, voor de paerden genomen. I I I . Draco, de Draeck. I V . Cepheus. V . Bootes, Ossendryver ofte Roeper: tusschen dese zyn beenen blinckt de groote bekende sterre Arcturus. V I . Corona Borealis, de noorder Kroone, heeft, onder andere, een schoone sterre zoo genoemt. V I I . Hercules, met een kennelycke sterre in 't hooft. V I I I . Lyra, vallende Gier, heeft eene van de schoonste en helderste sterren, met de name Lyra bekent. I X . Cygnus, de Swaen, heeft, neffens verscheyde schoone sterren, eene groote in de steert. [ Niet meer zichtbaar was P Cygni, door Blaeu zelf ontdekt in 1600, en aangegeven op Bayer's kaart IX: op de borst.] X . Cassiopea, heeft vijf schoone sterren die buyten de andere uytmunten. X I . Perseus, met een lichte sterre in de rechter zyde. X I I . Erichtonius, Auriga, de Wagen-man, heeft een groote heldere sterre op de slincker schouder, genoemt Capella, het Geytjen, ofte Hircus, de Bock. X I I I . Ophiuchus, Serpentarius, de Serpent drager. X I V . Serpens Ophiuchi, het Serpent. X V . Sagitta, Telum, de Pijl. X V I . Aquila, Vultur volans, de Arent oft vliegende Gier, heeft op de schouder een blinckende schoone sterre. X V I I . Delphinus, de Dolphijn, van form gelijck een ruyt. X V I I I . Equuleus, het Peerdeken, ofte afsnydinge des Peerts. X I X . Pegasus, het vliegende Peert. X X . Andromeda, heeft een schoone sterre in 't hooft, die maeckt met drie andere in Pegaso een groot kennelijck quadraet. X X I . Triangulum, de Driehoeck. |
I . Cetus, de Walvisch. I I . Orion, een beelt verçiert met veel schoone sterren, daer van zyn de voornaemste in yeder schouder een, drie op de gordel, die men de drie Koningen noemt, een in de rechte knye, de grootste en klaerste in de slincker voet, geheeten Regel. [Rigel] I I I . Fluvius, Eridanus, de Rivier. I V . Lepus de Hase. V . Canis Major, de groote Hondt, met de blinckende sterre Syrius in de mondt, de grootste ende alderhelderste die wy hier aen den Hemel sien. V I . Canicula, de kleyne Hont, met een schoone klare sterre. V I I . Argo, het Schip, heeft een groote sterre in 't Roer met name Canopus. V I I I . Hydra, Waterslang, met een klare sterre nevens 't herte Cor Hydrae genaemt. I X . Crater, de Kop ofte Watervat. X . Corvus, de Rave. X I . Centaurus, heeft, onder verscheyden schoone, vier sterren in de achterste voeten, die het kruys maken, by de Spaensche ende Portugeesche zeevaert zeer vermaert met de name El Cruzero. X I I . Fera, Lupus, het wilt gedierte of Wolf. X I I I . Ara, Thuribulum, het Autaer. X I V . Corona Australis, de Zuyder Kroone. X V . Piscis Austrinus, de Zuyder Visch, hebbende in de mont de groote sterre Fomahant. De onvergelyckelycke Hemel-meter en Atlas onser eeuwe Tycho Brahe, heeft de tafelen der vaste sterren, die hy in Denemarcken boven zyn horizon heeft konnen sien, wonderlyck van de stelling der ouden verbetert, en met een merckelyck groot getal vermeerdert. In het deel des Hemels ontrent de Zuyder Polus, dat noch de oude Griecken en Egyptenaers, noch Tycho Brahe, hebben |
konnen sien, heeft Frederick Houtman, op 't Eylandt Sumatra, noch veel sterren gemeten, en in 13 beeltenissen begrepen: Als 1 de Phoenix, 2 de Waterslang, 3 de Dorado, 4 de Duyve, 5 de Vlieg, 6 de vliegende Visch, 7 't Cameleon, 8 zuyder Triangel, 9 Paradijs-Vogel, 10 Pauw, 11 Indiaen, 12 Reyger, en 13 Toucan oft Indische Exter, gelyck op onse Hemelklooten te sien is.
[ Bayer: 12; Ridpath: de 'Duyve' is van Plancius, naar P. Theod. Keyser. De eerste astronoom die deze kaart van Bayer gebruikte bij waarnemingen was waarschijnlijk Georg Marggrafe, in Recife (Brazilië), 1639-1643, zie: Huib J. Zuidervaart & Oscar T. Matsuura, Astronomer, Cartographer and Naturalist of the New World, The Life and Scholarly Achievements of Georg Marggrafe (1610-1643) in Colonial Dutch Brazil, Amst. 2022.] Behalven de sterren, by de Astronomi ons in tafelen nagelaten, in en buyten de voorsz beelden, siet men des winters, by helder weder (overmits de duysterheyt dan grooter is) noch ontelbare menichte kleyne sterrekens, die men des Somers niet kan sien. Noch siet men in de hemel der vaste sterren een breede blinckende streeck, als een riem, bleeck ofte melckachtigh van coleur, waer van die Via Lactea, Melckwegh genoemt wort, is op d'een plaets meer blinckende en breeder als op d'ander, op sommige oirten dubbeld, op andere weder enckel; streckt sich van de Wagenman zuydwaert door de Tweelingen, den grooten Hondt, het schip Argo, het Scorpioen, en Sagittarius; voort door de Slange-drager, Arent, Swaen, Cassiopea, Perseus, tot weder aen den Wagenman, gelyck op de Hemelkloot afgebeelt is. Dese melckachtige witticheydt bestaet uyt groote menichte kleyne sterren; welcke met ons gesicht niet wel, maer door de onlangs gevonde vergesichten, te onderscheyden zyn. Ontrent den zuyder polum siet men noch twee plecken als kleyne wolcxkens; van coleur de Melckwegh gelyck, de eene ontrent driemael zoo breed als de ander; zommige Zeevaerders noemen die wolcxkens van Magellanes.
|
Even op zulcke wyse worden de sterren op de Hemelkloot gestelt, op haer lengde na de graden van d'Ecliptica; en haer breedte van d'Ecliptica na beyde d'Eclipticaas polen. De lengde der sterren dan, is een boogh van d'Ecliptica, begrepen tusschen twee halve circkels, getrocken uyt de eene pool der Ecliptica tot den anderen, waer van de eene gaet door het beginsel van eene der twaelf teeckens, als begin der lengde, en d'ander door de sterre selve; en worden zoo getelt van teecken tot teecken, in yder tot 30 graden: ofte, men telt die, beginnende aen de halve circkel, gaende door 't beginsel van Aries, rondom de geheele Ecliptica tot 360 graden. De breette, is een booge van zoodanigh een halve circkel, begrepen tusschen de Ecliptica en de sterre; die is tweederley, noordelyck, voor die staen van de Ecliptica nae 't noorden; zuydelyck, voor die staen van de Ecliptica nae 't zuyden.
S E S T E H O O F T S T V C K. Van de beweging der vaste Sterren- Hemel, op des Zodiacx as.
|
verschillen, nochtans komense daer in over een, dat het primum mobile een oorsaeck is der voorsz dagelycksche beweging. De tweede Motus secundus & proprius Planetarum, de tweede en eygen beweging der planeten, geschiet, contrarie den eersten, van westen na oosten, op de as der Ecliptica, voldoende zyn omloop, nae 't gevoelen Tychonis Brahe, in 25412 jaren: Sulcx, dat de vaste sterren, na verloop van soo veel tydt, weder komen op haer voorige plaetsen. Aengesien dese eygen beweging der sterren geschiet op de polen van de Ecliptica, soo verstaet men daer uyt: ten eersten, datse niet veranderen in breedte, maer alleen in lengde, te weten, alle 100 jaren een graed en 25 minuten; dat is in 70 jaren 215 dagen een graed: ten tweeden, het onderscheyt tusschen de beelden des Zodiacx en de teeckenen der Ecliptica; dat is, waerom (op de Hemel-kloot, de voorsz beelden niet overeenkomende met de teeckens) het beeldt Aries staet in 't teecken van Taurus, het beelt Taurus in 't teecken der Tweelingen, en soo voort. De oorsaeck daer van is dese tweede eygen beweging, door welck de sterren met de beelden verloopen, daer de teeckens, sonder verandering, haer plaetsen behouden. Want, als ontrent voor 2000 jaren de Ægyptische en de Griecksche Hemelmeters de sterren maten, was de eerste in de hoornen van Aries, in lengde, in 't beginsel van 't teecken Arietis, die nu over 28 graden daer af verloopen is: Sulcx dat zy doenmael (de beelden met de teeckens overeenkomende) de teeckens ofte deelen des Zodiacx na de beelden genoemt hebben.
[ Zie Bayer, beeld Aries, met aan de bovenrand het teken Taurus.]
S E V E N D E H O O F T S T V C K. Van de ganck der Sonne in d'Ecliptica.
|
zoo heeft nochtans elck der selve, gelyck de Hemel der sterren, oock zyne tweede ende eygen beweging, daer tegen, van westen na oosten: De Son voldoet dien, door de 12 teeckens, langs de Ecliptica in een natuerlyck jaer van 365 dagen 5 uyren en ontrent 49 minuten, dat is alle dagen byna een graed; Van den 20 Martii tot den 22 Iunii, in 't zaysoen der Lente, doorloopt hy de teeckens van Aries, Taurus en Gemini, tot aen 't Somer-Solstitium; Van den 22 Iunii tot den 22 September, de tydt des Somers, doorloopt hy de teeckens van Cancer, Leo en Virgo, tot aen 't Equinoctium des Herfsts. Voorder tot den 22 December, de tydt des Herfsts, gaet hy door de teeckens van Libra, Scorpius en Sagittarius, tot aen 't Winter-Solstitium ofte Sonnestant. De drie resterende teeckens, Capricornus, Aquarius en Pisces, doorloopt hy in 't zaysoen des Winters, tot weder in 't beginsel Arietis: van den 22 December tot den 20 Martii. Hier uyt is te mercken, dat hy tweemael des jaers komt aen den Equinoctiael, en op andere tyden daer van geweken is. Dat de beginselen van Cancer ende Capricornus worden genoemt Solstitia ofte Sonnestanden, als oft de Sonne aldaer stille stont; is geseyt, niet ten aenzien van zyn gang door de Ecliptica; maer van zyn afwycking van de Equator: want de deelen van de Ecliptica, eenige graden voor ende na de beginselen van Cancer en Capricornus, zyn zeer na evenwydigh metten Equinoctiael, soo dat de Son, die deelen doorgaende, weynigh ofte byna niet in afwyckingh van den Evenaer verandert, schynende in dien deele stil te staen. Dese tweede en eygen beweging der Sonne, kan met dusdanigh een gelyckenis licht begrepen worden: Ick stel op de kloot een kleyne vlieg, om te gaen langs de Ecliptica van west na oost, en keere den kloot op zyn as van oost na west, alsoo, dat t'elckens als die een keer doet, de vliege daer tegen gaet byna een graed: In voegen, dat wanneer de kloot in een jaer doet 365 |
keeren van oost na west, de vlieg gaet terwyl eens van west na oost door alle de teeckens der Zodiack. Aengaende d'andere planeten, alzo die op de globen niet vertoont konnen worden, zullen daer af hier niet schryven, maer alleen dit (als in 't voorbygaen) seggen: dat Saturnus, de naeste aen der vaste sterren-Hemel, die voorsz tweede eygen beweging voldoet in 30 jaren, Iupiter daer aen in 12, Mars in 2 jaren, Venus en Mercurius, altyt ontrent de Son, in een jaer, de Maen in 27 dagen. Dese gaen niet gelyck de Son geduerich in d'Ecliptica, maer wycken daer af, zoo over d'een als over d'ander zyde, d'een meer als d'ander.
A C H T S T E H O O F T S T V C K. Van den Horizon.
Dat men gemeenlyck den Horizon noemt, die circulaire vlakte, die van ons gesicht langs het oppervlack des Aerdkloots alom tot aen den Hemel streckt, en die in twee gelycke deelen deelt, is meer te verstaen na de sin van de zaeck, als eygentlyck: want, om heel eygentlyck ofte Meetkonstigh te spreecken, zoodanigh een circkel en deelt den Hemel niet in twee even groote deelen, om dat hy niet en gaet door zyn middelpunt. Nochtans, om dat het spatie tusschen het oppervlack en middelpunt des Aerdkloots niet zoo groot is, dat het eenighsins beletten kan, dat |
men van het vlack des Aerdkloots (alle beletselen als bergen en heuvelen geweert zynde) niet en soude konnen sien de gerechte helft des Hemels: (ja, iemant op een bergh ofte eenige hooghte, kan meer als den halven hemel sien,) Soo wort daerom soodanige sienlijcke circkel voor den horizon genomen, en tot onderscheyt van de Wiskonstige de Natuerlijcke Horizon genoemt. Dat het spatie van 't middelpunt tot aen 't oppervlack des Aerdkloots niet merckelycx bedraegt tegen de wytte des Hemels, wort aldus verstaen: Zy, in de figuere hier onder de binnenste circkel om A de Aerdkloot, AB de halve diameter, ofte spatie tusschen het middelpunct en oppervlack des Aerdkloots. De buytenste circkel DFG der sterren Hemel, die, na 't seggen van Alphraganus [Al-Farghani] en andere, van den Aerdkloot verscheyden is ten minsten 22612 Aerdtkloots halve diameters. AG de wiskonstige Horizon, gaende door 't middelpunt des Aerdkloots, is dan lanck 22612 alsulcke deelen, als AB 1 is: zo men van B, het oppervlack des Aerdkloots, trekt BC de natuerlijcke horizon, evenwydigh met AG, de booge EG zal in zulcken circkel niet meer begrijpen als ontrent 9 secunden, dat is het vierhondertste deel eens graeds, een saeck genoeghsaem onbemerckelijck, gelijck licht verstaen die eenighsins in de Meetkonst ervaren zyn. De Schijnbare Horizon wort genoemt het spatie op d'aerde ofte zee, dat men met de oogen alom in 't ronde kan sien, 't welk over wederzyden niet wyder streckt als ontrent twee gemeene mylen. Want, nadien het Aerdrijck met de zee rond is, het ooge, boven desselfs vlackte, en magh niet meer daer van beschouwen, als de rechte linien, die uyt het ooge tot aen de rondigheyt des Aerdkloots strecken, af meten; gelyck zulcx weten, die eenige kennis hebben in de Perspective.
|
T W E E D E B O E C KDes eersten Deels;van het G E B R V Y C KD E R G L O B E N. |
K O R T B E G R Y Pdes tweeden Boecx.Dit Boeck heeft drie onderscheydsels.
Et eerste, handelt van 't op en ondergaen der Hemelsche lichten, en wat daer aen kleeft. Het tweede, van Sonnewysers. Het derde, van de Zeylstreken, en haer gebruyck in de Zeevaert. I. |
I. | V | An de verscheyde gestalten der Sphaerae. | 41 |
II. | Dat de hooghte van de Polus even is aen de breedte der Landen, en met de hooghte des Equinoctiaels t'zamen 90 graden maeckt. | 45 | |
III. | Op d'Aerdkloot te vinden de lengde ende breedte van alle plaetsen. | 47 | |
IV. | Op d'Aerdkloot te vinden alle plaetsen, daer van lengde ende breedte bekent zyn. | 47 | |
V. | De veerheyt tussen twee plaetsen op d'Aerdkloot te vinden. | 48 | |
VI. | De Globen de werelt gelyckformigh te stellen. | 48 | |
VII. | Te vinden hoe alle plaetsen van een voorgestelde plaets zyn gelegen, dat men noemt Angulus Positionis. | 49 |
VIII. | Te vinden de plaetsen op d'Aerdkloot, daer onse Perioeci, Antoeci, en Antipodes woonen. | 50 |
IX. | De plaets der Sonne in d'Ecliptica t'allen tijden des jaers te vinden. | 51 |
X. | De declinatie der Sonne t'allen tijden te vinden. | 52 |
XI. | De declinatie der sterren te vinden. [Tabel] | 52 |
XII. | Van de hooghte der Sonne en sterren, en hoe die gemeten wort. [Fig.] | 58 |
XIII. | De hooghte van de Polus te vinden, door sterren ontrent de Pool. | 60 |
XIV. | De hooghte van de Polus te vinden, door sterren ontrent den Equinoctiael. | 61 |
XV. | De Pools hooghte te vinden door de Son. | 63 |
XVI. | De hooghte van de Pool te vinden, door de schyn der Sonne. | 65 |
XVII. | Uyt de schyn der Sonne te vinden zyn declinatie, en plaets in de Ecliptica. | 66 |
XVIII. | Te vinden in wat gewest, aen den Horizon, de Son en sterren op en onder gaen. | 66 |
XIX. | Van verscheyde Ascensien en Descensien der Sonne en sterren, en hoe men die vint. [Tabel] | 67 |
XX. | Te vinden met wat graed van d'Ecliptica yder sterre aen den meridiaen komt, ofte boven den horizon rijst, in de rechte Sphaera. | 73 |
XXI. | Met wat graed des Zodiaecx yder sterre op en onder gaet in een schuynse Sphaera. | 73 |
XXII. | T'allen tijden van den jare te vinden, op wat uyr de Son op en onder gaet op allerley breedten. | 73 |
XXIII. | Te vinden de lengde der dagen en nachten, t'allen tijden des jaers, op alle plaetsen. | 76 |
XXIV. | Te vinden op wat uyr eenige Sterre op en onder gaet, t'allen tijden des jaers, op allerley breedten. | 76 |
XXV. | Te vinden wat sterren op alle voorgestelde breedten nimmermeer ondergaen, welcke nimmermeer opkomen, welcke tot aen den Horizon, en niet daer onder, dalen, en welcke dagelycx door 't Zenith gaen. | 77 |
XXVI. | Te vinden 't verschil des tydts, tusschen d'opgang en ondergang van twee verscheyden Sterren, of ander hemel-teeckens, op allerley breedten. | 78 |
XXVII. | Te vinden wanneer den dageraet des morgens begint, en de schemering des avonts eyndight, op alle plaetsen, tot alle tijden des jaers. | 80 |
XXVIII. | Van driederley opgangen en ondergangen der teeckens en Sterren met de Son, na de beschryving der oude Poëten. | 81 |
XXIX. | Van de Azymuth der Sonne, ofte Sterren; en hoe men die vint. | 84 |
XXX. | Van de Almucantaraths, ofte circulen der hooghde, en hoe men die vindt. | 85 |
XXXI. | Den Hemelkloot den Hemel gelyck te stellen, op alle voorgestelde tijden. | 87 |
XXXII. | De Sterren aen den Hemel te leeren kennen, door den Globum. | 88 |
XXXIII. | De lengde ende breedte der Sterren op de Hemelkloot te vinden. | 91 |
XXXIV. | Uyt de hooghde der Sonne te vinden zyn Azymuth, en de uyre, t'allen tijden des daeghs. | 92 |
XXXV. | Uyt de bekende Azymuth der Son, hare hooghde, en de uyre des daeghs te vinden. | 93 |
XXXVI. | T'allen tijden, door de Son zelf, hare hooghde, Azymuth, en d'uyre des daeghs te vinden. | 94 |
XXXVII. | Om uyt de bekende hooghde der Sterren, hare Azymuth, en d'uyre des nachts te vinden. | 94 |
XXXVIII. | Uyt de bekende Azymuth der Sterren, hare hooghte, ende uyre des nachts te vinden. | 95 |
XXXIX. | D'uyre des nachts te vinden door twee sterren in een Azymuth. | 95 |
XL. | De uyre des nachts te vinden door de op en ondergangen der Sterren, ofte door haer koomste aen den meridiaen, zoo in 't zuyden als noorden. | 96 |
XLI. | T'allen tijden des jaers, op alle uyren des daegs, te vinden de hoogte en Azymuth der Sonne en der sterren. | 98 |
XLII. | T'allen tijden te vinden wat uyr het is in ander plaetsen. | 98 |
XLIII. | Te vinden wat uyr het by ons is, als de Son, oft eenige Sterre in ander landen op of ondergaet, ofte op zeeckere hooghde boven den horizon staet. | 99 |
XLIV. | D'Italiaense uyren, des daegs te vinden by de Son. | 100 |
XLV. | D'Italiaense uyren des nachts te vinden, door de Sterren. | 101 |
XLVI. | De uyren, die van den opganck der Sonne gerekent worden, t'allen tijden te vinden. | 102 | |
XLVII. | De ongelycke uyren, die men Planeet-uyren noemt, zoo van den dagh, als van den nacht, te vinden. | 102 | |
XLVIII. | Te vinden, over wat oirt des Aerdkloots de Son in 't Zenith staet, op alle voorgestelde tijdt. | 107 | |
XLIX. | Te vinden, op wat plaetsen des Aerdrycx de Son aenden Horizon staet, zoo in 't op als ondergaen, op alle voorgestelde tyden, 't zy des daeghs ofte des nachts. | 108 | |
L. | Te vinden door de schijn der Son, aen wat plaetsen des Aerdkloots de Son aen den horizon staet, zoo in 't op als onder gaen, t'allen tijden des daeghs. | 109 | |
LI. | Te vinden, op hoe veel verscheyde plaetsen, zoo op eenderley als verscheyden lengden, de Son even hoogh staet, op een zelve tijdt. | 110 | |
LII. | De Planeten op de hemelkloot te stellen, en die daer door te leeren kennen. | 113 | |
LIII. | De 12 Huysen des Hemels op de Globe te vinden. | 116 | |
I I. | |||
LIV. | H | Et rechte zuyden en noorden te vinden. | 124 |
LV. | Het afwycken, achter, en voor overhangen, van alle superficien te vinden. | 126 | |
LVI. | Een horizontale Sonnewyser te beschryven. | 128 | |
LVII. | Rechte Verticale Sonnewysers tegen 't zuyden, beschryven. | 130 | |
LVIII. | Rechte verticale wysers tegen 't noorden. | 131 |
LIX. | Rechte Verticale wysers door Horizontale te beschryven. | 132 | |
LX. | Verticale wysers declinerende van 't zuyden te beschryven. | 133 | |
LXI. | Verticaele wysers declinerende van 't noorden. | 136 | |
LXII. | Declinerende Verticael wysers door horizontale te beschryven. | 136 | |
LXIII. | Rechte Reclinanten en Inclinanten te beschryven. | 140 | |
LXIV. | Declinerende Reclinanten te beschryven. | 141 | |
LXV. | Declinerende Inclinanten te beschryven. | 143 | |
LXVI. | Declinerende Reclinanten en Inclinanten tegen 't noorden te beschryven. | 145 | |
LXVII. | Declinerende Reclinanten door horizontale te beschryven. | 146 | |
LXVIII. | Declinerende Inclinanten door horizontale te beschryven. | 148 | |
LXIX. | Equinoctiael wysers te beschryven. | 150 | |
LXX. | Meridiaen wysers te beschryven. | 151 | |
LXXI. | Polare wysers te beschryven. | 153 | |
I I I. | |||
LXXII. | B | Ekent zynde 't verschil der lengde en de breedte van twee plaetsen, op een zelve breedte gelegen, de kromstreeck [<] en verheyt van d'een tot d'ander te vinden. | 156 |
LXXIII. | Bekent zynde de verheyt en breedten van twee plaetsen op een zelve breedte; te vinden haer kromstreek en verschil der lengde. | 157 |
LXXIV. | Bekent zynde de kromstreeck en breedten van twee plaetsen op ongelycke breedten gelegen, te vinden 't verschil der lengde en verheyt. | 157 | |
LXXV. | Bekent zynde tweer plaetsen breedten en lengden; te vinden haer kromstreeck, ofte streckinge, en verheyt. | 158 | |
LXXVI. | Bekent zynde tweer plaetsen breedten en verheyt; te vinden de kromstreeck, en 't verschil der lengde. | 159 | |
LXXVII. | Bekent zynde tweer plaetsen kromstreeck ofte streckingh van malkander, 't verschil der lengde, en d'een plaetsens breedte; te vinden d'ander plaetsens breedte, en de verheyt. | 160 | |
LXXVIII. | Bekent zynde tweer plaetsen streckingh en verheyt van malkander, en d'eene plaetsens breedte; te vinden d'ander plaetsens breedte, en 't verschil der lengde. | 161 | |
LXXIX. | Te vinden het afwycken der zeylnaelde, dat men noemt de variatie ofte 't veranderen der Compassen. | 161 |
Oewel het woord Sphaera niet anders betekent als Globus; zoo wort nochtans gemeenlyck daer by verstaen een kloot, niet alomme vast en dicht, maer zulck een, die uyt zoodanige opene circkelen, als daer den hemel mede beschreven wort, bestaet; en by ons in dese beschryvinge voor den hemelkloot, tot onderscheyt van den Aerdkloot, gebruyckt. De hemel ofte Sphaera wort (van die op d'Aerdkloot woonen) ten aensien van de horizon, aengemerckt driederley gestalt, in Sphaera recta, Parallela en Obliqua, dat is, Rechte, Evenwydige, en Schuynse Sphaera. Rechte Sphaera wort die genoemt, wanneer beyde polen der werelt leggen aen den Horizon, en den Equinoctiael op 't hoogst daer af verheven staet in 't Zenith, nae uytwysen des volgenden figuers. Alle hemellichten, Son, Maen, en Sterren (door 't ommeloopen des hemels) rysen en dalen dan recht, van, en op den Horizon. Soodanige Sphaera wort met de gebootste hemelkloot dus vertoont: keer de kopere meridiaen met de kloot door de kerven van den houten horizon, alsoo, dat beyde polen, ofte |
eynden der asse, komen aen den horizon, d'een aen 't noorden, d'ander aen 't zuyden, d'Equinoctiael staet dan aen 't Zenith op 't hooghst van den horizon verheven. Soo men de kloot, zoo staende, ommedraeyt, van oost na west, men siet voor oogen dese navolgende dingen: I, Dat alle circulen, sterren, en andere teeckens op de kloot, aen de oostzyde recht van den horizon oprysen, en aen de westzyde recht daer op nederdalen. II, Dat alle sterren ofte teeckens, 't zy oft die staen na by aen, oft verre van den Equinoctiael, die met malkander gelyck boven den horizon rysen, oock gelyck aen den meridiaen komen, en weder gelyck aen den horizon dalen. III, Dat alle die voorseyde dingen, even zoo veel tydt boven als onder den horizon draeyen, door dien de circulen, die zy in 't ommeloopen des kloots beschryven, door den horizon in twee evegroote deelen worden gesneden. Daer uyt is oock openbaer, dat de Son, 't zy oft die is in de Equator oft daer buyten, weynich ofte veel daer van af geweken, ofte nae 't noorden, ofte nae 't zuyden, met de hemel omgevoert wordende, altydt evenveel tydt boven als onder den horizon is, en alzoo de dagen ende nachten geduerigh zonder verandering even lang maeckt. Sulcx gebeurt den genen, die recht op de middellyn woonen zonder eenige breedte; als in 't eyland S. Thome, zommige van de Moluccen, en diergelycke plaetsen.
Evewydige Sphaera wort die genoemt, wanneer de eene polus staet op 't hooghste van de Horizon in 't Zenith, en d'ander op 't laeghst daer onder, en den Equinoctiael gemeen metten |
Horizon, na uytwysen deses tweeden figuers: alle lichten dan, door het drayen des hemels, en rysen niet van den horizon, noch en dalen daer onder; maer gaen geduerigh evewydigh metten horizon. Dese wordt werckelyck aldus getoont: keer den hemelkloot met de koperen meridiaen alzoo, dat de eene polus stae in 't Zenith, aen wederzyden 90 graden van den horizon, d'ander daer onder op 't laegst in 't Nadir, en den Equinoctiael rondom aen den horizon; Soo men de kloot dan omdraeyt, men siet I, Dat alle sterren, circulen, en andere deelen op de kloot, noch van den horizon rysen, noch daer op dalen, maer geduerigh even wyt daer van omdrayen. II, De noorder polus verheven zynde, dat de Son, geduerende de tydt dat zy de noordelycke teeckens doorwandert (van den 20 Martii tot den 22 September) gestadigh boven den horizon om, en niet onder, gaet, een zoo een dagh maeckt van 6 maenden: ter contrarie (van den 22 September tot den 20 Martii) in de tydt dat zy de zuydelycke teeckens doorloopt, gestadigh onder den horizon omdraeyt, en niet op komt, en zoo een nacht maeckt oock van ses maenden: zulcx gebeurt op Aerdryck op de breedte van 90 graden, onder bey de polen, op de puncten van noorden ende zuyden.
By Schuynse Sphaera wort verstaen, zoodanige gestalte des hemels, wanneer de asse (niet waterpas leggende, noch recht staende) schuyns helt na d'eene zyde des horizons, als in de navolgende derde figuere. Alle hemellichten hebben dan schuynse en ongelycke op en ondergangen aen den horizon. Dese wort met de hemelkloot vertoont, wanneer men de asse stelt niet waterpas met zyne eynden aen den horizon, noch recht overeynd, maer |
schuyns, met d'eene polus veel ofte weynigh hellende na den horizon: Soo veel d'eene pool dan is verheven boven den horizon aen d'een zyde, d'ander daer tegen is zoo veel daer onder gesoncken aen d'ander zyde. Soo men de kloot, zo gestelt zynde, omdraeyt, men siet I, Dat d'Equator, en alle andere circulen, teeckens, en sterren, schuyns van den horizon oprysen, en schuyns daer onder dalen, en niet recht als in de rechte, noch evenwydigh als in de evenwydige Sphaera. II, Dat alle circulen over wederzyden evewydigh metten Equator, oock, die door 't ommeloopen des kloots, zo van de Son, sterren, ofte andere teeckens worden beschreven, door den horizon in ongelycke deelen worden gesneden; te weten, van die aen de zyde des Equators na de verheven polus, zyn de deelen boven den horizon grooter als daer onder; daer tegen, die aen de zyde des Equators na de gesoncken pool, zyn de deelen boven den horizon kleynder als daer beneden. Waer uyt te mercken is; dat de Son, zynde in eenigh teecken buyten d'Equator na den verheven Pool, in 't omdrayen des kloots, grooter deel eens circkels boven als onder den horizon gaende, meet tyt is boven als onder den horizon, en oversulcx de dagen alsdan langer maeckt als de nachten; ter contrarie, geweecken zynde na de gesoncken pool, minder deel eens circkels boven als onder den horizon gaende, minder tyt boven als onder den horizon is, en dien volgens de dagen korter maeckt als de nachten; oock met eenen, hoe de eene pool meer van den horizon is verheven, hoe die circulen in ongelycker deelen gesneden worden, en overzulcx 't verschil der dagen en nachten |
grooter is. III, Dat de Son, zynde in den Equator, altyd even veel tijd boven als onder den horizon draeyt, en derhalven de dagen ende nachten over al even lang maeckt: aengesien d'Equinoctiael en horizon, beyde groote circulen, malkander in twee evegroote deelen doorsnyden, en daerom d'eene helft des Equators altydt boven, en d'ander onder den horizon is, 't zy eene de Polen veel ofte weynigh is verheven. IV, Dat alle sterren, by de verheven Polus, binnen zoodanigen circkel als men om de Polus beschryven magh, met een passer opgespannen van de pool tot aen den horizon, nimmermeer ondergaen; daer tegen alle die om de gesoncken pool, binnen zoodanigen circkel zyn besloten, nimmermeer boven komen; en dat alle de andere, tusschen zulcke twee circkels, op en onder gaen. Soodanige schuynsche Sphaera hebben alle de gene, die ter zyden de middellyn, zoo nae 't noorden als nae 't zuyden, op alderhande breedten woonen.
I I. V O O R S T E L. Dat de hooghte van de polus even is aen de breedte der landen, en met de hooghte des Equinoctiaels te zamen 90 graden maeckt.
I. Dat de hooghte van de Polus, even is aen de distantie tusschen d'Equinoctiael ende het Zenith, ofte ('t welck een zelve zaeck is) aen de breedte der landen op d'Aerdkloot. II. Dat de hooghte van den Equinoctiael ende de hooghte van de Polus 90 graden te zamen uytbrengen; en derhalven, zoo men de hooghte van d'een treckt uyt 90; het overschot is de hooghte van d'ander. Het eerste wort werckelyck met de kloot aldus bevonden: Stel beyde de polen aen den horizon, gelyck in een rechte Sphaera, de polen zyn dan zonder verheffing, en d'Equinoctiael in 't Zenith; |
verheft eene der polen aen d'een zyde uyt den horizon, by exempel 10 graden, d'Equator daelt dan aen d'ander zyde uyt het Zenith oock 10 graden; en zoo veel die polus meer verheven wort uyt den horizon, d'Equator wyckt oock even zoo veel meer uyt het Zenith. Men siet, zoo doende, dat de verheffing van de polus altydt even is aen de distantie tusschen d'Equinoctiael ende het Zenith, ofte, 't welck een zelve zaeck is, aen de breedte der landen op d'Aerdkloot. Het tweede, wort door de zelve wercking met de kloot aldus bemerckt: wanneer de polus uyt den horizon wert verheven, als by exempel 20 graden, d'Equinoctiael wyckt oock zoo veel uyt het Zenith, en is dan uyt den horizon verheven 70 graden, die getalen te zamen maken 90. Wort de Pool verheven 60 graden, d'Equator staet dan uyt het Zenith oock 60 graden, en van den horizon verheven 30, die maken als voren oock te zamen 90, en zoo met alle andere. Dit wort wiskonstigh aldus bewesen: zy in de figure hier neffens AEPD de Meridiaen, AGD de horizon, GE d'Equinoctiael, P de verheven polus, Z het Zenith, EZP het quadrant van den Equator door het Zenith tot aen de Pool, ZPD het quadrant van 't Zenith door de pool tot aen den horizon. Ick zeg, volgende het eerste, dat PD, de hooghte van de Pool, even is aen EZ, de distantie tusschen d'Equinoctiael en het Zenith: want, dewyl de quadranten EP en ZD even groot zyn, en dat men van elck der selve de boge ZP, haer beyde gemeen, afneemt, d'overschietende bogen PD ende EZ blyven even groot. Volgende het tweede; ick zeg, dat EA, de hooghte des Equinoctiaels, met PD, de hooghte van de Pool, te zamen 90 graden |
maken: want, aengesien de halve meridiaen circkel AEZPD inhout tweemael 90 graden, en dat men het quadrant EZP, van den Equator door het Zenith tot aen de pool 90, neemt van de halve circkel AEZPD, het overschot AE, de hooghte van den Equinoctiael, ende PD, de hoochte van de Pool te zamen, blyft 90, zoo men de hooghte dan van d'een treckt uyt 90, het overschot is de hooghte van d'ander.
I I I. V O O R S T E L. Op d'Aerdkloot te vinden de lengde ende breedte van alle plaetsen.
Keer d'Aerdkloot tot dat Roma komt aen de Meridiaen, stel die zoo vast, 't zy met een pen, oft yet anders, tusschen de meridiaen oft horizon en de kloot, sie dan wat graed van de middellyn aen de Meridiaen, en wat graed van de meridiaen over Roma staet, zult vinden voor 't eerst 31 graden des middellyns aen de meridiaen, voor de lengde, en 42 graden aen de meridiaen van de middellyn na 't noorden, voor de noordelycke breedte der Stad Roma. Om te vinden de lengde ende breedte van Bantam, keer de kloot, tot dat Bantam komt aen de meridiaen, zult dan sien 130½ graden van de middellyn aen de meridiaen voor de lengde, en aen de meridiaen van de middellyn zuydwaert tot over Bantam 6 graden, voor de zuydelycke breedte.
I V. V O O R S T E L. Op d'Aerdkloot te vinden alle plaetsen, daer van lengde en breedte bekent zyn.
|
Keer den Aerkloot tot dat de bekende lengde 291 ½ graden, van de middellyn komt aen de meridiaen, en stel die vast; tel daer na langs de meridiaen, van de middellyn af nae 't zuyden, de bekende breedte 12 graden, zult daer nevens de Stad Lima vinden.
V. V O O R S T E L. De veerheyt tusschen twee plaetsen op d'Aerdkloot te vinden.
Stel d'eene voet eens passers op de Stadt Amsterdam, d'ander op Constantinpolen, hef de passer op, brengh die op de middellyn, en besie hoe veel graden tusschen de voeten des passers begrepen zyn, zult vinden 21: multipliceer die met 15, (om dat yeder graed begrypt 15 Duytsche mylen,) dat brengt uyt 315 Duytsche mylen, voor de veerheyt dier twee steden van malkander. Oft zoo ghy die voorsz 21 graden multipliceert door 20, zult vinden 420 Fransche, ofte door 60, 1260 Italiaensche of Engelsche mylen. Breng eene der Steden, als Amsterdam, aen de meridiaen, daer boven hecht de circkel verticael [<], en breng die over Constantinopolen, zult tusschen beyde, aen de verticael, 21 graden vinden, als voren.
V I. V O O R S T E L. De Globen de Werelt gelyckformigh te stellen.
Ten tweeden, stel de polus zoo veel graden boven den horizon verheven, als de breedte der plaetse daer ghy zyt, als t'Amsterdam |
de noorderpool 52 1/3 graden, om dat die stadt is gelegen op de noorder breedte van 52 1/3 graden. Ten derden, keer de Globen, tot dat de kopere Meridianen over een komen, met de linien van zuyden ende noorden aen de compassen, onder op de voeten der horizonten, de zuyderpolen gestreckt nae 't zuyden, de noorder nae 't noorden; dat gedaen zynde, de assen beyder Globen zullen dan staen gelyckformigh de asse des werelts, en alle deelen der horizonten, zuyden, noorden, oost, west, en alle andere gewesten, overeenkomen met alle deelen des waren horizonts. Ten vierden, brengh de plaetse daer gy zyt op d'Aerdkloot (als in desen de stadt Amsterdam) aen de Meridiaen: u Aerdkloot zal staen in alles den waren Aerdkloot gelyck, en zult alzoo konnen sien, hoe en werwaerts alle landen en plaetsen van u gelegen zyn. Soo gy den hemelkloot omdraeyt van den oosten na den westen, zult als in 't wesen sien, hoe, en in wat gewest, aen den horizon, de hemelsche lichten op en onder gaen, welcke altydt boven, en welcke altydt onder den horizon blyven.
V I I. V O O R S T E L. Te vinden hoe alle plaetsen van een voorgestelde plaets zyn gelegen, dat men noemt Angulus Positionis.
Stel eerst de noorder pool aen d'Aerdkloot (na de breedte van Amsterdam) verheven van den horizon 52 1/3 graden, en Amsterdam aen de Meridiaen; hecht daer boven in 't Zenith de verticael, en keer die tot over Alexandria, dat zoo zynde, siet waer de verticael den horizon roert, zult vinden 61 graden van 't zuyden na den oosten, dat is, weynigh oostelycker als zuydoost ten |
oosten dat Alexandria van Amsterdam is gelegen. Soo ghy dan oock telt, langs de verticael circkel, de graden van 't Zenith, dat is van Amsterdam tot over Alexandria, dat zal u toonen hoe verre die Steden van malkander zyn gelegen. Soo d'een plaets staet onder den horizon, dat is meer als 90 graden van d'ander verscheyden, en over zulcx wyder als de Verticael mach toereycken, als by voorbeelt de stadt Lima in Peru: doet aldus: Amsterdam, aen de Meridiaen gestelt hebbende, besiet of Lima leydt van Amsterdam oostwaert ofte westwaert, zult vinden westwaert onder den horizon; keer daerom de kloot na den oosten, tot dat Lima komt aen den horizon, en siet waer, hou de kloot zoo staende, en teecken recht daer tegen over, aen d'ander zyde van den horizon, op de kloot een stip, met krijt, kool, ofte ander stof; daer na keer die in zyn voorgaende stant, alzo dat Amsterdam weder aen de Meridiaen komt; die stip zal dan staen, even zoo veel aen de oostzyde van de Meridiaen boven den horizon, als Lima aen de westzyde daer onder: dat zoo zynde, breng de verticael over de stip, en sie waer die den horizon roert, zult vinden 8 graden van 't oost nae 't noorden: Lima, daer tegen over, is dan van Amsterdam gelegen 8 graden van 't west nae 't zuyden; wilt ghy weten hoe verre: tel de graden aen de verticael, van den horizon opwaert tot aen de stip, in desen ontrent 9 2/3 graden, voegh die by 90, de geheele lengde van de verticael, zult vinden 99 2/3 graden, die multipliceer met 15, komen 1495 Duytsche mylen, voor de veerheyt tusschen Amsterdam en Lima.
V I I I. V O O R S T E L. Te vinden de plaetsen op d'Aerdkloot, daer onse Perioeci, Antoeci en Antipodes woonen.
|
de middellyn nae 't noorden, tel even zoo veel langs de Meridiaen, van de middellyn nae 't zuyden, dat is de plaets van uwe Antoeci [<]. Keer daer nae de kloot, 't zy oostwaert ofte westwaert, tot dat 180 graden van de middellyn door de Meridiaen loopen, en stelse zoo weder vast; de plaets van uwe Perioeci zal dan staen aen de Meridiaen, daer uwe woonplaets eerst stont, en die van uwe Antipodes bezuyden de middellyn, in de plaets daer eerst stond die van uwe Antoeci. Keer de kloot, 't zy oostwaert ofte westwaert, tot dat uwe woonplaets komt aen den horizon, en merck wat graed die aldaer raeckt. Is dat van de Meridiaen in 't noorden na den westen, zoo tel daer tegen over even zoo veel graden van de Meridiaen van 't zuyden na den oosten, ten eynden die telling op de kloot, is de plaets van uwe Antipodes.
I X. V O O R S T E L. De plaets der Sonne in d'Ecliptica t'allen tyden te vinden.
Op den 15 May begeer ick te weten, in wat graed de Sonne is in de Zodiaeck, zoecke daerom op den horizon den 15 May, daer neffens vind' ick den 25 graed Tauri, die gezocht op de kloot, dat is de plaets er Sonne op dien dagh: doe zo met alle andere dagen des jaers. In een schrickel-jaer moet men na den 28 Februarii den volgenden dagh nemen, als voor 29 den eersten Meert, voor d'eerste Meert de tweede, en zoo vervolgens; dan hoe men dat neemt, 't is nimmermeer sonder eenige kleyne feyl. Om de plaets der zonne juyst te vinden, men moet die zoecken in de dachtafels der Sonne, die van jaer tot jaer, en van dagh tot dagh heel nau daer op gerekent zyn. |
De declinatie der Sonne t'allen tyden te vinden.
Door 't voorgaende voorstel is de Son op den 10 November in den 18 graed van Scorpius, eene der zuydelycke teeckens, breng die aen de Meridiaen, en tel daer langs, van den Equator, tot over die graed, zult vinden 17 graden 15 minuten, voor de zuydelycke declinatie der Son op dien dagh. De declinatie der Sonne kan met meerder volkomentheyt, als op de globen, gevonden worden, uyt de boecxkens, bezonder tot dien eynde gedruckt, geheeten graedboecxkens ofte tafelen van de declinatie der Sonne, alzoo die van dagh tot dagh, van vier tot vier achtereenvolgende jaren, daer toe heel nau zyn gerekent.
X I. V O O R S T E L. De declinatie der sterren te vinden.
|
die staen noordwaert van den Equinoctiael, zuydelyck voor die daer af staen nae 't zuyden. Om die op de hemelkloot te vinden; breng die onder de Meridiaen, en tel daer langhs van den Equator af, 't zy noordwaert ofte zuydwaert tot over de sterre, zulck getal wyst aen de begeerde declinatie. Ick begeer te weten de declinatie van de sterre, staende in 't zuyder ooge des Stiers, geheeten Aldebaran, draye daerom de kloot, tot dat die sterre komt aen de Meridiaen, en tellende van den Equator langs de Meridiaen noordwaert tot over die sterre, vinde voor de noordelycke declinatie 15 graden 47 minuten. Begeerende te weten de declinatie der sterre, staende aen de slincke voet Orionis, geheeten Rigel: Ick brenge die aen de Meridiaen, en daer langs tellende van den Equator af tot over die ster, vinde zyne zuydelycke declinatie 8 graden 40 minuten: en zoo met alle andere. Hier in verschilt de declinatie der Sonne met die van de sterren: de Son verandert zyne declinatie alle dagen zeer merckelyck, overmits zyne snelle gang door d'Ecliptica, te weten alle maenden een teecken; maer de verandering van de declinatie der sterren, wort in lange tydt weynigh bemerckt, overmits haer zeer trage beweging om de polen van d'Ecliptica. Nochtans kan 't daer door geschieden, door verloop van veel tyd, dat oock zommige staende verre gedeclineert noordwaert van den Equinoctiael, daer bezuyden konnen komen, en ter contrarie, eenige nu staende verre daer bezuyden, konnen komen daer benoorden. Alzoo de declinatie der sterren, gelyck die van de Son, niet heel nau door de globen konnen worden gevonden; is hier by gevoegt een tafel van de declinatie zommiger sterren, gerecht na de scherpe ondervindinge Tychonis Brahe, op de jaren 1635 en 1650. |
D'eerste, vervaet de namen der Sterren. De tweede, de declinatien op 't jaer 1635. De derde, die op 't jaer 1650. De vierde, wyst met de letteren N en Z oft die is noordelyck oft zuydelyck. De vyfde, toont der sterren schynbare grootte. |
A R I E S. | Declinat. an. 1635. grad. min. | Declinat. an. 1650. grad. min. | groot- te. | |
De klare in 't hooft | 21. 43 | 21. 48 | N | 3 |
T A V R V S. | ||||
Het zuyder ooge, Aldebaran | 15. 43 | 15. 46 | N | 1 |
In't uyterste van de noorder hoorn | 28. 15 | 28. 16 | N | 2 |
In't uyterste van de zuyder hoorn | 20. 53 | 20. 54 | N | 3 |
G E M I N I. | ||||
De klaerste in de voeten | 16. 40 | 16. 39 | N | 2 |
Het noorder hooft, Castor | 32. 37 | 32. 36 | N | 2 |
't Zuyder hooft, Pollux | 28. 51 | 28. 49 | N | 2 |
C A N C E R. | ||||
De wolckachtige in de borst, genaemt Presepe, de kribbe | 20. 55 | 20. 53 | N | |
L E O. | ||||
't Herte, Regulus | 13. 41 | 13. 39 | N | 1 |
De middelste en klaerste in de neck | 21. 40 | 21. 36 | N | 2 |
De klaerste in de rug | 22. 32 | 22. 26 | N | 2 |
De Steert, Cauda Leonis | 16. 36 | 16. 32 | N | 1 |
V I R G O. | Declinat. an. 1635. grad. min. | Declinat. an. 1650. grad. min. | groot- te. | |||
In de noorder vleugel, Vindemiatrix | 12. | 57 | 12. | 53 | N | 3 |
De gordel | 5. | 26 | 5. | 20 | N | 3 |
De Koornaer, Spica Virginis | 9. | 12 | 9. | 17 | N | 1 |
L I B R A. | ||||||
De zuyder balance | 14. | 28 | 14. | 32 | Z | 2 |
De noorder balance | 7. | 58 | 8. | 2 | Z | 2 |
S C O R P I V S. | ||||||
"t Harte, Antares | 25. | 32 | 25. | 34 | Z | 1 |
S A G I T T A R I V S. | ||||||
De oostelyckste in 't hooft | 21. | 32 | 21. | 31 | Z | 4 |
C A P R I C O R N V S. | ||||||
De noordelyckste der twee in de hoornen | 13. | 34 | 13. | 32 | Z | 3 |
A Q V A R I V S. | ||||||
De slincke schouder | 7. | 6 | 7. | 2 | Z | 3 |
De rechte schouder | 2. | 3 | 1. | 59 | Z | 3 |
In 't uyterste van de watervloet, Fomahant | 31. | 28 | 31. | 24 | Z | 1 |
P I S C E S. | ||||||
In 't achterhooft van de zuyder visch | 1. | 18 | 1. | 23 | N | 4 |
I N D E N O O R D E R T E E C K E N S. | ||||||
K L E Y N E B E E R. | Declinat. an. 1635. | Declinat. an. 1650. | groot- te. | |||
De noordsterre, Alcuruba | 87. | 21 | 87. | 26 | N | 2 |
De klaerste op de schouder, by de Zeevaerders genoemt, de klaerste der wachters | 75. | 43 | 75. | 39 | N | 2 |
G R O O T E B E E R. | ||||||
De noordelyckste der twee voorste in 't groot vierkant, dat men de wagen noemt | 63. | 43 | 63. | 38 | N | 2 |
De zuydelyckste dier twee | 58. | 20 | 58. | 15 | N | 2 |
De noordelyckste der twee volgende in 't selve vierkant | 59. | 4 | 58. | 58 | N | 3 |
De zuydelyckste der selve twee | 55. | 45 | 55. | 40 | N | 2 |
Declinat. an. 1635. grad. min. | Declinat. an. 1650. grad. min. | groot- te. | ||||
De voorste der drie in de steert, die men de peerden noemt | 57. | 59 | 57. | 54 | N | 2 |
De middelste | 56. | 52 | 56. | 47 | N | 2 |
De uyterste in de Steert | 51. | 11 | 51. | 6 | N | 2 |
D R A E C K. | ||||||
De klaerste in 't hooft | 51. | 36 | 51. | 36 | N | 3 |
C E P H E V S. | ||||||
De klaerste in de gordel | 68. | 58 | 69. | 3 | N | 3 |
B O O T E S. | ||||||
De slincke schouder | 39. | 53 | 39. | 43 | N | 3 |
De klare in de boordt zyns kleeds, Arcturus | 21. | 8 | 21. | 4 | N | 1 |
N O O R D E R K R O O N. | ||||||
De klaerste in de Kroon | 27. | 59 | 27. | 55 | N | 2 |
H E R C V L E S. | ||||||
Die in 't hooft | 14. | 52 | 14. | 51 | N | 3 |
V A L L E N D E G I E R. | ||||||
De klaerste genoemt Lyra | 38. | 29 | 38. | 30 | N | 1 |
S W A E N. | ||||||
Die in de borst [niet de nova P (<)] | 39. | 7 | 39. | 10 | N | 3 |
De klare in de steert | 44. | 1 | 44. | 3 | N | 1 |
C A S S I O P E A. | ||||||
Die in de borst | 54. | 33 | 54. | 38 | N | 3 |
Op de heupe | 58. | 45 | 58. | 50 | N | 3 |
Op de knie | 58. | 18 | 58. | 24 | N | 3 |
De klaerste in de Setel | 57. | 9 | 57. | 15 | N | 3 |
P E R S E V S. | ||||||
De klare in de zyde | 48. | 29 | 48. | 32 | N | 2 |
De noordelyckste en klaerste in 't hooft van Medusa | 39. | 30 | 39. | 34 | N | 3 |
W A G E N M A N. Auriga. | ||||||
In de Bock op de slincke schouder, Capella | 45. | 34 | 45. | 35 | N | 1 |
De rechte schouder | 44. | 51 | 44. | 52 | N | 2 |
SERPENTDRAGER. Ophiuchus. | Declinat. an. 1635. grad. min. | Declinat. an. 1650. grad. min. | groot- te. | |||
In 't hooft | 12. | 53 | 12. | 52 | N | 3 |
De voorste in de slincke handt | 2. | 44 | 2. | 46 | Z | 3 |
De slincke knie | 9. | 44 | 9. | 46 | Z | 3 |
De rechte knie | 15. | 11 | 15. | 12 | Z | 3 |
De klare in de hals des Serpents | 7. | 39 | 7. | 36 | N | 2 |
De VLIEGENDE ARENT. Vultur. | ||||||
De steert | 13. | 23 | 13. | 24 | N | 3 |
De lichte op de schoft | 7. | 58 | 8. | 0 | N | 2 |
't VLIEGENDE PEERT. Pegasus. | ||||||
In de mondt | 8. | 13 | 8. | 18 | N | 3 |
De klare op 't been, Scheat | 26. | 7 | 26. | 12 | N | 3 |
Op de schoft, Marcab | 13. | 16 | 13. | 21 | N | 2 |
In 't uyterste des vleugels | 13. | 9 | 13. | 15 | N | 2 |
A N D R O M E D A. | ||||||
Die in 't hooft | 27. | 5 | 27. | 11 | N | 2 |
In de gordel | 33. | 43 | 33. | 48 | N | 2 |
In de zuyder voet | 40. | 33 | 40. | 38 | N | 2 |
I N D E Z V Y D E R T E E C K E N S. | ||||||
W A L V I S C H. Cete. | Declinat. an. 1635. | Declinat. an. 1650. | groot- te. | |||
De klaerste in de mondt | 2. | 37 | 2. | 41 | N | 2 |
De noordelyckste in de steert | 10. | 50 | 10. | 44 | N | 2 |
De zuydelycke in de steert | 20. | 1 | 19. | 55 | Z | 3 |
O R I O N. | ||||||
De slincke voet, Rigel | 8. | 40 | 8. | 38 | Z | 1 |
De slincke schouder | 5. | 58 | 5. | 59 | N | 2 |
De eerste in de gordel | 0. | 36 | 0. | 35 | Z | 2 |
De tweede en middelste | 1. | 27 | 1. | 26 | Z | 2 |
De derde en laetste | 2. | 10 | 2. | 9 | Z | 2 |
De rechte schouder | 7. | 17 | 7. | 18 | N | 2 |
D E G R O O T E H O N D T. | Declinat. an. 1635. grad. min. | Declinat. an. 1650. grad. min. | groot- te. | |||
De heldere groote sterre in de mondt, Sirius | 16. | 12 | 16. | 13 | Z | 1 |
D E K L E Y N E H O N D T. | ||||||
Op de dgie [dij], Procyon | 6. | 8 | 6. | 6 | N | 2 |
DE WATERSLANG. Hydra. | ||||||
Het herte | 7. | 5 | 7. | 9 | Z | 2 |
Uyt dese tafelen vint men de Declinatien der selve sterren op ander jaren, tusschen die vallende, zoo men het verschil der declinatien middelt nae 't verschil der jaren. Als; willende weten de declinatie van de Noordster op 't jaer 1639, ick vinde die in 't jaer 1635, 87 graden 21 minuten, en voor 't jaer 1650, 87 graden 26 minuten, die getallen gemiddelt nae 't verschil des tydts, ick vinde voor 't jaer 1639, 87 graden 24 minuten.
[ Rechte klimming: p. 70. ]
Van de hooghte der Sonne en Sterren, en hoe die gemeten wort.
[ Bron: TU Delft (1655); vgl. 1634, 1647, 1666.] |