Chr. Huygens | < Oeuvres II >

1656 , 1658 - 1659 , 1660-61



Vertaling van de

Briefwisseling met Johannes Hevelius



[ 218 ]

No 515.

Christiaan Huygens aan J. Hevelius.

16 september 1658. 1)

Concept en kopie in Leiden, coll. Huygens.
Hevelius' antwoord: No.
540.
De brief is in facsimile gepubliceerd [deels] door A.L. Crelle in Journal für Mathematik, Bd. 24.


16 Sept. 1658.  

Spectatissimo Clarissimoque Viro Domino Joh. Hevelio
Chr. Hugenius S. D.

titelpagina Horologium   Een beschrijving van ons nieuwe uurwerk 2) stuur ik u, geleerde heer, en ik kan er niet aan twijfelen dat de uitvinding ervan zal bevallen aan u, van wie ik weet dat u eerder de bruikbaarheid van slingers hebt nagevorst bij astronomische bedrijvigheid; daarbij lijken we het tot dusver verlangde te hebben vervuld. Iemand heeft mij ook onlangs verteld dat u de hele aard van deze beweging hebt uitgekozen om te onderzoeken, en dat u er nu ook mee bezig bent. Daarom wil ik u vragen, als u hieromtrent iets hebt gevonden dat anders is, of verschilt van wat door ons is geleverd, er geen bezwaar tegen te hebben mij ervan op de hoogte te stellen. De lang beloofde uitgave van het systeem van Saturnus heb ik nog niet kunnen voltooien, belemmerd als ik was door verscheidende zaken, en vooral juist door deze vondst van de uurwerken, en door zeer onaangename kwesties die misdadige mensen 3) naar aanleiding ervan tegen mij hebben opgeworpen.
Ondertussen bemerk ik van dag tot dag dat mijn hypothese meer en meer wordt bevestigd en met het waargenomene overeenkomt, en ik heb me niet kunnen weerhouden voor sommige vrienden daarvan een kopie te maken, die misschien ook van hen naar u is doorgedrongen. Zeker twijfel ik er niet aan dat u, zodra ik zal uitgeven, het dadelijk met mij eens zult zijn. En wel des te gemkkelijker, als u zich al van grotere telescopen hebt voorzien, waarmee u de Maan van Saturnus en de ware gedaante van zijn hengsels kunt waarnemen. Iemand die onlangs uit Frankfurt bij ons kwam zei, dat u tweemaal zo grote als de onze bouwde, van 50 voet namelijk; ik hunker ernaar te vernemen met welk succes, en ik hoop dat het zo goed mogelijk zal zijn. Niemand meer dan u immers verdient het, dat in deze zaak de uitkomst overeenkomt met zijn inspanningen.
Het is bijna een jaar geleden dat ik van Sicilië een of ander Systeem van de hengsels van Saturnus 4) heb ontvangen, uitgegeven door een astronoom die mij tevoren onbekend was, Johannes Hodierna. Deze had onze waarneming van de maan van Saturnus gezien, samen met dat anagram waarin ik mijn mening over de hengsels had ingesloten, en daarom had hij, om niet van zijn roem te worden beroofd, de uitgave van zijn werkje bespoedigd. Hij stelt dat Saturnus de vorm heeft van een ei of sferoïde, ook veel langwerpiger dan een ei, waarin


1)  Met een exemplaar van zijn Horologium [Adversaria].
2)  Zie brief No. 511, n.2.
3)  Onder anderen Douw. Zie brief No. 523, n.1.
4)  Het werk van brief No. 360a, n.2 [Protei coelestis Vertigines seu Saturni Systema, 1657].

[ 219 ]

Saturnus
(HUG 45)
 
aan weerszijden twee donkere vlekken zijn die ons de tussenliggende gebieden laten zien, die het ronde lichaam van Saturnus scheiden van de hengsels. En dat tweemaal in elke dertig jaar de toppen van deze sferoïde naar ons zijn gericht, zodat dan de planeet rond wordt gezien. Dit is de hoofdzaak van wat ik heb gemeend u over dat systeem te moeten meedelen, als het boekje van Hodierna misschien nog niet in uw handen gekomen zou zijn a). Als u van uw kant iets hebt wat voor mij enigszins van belang kan zijn om te weten, vraag ik u het niet vervelend te vinden het te beschrijven.
Zeker over de Zon zou ik graag willen weten of u hetzelfde hebt waargenomen als ik, dat hij al drie jaar lang zonder vlekken is gebleven, die anders zo vaak zijn gezien. En over de onechte zonnen b), gezien te Warschau; wat voor waarnemingen hebben u bereikt? Want tenminste die met het opschrift 'Eigentliche Abbildung &c.' 5) komt niet heel goed overeen met zijn titel. Als er nu een andere gedrukte bestaat, met een juistere tekening of met meer woorden, zou ik er veel geld voor over hebben als die voor mij gekocht zou worden, omdat ik begonnen ben met een onderzoek naar de oorzaken ven dit soort verschijnselen [>], die niet voldoen aan de redeneringen van hen die tot nu toe dezelfde zaak hebben aangepakt.
Helpt u mij dus hiermee, voortreffelijke heer, en als u iets hebt dat hierop betrekking heeft, doe het mij toekomen. Het ga u goed.

Spectatissimo Clarissimoque Viro Domino Joh. Hevelio.
    Urbis Gedanensis Senatori dignissimo.
Danzic.    


a)  Onder het gekletter van wapens [Chr. Huygens].
bBijzonnen [Chr. Huygens].
5)  Eigentliche Abbildung der zu Warschau am Himmel den 7 Februarij dieses 1658. Jahres, gescheuen Fünff Sonnen. Dabei eine Gestalt eines Regenbogens von allerhand unterschiednen schönen Farben vermercket, welche von 9. Uhr des Morgens bisz 11. Uhr vor Mittag gewehret gleich wie es in etlichen anhero gelangeten Brieffen berichtet worden (1658), 1 blad in-plano.
[ In: Chr. Heliophilus, Kurtze Natürliche Wiederholung der Lehre Von den Pareliis (1658), naast p. 14.]



[ 261 ]

No 540.

J. Hevelius aan Christiaan Huygens.

26 oktober 1658.

Brief in Leiden, coll. Huygens.
Antwoord op No.
515.


Clarissimo atque Doctissimo Viro Domino Christiano Hugenio
Johannes Hevelius S.

  Voor de opgezonden beschrijving van uw nieuwe uurwerk, zeg ik u inderdaad veel dank, en ik zal er moeite voor doen, het te zijner tijd te vergoeden met iets gelijkwaardigs. De uitvinding is zeker vernuftig, en zonder enige twijfel zal er voor de Astronomische zaak niet weinig voordeel uit voortvloeien. Enige jaren geleden heb ik aan onze instrumentmaker iets dergelijks, maar wat verschillend, opgegeven om te maken; wat echter tot dusver nog niet is voltooid; elk van ons beiden was namelijk verhinderd door allerlei bezigheden; ik althans met hogere studies en astronomische waarnemingen, maar hij met het voor mij vervaardigen van verschillende toestellen, heel groot, van stevig metaal, voor waarnemingen aan de hemel. Zodra er echter enige tijd voor is, zal ik serieus zorg dragen voor de genoemde opdracht, zodat ik het evenzo aan vrienden kan doen toekomen.
Over de nieuwe Begeleider van Saturnus wil ik dat u weet, dat ik al sinds enkele jaren dikwijls hetzelfde sterretje bij :Saturnus" heb opgemerkt. Maar omdat ik in die tijd niet dagelijks aandacht aan Saturnus besteedde, heb ik dat niet herkend als dwaalster, maar het slechts voor een vaste ster gehouden. Toen ik echter Saturnus ongeveer twee jaar geleden elke dag zorgvuldig bekeek, heb ik heel goed gemerkt, en wel met dezelfde telescoop die

[ 262 ]

ik ook tevoren had gebruikt, dat het behoort tot de familie van dwaalsterretjes, en dat het zijn periode voltooit in ongeveer 16 dagen; en dat het niet meer dan 3' van het lichaam van Saturnus weggaat; zoals de waarnemingen waarvan ik er veel bezit, mag ik wel zeggen, nauwkeurig laten zien. Hier hebt u er enkele; ik ben heel benieuwd of ze geheel en al overeenkomen met de uwe.

Mons Argentarius en Lacus Niger
L. N. Maior - Argentarius M.
(Selenographia)
 
  In het jaar 1657, op 21 maart om 9 uur in de avond is de Begeleider van Saturnus gezien ten oosten op de grootste afstand, en met de bolletjes, of hengsels van :Saturnus" juist op één reche lijn. De tussenruimte tussen de genoemde Satelliet en Saturnus zelf was nauwelijks gelijk aan de tussenruimte tussen Mons Argentarius en Lacus Niger Maior op de Maan*); en dus stond hij, mijns inziens, nauwelijks drie minuten van het lichaam van Saturnus af.
  Op 23 maart was hij dichter bij Saturnus.
  Op 24, 25, 26, 27 en 28 maart echter verscheen hij nergens duidelijk.
  Op 30 maart daarentegen om 9 uur in de avond schitterde de Begeleider nu aan de westkant, op slechts 1½ minuut afstand; maar hij was nauwelijks of niet te onderscheiden, wegens de Maan, naar ik aanneem, die op dat tijdstip heel dichtbij Saturnus was.
  Op 7 april in de avond verscheen hij opnieuw aan de oostkant van Saturnus, op de grootste elongatie van de cirkel.
  Op de 8e stond de Satelliet dichter bij Saturnus.
  Op de 10e en 12e was hij geheel en al verdwenen.
  Op de 13e heb ik de begeleider weer ontdekt aan de westkant, ten opzichte van Saturnus.
  Op de 14e hebben we de begeleider gezien aan dezelfde kant, nog verder van Saturnus af.
  Op de 15e stond hij met teruggaande beweging dichter bij Saturnus; zodat hij zich op de 16e geheel aan het oog had onttrokken.
  Op 20 april zat hij bijna vast aan de oostkant van het lichaam van Saturnus; het was echt een heel mooi schouwspel.
  Op 8 mei was hij op een merkbare afstand eveneens aan de oostkant van Saturnus verwijderd.
  Maar op de 16e van dezelfde maand is hij weer aan de westkant ontdekt, ongeveer op de grootste verwijdering.

  Dat boekje over Saturnus van Hodierna (welke schrijver ik verder alleen van naam ken) heb ik inderdaad nog niet gezien; maar toch is al iets over hem bekend geworden, van de illustere en eerwaarde Caramuel Lobkowitz 1), bisschop van Campanië, die nu in Napels woont; ik zou willen dat ik dat ik dat boekje zou kunnen verkrijgen.

Dat de Zon drie jaar en meer heel weinig vlekken heeft voortgebracht hebt u goed waargenomen; hoewel ik hem niet altijd op elke heldere dag heb bekeken om vlekken te zien, toch moet u weten dat ik er, steeds als dit werd gedaan, heel weinig of zelfs geen heb ontdekt; terwijl toch duidelijk blijkt, zowel uit mijn waarnemingen alsook uit die van Scheiner 2), dat ze eertijds


[ *)  Zie de kaart in J. Hevelius, Selenographia (1647), onder Mare Hyperboreum: L. N. Maior, rechts onderaan: Argentarius M.]
1)  Zie brief No. 360a, n.6.
2)  Christoph Scheiner publiceerde onder het pseudoniem 'Apelles latens post tabulam' [de schilder achter het schilderij]: Tres Epistolae de Maculis Solaribus. Scriptae ad Marcum Velserum ..., 1612. ...

[ 263 ]

veel vaker voorkwamen en bekender waren. Welke zonnevlekken in de 4 voorgaande jaren nu door ons zijn opgetekend, zal ik niettemin graag meedelen.
  In het jaar 1654 zijn op 25 augustus twee vlekken bekeken, die tot de 27e op de Zon bleven staan.
  Op 18 september zijn drie in het oog vallende vlekken dichtbij de oostelijke horizon van de Zon gezien.
  Op de 19e verschenen er vier bij het centrum van de Zon.
  In 1657 heb ik op 22 december een enkele ronde vlek opgemerkt, maar heel klein; die op de volgende dag, de 24e en de 25e, meer en meer afnam.
  Op 26 december verdween hij helemaal, zodat deze vlek op het halfrond van de zon dat voor ons zichtbaar is, geheel op natuurlijke wijze is ontstaan en vergaan.
  Doch behalve deze vlekken heb ik, vanaf het begin van 1654 tot nu toe, ook al heb ik de Zon dikwijls bekeken, zoals gezegd, in het geheel niets ontdekt voorzover ik weet.
Voor het overige, over die onechte beelden van de Zon: wat te Warschau door de overigens scherpzinnige heer Martinus Bernhardi 3) is waargenomen 4), stuur ik u tegelijk, met een exemplaar van de figuur die dezelfde schrijver, op bevel van onze koning heel netjes getekend, mij heeft aangeboden. Die u kunt gebruiken om de zaak van de letteren verder te bevorderen, zoals u begonnen bent. Het ga u goed, geëerde vriend.

  Dantisci Ao. 1658
    Die 26 Octobris.


... [Scheiner] en onder het pseudoniem 'Ulysses sub Aiacis clypeo':
De Maculis Solaribus, et stellis circa Iovem errantibus, accuratior Disquisitio, Augsburg 1612.
Van deze vijf brieven (12 nov.; 19, 26 dec. 1611; 14 april; 25 juli 1612) is er een herdruk:
De Maculis Solaribus Epistolae: de iisdem et Stellis circa Iovem errantibus Disquisitio Apellis post tabulam latentis, Rome, 1613.
Later publiceerde Scheiner zijn Rosa Ursina [1630]. Zie brief No. 498, n.5.

3)  Martinus Bernhardi was een Pool, doctor in de rechten en kamerling van de koning van Zweden.
4)  Zie de brieven No. 541 en 542.     5)  Zie de plaat van No. 542.


[ 264 ]
No 541.

M. Bernhardi aan J. Hevelius.

[februari 1658.]
Aanhangsel I bij No. 540.

Kopie in Leiden, coll. Huygens.


Extract aus einem schreiben Martini Bernhardi
Seiner Königlichen Majestät Kammerdiener.

  Ik stuur aan de heer ook een schets van drie en nog twee zonnen met een regenboog, en twee cirkels en wolken tezamen gezet, welke figuur te zien is geweest op 7 februari voor de middag bij helder en stil weer, ongeveer boven Warschau aan de hemel om half 9, en bleef tot klokslag 11. De hemel was zonder wolken, behalve de getekende, en het had ervoor noch erna gesneeuwd of geregend. Ik nam ook waar de hoogte van de Zon, met een astrolabium, omdat ik mijn andere instrumenten niet bij me had 1).


1)  Zie ook brief No. 542.

5 zonnen, Warschau 1658
(HUG 45)


No 542.

M. Bernhardi aan J. Hevelius.

29 maart 1658.
Aanhangsel II bij No. 540.

Kopie in Leiden, coll. Huygens.


Aus einem andern aus Warschaw den 29 Martij Ao. 1658. Mart. Bernhardi 1).

  De wolken van de dichtstbijzijnde twee zonnen, waren aan de ene kant wat roodachtig, welke roodheid echter niet langer duurde dan ½ uur; ze waren verder heel


1)  Zie ook brief No. 541.

[ 265 ]

licht, en gaven een witte schijn, zodat de ogen helemaal verblind werden en men er niet goed naar kon blijven kijken. Die scherpte 2) was er helemaal niet zo bij de laatste twee, maar deze stonden slechts als twee grote vlekken, in de wolken samengedreven, of als cirkel neergezet. En iets wonderlijk was het, dat zodra de regenboog verging, de wolken zoals de grote en de kleine boog ze maakten, ook niet meer te zien waren, maar er bleven alleen 4 witte vlekken, waarop dan een half uur daarna de verste twee ook verdwenen, en weldra kennelijk ook de dichtstbijzijnde twee.
En tenslotte bleef er niets meer dan de klare zon die aan de heldere hemel stond, waarbij geen wolken te bekennen waren, maar het was de hele dag helder en er was noch in de morgen noch in de middag sneeuw of regen te bekennen. Maar dit moet ik nog schrijven, dat er de hele winter geen grotere koude was (zoals ook in ettelijke jaren) dan juist op deze dag, in het bijzonder des morgens op de vermelde tijd. En de bijzonnen of luchtzonnen stonden heel laag en zeer dicht bij de aardbodem, zodat men wel kon denken dat men ze met een pistoolschot zou kunnen bereiken.
De kleuren van de boog om de zon heb ik niet zo mooi en verzadigd op het papier kunnen aanbrengen als ze zich toen in de lucht vertoonden, maar ze zijn in de volgorde verschenen zoals ze getekend zijn op het papier of in de figuur 3); namelijk bij de zon lichter, dan vleeskleur, dan karmozijn, purper, daaruit weer blauw, uit het blauw het grasgroen, en dan tenslotte hooggroen, waarbij weer wat witgeel, of licht, dan de klare lucht.
Er zijn er hier veel, die onder ede durven te bevestigen, dat ze 4 kruisen, en dergelijke tekens er nog bij hebben gezien, ik kan het echter naar waarheid en eveneens onder ede getuigen, dat mij iets dergelijks niet in het gezicht is gekomen, terwijl ik toch bij zulke zaken ook altijd nauwkeurig oplet. Het spijt me dat ik de afstand van de figuren niet heel nauwkeurig heb kunnen tekenen, maar door het ontbreken van de instrumenten, waarvan ik er toen zelfs geen enkel hier had, heeft het zo niet kunnen zijn; nochtans is de afstand op een andere bijzonder manier zoveel mogelijk in acht genomen.

Martinus Bernhardi.  


2)  Lees: scharffe [i.p.v. schaffre].
3)  Het origineel [zie de plaat hierboven] is in heel levendige kleuren. De bijzonnen en het gedeelte van de wolken dat naar de zon is toegekeerd, evenals als deze zelf, zijn goudkleurig; evenzo de strepen die te zien zijn in de wolken bovenin de figuur; de cirkels om de ware zon hebben hier de kleuren van de regenboog.



[ 498 ]

No 676.

Christiaan Huygens aan J. Hevelius.

17 oktober 1659. 1)

Concept en kopie in Leiden, coll. Huygens.
Hevelius' antwoord: 13 juli 1660
[No. 758].

Samenvatting:  Exemplaren nae Amsterdam gesonden. Een voor Noyers. Parelia wat ic weten woude, bedancken non immodeste reprehendi modestiae terminos. Nova Stella. Send met dese schepen. Systema, dat de figuren niet net en syn gelyck de sijne. Dat hy sien sal hoe sijn observatien overeenkomen met de mijne. van de comes. Muller beloofden de exemplaren mede te nemen, maar was niet te vinden. Brunetti. Horologium. Excusa quod non ante rescripsi.

17 Oct. 1659.  
Amplissimo Clarissimoque Viro
Domino Johanni Hevelio Christianus Hugenius S.

  Enige maanden geleden heeft de boekhandelaar Müller 1) mij uit uw naam een heel welkome groet overgebracht, en toen hij zei dat hij binnenkort bij u terug zou keren was ik blij dat deze gelegenheid mij ten deel viel, u mijn boekje Systema Saturnium toe te sturen, dat toen nog niet helemaal gedrukt was. Maar toen ik de te leveren exemplaren naar Amsterdam had gestuurd was hij niet te vinden, ik weet niet door welke oorzaak of fout, noch bij Blaeu, waar hij heen zou gaan naar hij had gezegd, noch ergens anders. Sinds die tijd heeft nu deze gunstige gelegenheid zich als eerste voorgedaan, dat een aantal schepen samen met onze vloot zal uitzeilen, waarvan men zegt dat ze tot Dantzig zullen gaan.
titelpagina Systema Saturnium Drie exemplaren stuur ik, waarvan ik vraag dat er één geleverd wordt aan de heer des Noyers, die secretaris is van de doorluchtige Koningin, en van wie onze Boulliau zegt 2) dat hij een zeer ontwikkeld man is, en daarom gaf hij mij in dit aan u te vragen. Het andere kunt u doen toekomen aan de geleerde Eichstadt of aan wie u maar wilt. U zult zien dat het boekje niet is gedrukt met die elegantie die de uwe hebben, en dat de figuren niet zijn gegraveerd met dezelfde kunstvaardigheid; wie zou hierin immers u kunnen evenaren. Doch over mijn gissing zal ik graag vernemen welke mening u uitspreekt, en ik zal niet vrezen dat u een onbillijker beoordelaar bent omdat ik het niet met u eens ben. Uw eerlijkheid en oprechtheid zijn mij namelijk voldoende bekend, en ik ben me ervan bewust dat ik bij het tegenspreken die manier in acht heb genomen, waarvan ik zou wensen dat anderen die aanhouden als ze tegen mij ingaan.
U zult bevinden dat uw waarnemingen van de begeleider van Saturnus, waarvan u voor mij al lang geleden een kopie hebt gemaakt 3), niet slecht overeenkomen met de mijne [p. 20], hoewel ik me erover verwonder hoe u die op 20 april 1657 hebt kunnen zien, zo dichtbij Saturnus immers. Maar als hij u toen toch werkelijk verschenen is, hebt u ongetwijfeld nu ook met waarnemingen van dit jaar het verbazende uitlopen ervan boven en onder Saturnus opgemerkt, waarmee mijn hypothese in niet geringee mate wordt bevestigd.
Uit het feit dat u vlekken op de Zon hebt waargenomen in de tijd waarvan ik dacht dat er helemaal geen geweest zijn, blijkt hoeveel zorgvuldiger


1)  Zie brief No. 644, n.11.     2)  Zie brief No. 654.     3)  Zie brief No. 540.

[ 499 ]

dan ik u bent als beschouwer van de hemelverschijnselen, en ik beken dat ik althans hierin ver voor u onderdoe. Doch wat denkt u dat de oorzaken zijn waarom ze nu zo zelden voorkomen vergeleken met vroeger, toen ze voor het eerst werden gezien? Want ook dit afgelopen jaar was er dezelfde zeldzaamheid.
  Voor de beschrijving van de bijzonnen en de prachtige afbeelding 4) waarmee u mij hebt verblijd zeg ik heel veel dank. Maar één ding zou ik daarbij uitgedrukt willen zien, namelijk of de afstand van alle zonnen tot de horizon gelijk was en zo ook of de twee die het verst van de ware zon af waren achter de rug waren van degenen die naar de drie andere zonnen keken. Verder ook of die met kleuren getekende krans ongeveer 45 graden in diameter was; ik meen dat die geheel en al zo is geweest, alsook bij de waarneming te Rome gedaan in 1629, waarover Gassendi 5) en Descartes 6) hebben gehandeld. Als u dus later iets hebt ontvangen dat hierop betrekking heeft, deelt u het mij dan alstublieft mee met dezelfde vrijgevigheid als het andere.
Ik stuur tegelijk met deze brief, en vergeeft u mij dat het niet sneller was, het Systeem van Hodierna 7), waarvan u te kennen hebt gegeven dat u het wilt inzien. Ik zou echter willen dat het mij teruggestuurd wordt zodra het uitkomt, aangezien hier geen enkel ander exemplaar beschikbaar is.

  Schrijft u alstublieft hoe de bouw van uw uurwerk is gevorderd, daar u immers hebt geschreven dat u er een hebt bedacht verschillend van de onze. Het zal toch niet heel verschillend zijn als het zoals het onze een slinger heeft, vrij opgehangen aan een draad of touwtje; als het die daarentegen niet heeft, meen ik dat het nauwelijks naar wens kan slagen. Doch misschien hebt u geen tijd gehad om de aandacht hierop te richten, terwijl u met grotere en moeilijkere dingen bezig bent. Ik heb namelijk gehoord, eerst van de heer Brunetti*), een zeer elegante jongeman, die ik nauwgezet heb ondervraagd over uw studies, daarna ook van Boulliau 8), dat u zich tegen niet geringe kosten hebt voorzien van zeer nauwkeurige instrumenten om vooral de waarnemingen van vaste sterren preciezer uit te voeren, en de plaats van elk afzonderlijk te bepalen. Een ontzaglijk werk dat stellig meer dan gezegd kan worden nuttig zal zijn voor de Astronomie en roemvol voor u. Daarom spoor ik u ook nog eens aan, vurig door te gaan en al het andere achter te stellen bij deze studie. Het ga u goed, vooraanstaande heer, groot licht van Urania.


4)  Zie de brieven No. 541 en 542.
5Phaenomenon rarum et illustre Romae observatum 20 Martij Anno 1629 ..., Amst. 1629.
En ook: Parhelia, sive Soles quatuor, qui circa verum apparuerunt Romae ... 1629 ..., Par. 1630.

6)  In 'Les Meteores' [Discours de la Methode, 1637, p. 288]. Zie brief No. 5, n.7.
7Protei coelestis Vertigines seu Saturni Systema [1657]. Zie brief No. 360a, n.2.
[ *)  Zie over Cosimo Brunetti (1630-1679) T. 22, p. 532, n.29.]
8)  Zie brief No. 674.




[1660]



Home | Christiaan Huygens | T. II | Johannes Hevelius (top) | vervolg