No 720. Christiaan Huygens aan J. Hevelius. 16 februari 1660.
De brief is in Amsterdam, KNAW. |
Amplissimo Clarissimoque Viro Domino Johanni Hevelio |
Chr. Hugenius S.
|
Dat u mijn boek Systema Saturnium hebt gelezen, zeergeleerde Hevelius, ben ik eerst te weten gekomen uit een brief 1) van onze Boulliau, vervolgens ook uit die welke u hebt afgegeven voor de voortreffelijke jongeman Abraham Boddens 2). Waaruit ik tegelijk niet zonder spijt heb geleerd, dat u slechts dat ene exemplaar hebt ontvangen dat hij op zich had genomen te verzorgen; zodat ik ten zeerste vrees dat de drie andere, die ik in de maand oktober heb gestuurd, samen met een vrij uitgebreide brief 3), onderweg verloren zijn geraakt. Ik heb vernomen dat enige schepen zijn vergaan in de storm bij Pillavia [Pillau], waarop misschien die brief was waarbij deze exemplaren zijn meegestuurd. |
Maar het verlies vind ik van weinig belang, heel onaangenaam vind ik het echter, als daarom iets ten nadele van onze vriendschap is voorgevallen, zolang u ten onrechte denkt dat ik tot nu toe hardnekkig heb gezwegen en niet geantwoord heb op die brief van u 4) waarbij u tegelijk de waarneming van de bijzonnen hebt gestuurd. Het was later dan het behoorde, maar toch heb ik u voor de gift bedankt; en om al uw twijfel weg te nemen, ziehier, ik voeg een afschrift bij van die brief 5) die naar ik meen verloren is gegaan. Niet alleen echter opdat u geloof hecht aan wat gezegd is, maar tevens omdat ik ook nu wil dat u diezelfde dingen weet die ik toen aan u schreef. En die brief heb ik woord voor woord overgeschreven, wat u zult waarnemen, als misschien een of ander toeval de vorige met de boeken bij u heeft doen komen. Och dat dit toch mocht gebeuren, ik wanhoop namelijk nog niet helemaal. |
Weest u ondertussen echter niet bozer op mij dan ik verdiend heb, maar neem mij liever weer op in uw voormalige genegenheid en welwillendheid. Het ga u goed, uitnemende heer. Dabam Hagae Comitis 16 Februarii 1660. |
Amplissimo Clarissimo atque Eruditissimo Viro Domino |
Johanni Hevelio, Rei publicae Gedanensis Consuli dignissimo. |
Danzic. |
1) Zie brief No. 708. 2) Zie brief No. 713. 3) Zie brief No. 676. 4) Zie brief No. 540. 5) Brief No. 676.
|
[ 91 ]
No 758. J. Hevelius aan Christiaan Huygens. 13 juli 1660.
De brief is in Leiden, coll. Huygens. |
Clarissime atque Doctissime Vir amice honorande. |
Tenslotte is na enkele maanden uw brief van 17 oktober nieuwe stijl van vorig jaar, met die drie exemplaren van het Systeem van , namelijk op 5 februari van dit jaar, door een schipper in heel goede staat aan mij gegeven; waardoor ik uw aanvankelijke oprechte genegenheid voor mij weer meer dan genoeg heb leren kennen; over de mijne is er ook geen reden te twijfelen, daar onze vriendschap immers al zó diep geworteld is, dat ik nauwelijks geloof dat het oponthoud van de brief deze uit ons gevoel kan wissen. Ik weet immers terdege dat u het druk hebt met verschillende studies en bezigheden, zo word ook ik in beslag genomen door velerlei werkzaamheden, zowel publiek als privé, en ook door gewichtigere bespiegelingen en studies, zodat ik zeker niet zo vaak kan 1) schrijven als ik zou willen.
1) Lees: liceat [i.p.v. licet]. |
[ 92 ]
Nu echter, na het vertrek van de koninklijke majesteiten, en van de meeste andere afgezanten, heb ik wat meer tijd gekregen; daarom heb ik ook dadelijk op uw twee heel aangename brieven 2) willen antwoorden. Van die drie naar mij gestuurde exemplaren van de van Saturnus 3) heb ik er één namens u aangeboden, zoals u hebt gevraagd, aan de heer Des Noyers, secretaris van onze doorluchtige koningin, het andere aan onze zeergeleerde heer Eichstadt 4) in de tijd dat hij nog in leven was (onlangs is de oude man namelijk op 8 juni helaas overleden, tot groot verlies van de zaak der letteren); zij hebben u de grootste dank betuigd, met voorafgaande groet, voor deze heel welkome gift. En het derde exemplaar heb ik voor mezelf gehouden, waarvoor ik u niet minder bedank, omdat u het niet beneden u hebt geacht ook met mij zo spoedig mogelijk uw overdenkingen en vondsten te delen. |
Tenminste in de eerste aangelegenheid, die de hoofdzaak is, namelijk over de periode van de fasen, hebt u zoals ik zie helemaal met mij ingestemd; ik heb zeker reden mezelf daarmee zeer te feliciteren; maar u hebt een heel andere hypothese bedacht om dit verschijnsel te beschrijven, zodat u wat hypothese betreft geheel en al met mij van mening verschilt. Maar daarom ben ik niet boos op u, maar veel meer prijs ik uw inspanningen, omdat u juist zoals het alle liefhebbers van de waarheid en de wetenschappen betaamt, ter wille van de waarheid uw oordeel, dat ik zeker altijd van belang vind, aan de wereld kenbaar hebt willen maken. Ondertussen spijt het mij toch allerminst, dat ik mijn hypothese ook heb uitgegeven. Welke beter of juister is, wil ik zeker niet zelf beslissen, maar laat ik over aan anderen en in de eerste plaats aan de tijd. De grondslag van heel mijn hypothese bestaat er uit, dat ik niet alleen vooraf veronderstel, maar ook uit veel waarnemingen van vele jaren heb geleerd dat Saturnus in en [Schutter en Tweelingen] elliptisch is, wat betreft het lichaam in het midden. Uw hypothese is echter, dat u Saturnus voor een helemaal rond lichaam houdt, en u tracht dit ook op grond van uw waarnemingen aan te tonen, en u beroept u op uw uitstekende Telescopen. |
Tegen beide heb ik niets in te brengen; wanneer u tenminste helemaal juist hebt waargenomen, en ik evenzo hetzelfde, dat Saturnus namelijk vanaf het jaar 1655, waarin u voor het eerst met de waarnemingen bent begonnen, tot 1659, hetzij bolvornig, hetzij bolvormig met hengsels is geweest; zoals duidelijk te zien is in de Speciale tabel van de Fasen van Saturnus, die 5) in onze Ephemeride op pagina 17 van onze dissertatie 6) ingevoegd, en zelfs tot op deze dag zie ik hem met dezelfde vorm, ook met mijn Telescopen, met behulp waarvan ik alle verschijnselen (ik hoop evenwel dat dit geen grootspraak is) die ooit door iemand anders zijn waargenomen, evenzo bemerk. Hoe het ook zij, zoals ik al vaker heb te kennen gegeven, de elliptische heb ik ook in een andere tijd behoorlijk goed bekeken, namelijk in 1648 en 1649, toen hij in stond, met zo'n aanzicht als ik hem in 1663 en 1664, zo God wil, ook hoop te zullen waarnemen.
2) Huygens had hem geschreven op 17 oktober 1659 en 16 februari 1660. 3) Hevelius bedoelt ongetwijfeld Systema Saturnium [zie het begin van de brief]; al in brief No. 302 van 22 juni 1656 had hij bedankt voor 'De Saturni Luna' ... 4) Zie brief No. 504, n.1. [Voor Pierre Des Noyers zie No. 448, n.4.] 5) Weg te laten: 'die' [Lat. quam]. 6) Dissertatio de nativa Saturni facie [1656]. Zie brief No. 302, n.2. |
[ 93 ]
Ik ben dus een beetje benieuwd, totdat weer in komt, of u goed zult zien dat dan met dezelfde elliptische gedaante schittert, en nu met uw eigen Telescopen, ik twijfel er volstrekt niet aan. Deze waarneming zal het meningsverschil tussen ons geheel beslechten a), zodat het voor iedereen makkelijk zal zijn te beslissen, wiens hypothese aanvaard moet worden. Want als elliptisch is b), kan uw kunstgreep met de ring (vergeef me het woord) op geen enkele manier standhouden. Dit is wat ik in het algemeen kort heb willen antwoorden; op afzonderlijke dingen daarentegen, hoe graag ik ook zou willen, inderdaad, mijn bezigheden laten het niet toe; daarom zal het moeten worden uitgesteld tot een andere, geschiktere gelegenheid. |
U verbaast u erover hoe ik op 20 april 1657 de Begeleider zo dichtbij heb kunnen zien; maar er is geen reden tot verbazing, daar ik immers niet minder uitstekende Telescopen bezit, ja zelfs nu nog betere dan voorheen, waarmee ik de waarnemingen heb gedaan, zodat ik deze begeleider zeer goed heb kunnen zien c), niet zonder groot genot; het is zeker niet mijn gewoonte, en het betaamt een goed man niet, iets te bedenken of uit het hoofd 7) te verzinnen d). Nu echter ben ik sinds twee jaar weinig of niet in beslag genomen door de Begeleider van , omdat andere gewichtiger waarnemingen, waarvan ik in mijn laatste brief 8) melding maakte, over de vaste sterren en de beweging van de planeten, het mij geenszins hebben toegestaan. Aangezien ik noch een helder uurtje, noch een hele nacht laat voorbijgaan e), zonder reikhalzend uit te zien naar deze verkenningen; met toestellen en instrumenten die niet alleen op hele minuten, maar ook op twee seconden zijn af te lezen f), waarbij ik zou wensen dat u alles, zowel de manier van waarnemen als van het hanteren met eigen ogen zou kunnen zien, geloof me, u zou er geen spijt van hebben g). Op deze genoemde bezigheid leg ik mij nu geheel toe, en ook (dankzij de goddelijke genade) ben ik zo ver gekomen, dat ik enkele duizenden waarnemingen h) met succes heb verkregen, vooral van afstanden van zowel Vaste Sterren als van alle Planeten; moge de allerhoogste God bewerken dat we ook hetgene, dat nog resteert, tot eer van zijn naam en van de zaak der letteren te zijner tijd en met succes kunnen volbrengen. |
Over de Zonnevlekken moet u weten dat die dit lopende jaar 1660 vaker op de zijn voorgekomen. Op 23 februari namelijk heb ik er twee tegelijk gezien, die tot de 29e van dezelfde maand hebben geduurd. Weer zijn door mij verschillende heel behoorlijke vlekken waargenomen op de 15e en 16e, tot de 26e maart; en ook een ronde vastere, die over de hele schijf van de reisde heb ik van 9) de 12e tot de 19e mei bijna dagelijks met het grootste genoegen bekeken. Op 10 juni zijn weer vier in het oog vallende vlekken gezien, die tussen de 2e en de 10e juni waren opgekomen; want op de 2e is nog helemaal niets verschenen. Evenzo heb ik onlangs op 9 juli een andere heel aanzienlijke ronde opgetekend, die op deze dag zelf, namelijk de 12e van dezelfde maand, geheel van de Zon is weggegaan; waar weer een andere nieuwe te voorschijn is gekomen bij de oostelijke horizon, heel zwak, met enige aanhangende heel kleine en meer verspreide schaduwen, die zich nog op de zichtbare schijf van de Zon bevindt. Hieruit valt te voorspellen dat ze weer vaker op de Zon zullen verschijnen.
a) [Noten met letters aan het eind van de brief; het meeste is te vinden in Huygens' antwoord.] 7) Lees: cerebro [i.p.v. celebro]. 8) Brief No. 540. 9) Lees: a [i.p.v. ad]. |
[ 94 ]
Mijn Uurwerk met slinger heb ik nu klaar i), hoewel het niet meer in mijn bezit is; ik heb het deemoedig aan onze doorluchtige koning 10) aangeboden, toen hij ons bezocht; maar binnenkort zal ik een ander hebben, gemaakt door mijn instrumentmaker 11), die ik in mijn huis laat wonen om instrumenten te vervaardigen. |
Van die Bijzonnen die te Warschau zijn waargenomen is mij onlangs een nauwkeuriger beschrijving en tekening beloofd door de heer Burattini 12), een Italiaan en verder een uitstekend en geleerd man k), die heel zorgvuldig alles met bijzonderheden zelf heeft opgeschreven en getekend; heel anders echter dan die van Martinus Berhardi 13), naar ik heb vernomen; zodra ik die krijg, zal ik ze u zo spoedig mogelijk meedelen l). |
Dit jaar zijn op 30 maart, 's ochtends van het 1e tot het derde uur, verschillende bijmanen waargenomen hier in Danzig, die op verschillende wijze geleidelijk veranderden en met kleuren getint waren, maar zelf heb ik ze niet gezien. Op dezelfde dag zijn voor de middag drie bijzonnen waargenomen door een vriend van mij op een Fort bij de Vistula. En ook heb ik op 6 april om 5½ uur tegen de avond in de omgeving van onze stad bij het dorp Streisz met eigen ogen gekeken naar 4 bijzonnen, waarvan ik u hierbij een tekening 14) stuur m): de pseudo-zonnen aan elke kant hadden een staart, de boog waarin de pseudo-zonnen verschenen was gedeeltelijk gekleurd zoals de regenboog, en van een cirkel van 40 of meer graden; toen de bovenste pseudo-zon n) verdween, blonk het gedeelte van de cirkel op die plaats eveneens afwisselend met kleuren; het schouwspel was zeker heel aangenaam. En dit verschijnsel is eveneens opgetekend door dezelfde vriend van mij op ons eerste Fort aan de Vistula, maar een beetje anders; in zoverre dat hij slechts twee pseudo-zonnen aan elke kant o) heeft waargenomen. |
Voor het meegedeelde Systeem van Hodierna 15) ben ik u zeer veel dank verschuldigd: ik heb dit heel gretig doorgelezen, maar ik heb er niets nieuws in gevonden dat we nog niet kenden; daarom stuur ik het u weer terug; als ik op mijn beurt iets kan doen: zeker, van harte.
10) Johann Casimir II. Zie brief No. 448, n.5. 11) In het Voorwoord van zijn Machina Coelstis [1673, p. 55-56] noemt Hevelius de hulp van: a) Michael Kretzmerus, geboren te Danzig, wonend te Rostock, gedurende 3 jaar; b) Magister Christianus Pelargus van Frankfort a.d. Oder, die kort daarna stierf; en later c) Andreas Marquardus van Wittenberg, die hem na 2 jaar verliet. Hier zal het de eerste zijn. [Bij waarnemen hielp zijn echtgenote en zijn 'Typographus Batavus'.] 12) Tito Livio Burattini (Giovanni Michele) ... publiceerde Misura universale ..., Vilna 1675. 13) Zie brief No. 542 met de plaat. 14) Zie de plaat hierbij [6 april 1660, wordt genoemd in T. 17, p. 435]. 15) Het werk van brief No. 360a, n.2. [Protei coelestis Vertigines seu Saturni Systema, 1657.] |
[ 94a ]
[ 95 ]
Niet zonder een buitengewoon zielsgenoegen heb ik vernomen dat u binnenkort een reis zult ondernemen, met de heren gezanten naar Frankrijk, waarbij ik van harte bid dat die gelukkig en gunstig is. Als het u gebeurt dat u daar gemeenschappelijke vrienden ontmoet, wilt u hen dan alstublieft namens mij een beleefde groet doen toekomen, vooral de heren Boulliau en Roberval, Pascal en alle anderen p) die ons genegen zijn, en als er iets bijzonders en wetenswaardigs is in de zaak van de letteren of uitgevonden of uitgegeven, deelt u het alstublieft mee; u zult mij op mijn beurt hoogst aan u verplicht bevinden. |
Afgegeven te Danzig, 13 juli 1660.
|
Tuae Claritatis |
Studiosissimus |
I. Hevelius. |
a) Ook zal die beslechten of ze tenminste de uwe niet in stand zal houden, wanneer met uitgestrekte dunne armen zal verschijnen, maar ik zeg dat er langer moet worden afgewacht [Chr. Huygens]. b) Als deze ellips zo weinig van een cirkel afwijkt, als u in uw boek over het Systeem van hebt afgedrukt [fig.], zal helemaal niet te onderscheiden zijn of een ellips dan wel een cirkel de voorkeur verdient, omdat ook boven en onder een deel van de schijf wordt onderschept door de ring [Chr. Huygens]. c) Toch kan het een vaste ster zijn geweest [Chr. Huygens]. d) Bij de fasen van en [Venus en Mercurius] zouden we toch iets dergelijks kunnen vermoeden. Maar ik geloof dat u gegeven hebt wat u meende te hebben gezien. Maar toch hebt u zulke dingen niet kunnen zien, tenzij u wilt dat we het Systeem van Copernicus verwerpen, samen met dat van Tycho, en een nieuw systeem bedenken, zoals Cocceius [Chr. Huygens]. [ Zie over Jac. Coccaeus: brief No. 747 (aan van Nierop), n. 2, 3; en over de fasen van Mercurius No. 743 (aan Boulliau), n.9.] e) Ik vrees dat u zich teveel vermoeit. Misschien zou meer waarnemingen verzamelen als u minder vaak zou waarnemen [Chr. Huygens]. f) Dat op een instrument seconden kunnen worden opgemerkt geloof ik wel, maar volstrekt niet dat met een instrument zo nauwkeurig kan worden gericht, ja zelfs nauwelijks op een minuut. U kunt het ondervinden door vaker de hoogte van eenzelfde toren of de afstand tussen twee torens te nemen [Chr. Huygens]. g) Boulliau zal het vertellen [Chr. Huygens]. h) Bravo! [Chr. Huygens]. i) Dat zei de heer Sixti. Maar of er iets nieuws is naast het mijne. Ze zeggen dat er in Rome gemaakt worden die geen geluid geven. En het is te geloven dat dagelijks andere erbij uitgevonden gaan worden, zodat het makkelijk is aan de uitvindingen iets toe te voegen. Zelf zal ik binnenkort uitgeven wat ik heb toegevoegd [Chr. Huygens]. k) Ik zal hem heel veel verschuldigd zijn [Chr. Huygens]. l) U zult me gelukkig maken [Chr. Huygens]. m) Dank. Ik zou willen dat iedereen zo nauwkeurig zou waarnemen [Chr. Huygens]. n) Gelijk bij de bijzon te Rome 1630; en ook zo'n gedeelte van de cirkel [Chr. Huygens]. o) Of die zon u duidelijk op de bovenste cirkel is verschenen of wat vager, zoals aan de Romeinen in 1630 [>], en of datgene waarvan u zegt dat het erna is gevolgd inderdaad de cirkelboog liet zien [Chr. Huygens]. p) Dat zal ik graag doen, maar heeft Boulliau u al te kennen gegeven dat hij naar u komt, of zal hij van gedachte veranderd zijn [Chr. Huygens].
|
[ 133 ]
No 784. Christiaan Huygens aan J. Hevelius. 4 oktober 1660.
De brief is in Londen, British Museum. |
Amplissimo Clarissimoque Viro Domino J. Hevelio |
Chr. Hugenius S. P.
|
Het antwoord op uw zeer welkome brief van 13 juli aan mij. heb ik tot nu toe uitgesteld, wachtend totdat ik u tegelijk kon sturen wat u hier ziet 1), opdat het niet nodig zou zijn uw studie en hoogst serieuze bezigheden tweemaal te onderbreken.
Ik heb ervoor gezorgd dat wat tegen mijn systeem in Rome geschreven en gedrukt is, hierin opnieuw wordt afgedrukt, opdat er geen exemplaren zouden ontbreken die ik aan u en andere vrienden zou doen toekomen, omdat het zien van mijn verdediging niet voldoende was, als u niet eerst ook zou hebben ingezien het geschrift van de tegenstanders, waartegen ik dit heb gemaakt. Over beide wacht ik dus uw mening af, voortreffelijke heer, en hoeveel meer waarde u hecht aan mijn eerlijkheid en betrouwbaarheid, dan die Tegenstander, merk ik nu duidelijk. U bent er immers nooit toe gekomen, mijn waarnemingen fout en kunstmatig te noemen; ook al zijn ze zeer in strijd met uw Hypothese. En zeker terecht, want wat zou dat tenslotte voor onzinnigheid en holheid van mij zijn, om naar wens allerlei verschijnselen te verzinnen en, met achterstelling van een onderzoek naar de waarheid, een klein beetje roem te vergaren? Maar zonder moeite stel ik het aan de kaak, zeker wat
1) Brevis Assertio [Ned.]. Zie brief No. 782, n.3. |
[ 134 ]
die Romeinse vakman heeft doen uitkomen, die namelijk bang was dat hij tenslotte honger zou moeten gaan lijden als geloofd zou worden dat zijn telescopen slechter zijn dan de onze. Die Fabri, die zijn werk aan Eustachio heeft verleend, is een Jezuïet, Fransman van geboorte, u kende hem misschien al eerder. |
Maar ik kom op uw brief en in de eerste plaats om u ervoor te bedanken, dat u de exemplaren van mijn boekje hebt geleverd aan degenen voor wie ze bestemd waren. Het overlijden van de zeergeleerde Eichstadt betreur ik bijzonder. Wat ons meningsverschil betreft, van wie van ons namelijk het systeem meer overeenkomstig de waarheid is, waarvan u denkt dat om het te beslechten moet worden gewacht op de fasen van Saturnus in 1663 en 1664: ik vrees dat het noodzakelijk is ook langer te wachten. Als immers de ellips van zo weinig van een cirkel afwijkt als u in uw boek over het Systeem van hebt afgedrukt, zal naar ik meen op geen enkele wijze in 63 en 64 onderscheiden kunnen worden of hij een ellips of een cirkel laat zien; daar ook een gedeelte van de schijf boven en onder wordt onderschept door de ring. Maar zodra met dunne armen, uitgestrekt volgens een rechte lijn, omstreeks 71 en 72 zal schijnen, en rond, vanaf die tijd waarvan ik heb voorspeld dat het zal gebeuren, ongetwijfeld gaat mijn hypothese dan bevestigd worden, naar ik vertrouw. Want zo'n vorm van de armen staat uw hypothese zeker helemaal niet toe, tenzij ik bovendien een andere beweging aan toeken, zoals ik me herinner dat door een Engelsman 2) is gedaan, die nu echter liever heeft ingestemd met mijn mening. |
Het is mij heel aangenaam te vernemen dat u zich met zoveel zorgvuldigheid voortdurend wijdt aan uw waarnemingen van de hemel, zonder moeite of kosten te sparen, en ik verlang er zeer naar het tijdstip in het oog te krijgen waarop u de vruchten van een zo voortreffelijke studie met ons deelt, en ik twijfel er niet aan of u zult Tycho en alle anderen die u zijn voorgegaan overtreffen, zowel in aantal als in nauwkeurigheid van de waarnemingen. De voortreffelijke Boulliau, die gisteren uit Parijs is weggegaan, en als ik me niet vergis regelrecht aan de tocht naar u is begonnen, zal ons heel goed kunnen vertellen, met welke uitrusting van instrumenten, en dan ook met welke kunstvaardigheid en methode u zo grote dingen volbrengt. Ik zou hem zeker graag willen begeleiden, als het niet zo'n lange reis was, en teveel belemmerd door dit jaargetijde. Doch nu ga ik vertrekken naar de plaats waar hij vandaan is gegaan. Naar Parijs namelijk, en ik ga over een week op reis, slechts om vrienden te bezoeken, in die stad heb ik er veel. Uw Uurwerk waarvan u schrijft het te hebben aangeboden aan de doorluchtige koning, is gezien, naar hij me vertelde, door de voortreffelijke jongeman de heer Sixti 3), die in het gezelschap van onze gezanten zich enige tijd bij u had bevonden; of u echter iets nieuws had toegevoegd behalve mijn constructie herinnerde hij zich niet, en daarom wil ik graag van u vernemen wat dat is. Men zegt dat ze in Rome worden gemaakt van deze soort, namelijk met een slinger, die helemaal geen geluid geven, en het is te geloven dat dagelijks een ander erbij wordt uitgevonden, zodat het makkelijk is aan de uitvindingen iets toe te voegen. Zelf heb ik later ook het een en ander bedacht voor meer volmaaktheid, 2) Misschien Chr. Wren. Zie brief No. 560, T. II, p. 305, en No. 592, ib. p. 358. 3) Waarschijnlijk: Joannes Sixti, zoon van predikant Rippertus Sixti, geboren in 1633 te Woerden; in 1652 was hij student in de filosofie te Leiden. |
[ 135 ]
wat ik zal publiceren zodra ik de reis naar Frankrijk heb volbracht, en het zal u wel bevallen, hoop ik. Met de waarneming en de tekening 4) van de bijzonnen hebt u mij verbazend gelukkig gemaakt en als u weet hoe blij ik ben met een getrouw relaas van dit soort verschijnselen, en hoezeer ik ze nodig heb om af te maken wat ik hierover begonnen ben, wilt u bovendien wel voor mij bemiddelen bij de voortreffelijke heer 5) over wie u schrijft dat hij het verschijnsel te Warschau nauwkeuriger heeft opgetekend, om voor mij een kopie van zijn tekening te maken. In die van u is heel opmerkenswaard de bovenste bijzon, of daarna op de plaats ervan de boog volgde; iets dergelijks is er geweest in de waarneming te Rome van 1630, waar 7 Zonnen tegelijk zijn aanschouwd. Van deze bogen, die niet de zon in het middelpunt hebben, de oorzaak te vinden was voor mij het moeilijkste van alles, en daarom ook het aangenaamst, die te hebben gevonden. |
Doch heel graag wil ik zien of er iets nieuws was in de waarneming te Warschau, behalve de dingen die in 1629 te Rome zijn verschenen. Dus zodra u die hebt gekregen van de heer Burattini, wilt u dan uw belofte vervullen; en als u denkt dat ik in enige zaak op mijn beurt moeite voor u kan doen, betwijfel dan niet of u mij heel bereid zult vinden. Het ga u goed. Hagae Comitis 4 Octobris 1660. 4) Zie de plaat bij p. 94 hierboven [brief No. 758]. 5) Titio Livio Burattini, die toen op reis was in Polen. Zie brief No. 758, n.12.
|
[ 308 ]
No 882. J. Hevelius aan Christiaan Huygens. 1 augustus 1661.
De brief is in Leiden, coll. Burmann. |
Nobilissimo atque Doctissimo Viro Domino Christiano Hugenio. |
Johannes Hevelius S. P. D.
|
Aangezien ik onlangs van onze uitnemende Boulliau heb vernomen dat u die Franse en Engelse reis met succes hebt volbracht*), waarmee ik u zeer feliciteer, ga ik weer opgewekt over tot deze briefwisseling, tot nu toe door ons onderbroken. Om te beginnen verklaar ik dat ik u dank zeg en verschuldigd ben, omdat u mij zowel dat boekje van Fabri 1) als dat van u 2) over zo spoedig mogelijk gestuurd hebt; beide heb ik heel begerig gelezen. In het eerste vind ik het meeste stekelig, en een geleerd man, als ik vrij mag spreken, hoogst onwaardig; doch in het laatste zie ik dat alles voldoende behandeld wordt zoals hij verdient; ik betwijfel of hij opnieuw iets antwoordt, vooral als hij aan zijn reputatie wil denken, dan zal zwijgen beter zijn.
[ *) Huygens was uit Den Haag vertrokken op 12 okt. 1660 (Dagboek); op 27 mei was hij terug.] 1) Eustachio de Divinis Septempedani Brevis Annotatio [Ned.]. Zie brief No. 765, n.1. 2) Christiani Hugenii Zulichemii Brevis Assertio [Ned.]. Zie brief No. 782, n.3. |
[ 309 ]
Overigens, dat de zeer voortreffelijke heer Boulliau, onze gemeenschappelijke vriend, enige maanden geleden bij ons is geweest, alsook wat in die tijd door ons is gedaan en waargenomen, hebt u zonder enige twijfel al van Boulliau zelf begrepen 3); daarom ga ik daaraan voorbij, om de brief niet te lang te maken. |
Maar kort na zijn vertrek heb ik Mercurius voor de Zon met succes en naar behoren waargenomen, en toen zeer zorgvuldig opgetekend wat er aan opmerkenswaardigs gebeurde bij die samenstand. Ik ben blij dat u in Londen eveneens de Blinkende 4) op de schijf van de hebt gezien; maar u had die moeilijke en belangrijke waarneming stellig met grotere apparatuur moeten ondernemen, waarmee vooral de echte grootte van de Diameter bekend zou worden (voor de Astronomie is het zeker van groot belang die goed te kennen). Of u die hebt verkregen heb ik echter nog niet kunnen opmaken uit wat ik van de heer Boulliau heb ontvangen. Daarom wil ik u heel vriendelijk vragen, als u nog bijzondere dingen hebt die de Zaak van de letteren ten goede komen, ze mee te delen; het onze zal ik binnenkort ook geven. |
Of dat punt C, of D, in de naar Boulliau gestuurde tekening 5) van , heel precies op de schijf van de , en het tijdstip zorgvuldig uit de hoogte ervan, of met een zonnewijzer is opgetekend, daar hecht ik veel waarde aan? Het schijnt namelijk dat u de tijden niet zo nauwkeurig hebt aangegeven; anders zullen ze inderdaad nauwelijks met de onze in overeenstemming gebracht kunnen worden. Als er bovendien door mensen uit Oxford of Cambridge of van anderen elders, iets is waargenomen over deze -overgang, of ook over de recente Komeet, geeft u het alstubliet te kennen, u zult mij in veel opzichten aan u verplichten. |
Ik zou heel graag willen weten wat er verder in Frankrijk en Engeland wordt gedaan door de Geletterden. En als het mij ten deel zou vallen, met u in eigen persoon over dit alles in gesprek te zijn, zou niets ooit gebeuren dat meer gewenst is, vooral als de heer Boulliau er bij zou zijn (die we spoedig weer verwachten), och hoezeer zouden we overstromen van genot door deze heel aangename conversaties. Ik vraag dus of u ons een keer wilt bezoeken, als uw bezigheden het toelaten, u zult zeker een heel welkome en zeer gewenste gast voor ons zijn. Het ga u heel goed. Afgegeven te Danzig, 1 augustus 1661, nieuwe stijl. |
Nobilissimo ac Doctissimo Viro Domino Christiano Hugenio | |
amico honorando. | |
Hagam Comitis. |
3) Zie brief No. 872. 4) [Lat. 'stilbon'] Grieks adjectief: de blinkende, epitheton voor Mercurius. 5) Zie het stuk No. 866.
|
[ 313 ]
No 885. Christiaan Huygens aan J. Hevelius. 22 augustus 1661.
De brief is in Parijs, Bibliothèque Nationale. |
Amplissimo Clarissimoque Viro Domino J. Hevelio |
Chr. Hugenius S. P.
|
Verreweg het meest welkom is mij uw brief geweest waarin u mij feliciteert met de volbrachte reis, en mij tegelijk heel vriendelijk aanzet tot het hernieuwen van de briefwisseling, waarvoor inderdaad nooit stof zal ontbreken zolang dezelfde studies ons ter harte gaan als tot nu toe. Over datgene wat u samen met de voortreffelijke Boulliau hebt waargenomen heeft hij zelf nauwkeurig aan mij geschreven 1). Waaronder ik namelijk ook dat reken, wat door u in Danzig is waargenomen en tegelijk door hem in Hamburg en in Warschau, zoals de plaats van de Komeet [<], en ook het passeren van Saturnus dichtbij de Maan. |
Dit heb ik ook gezien, in Londen 2) in de koninklijke tuin van Whitehall, en de kleinste afstand van tot de rand van de bleek ongeveer zo groot als van de berg Sinai 3) tot dezelfde rand, en dit was om elf uur als ik me goed herinner; maar er waren geen zeer nauwkeurige klokken bij en geen instrumenten om de hoogte op te nemen, zodat in de tijd misschien nogal een fout zit. De afstand werd met de telescoop vrij goed onderscheiden; ook de mijne van 22 voet was er, beter dan de andere die ze daar hadden.
1) Zie brief No. 872. 2) Dagboek, 13 mei 1661: "In de tuin van Whitehall waargenomen met de grote kijker van de heer Neile de samenstand van met de maan. Saturnus ging boven langs, heel dichtbij. De hertog van York was er ook." 3) [Joh. Hevelius. Selenographia, 1647, plaat: 'Palaestina' met Sinai Mons.] Nu: Tycho. |
[ 314 ]
Bij Mercurius betreur ik het meer dat niet die nauwgezetheid is toegepast die een zo zeldzaam schouwspel verdiende; want ook dit hebben we alleen met behulp van een telescoop bij daglicht bekeken, en niet zoals het had behoord in het donker, omdat degene met wie ik me op deze waarneming toelegde weinig onderlegd was in dit soort zaken; namelijk een kijkerbouwer 4), verder onervaren in de sterrenkunde. Andere wiskundigen in dezelfde stad Londen hadden wel alles vrij zorgvuldig voorbereid, maar toen ze de hele tijd voor de middag erop gewacht hadden, en nog niet op de Zon was gekomen, gaven ze de hoop op dat hij zou komen en de waarnemingspost verlatend begaven zich naar de maaltijd. | |||
Ik heb de heer Boulliau aangeraden mijn waarneming niet aan te prijzen als zeer nauwkeurig, aangezien die niet met de benodigde zorg is uitgevoerd; want ook hebben we de tijd niet anders bepaald dan met een klein draagbaar uurwerk, dat wel midden op de dag was gelijk gezet met de zon. Maar we hebben de toestand en de positie van op de slechts van het beeld zoals u het kent, opgevangen in de telescoop, meteen zo goed mogelijk op papier getekend. U kunt nu dus ongeveer zien hoeveel waarde te hechten is aan deze beschrijving van mij. En ik verwacht met ongeduldig verlangen de uwe 5), die u zonder twijfel zult publiceren, en daarnaar zal ik verbeteren wat in de mijne verkeerd is. Ik denk dat er geen merkbaar verschil van parallax optreedt, het tijdsverschil moet echter passen bij het lengteverschil, als maar goed bekend is hoe groot het is tussen Londen en uw stad. | |||
Ik voeg hier aan toe de waarneming van de Komeet gedaan door Kechel 7) te Leiden, ook al twijfel ik er nauwelijks aan dat u dezelfde al eerder hebt gezien. Ik heb deze in Parijs ontvangen, waar het nieuws van dit hemellichaam mij te laat bereikte, en bewolking enige dagen het zicht op de hemel benam. Het is zeker door niemand voorzover ik weet in die stad gezien, al ken ik enkelen, en onder buitenlanders de heer Auzout, uitstekend meetkundige, die daarvoor nachten zonder slaap hebben doorgebracht. Ook in Londen en Oxford ging hij ongezien voorbij. Ondertussen komt het goed uit dat op verschillende tijdstippen door u 4) Reeves, zie brief No. 732 [Dagboek, 3 mei 1661, en ook p. 279-280 en een brief van Reeves (Ned.), p. 445.] 5) Zie brief No. 872, n.5. [J. Hevelius, Mercurius in Sole, 1662, figuur, Huygens op p. 82, 109.] 6) Zie de figuur in stuk No. 866. 7) Dit stuk is niet gevonden. [Zie: Hollandsche Mercurius van 1661, 12e deel (1662), p. 36.] |
[ 315 ]
en door Kechel zijn plaats ten opzichte van de vaste sterren is opgetekend, hieruit zal immers iets kunnen worden opgemaakt over de baan. |
Uit Londen heb ik meegebracht een handgeschreven boekje 8) van Jeremiah Horrocks 9), een geleerde jongeman, waarin hij uitgebreid beschrijft dat door hem Venus voor de Zon is waargenomen, op 24 november 1639. Ik verbaas me erover dat deze waarneming niet bekender is geworden, aangezien zo'n overgang van Venus over de veel zeldzamer is dan die van Mercurius; maar ik denk dat de oorzaak dat het boekje niet is verschenen, de voortijdige dood van de schrijver is. En als u bij deze gelegenheid van de recente samenstand van Hermes die u nu voorbereidt om te drukken, naar ik meen ook die aan de vergetelheid zou willen ontrukken, of zo niet alles, tenminste een uittreksel van wat het meest op de zaak betrekking heeft (want hier en daar last hij ook iets in dat niet noodzakelijk is); dan zou ik u de hele zaak en het boekje zelf kunnen toevertrouwen, zoals het aan mij is toevertrouwd door degenen door wie voor mij een kopie is gemaakt. [>] |
Dat de verdediging 10) van mijn Systema Saturnium tegen Eustachio Divini door u wordt goedgekeurd verheugt me zeer. Er is mij bericht 11) dat ze weer iets tegen mij voorbereiden, maar tot nu is er niets verschenen. Ik heb gehoord dat ook de geleerde Riccioli, van wie ik een waarneming terloops had besproken 12), denkt over iets dat lijkt op een apologie 13); daarover zou ik willen weten, als er ook nu nog een briefwisseling is van u met hem, of hij het nooit in zijn brieven heeft vermeld. Ik bewonder de veelzijdige kennis van deze heer, en ik heb hem niet willen berispen om een of andere onbetekenende fout, als niet de redenering bij het onderwerp me er zeker toe had gebracht. Ik weet niet of ik in mijn laatste brief aan Boulliau 14) ook heb geschreven, dat ik bij de ring van Saturnus een iets andere verhouding heb vastgesteld. Ofschoon ik namelijk eerder schreef dat de verhouding van de diameter van de ring tot de diameter van de bol, die hij omgeeft zoals ik stel, was als van 9 tot 4, nu heb ik dankzij een nauwkeuriger waarneming van dit jaar gevonden, dat die vergroot moet worden, zodat het vrijwel die van 17 tot 6 wordt. Dit jaar wordt namelijk een zodanige vorm van gezien, dat er zelfs niet het kleinste gedeelte van de bol boven of onder uitsteekt, wat integendeel zou gebeuren bij die eerste verhouding van de diameters. Doch met die nieuwe van 17 tot 6 gesteld, zullen zowel de fase die er nu is, als de komende fasen mijn hypothese precies bevestigen, tenzij ik me sterk vergis. 8) 'Venus in Sole visa ...', p. 111-145 in Hevelius, 1662 [zie n.5.]. 9) Jeremiah Horrox (1618-1641) deed na zijn studie astronomische waarnemingen met zijn vriend William Crabtree vanaf 1636. 10) Brevis Assertio [Ned.]. Zie brief No. 782, n.3. 11) Zie brief No. 789 [T. XV, p. 395, n.14]. 12) In Systema Saturnium [p. 53: 'Ricciolus sibi contrarius', spreekt zichzelf tegen]. 13) Zo'n werk van Riccioli kennen we niet. Zie brief No. 746. [T. XV, p. 307n: Riccioli betwist het in Astronomia reformata (1665), p. 366: 'Ricciolus vindicatus'.] 14) In brief No. 865 (13 juni 1661) had Chr. Huygens deze verandering niet genoemd. |
[ 316 ]
Uit een zeer recente brief 15) uit Engeland heb ik opgemaakt dat de maanglobe [<,>] voltooid is, die de zeer geleerde meetkundige en sterrenkundige Wren 16) op bevel van de koning op zich genomen had te vervaardigen. Daarop zijn alle bergen aangebracht op de plaats en met de symmetrie die ze op de maan zelf hebben; en de vlekken zijn door hun donkere tint van de overige gedeelten te onderscheiden, wat zeker een aardig gezicht moet zijn. En vaak heb ik me erover verwonderd dat uzelf niet een dergelijk werk hebt ondernomen, waarvan u al lang geleden het idee bedacht lijkt te hebben, en voorgesteld aan het eind van uw welverzorgde Selenographia 17). |
Met dezelfde brief die ik noemde heb ik ook uw waarneming ontvangen van de op 20 februari dit jaar opgemerkte bijzonnen, in het Engels geschreven 18), maar op veel plaatsen gebrekkig, zodat degene die het heeft geschreven, of uit het Latijn vertaald, het niet goed begrepen lijkt te hebben. Maar het blijkt dat die heel buitengewoon is geweest, en dus zal ik het als grootste gunst beschouwen als u de beschrijving ervan met mij wilt delen, en de figuur waarvan Boulliau zegt dat hij die bij u heeft gezien. Maar als u geen tijd hebt om de figuur over te tekenen, zal ik tevreden zijn met een ruwe schets, of ook geen, als u maar de plaatsing van de diameters van de regenbogen en van de zonnen duidelijk maakt in het geschrevene, wat u al eerder blijkt te hebben gedaan voor anderen. |
Hoe die drie blinkende zonnen op de grote cirkel waren opgesteld kan ik niet begrijpen uit het Engelse blad, behalve dat het vermeldt dat één ervan tegenover de ware zon stond, waarover ik zou willen weten of hij, zolang het verschijnsel duurde, voortdurend op die grote cirkel is blijven staan.
En over de omgekeerde bogen die raakten aan de regenbogen rondom de zon, of ze inderdaad gedeelten van een cirkel lieten zien. Want volgens mijn hypothese neem ik aan dat ze, als er wat verder naar buiten hoorns zijn, gekromd zullen gaan worden in zo'n vorm als deze. [>] Maar als u, zeer vriendelijke heer, voor mij iets wilt doen dat het meest welkom is, heft u niet alleen deze onzekerheden op, maar licht u me over alles in, wat u gemkkelijk kunt. Dat u me aanspoort u te bezoeken en welwillend gastvrijheid aanbiedt: ik erken uw bijzondere wellevendheid en ik weet dat het de moeite waard is deze reis te ondernemen, om me te kunnen verheugen in omgang met u en in heel geleerde gesprekken; maar nu geven wel de naderende winter en enige verzadiging van het reizen naar het buitenland een rechtvaardig excuus, ze brengen me er dan ook toe geheel en al van zulke plannen af te zien. Doch ik verwacht de voortreffelijke Boulliau hier, die ik gretig zal horen vertellen over u en al uw zaken, en dan zal ik dichtbij u lijken te zijn. |
Het ga u goed, uitnemende heer, en maakt u mij zodra u tijd hebt alstublieft gelukkig met het gevraagde afschrift van het prachtige verschijnsel. Dabam Hagae Comitis 22 Augusti 1661.
15) Zie brief No. 884. 16) Huygens noemt bij vergissing Viviani i.p.v. Christopher Wren. 17) Het werk van brief No. 40, n.2 [p. 492-5, met figuur]. 18) Zie stuk No. 871.
|
[ 334 ]
No 892. J. Hevelius aan Christiaan Huygens. 21 september 1661.
De brief is in Leiden, coll. Burmann. |
Nobilissimo ac Clarissimo Viro Domino Christiano Hugenio. |
Johannes Hevelius S. P. D.
|
Ik zeg u de verschuldigde dank, omdat u niet anders hebt gewild dan mij gelukkig maken met zo verschillende heel aangename dingen; vooral echter feliciteer ik ons zeer ermee, dat de waarneming van de conjunctie van en de van Jeremiah Horrocks aan u is toevertrouwd; als u mij die wilt toesturen, zal ik die in elk geval heel graag tegelijk met mijn waarneming van zo spoedig mogelijk publiceren. Daarom vraag ik u met nadruk, deze bij de eerste gelegenheid naar mij te sturen; de mijne gaat namelijk eerstdaags ter perse. |
Van de geleerde pater Riccioli heb ik al lang geen brief gekregen, ik weet echt niet hoe dat komt. Ik ben blij dat de Engelsen tenslotte die Maan-globe hebben voltooid, die ik in mijn Selenographia |
[ 335 ]
vrij duidelijk had beschreven, naar ik meen; zoveel tijd is mij zeker niet overgebleven, van mijn overige gewichtiger bezigheden, dat ik die zelf kon bouwen. Als er een te koop is voor een niet te hoge prijs, schaft u deze alstublieft voor mij aan, het geld zal ik graag teruggeven; ik verlang er namelijk hevig naar, te zien op welke manier ze alles hebben ingericht, of ze onze namen bij de Vlekken hebben gezet, of die van Riccioli? 1) Mijn waarneming van de Bijzonnen zal ik graag opsturen, zodra ze in koper gesneden is, samen met een uitgebreidere en volledigere beschrijving. Die omgekeerde bogen die aan de regenbogen rondom de zon raakten, lieten inderdaad gedeelten van een cirkel zien, zoals u duidelijker zelf in de tekening zult zien. |
Onze heer Boulliau, die op 23 augustus uit Polen in Danzig is teruggekeerd, is op 12 september hier vandaan weer vertrokken naar Berlijn, naar ik hoop zal hij binnen een maand naar u terugkeren; sneller zal het namelijk niet kunnen gebeuren. Want hij heeft zich voorgenomen de reis te maken via Wittenberg, Dresden, Leipzig, Frankfurt en Keulen; moge de Almachtige maken dat hij deze met veel succes volbrengt. Hoewel ik had gewenst dat ik langer had kunnen genieten van de zeer aangename omgang met hem, niets zou meer welkom zijn geweest, geloof ik. Het ga u goed, weledele heer. |
Dabam Dantisci Anno 1661, die 21 Septembris.
|
Nobilissimo ac Clarissimo Viro, |
Domino Christiano Hugenio, |
amico plurimum honorando. |
Hagae Comitis. |
1) In brief No. 27a (in T. II) hebben we al gezien hoe een naam (die van Constantijn Huygens), door Van Langren gegeven aan een van de vlekken op de Maan, was veranderd door Riccioli in zijn Almagestum.
|
[ VII, 555 ]
No 909a. Christiaan Huygens aan J. Hevelius. 20 oktober 1661.
De brief is in Rome, coll. Baldassare Boncompagni. 1) |
Chr. Hugenius Johanni Hevelio. Viro amplissimo S.
|
Het boekje van Jeremiah Horrocks 2) stuur ik u zoals u wilde, en ik zou het al eerder hebben gedaan als het niet tot nu toe bij een vriend was geweest die ik het ter inzage had gegeven. Die Horrocks was zeker een scherpzinnige jongeman en niet zonder geleerdheid, wat uit dit voorbeeld blijkt; en dus ben ik van mening dat u inderdaad iets zult doen dat de moeite waard is, als u ervoor zorgt dat dit in druk komt. |
Of er op de Maan-globe 3) in Engeland namen van gebieden zijn geschreven ben ik nog niet te weten gekomen, maar ik geloof eerder dat het niet is gebeurd, aangezien ze die hebben gebouwd met een diameter van maar 10 duim. Maar nu zijn ze bezig met een andere die groter is 4), waarop alle namen gemakkelijk zullen kunnen worden opgetekend. Maar u moet niet denken dat zulke Manen worden verkocht voor een prijs, volstrekt niet te koop is namelijk het werk van de kunstenaar door wiens hand ze worden vervaardigd, te weten die van de zeer geleerde en uitstekende meetkundige Christopher Wren. Ik dacht wel dat u een korte beschrijving van de waarneming van de bijzonnen niet zou weigeren aan iemand die erom vroeg. Nu verwacht ik die volledigere die u belooft, maar die dan eerst gedrukt moet worden, aangezien u het zo wilt. Doch ik vraag u het zo snel mogelijk te doen 5), ofschoon ik geen andere reden tot haast heb dan dat ik heel graag 1) De brief, niet eerder bekend (zie No. 921, n.2.), werd gevonden in de collectie van prins Boncompagni. Hij wordt genoemd in de Catalogo di manoscritti ora posseduti da D. Baldassare Boncompagni ... (1892), p. 424 (nr. 610), 20. ... 2) Het werk van brief No. 872, n.5. 3) Zie de brieven No. 892 en 885 [p. 316]. 4) Zie brief No. 902. 5) Zie brief No. 872, n.5, en brief No. 1028 [n.3]. |
[ VII, 556 ]
een zo buitengewoon verschijnsel wil zien, dat dit zo is heeft namelijk de geleerde Boulliau te kennen gegeven 6), want wat ik over dit onderwerp zelf voorbereid om uit te geven zal nog nauwelijks binnen een jaar klaar kunnen zijn 7). Overigens voorspel ik dat Boulliau eerstdaags hier aanwezig zal zijn 8), daar sinds die tijd dat u mij de brief stuurde 9) al ongeveer een maand is verstreken. Het ga u goed, uitnemende heer. Dabam Hagae com. 20 O&. 1661 a).
6) Zie brief No. 872 [n.4]. 7) De eerste publicatie van Chr. Huygens over bijzonnen verscheen in 1667. Zie No. 1610, n.10. 8) Hij kwam aan op 20 november. Zie brief No. 920. 9) No. 892, van 21 september 1661. a) Accepta 6. decemb. A. 1661 [J. Hevelius].
|
[ 385 ]
No 917. J. Hevelius aan Christiaan Huygens. 9 november 1661.
De brief is in Leiden, coll. Huygens. |
Nobilissimo ac Clarissimo Viro Domino Christiano Hugenio |
Johannes Hevelius S.
|
Een antwoord op mijn brief van 21 september 1), en die mij zo spontaan beloofde waarneming van op de 2), heb ik tot nu toe wel met ongeduldig verlangen verwacht, maar tevergeefs. Daarom wilde ik u met dit blaadje opnieuw aanspreken, en vragen of u met de eerste post slechts in drie woordjes te kennen wilt geven, wat u hierover hebt besloten, of die waarneming nog te verwachten is, of niet? Aangezien de drukker bezig is met het drukken van onze Mercurius; en de zaak zal inderdaad niet langer uitgesteld kunnen worden.
1) Brief No. 892. 2) Zie brief No. 885, n.6. |
[ 386 ]
De heer Boulliau, onze gemeenschappelijke vriend, die zonder twijfel al voorspoedig in Den Haag is teruggekeerd, wilt u namens mij wel hartelijk groeten, en hem laten weten dat ik binnenkort zal antwoorden op zijn drie brieven die mij heel welkom waren. Het ga u goed, en blijf ons genegen.
Dantisci Anno 1661 |
Nobilissimo ac Clarissimo Viro, Domino Christiano Hugenio, amico honorando. |
Hagam Comitis. |
|
[ 391 ]
No 921. Christiaan Huygens aan J. Hevelius. 24 november 1661.
De brief is in Parijs, Bibliothèque Nationale. |
Amplissimo et Clarissimo Viro Domino J. Hevelio |
Chr. Hugenius S.
|
Het boekje van Horrocks 1) heb ik ongeveer drie weken geleden naar u toe gestuurd 2), en ik heb het toevertrouwd aan de heer Pels 3) die de zaken van uw stad hier behandelt, maar aangezien het pakje groter was dan dat het aan de post leek te kunnen worden toevertrouwd, zei hij het bij de eerste gelegenheid aan een schipper te zullen toevertrouwen, en hij heeft het al lang geleden gedaan. |
Toen ik namelijk deze laatste brief van u had ontvangen heb ik hem gevraagd hoe het kwam dat de onze nog niet bij u was gebracht. Hij antwoordde echter er niet aan te twijfelen dat deze u was gegeven kort nadat u de uwe had geschreven, maar omdat ik me herinner ook een andere keer met een zeereis iets naar u te hebben gestuurd, dat lange tijd is blijven steken, meende ik u met dit weinige te moeten terugschrijven, opdat u tenminste weet dat het niet aan mij ligt dat Venus uw Mercurius niet opzoekt. En als Pels niet anders had besloten zou ik haar per post hebben gestuurd, en ik betreur inderdaad dat er een oponthoud is gekomen bij de uitgave van wat u onder de pers hebt. |
Ik zal de heer Boulliau namens u groeten, zoals u verzoekt, en als ik me niet vergis zult u zijn brief al hebben ontvangen, in deze stad afgegeven voordat deze u bereikt. Met groot genot heb ik hem horen vertellen over wat hij onlangs op die reis heeft gezien en geleerd, en vooral toen hij bij u was. Ik ben zo nauwkeurig ingelicht over al uw werktuigen, studies, kortom uw hele leven, dat ik niet meer te weten gekomen zou zijn als ik zelf naar u toe was gegaan. Met hoeveel lof hij alles beschrijft behoeft hier niet vermeld te worden, u weet immers hoe hoog hij u schat, en u twijfelt er niet aan, hoop ik, dat ik die lof heel graag hoor. Het ga u goed.
Hagae Comitum 24 Novembris 1) Brief No. 885, n.8. 2) We hebben de brief niet kunnen vinden die Chr. Huygens als antwoord stuurde op No. 892. [Add. in T. VII, p. 617: zie brief No. 909a hierboven: 20 okt.] 3) Philippe Pels, zaakgelastigde van de Verenigde Provincies in Danzig; in deze functie al te vinden in 1656 en nog in 1681. |