Home | Chr. Huygens | < Oeuvres III >


[ 73 ]

No 747.

Christiaan Huygens aan D. Rembrandtsz van Nierop.

27 april 1660.

Dirk Rembrandtz zeer goede vriendt

  Het is mij lief geweest uyt UE. schrijvens 1) te verstaen dat ghij voorgenomen hebt te wederleggen 2) de vreemde opinie van Jac. Coccaeus 3), ende geloove dat het u licht om doen sal wesen, aengesien het weynigh fondaments dat ick daer in bevinde. Want ick en twyffele niet of de waerneminghen van Hevelius,


1)  De brief is niet gevonden.
2Antwoort op den Brief van Jacobus Coccaeus, over de t' Samenstellingen des Werrelds. Waer in dat wederleyt wort zijn vreemde ongefondeerde Stellingh, nu onlanghs by hem voortgebracht: waer mee dat hy alle oude Fondamenten gaet verwerpen, om het zijne staende te houden. By een ghestelt door Dirck Rembrantsz. van Nierop, Lief hebber der Mathematische Konsten. t'Amsterdam, By Gerrit van Goedesbergh, Boeck-verkooper op 't Water, aen de Nieuwe-brugh, in de Delfse Bybel, 1661. in-4o.  [Huygens genoemd op p. 14, 28.]
[ Jac. Coccaeus, Epistola de mundi .. systematis ..., 1660.  Ned. 1660.]
3)  Zie brief No. 743, noot 11 [en: R. Vermij, The Calvinist Copernicans, Ch. 10, 208-212;  zijn veilingcatalogus: 1672].

[ Abraham Boddens [<] had een brief van Hevelius ontvangen van 30 juli 1660, met een bespreking van Coccaeus' werk. Van Nierop kreeg een vertaling van die brief op 30 dec. 1660, zie:
Marlise Rijks (ed.), The correspondence of Dirck Rembrantsz van Nierop (1610-1682), Den Haag 2012, p. 132-137.]

[ 74 ]

daer hy alleen op te werck gaet, sijn gemist en valsch: hebbende desen sich ingebeelt te sien het gheen hy niet gesien en heeft, gelyck oock wel aen anderen gebeurt is. Doch voor al is het een grove misslagh van Hevelius dat hij schrijft [^] Mercurius [Mercurius] inde morgensche waernemingen te hebben sien afnemen, te weten het verlichte deel, ende wederom te sien aenwassen inde avondsche: zijnde beyde onmogelijck*) volgens de hypothesis van Copernicus, die Hevelius voor goet keurt. Aengaende mijne observatien daer van UE versoeckt deelachtigh te werden, ick en hebber van Mercurius geene opgeschreven, overmids ick hem noyt perfect genoegh hebbe konnen sien, want de dampen sulx beletten. Oock soo selden hebbe waergenomen, hebbende daer toe niet seer goede gelegenheyt, was het my maer te doen om sijn diameter te meten en daerom, alhoewel ick hem wel gesien heb ontrent half verdonckert soo en heb ick het evenwel niet aengeteyckent. Maer ick weet wel dat sich den omtreck geensins soo perfect en vertoonde als Hevelius die gelieft heeft te schilderen [^]. Venus heb ick aengeteyckent als volght: °)

den 29 Dec. 1658. ten 5 uren 's avonds. den 8 Jan. 1659. 's avonds.
Venus 's avonds
    ende scheen de form van de maen
    even deselve te sijn als die van Venus.

    den 8 Mart. 1659. 's morgens.



[ *)  Mercurius in de morgen, voor zonsopkomst: de belichting komt van links. Bij grootste elongatie (hoekafstand tot de zon) zien we hem voor de helft verlicht. Als daarna het verlichte deel zou afnemen, zou Mercurius naar de aarde toekomen, dus 'met de klok mee' om de zon draaien, en dat is niet zo. Zie b.v. Sky view café, met de door Hevelius genoemde tijd 1645-11-22, 07:00 (Table - ephemeris: illum. frac.).]

[ °)  Figuren uit HUG 45.
Venus 's avonds: het afnemen is duidelijk te zien. Maar: de zon is ondergegaan, belichting komt van rechts; de eerste twee afbeeldingen moeten gespiegeld worden. Vgl. Solar system simulator, 5/15 juli 2007; foto's: 'Phases of Venus'.]
Venus 's morgens

[ 75 ]

  Den omtrek van Venus sach ick altydt heel perfect, hebbende het glas dat naest het oogh komt een weynich laten beroocken inde vlam van een keers. Waer door ick oock den diameter te beter konde meten. het welck mijn principaelste voornemen sijnde, soo en heb ick geen waernemingen gedaen als de planeet veerder van d'aerde afweeck. Anders soo souden soodanighe waernemingen klaerlijckst konnen doen blijcken de quaelyck gegronde stellingh van Coccaeus. Want dat hij daer tegens seght dat Venus niet vande zon verlicht en wert maer haer eyghen licht heeft, ende aen d'een sijde duyster is, mij dunckt dat het een slechte uijtvlucht is.

  Mars en heb ick noijt op veer nae soo veel verdonckert gesien als hem Hevelius afbeelt [^]. Jae dese laetste mael dat hij in kwadratuur 4) was ontrent den 9e Martii konde ick met noch een ander persoon, die mij quam versoecken om dese observatie te doen niet sien aen welcke sijde Mars afgesneden was, sijnde sijn diameter apparens seer kleijn te weten van ontrent 9". Op andere tijden gedenckt mij nochtans dat ick hem niet t' éenemael rondt gesien heb, doch en hebbe daer van niets aengeteijckent om dat het niet seer wel en konde oordelen. Van Mars perigaeus heb ick wel eenige observatien, maer dese en konnen tot UE voornemen niet te pas komen.

  Mijn Systema van Saturnus seght ghij gesien te hebben, maer niet watter u af dunckt, het welck ick wel wenschten te weten. Saturnus met maan Gisteren avont ten 11 uren observeerden ick Saturnus met sijn omlooper aldus. doch om recht te sien soo moet men dit t' onderste boven keeren. Hier mede eyndighende blijve

In 's Gravenhage
den 27. Aprilis 1660.

UE dienstwillige vriendt
Chr. Huygens van Zuylichem.


4)  Kwadratuur (van een buitenplaneet): positie 90° van de zon.




[ 343 ]

No 897.

D. Rembrandtsz. van Nierop aan Christiaan Huygens.

24 september 1661.

De brief bevindt zich te Leiden, collectie Huygens.
Chr. Huygens antwoordde.
 1
)

Christiaen Huijgens van Zuijlichem zeer goede vrient

  Het is u wel bekent de geschillen die onder de ster-geleerde vallen, aengaende de lankheijt der even dagen beneffens de natuerlijke, ofte het onderscheijt der zelver: want enige zoeken dit onderscheijt, zo wel lettende op de sons uijtmiddelpunticheijt als ook zijn scheeve loop door d ecliptica: andere als Tycho Brahe en zijn navolgers, letten alleenlijk op de scheve loop door d. ecliptica: Gotefried wendelinus in een kleijn latijns boekje 2) in 12 tot brussel gedrukt int jaer 1643 genaemt luminarcani Arcanorum Caelestium lampas Tetralijchnos in zijn eerste verklaringe, zeijt. Maer ick dit aenmerkende heb van den jaere 1600 alle eclipsen hier op waergenomen, en ook met veel arbeijt andere hier bij gevoecht met zekere getrouwicheijt tot 45 int getal, na dat ick mijn son en maens-tafelen wel twintich mael over gearbeijt heb, zo heb ick inde natuelijke dagen geen on-evenheijt konnen bemerken. Dit dan ook van mij gevolcht zijnde, hebbe ick eenige natuerlijke redenen hier op gemaekt, als waerom dat in dese dingen geen sekerheijt te vinden is, en dat men hier in niet beter kan doen, als het een tegen t ander te stellen,


1)  De datum was niet vast te stellen [>].
2)  Godefridi Wendelini Luminarcani Arcanorum Coelestium Lampas 'Tetraluchnos'. Quatuor Hexametris comprehensa. Bruxellae. Typis Joan. Momertij. 1643. in-12o [p. 16].

[ 344 ]

zonder enige on-evenheijt hier in te zoeken, gelijk te zien is int begin des vierden hooftdeels van mijn Astronomia 5) zijde 37. Ook gedenkt mij hier over noch, dat doen ick de eerstemael quam te spreken*) met den wijtvermaerden heere R. Des Cartes, mij in questie voorstelde, en ook dat het zijn gevoelen was, dat een winterse natuerlijke dach, of etmael, korter was dan de somerse, en ofmen zulks niet zoude konnen ondersoeken inde omloopers om jupiter. Nu also ick verstae dat bij u een niewe vont van uurwerken voortgebracht wort, die den tijt heel net afmeten, en dat je met dese dingen al int werk geweest zijt, en zo mij geseijt is, als enige on-evenheijt gevonden hebt: zo is dan mijn vriendelijk begeeren, of je mij hier nader bericht van wilt schrijven, hoe ende waer dese on-evenheijt gevonden wort: off se volgens Tycho Brahe alleenlijk door de scheefheijt vanden zodiak voortkomt, dan ofse ook door d'uijtmiddelpunticheijt veroorsaekt wort, ofte ook andere tot noch toe onbekende oorsaeken. Doch om dit wel te ondersoeken zouden (mijns oordeels) al verscheijden jaeren toe van noode wesen, om te besien of het al met het voorgaende overeenkomt. ook dat godefried wendelinus seijt dat swinters meer slingers in een uur komen dan somers. Hier me eijndigende blijve

Ue zeer toegedaene vrient
Dirck Rembrantsz.

  Nieu-nierop
den 24 September 1661.

  Ick vertrouwe dat u al in kennis gekomen is mijne aertrijks beweging 3), als ook 't antwoort 4) op den brief tegen J. Coccaeus beijde in desen jaer gedrukt t' amsterdam.

Eersaeme zeer bescheijden Heer Jonckheer
Christiaen Huijgens van Zuylichem
vermaert Mathematicus woonende bij het prinsenhof
in      
s Gravenhage
L. 6)    


5)  Zie I, 245, noot 1. [Nederduytsche Astronomia, 1653 / 1658. Chr. Huygens kende het in 1653, zie brief No. 165.]
[ *)  Zie A. Baillet, La vie de Monsieur Descartes, II, 553-5.]
3Des Aertrycks beweging, en de Sonne stilstant, 1661
4)  Zie brief No. 747, noot 2 [<].           6)  Loont den Bode.





[ 444 ]

No 943.

Christiaan Huygens aan D. Rembrandtsz van Nierop.

[1661, concept]

Samenvatting: Aen Dirck Rembrandtsz. Wiens brief dat in sijn antwoort aan Cocceius.

  niet eer geantwoordt omdat beproeven wilde. middel eerst gevonden om 't horologe net op sijn maet te stellen. wat geobserveert heb, sal het uijtgeven [>]. sijn redenen en van Wendelinus seer los. kan hem nu verseeckeren dat soo wel de experientie als de reden*) de aequatie confirmeert, soodanigh als bij d'oude en Ptolemaeus en Copernicus is beschreven. Te weten uijt beyde d'oorsaecken, Eccentriciteyt en obliquiteit van de Ecliptica. Hoe die gereekent wert uyt Ephemerides, verklaring door t horologe. Waer 't meest verschil. exempel. Epocha te stellen en hoe het in de maens plaets te nemen verschelen soud. wat dagen langer of korter als middelmatige, wanneer de langste en kortste. Van Ticho Brahe is 't belachelijck die d'eene oorsaeck wil overgeslagen hebben sonder nochtans iets te stellen dat deselve compensere ende te niet doe, ende meent dat in t rekenen van de maens Plaets een besondere effening des tijts magh gemaeckt werden. Aengaende d'observatie van 't pendulum van Wendelinus 1) is valsch, soude 1/70 langer°) moeten wesen 's winters. Beyde sijn boecken 2) hebbe met vermaeck gelesen oock sijn andere boek 3) soude te veel van te seggen hebben. dat hij eens hier komt +), en mijn naem oock somtijts daer in gespelt gevonden en veeltijts met onverdiende lof, hoor niet dat Cocceius noch antwoordt. Van wie den brief is die hij in sijn refutatie bijbrenght.


1)  Zie brief No. 560, noot 23 [II, 304], en II, 635.
[ °)  Niet 1/70 maar 1/7, volgens T. XVII, p. 71 n.]
2)  Zie brief No. 713, noot 2 [p. 15: Nier-per Graed-Boeck, inhoudende de Tafelen vande Declinatie der Sonne, 1659 .. '61 .. '71 (7e druk)], en No. 747, noot 2 [<].
3)  Zie brief 897, noot 3 [<].

[ +)  Huygens is een keer bij Dirck Rembrandtsz op bezoek geweest, met zwager Doublet, zie brief aan deze, 18 juni 1666, VI, 46.]

[ *)  In handschrift:]
handschrift
soo wel de experientie als de reden   (HUG 45.)

Ondervinding en rede

Vergelijk dit met de titel van de herdenkingsrede van R. Hooykaas, Experientia ac Ratione (1979) (>). De uitdrukking staat op p. 197 van T. III (brief aan Leopoldo de Medicis, 28 nov. 1660), r. 28: "Cum experientia ac ratione deprehendissem fune penduli vibrationes natura sua inaequales esse", Daar ik zowel door ondervinding als met de rede had bevonden dat de slingertijden van nature ongelijk zijn.  Zie ook:
- manuscript HUG 26A, 41r (1656): "Uti pridem et ratione et multiplici experientia comprobatum est" (Zoals al lang geleden zowel door de rede als door veelvuldige ondervinding is bevestigd; T. XVI, p. 141),
- een brief aan Moray (1661): "cecy je l'ay trouvè s'accorder a l'experience aussi bien qu'au raisonnement" (ik heb bevonden dat dit even goed overeenstemt met de ondervinding als met de rede; III, 321),
- een brief aan broer Lodewijk: "je n'ay pas seulement la demonstration pour moy mais aussi l'experience" (IV, 71),
- gevarieerd in een brief aan Moray: "par toute raison et demonstrativement" (volgens elke rede en op aanschouwelijke wijze; V, 99),
- een brief aan broer Constantijn "la raison le veut et l'experience le confirme" (VIII, 130, 2e regel van onder),

- in Horologium oscillatorium (1673), p. 14 (laatste alinea): "Quod cum ratio postulat, tum experientia quoque ... evincit" (Wat niet alleen de rede vereist, maar ook de ondervinding bewijst; XVIII, p. 111),
- het stuk 'De motu': "a ratione non alienum, experimentisque apprime consentiens" (niet tegen de rede, en zeer in overeenstemming met experimenten; XVI, 53),
- over de uitvinding van de middentoonstemming: "Trouvè par experience, puis la raison" (XX, 168),
- in Discours de la Cause de la Pesanteur (1690), p. 154: "parce que ... l'experience s'est si bien accordée avec ce que j'avois trouvé par raisonnement, je m'y fie assez ..." (omdat ... de ondervinding zo goed is overeengekomen met wat ik gevonden had door redeneren, heb ik er voldoende vertrouwen in ...; XXI, 467),
- over de onmiddellijke voortplanting van licht volgens Descartes: "quae et ratione et experientia refellitur" (die wordt weerlegd door zowel rede als ondervinding; 1691-93, X, 300, n. 17).

Een beschouwing erover staat in XVIII, 31 bij noot 8 (Avertissement bij het grote werk van 1673). Zie voor wat Francis Bacon ervan zei: XIX, 250.

NB. De uitdrukking was al in allerlei varianten door anderen gebruikt, zie bijvoorbeeld:

Galenus (bij Beeckman, T. 2, p. 131): methodici en empirici, in ed. Ven. 1565, vol. 1, cap. 2, 'Quae medicinae principia', fol. 50v, H.12.
Galeni quarta classis signa, Ven. 1556, 151v (titel van Cap. 2), 154v.E, 165.B en geciteerd in G. C. Claudini, Responsiones et Consultationes medicinales, Ven. 1607, p. 335; ook in J. B. Poza, Elucidarium Deiparae, Lugd. 1627, Prologus: "dat ik met ondervinding en rede onderzoek of het waar is of niet, wat ze hebben geschreven" (6 Epidem. com. 2).

Giordano Bruno, La cena, 1584, p. 51, r.13: "non per authoritate, ma per vivo senso et raggione", niet door autoriteit, maar door eigen ondervinding en rede.
Idem, De Monade ..., 1591, p. 213: "Et valde rationi atq; experientiae consonum est", En het komt heel goed overeen met rede en ondervinding.

G. A. Magini, Ephemeridum coelestium motuum continuatio, Franckfurt 1610, p. 30.
Giovanni Bardi / Christoph Grienberger, Eorum quae vehuntur in aquis experimenta, Rome 1614, p. 16: "toch kan het niet ontkend worden, omdat de zo duidelijke ondervinding het samen met de rede leert en aannemelijk maakt", over een proef van Stevin; zie bij 'Stevins faam'.
William Barlow, Magneticall advertisements, London 1616 (Preface, eind), 1843, p. XV: "that the reader will admit nothing but that which shall be confirmed by good reason, or undoubted experiments".

Is. Beeckman, Journal, T. 2, p. 242 (1623): "Dan dit is by den mensche gebruyckelick: als de experientie haer redeninghe teghen is, so nemen sy haren uytvlucht tot hetgene daer men gheen experientie van nemen en kan."
Idem, T. 2, p. 303 (1624): "twelck de sake te waerschynelicker maeckt, omdat de experientie de reden sterck gemaeckt heeft".
Idem, T. 3, p. 132 (1629): "De reden leert ende de experientie toont, dat als een waghen of schuyte begint voort te gaen, de menschen achterwaerts na het achterste van de waghen of schuyte hellen".

Albert Reytter, Disputatio philosophica, München 1627, p. 4 (r.5).
Mersenne gebruikte het "door ondervinding en rede" in Traité de l' Harmonie universelle (1627), p. 435-6, en ook in een (verloren gegane) brief aan Beeckman (20 aug. 1629), waaruit deze citeert, zie 'Journal', III, 134.
T. Campanella, Astrologicorum libri VI, Lugd. 1629, p. 33 (Cap. 7.2).
Ph. Lansbergen, Bedenckinghen op den daghelijckschen, ende jaerlijkschen loop vanden Aerdt-cloot, Middelburg 1629, p. *2v: "dat de ooghe ende het verstant in een selve oordeel over een comen".

Martinus Hortensius, 'Praefatio' in Lansbergen, Commentationes in motum terrae, 1639: "... Rationes Opticae, & Experientia Rerum Magistra, edocent", ... redenen uit de Optica, en de ondervinding, Meesteres van de dingen, leren het.
-   idem, 'Oratio de oculo', Amst. 1635, p. 14: "Quod non experientiâ solùm probatur ab Opticis, sed & ratione", wat niet alleen door de ondervinding wordt bewezen door de Optici, maar ook door de rede.
Pietro Servi, Institutionum quibus Tyrones ad medicinam informantur libri tres, Rome 1638, p. 216: "experientia sine ratione periculosa est & infida; ratio sine experientia audax & insconstans ... experientia, ac ratione, tanquam duobus oculis ...", ondervinding zonder rede is gevaarlijk & onbetrouwbaar; rede zonder ondervinding is vermetel en onbestendig.

Th. Reinesius, Variarum lectionum libri III. priores, Altenburg 1640, p. 292 (r.17).
Johan van Beverwijk, Epistolicae quaestiones, Rotterdam 1644, p. 49 (r.13).
G. A. Kinner von Löwenthurn, in brief No. 172, 3 jan. 1654: "Illud enim unâ tecum contra rationem puto, et experientiae manifestae refragari." (T. 1, p. 263).

Johannes de Raei, Clavis philosophiae naturalis, Leiden 1654, p. 63: "rationi & experientiae consentaneum".
Richard Reeves, brief aan Henry Powers, 21 maart 1661: "demonstrable by reason & confirmed by experience", in: A van Helden, JHA 8 (1977) 30.
Robert Hooke, brief aan Boyle, juli 1662: "... without bringing any considerable either reason or Experiment against it" (T. IV, p. 222).

In een satirische 'Requeste' van Fr. Bernier (1671), p. 6: "... La Raison, & l'Experience se sont liguées ensemble pour luy {Aristote} disputer le rang qui luy appartient avec tant de justice".
Ned. (1676), p. 4: "heeft ... de Reden, en d'Ervarenheit te zamen gespannen, om tegen hem {Aristoteles}, wegens de rang, die zo gerechtelijk aan hem behoort, te disputeren".
Genoemd worden 'Cartisten' en 'Gassendisten'; Huygens wordt ervan beschuldigd Saturnus gevangen te houden in een ring.]




1669




Home | Christiaan Huygens | III | D. Rembrandtsz van Nierop (top)