Home | Chr. Huygens | < Oeuvres III >

1655-56 , 1658-59 , 1660 , 1668 , 1673



Vertaling van de

Briefwisseling met John Wallis



[ 58 ]

No 736.

Christiaan Huygens aan J. Wallis.

31 maart 1660 (Concept).*)
31 Mart. 60.  

Ad Wallisium.
  20 Martis accepi 1).

  Dat ik wel gedacht had dat hij niet gezien zal hebben het Examen enz. 2), dat daar zijn fouten in staan. Ik zend het hem.
Wrens demonstratie elegant, vernuftig, maar had duidelijker kunnen zijn in propositie ....
Bedank voor de eer die hij mij aandoet 3). Dat hij het naar Frankrijk stuurt.
Heuraet. Bij de Cissoïde blijkt de kracht van de methode.
De verandering aan mijn Uurwerk die hij noemt [<] is niet nieuw; van zulke zijn er veel van hier naar Engeland gestuurd. De toevoeging is van mij, de hele constructie is beter dan mijn eerste°).
Methode van krommen.
Dat ik mijn Systema Saturnium heb gestuurd. Ball 4)'s waarnemingen 5) heeft zijn broer 6) mij meegedeeld op 17 juni 1659. Hoe hij de band van Saturnus tekent.
Het exemplaar voor van Schooten heeft Broun zelf gestuurd.
Neile over Telescopen. Diameter van Mars niet zo als in mijn systeem 7). Dat hij ook zelf over zijn Telescopen iets zegt.
De oculair-glazen zijn aangrenzend. Er zijn nu geen diafragma's. Er wordt gezegd dat het beter is ze te hebben. Met name Ball. Guisony zal het overgebracht hebben.
Vlacq spreken over de exemplaren 8). Dat van Wallis over de Cycloïde onderzoeken. Bewijs 9) over de Cissoïde op de manier van de ouden.


[ *)  Gedeeltelijk in het Nederlands geschreven.]
1)  Deze datum heeft betrekking op de ontvangst van brief No. 690.
2Récit de l'Examen et du jugement. Zie brief No. 560, n.32.
3)  ... [Franse vertaling].
[ "De eer": van Wallis' Tractatus duo heeft deel 2 de vorm van een brief aan Huygens.]

[ °)  Lat. "constructione melior" lijkt in het origineel (HUG 45): "constructio me melior".]
4)  William Ball. Zie brief No. 326, n.3.
5)  Chr. Huygens publiceerde deze waarnemingen in de Brevis assertio [Ned.].
6)  Peter Ball, die toen in Leiden studeerde, zie brief No. 497, n.1.
7)  D.w.z. Systema Saturnium, waar men de diameter van Mars vindt op p. 79.
8)  ... [Franse vertaling].
9)  Waarschijnlijk bedoelt Huygens het stuk No. 483 en biedt hij aan een kopie te sturen. Zie het antwoord van Wallis, No. 779 [>].
[ Deze noot op p. 586.  Daar ook: Boyllus i.p.v. Balius; orig.: Boilius.]




[ 96 ]

No 759.

Christiaan Huygens aan J. Wallis.

[15 juli 1660.]  (Concept).*)

Ad Wallisium.

  Ik zend de apologie 1) van de heer de Carcavi, en de brief 2), opdat u ziet wat zij in uw boek afkeuren.
Dat ik van Brouncker begrepen heb 3) dat hij mijn laatste 4) heeft ontvangen.
Fermat zendt mij 5) een boek 6), misschien ook aan u, over het vergelijken van krommen met rechten; vooral bij die van de soort parabool die Heuraet hier en Neile 7) bij u met een rechte gelijkgemaakt heeft, van wier geschriften 8) het verbazend is dat hij ze niet heeft gezien. Maar toch leert hij ook andere uit die parabool ontstane krommen te rectificeren, op een heel scherpzinnige wijze.
Schrijf wat er nieuw is bij de uwen, waar nu de studies als nooit tevoren zullen gaan opbloeien, met de rust in het vaderland hersteld, waarmee ik u feliciteer.
Exemplaren van het Systema, hoewel het al laat is, waar daarnaar te vragen.
Van Schooten is dood.


[ *)  Gedeeltelijk in het Nederlands geschreven.]
1)  Waarschijnlijk de brief genoemd in No. 754, n.7; we hebben geen kopie.
2)  Brief No. 754.
3)  Deze brief van Brouncker aan Chr. Huygens hebben we niet.
[ Ned.: "uyt Brouncker verstaen heb"; was Brouncker misschien in Den Haag? Zie p. 128 hierna: 'coram'.  The Restoration: Charles II kwam 29 mei 1660 in Londen aan.]

4)  Brief No. 736 [zie hierboven].
5)  Zie No. 754, n.2  [n.1: De linearum curvarum cum lineis rectis comparatione, Tol. 1660].
6)  ... [Franse vertaling]     7)  ... [Franse vertaling]
8)  Over de rectificatie van W. Neile, die alleen in manuscript bekend was: J. Wallis, Tractatus duo [1659], p. 92 zegt dat die van 1657 is, dus vroeger dan die van Heuraet; later (14 okt. 1673) komt Wallis hierop terug [No. 1961].




[ 126 ]

No 779.

J. Wallis aan Christiaan Huygens.

10 september 1660.

  Twee brieven heb ik van u ontvangen, weledele heer (de ene van 31 maart, de andere van 15 juli), waarop ik tot nu toe niets als antwoord heb gegeven; deels wegens de verschillende veranderingen bij ons van dag tot dag, die de aandacht hebben afgeleid naar iets anders; deels omdat ik niets had, en nog niet heb, dat ik het waard moet vinden u te doen toekomen. Opdat ik niet ondankbaar lijk, of van nalatendheid beticht word, heb ik besloten ik elk geval terug te moeten schrijven.

  Wat de eerste betreft, en de brief die u daarin noemt 1), die later aan u is gegeven dan ik zou willen: ik begrijp dat dit hierdoor is gekomen, dat wat ik op die erin vermelde dag te Oxford heb geschreven, bij de boekhandelaar in Londen enige tijd bleef liggen; maar ook niet vandaar naar u overgebracht werd met de zorgvuldigheid die ik hoopte.

  De laatste brief evenwel die u aan mij hebt gestuurd, maakt duidelijk hoeveel oprechter uw oordeel over mij en het mijne is, dan wat de Fransen hebben gegeven. Ik had dat Verhaal over het Onderzoek 2) niet eerder gezien, of er iets over gehoord (noch iemand van de onzen die ik ken), dan toen u het stuurde. De brieven echter die het vermeldt, zijn geen andere dan die waarvan ik melding maakte in het uitgegeven boek*) (althans als u er één uitzondert, die slechts vroeg, of ze wilden aanduiden of ze de vorige hadden ontvangen). En daar ze me op al die brieven zelfs niet met een paar woorden geantwoord hebben (maar ook zorgden ze er niet voor dat dit Onderzoek werd opgestuurd, dat mij het meest aanging), was ik wel verbaasd; en toch had ik niet het verwijt (anders dan met een slechts feitelijk verhaal) dat ik misschien meer veronachtzaamd ben geweest dan het behoorlijk was.

Aangezien ik echter zie in een brief van de heer Carcavi zowel aan u 3), als aan mij 4) (in uw laatste hierheen gestuurd), dat zoveel spektakel wordt gemaakt, en hoe teugelloos van toorn de weledele heer is, rijst de vraag, welke gespreksformules de weledele Fransen gewoon zijn zich te veroorloven, en hoe die verschillen van de onze! (Tenzij ze misschien gedacht hebben dat ik een deugniet van drie stuivers ben, die ze berispen omdat ik Fransen durf aan te spreken.)  Hoe het ook zij, al die dingen lijken me zeker veronachtzaamd te moeten worden.

  Ik sta er namelijk niet bij stil, dat hij insinueert dat ik van Dettonville heb genomen wat ik had geschreven over de Cycloïde 5); daar ik allang de illustere Brouncker als getuige heb opgeroepen, die al deze geschriften zoals ze nu beschikbaar zijn enige maanden te voren had gelezen (en wat meer is, hij had de hele berekening van het begin tot het eind serieus onderzocht), en ook (als ik me goed herinner) een groot deel, eerder gedrukt dan dit werk van Dettonville


1)  Brief No. 690.     2Récit de l'examen [1658]. Zie brief No. 560, n.32.
[ *)  Tractatus duo, Praefatio: brief aan Carcavi: 19 aug.; Pascal aan Wren: 13 sept.; Wallis' 2e brief: 3 sept.; 3e brief aan Pascal — volgens Récit: 30 sept.; over ontvangst: 16 sept.]
3)  Brief No. 754 [25 juni 1660].     4)  Zie brief No. 754, n.7.     5)  Zie brief No. 754.

[ 127 ]

verscheen. En dat van hem tegenover mij dat ik lieg, maakt geen indruk op me. Hij kent me niet, noch mijn gedrag, de weledele heer die dit tegen me opwerpt.

  En wat dan die fouten zijn, die in mijn Elenchus [terechtwijzing] van Hobbes 6), of in mijn Arithmetica infinitorum 7), volgens Roberval door mij zijn erkend of door iemand van mijn vrienden (wie hij bedoelt, vat ik niet voldoende), begrijp ik niet; of wie van de vrienden dat is*). (Maar ik begrijp ook niet wat dat is over de Ruit, en wat dat is over de Cycloïde?)  Ik ben me er namelijk tot dusver niet van bewust dat ik enige Meetkundige fout heb begaan in een van beide boeken, laat staan dat ik het heb erkend. (Maar ook in andere die door mij zijn uitgegeven; als u die ene uitzondert die ik heb herroepen in de Brief 8) aan de illustere Brouncker die voorafgaat aan het geschrevene tegen Meibom.) 

Maar ik herinner me ook niet, ooit aan Roberval te hebben geschreven (of hij aan mij), zoals ik over hem nooit aan anderen heb geschreven (als u tenminste als enige uitzondert een Brief die ik vroeger aan Gassendi had gericht, of bij zijn afwezigheid aan Roberval, onverschillig wie; waarvan ik aanneem dat hij verloren is gegaan; of als hij nog bestaat bevat hij zeker niets van deze dingen, of had hij ook kunnen bevatten). Zodat het verbazend is, wat hij uit mijn brieven aan Roberval geschreven in staat is te voorschijn te halen dat hierover gaat. Maar laten we die dingen maar voor wat ze zijn; en wat over Torricelli is gezegd; en andere die volgen. Waarbij niets is, denk ik, dat u kan beroeren.

  Op deze brief van Carcavi echter heb ik tot nu toe gemeend, of meen ik ook nu nog, niets te moeten antwoorden. Niet dat ik de weledele heer zou verachten; maar aangezien die geschreven is in een stijl die niet goed past bij verstandige mannen, en er nauwelijks op geantwoord lijkt te kunnen worden zonder dat we in onbedekte scheldwoorden vervallen; zou ik de weledele heer, die meer dan behoorlijk ziedend is, liever willen vergeven dan prikkelen (wat ik ook schriftelijk bekend heb gemaakt aan ridder Digby te Parijs).

  Wat het ondertussen is, waarom Pascal lijkt te worden onderscheiden van Dettonville, begrijp ik niet [<]. Deze twee heb ik namelijk tot dusver voor dezelfde gehouden (u wees er het eerst op). Maar als het een vergissing is, hebt u de bron van de fout.

  Het nieuwe boekje van Fermat 9) dat u noemt heb ik onlangs gezien; waarin hij dezelfde kromme beschouwt die eerder ook zowel de onzen als de uwen hadden gelijkgemaakt met een rechte. Doch andere, daarvan afgeleide en met een rechte vergeleken krommen in zijn Dissertatie, ziet hij als van soort verschillend; het zijn geen andere (of ik moet me sterk vergissen) dan steeds andere delen van eenzelfde kromme 10). Daar toch immers bij de eerste, naar beneden doorgetrokken, de tweede, derde en andere tot in het oneindige worden gevonden. In elk geval wijst een rechte evenwijdig met de hoofdas, die 4/9 van het latus rectum daarvan verwijderd is, het punt aan waar de tweede begint (naar beneden oneindig door te trekken); en een rechte die hiervan even ver verwijderd is, toont de derde; en een rechte even ver


6)  Zie het werk van brief No. 260, n.5.     7)  Zie het werk van No. 228, n.2.
[ *)  Een vriend van Roberval aan wie deze het had geschreven, volgens Carcavi.]
8)  Zie No. 512, n.3b.  [Adversus Meibomium, 1657, p. 4-50; Roberval ontdekte de fout, in 'De sectionnibus conicis', Prop. 47.  In Huygens-ex. GWLB, p. 107 (marge): 'falsum theorema', ook p. 111.]
marge
9)  Zie brief No. 754, n.1  [De linearum curvarum cum lineis rectis comparatione, Tol. 1660, 1679].
10)  Inderdaad zijn Fermats gerectificeerde krommen bogen van eenzelfde semikubische parabool.

[ 128 ]

hiervan, de vierde; en zo voorts. Wat u makkelijk zult begrijpen als u het onderzoekt. Wat ik ook heb aangetonnd in een brief, aan ridder Digby geschreven.

  Ik betreur de dood van onze van Schooten.

  Wat u zelf hebt geschreven over de Cissoïde 11) zal ik graag zien.

  Wat de Sluse heeft verschaft weten we niet; we hebben ook namelijk geen boeken gekregen die u gestuurd zult hebben.

  Wat u vraagt over de kijkers van de heer Paul Neile, heeft naar ik geloof de illustere Brouncker u in tegenwoordigheid*) deels bekend gemaakt; deels zult u het, hoop ik, met eigen ogen zien wanneer u naar Engeland zult zijn overgestoken. Ondertussen ga het u goed, weledele heer, en wees genegen aan


Observantissimo, deditissimoque  
Joh. Wallis.      
  Londini, Augusti 31.
        1660.

  Wat u hierna aan mij wilt sturen kunt u adresseren aan de heer Samuel Thomsom 12), Boekhandelaar te Londen aan St. Paul's Churchyard; want de heer Underhill 13) is overleden.

  De heer Dicas 14) (aan wie u zegt dat de boeken zijn gestuurd) heb ik ondervraagd, maar ik begrijp dat hij nu in Parijs is; zijn collega Martinius 15) ontkent (althans hij erkent niet) dat hij boeken voor mij heeft ontvangen.


Eruditissimo Nobilissimoque Viro,
Domino Christiano Hugenio de Zulichem,
XII. Hagae Comitis.

11)  Het stuk No. 483, dat Huygens had aangeboden in brief No. 736.
[ *)  Lat.: "Brounkerus tibi coràm indicavit". Is Brouncker in Den Haag geweest? Vergelijk No. 759, n.3.]
12)  Zie brief No. 690, n.8.
13)  Zie brief 560, n.7.
14)  Dicas was boekhandelaar te Londen, dichtbij Temple-Bar.
15)  John Martyn, boekhandelaar en uitgever, woonde te Londen buiten Temple-Bar, 'at the Bell'.




[1668]



Home | Christiaan Huygens | T. III | John Wallis (top) | vervolg