Home | Hortensius | Aan de Lezer, in Blaeu 1634

Vertaling van:
'Candido ac benevolo Lectori',
in W. J. Blaeu, Institutio Astronomica, Amst. 1634.
 (Tweevoudich onderwiis van de Hemelsche en Aerdsche Globen) 
  Latinè reddita à M. Hortensio. 



[ *4 ]

Aan de onbevooroordeelde en welwillende

L   E   Z   E   R

Een groet van

Martinus Hortensius

VRiend Lezer, Wat Anaxagoras vroeger zo aardig heeft gezegd, dat de hand de oorzaak is van Begrip*), daarvan hebben we bevonden dat het niet alleen elders van toepassing is, maar vooral ook in dat gedeelte van de Filosofie dat handelt over zaken aan de hemel, en dat de bewegingen tracht op te sporen van sterren die een onmetelijke afstand van ons verwijderd zijn.
Ofschoon immers de kracht en voortreffelijkheid van het menselijk verstand zo groot is, dat het, geleid door het gezicht en begeleid door de rede, met die twee vleugels van Plato, de Rekenkunde en de Meetkunde, zich zonder moeite tot in de hemel verheft en, alsof het er dichtbij was, de verbazende omwentelingen van de hemellichamen waarneemt; toch is het gewoonlijk bijna altijd zo, dat het zonder hulp van de handen noch iets zekers kan verkrijgen, noch met andere middelen de aard van de bewegingen aan de hemel kan verklaren, zonder voortdurend te kijken naar toestellen die de figuur van de hemel zelf nabootsen.
En hiervan komt het dan, dat we zien dat in elke afgelopen eeuw de voortreffelijkste mensen zich hebben toegelegd op dit ene, de regels van de Astronomische wetenschap en de wetten van de hemelbewegingen, door dagelijkse waarneming gevonden, aanschouwelijk voor te stellen met mechanische toestellen; en datgene waarin zij zelf met de scherpte van hun verstand, door lang gebruik versterkt, gemakkelijk hadden kunnen doordringen, aan beginnenden aan te bieden langs de weg van betasten en met een duidelijk systeem voor ogen.
Nu is er onder de Astronomische toestellen die de beweging van de hemellichamen weergeven, geen dat eenvoudiger is en geschikter voor het bevattings­vermogen van beginnelingen, dan een Hemelglobe of een Sfeer°), die met cirkels van materie voor het oog aanschouwelijk maakt, wat de Astronomen leren dat aan de hemel met denkbeeldige cirkels


[ *)  Volgens Aristoteles (die het er niet mee eens was), zie 'On the Parts of Animals', IV. 10]
[ °)  Isack Beeckman schreef erover in 1629, zie 'Journal' III, p. 105: "een sfeer maken van ijzersterke koperdraden, waarin al de planeten volgens de werkelijke verhouding van elkaar afstaan".]

[ *4v ]
moet worden opgevat; en die de bewegingen van de sterren, voor ondeskundigen moeilijker te begrijpen, aanbiedt aan de handen om ermee bezig te zijn, zonder veel vermoeienis van het denken. En het gemak hiervan overwegend hebben de Astronomen niet alleen moeite gedaan opdat in elke tijd met mechanische bewerking Hemelsferen konden worden gebouwd, en beschikbaar zijn, maar ook hebben ze op veel manieren het gebruik ervan toegelicht in hun geschriften*).
Van de Ouden, aan wie deze zaak ter harte ging, staat niet voldoende vast wie als eerste een Sfeer heeft uitgevonden. Plinius noemt
Atlas°); Laërtius noemt Musaeus+), anderen Anaximander van Milete. Cicero Archimedes en Posidonius, allen om onzekere reden, tenzij je Archimedes en Posidonius wilt uitzonderen; van wie echter niemand een ander makkelijk zal kunnen overtuigen dat zij de eerste uitvinders van de Sfeer zijn geweest.

En de bouw van een Sfeer is weliswaar niet zo heel moeilijk, aangezien de aard en de eigenschappen van de cirkels aan de hemel kan worden gehaald uit de Meetkunde zelf. Maar beelden aanbrengen op een Hemelglobe, en sterren erop zetten volgens getallen, was een groter werk, en niet minder lofwaardig. Dit laatste, of nu iemand van de vroegste Astronomen het heeft geprobeerd of niet, heeft zeker niemand volbracht vóór Hipparchus, die ingewijde in de plannen van de natuur, door Ptolemaeus en Plinius nooit voldoende geprezen. Want hij heeft, zoals staat in Plinius boek 2, cap. 26#):
een nieuwe ster gevonden, een andere, in zijn tijd geboren; en door de beweging ervan, zolang ze schitterde, werd hij in twijfel gebracht of dit niet vaker zou gebeuren, en of de sterren die we de vaste noemen ook zouden bewegen. En hij heeft de (ook voor een God buitengewone) taak op zich genomen, de sterren op te sommen voor het nageslacht, en de hemel­lichamen elk een naam te geven, met uitgevonden toestellen waarmee hij van elk afzonderlijk de plaats en de grootte


[ *)  Zie hier een lijstje met bronnen.]
[ °)  Plinius, Historiae naturales libri XXXVII, Leiden 1635 (ed. Joh. de Laet), p. 86 (ook Anaximander);  txt, Engl.  Zie ook bij Diodorus van Sicilië Library of History, III, 60, met n.30.]
[ +)  'Lives and Opinions of Eminent Philosophers', book 1, III; en book 2: Anaximander.]
[ #)  Plinius 1635, p. 105 (met op p. 91 Hipparchus als ingewijde in de plannen van de natuur, "consiliorum naturae particeps", );  txt, Engl.
Ned.: Plinius - De Wereld (vert. Joost van Gelder, Mark Nieuwenhuis en Ton Peters), 2005, p. 38.
Plinius, "ook voor een God buitengewoon", eerder in Hortensius' opdracht bij zijn uitgave van W. Snellius, Doctrina trianulorum canonica, Leiden 1627, p. *3.]


[ *5 ]
kenbaar kon maken; opdat op grond daarvan makkelijk zou zijn te onderscheiden, niet slechts of ze zouden sterven of geboren worden, maar of er in het algemeen enige van plaats zouden veranderen of bewegen; evenzo of ze zouden groeien of afnemen; met de hemel aan allen nagelaten als erfgoed, als iemand te vinden zou zijn die deze erfenis zou aannemen.
Hipparchus*) heeft dus een catalogus van de vaste sterren gemaakt, zodat daarmee op elk tijdstip afbeeldingen van hemellichamen konden worden geconstrueerd, soortgelijk aan die van de hemel, en op de bolvorm van een vast lichaam gegraveerd; die catalogus staat tegenwoordig ook in de Almagest°) van Ptolemaeus. Daarmee hebben later Regiomontanus, Schöner, en anderen, Astronomische Globen geprobeerd te vormen; maar niet met veel succes, aangezien met de catalogus van Hipparchus niet de uiterste nauwkeurigheid is betracht, die bij het waarnemen van afmetingen aan de hemel passend was geweest.
Daarop volgde
Gemma Frisius, in zijn tijd een vermaard Wiskundige, die een nieuwe uitgave voorbereidde van Astronomische Globen volgens waarnemingen, gedaan met zijn Radius Astronomicus#), maar hij overleed voordat hij het werk kon afmaken. Na hem heeft Gerard Mercator, zeer geleerd Geograaf, een Hemelglobe uitgegeven, hoe dan ook gemaakt met een oude catalogus.
Maar Hemelgloben hebben niet eerder hun volmaaktheid kunnen bereiken, dan nadat de edele heer
Tycho Brahe, de andere Hipparchus van zijn tijd, de catalogus van vaste sterren opnieuw had hersteld en gepubliceerd, die ook zelf daartoe was gekomen naar aanleiding van een nieuwe ster, verschenen in Cassiopeia in het jaar 1572. Want in de eerste jaren na de publicatie ervan, zijn Hemelgloben van verschillende grootte, zeer nauwkeurig en met veel grotere volmaaktheid dan ze ooit geweest waren bij de oude of meer recente Astronomen, gebouwd en uitgegeven door de zeer vermaarde, en in zaken van Kosmografie en mechanica


[ *)  V. Gysembergh, P. J. Williams, E. Zingg, 'New evidence for Hipparchus' Star Catalogue revealed by multispectral imaging', Journal for the History of Astronomy, 53-4, 2022.]
[ °)  'Kl. Ptolemaiou Megalès suntaxeôs' (Bas. 1538), p. 172-201  (μηκος - longitude, πλατος - latitude, μεγεθος - magnitude).  Reading help: Schmidhauser, Renaissance Greek with Ligatures (see Charts);   Estienne, Alphabetum graecum, 1528.  Ed. Heiberg, pars II, 1903, p. 38;  Engl. (transl. G. J. Toomer) 1984, p. 342.]
dwarsstaf[ #)  Jacobs-staf, Cross-staff.  Zie Gemma Frisius, De radio astronomico, Antw. 1545, met op p. 13v:
- positie links vaststellen,
- dwarsstaf zoveel verschuiven als hij lang is,
- achteruit lopen tot positie rechts,
- afstand gelijk aan hoogte, "Distantia aequalis altitudini".]

[ *5v ]
zeer bedreven heer Willem Blaeu, de schrijver van deze verhandeling, die zich hiermee zeer verdienstelijk heeft gemaakt voor de gehele Geografie en Astronomie; en in navolging van hem hebben ook anderen, zoals dat gaat, getracht gedrukte Hemelgloben tot stand te brengen, al is het minder overeenstemmend.

En zoals de bouw van Hemelgloben pas in onze eeuw tot uiterste verfijning is gebracht; zo is ook de beschrijving ervan, en het gebruik, nooit eerder zo zorgvuldig uitgelegd. Velen hebben weliswaar de Theorie van Boldriehoeken behandeld, zoals Ptolemaeus, Copernicus, Regiomontanus, Magini, Pitiscus, Longomontanus, en anderen; maar het gebruik van de Globen is zeer laat praktisch uiteengezet.
Want ik weet niet of onder de Arabieren enig spoor ervan kan worden gevonden. Maar onder de Europeanen zijn de eersten zeker geweest
Apiannus en Schöner; daarna Gemma Frisius; en tenslotte in onze eeuw Robert Hues*), en vooral de heer Adrianus Metius°), de zeer vermaarde Professor in de Wiskunde aan de Academie van Franeker. En hierbij heeft de pas genoemde heer Blaeu zich niet aan zijn plicht onttrokken.
Want nadat hij verschillende Hemelsferen en Globen had gebouwd en uitgegeven, heeft hij — niet ermee tevreden dat hij op deze manier de Wiskundigen genoeg voor zich had gewonnen, wegens de bevordering die daarvan in hun studies overvloedig voorkomt — ook een volledige en voldoende uitleg erbij willen geven, waarmee hij Beginnelingen in de Astronomische wetenschap zou helpen, en hen zou brengen tot een zo goed als intuïtieve kennis van de praktijk van de Sfeer. En dit heeft hij gedaan met zoveel nauwgezetheid en in een zo onopgesmukte stijl, dat wie ook maar iets geproefd heeft van de theorie van de Globen, ook op eigen houtje zonder enige moeilijkheid kan komen tot volledige kennis ervan.


[ *)  Robert Hues, Tractatus de globis et eorum usu, Lond. 1594, Ned. 1623.]
[ °)  Adriaan Metius, Primum mobile, Amst. 1633, met 'Coeli Planisphaerium' (in ex. Utrecht), de planisfeer of sterrenkaart van Blaeu uit 1628, die op de bodem van zijn bijzondere sfeer staat.]

[ *6 ]
Verder zijn alle Hemelgloben en Sferen, die tot nu toe in het licht zijn gegeven, ingericht volgens de gebruikelijke en oude mening over de hypothese van de wereld, die de aarde in het middelpunt van de wereld in rust heeft, de Zon en de vaste sterren bewegend, en ook specifiek genoemd Ptolemaeïsch, omdat Ptolemaeus, met de meeste oude en recentere Astronomen, deze hypothese van de wereld als de ware heeft erkend en aanvaard.
Maar aangezien tegenwoordig ook een andere mening bestaat over het stelsel van de wereld, niet minder oud (bekend immers bij
Aristarchus van Samos en de Pythagoreeërs, en door Copernicus opnieuw ten tonele gebracht), met de Zon in het middelpunt van de wereld in rust, en de aarde er rondom bewegend; is het verbazend dat er onder zoveel vakmensen niemand is geweest, die ook maar eenmaal heeft bedacht een Copernicaanse Sfeer te bouwen, en in het licht te geven ter bevordering van de Astronomische wetenschap.
Want als dit gebeurd zou zijn, zou de mening van
Copernicus niet als absurd verworpen zijn, dan nadat voor allen behoorlijk zou vaststaan, welke verschijnselen aan de hemel erdoor gered zouden worden en op welke manier, en wat er waarschijnlijker en langs kortere weg mee afgehandeld kan worden dan met de andere mening, en andere dingen die in het gebruik ervan optreden.
Maar nu, aangezien
Copernicus zelf in zijn geschriften te duister is, om door iedereen te worden begrepen; en het gebruik van de Copernicaanse Sfeer en hypothese door geen enkele Astronoom in gewone taal is uitgelegd, is het zo dat velen, in beslag genomen door een vooroordeel, als verkeerd hebben veroordeeld wat ze niet begrepen hebben en, alleen aan de Ptolemaeïsche Sfeer vasthoudend, zichzelf en anderen hebben beroofd van de bekoring van zeer aangename beschouwingen. Door velen is wel de controverse over beweging of rust van de aarde druk besproken, maar wegens het ontbreken van instrumenten, zonder veel profijt voor minder ontwikkelde Lezers.

[ *6v ]
Maar daar de zaak het bechouwen waard is, om met Seneca*) te spreken, of God alles rondom ons voert, of ons rondvoert; was het dan niet passend dat over de hypothese zelf, en de effecten ervan, alle mogelijke beoordelaars eerst naar behoren geïnformeerd waren geweest, en pas dan waren overgegaan tot het onderzoeken van het gewicht van de argumenten? Maar dat kon toch niet makkelijker gebeuren, dan met een uitgegeven Copernicaanse Sfeer om in de hand te houden, en daarmee de hypothese van de wereld en alle bewegingen te bekijken.

Daarom moet onze Blaeu hoogst lofwaardig geacht worden, omdat hij, niet duldend dat deze discussie langer in het onzekere zou verkeren, aan de ogen en aan de hand heeft willen blootstellen, wat door middel van de pen en de mond van hedendaagse Astronomen en Filosofen wordt behandeld, met een voor dit doel gebouwde tweevoudige Copernicaanse Sfeer, een algemene en een bijzondere.
En in de algemene heeft hij natuurlijk de indeling van de Copernicaanse wereld getoond, waarin de Zon het middelpunt krijgt, zonder beweging; de aarde echter doorloopt met de Maan tussen de kringen van Mars en Venus in de tijd van een jaar de ecliptica; en de buitenste van alle is de Sfeer van de vaste sterren, zelf ook zonder beweging en de wereld afsluitend.
In de bijzondere Sfeer heeft hij de dagelijkse beweging van de aarde om haar as voorgesteld, en de jaarlijkse langs de ecliptica, en bovendien de richting van de aardas steeds naar dezelfde hemelstreek; waaruit ook gemakkelijk de 'reflexio' van de as, zoals
Copernicus het noemt, en de hiermee samenhangende precessie van de equinoxen kan worden waargenomen.°)
Met de algemene Sfeer worden getoond de plaatsen van de kringen aan de hemel, de stilstand, terugloop en richting van de planeten, en andere verschijnselen die de beweging van de aarde op de ecliptica met zich meebrengt. En met de bijzondere het afwisselende weer van het jaar, de opkomst en ondergang van de hemellichamen enz.; en dit met zoveel vindingrijkheid, dat ik durf te zeggen dat de wereld sinds de tijd van
Archimedes tot nu toe dergelijke Sferen niet heeft gezien.#)


[ *)  Seneca, Quaestiones Naturales, VII, 2.3.  Engl. (1910), p. 273: "The subject well deserves our study ... whether God causes all things to revolve round us or causes us to revolve".]
Aarde op vlag[ °)  De constante richting van de aardas wordt mooi voorgesteld met een Aarde, getekend op een vlag: als een schip in een ronde gracht vaart, blijft de as naar hetzelfde punt wijzen, zie W. J. Blaeu, Tweevoudigh onderwijs (1634), p. 9.
Op p. 69-70, over de 'praecessie der Equinoctien': "Dat zulcx in dese Sphaera niet wort vertoont, is, om dat het geen verschil geeft in 't op en ondergaen der Sonne en andere hemelteeckens, maer alleen, en dat zeer traeghlijck, in de vaste sterren, gemerckt wort, te weten in 100 jaren een graed en 25 minuten".
Het 'terugbuigen' ('reflexio') wordt uitgelegd in Nic. Copernicus, De revolutionibus orbium coelestium (1543), lib. 1, cap. 11: "Sequitur ergo ...", Er volgt dus een derde beweging van declinatie, ook met jaarlijkse omwenteling, maar voorafgaand, dat wil zeggen tegen de beweging van het centrum terugbuigend" (het idee was: de aardas zou anders een kegel beschrijven, met als top de pool van de ecliptica; dan zouden er geen seizoenen zijn).
Voor de precessie bij Copernicus zie lib, 1, eind cap. 11: "Dicebamus ...", We zeiden nu dat de jaarlijkse omwentelingen van het centrum en van de declinatie bijna gelijk zijn ....]

[ #)  Dit wordt geciteerd in: Daniel Lipstorp, Copernicus redivivus, Leiden 1653, p. 20-21.]

[ *7 ]
Ook heeft hij toegevoegd de oplossing met deze Sfeer van alle Sfeer-problemen die gewoonlijk worden opgelost met de Sfeer van Ptolemaeus; zowel om met deze variëteit de weetgierige Lezer meer genoegen te doen, als vooral ook om aan te tonen dat alles, wat met de stilstand van de aarde wordt bewezen in de hypothese van Ptolemaeus, ook geheel, en eleganter wordt bewezen met de hypothese van Copernicus. Zodat het helemaal waar is wat Prolemaeus getuigt in boek 1 van Almagest, cap. 7, namelijk dat de ene inrichting van de wereld, wat betreft de verschijnselen, 'kata tèn haplouseran epibolèn',*) volgens de eenvoudigere benadering, in het geheel niet verschilt van de andere.
En hij heeft geschreven in een bevattelijke en gemakkelijke stijl, zodat het door een ieder, ook een bijna onervarene in de Astronomie, kan worden begrepen; en daar ik het zeer beleefde verzoek van hem, waarmee hij mij vroeg of ik dit Onderwijs in de Latijnse taal wilde vertalen, niet kon afslaan, heb ik bijna woordelijk°) gevolgd wat hij in de volkstaal heeft uitgedrukt; deels om niet korter te zijn dan hij bedoelde, deels ook opdat de Latijnse Institutio dezelfde stijlvorm zou behouden.
En ik hoop zeker dat dit werk van ons de Lezer zal bevallen, zoals ook de inspanningen van de heer
Blaeu, afwisselende en moeilijke, die hij heeft moeten leveren, voordat hij de Copernicaanse Sferen zover heeft gebracht als ze nu zijn.

Over de Copernicaanse hypothese zelf zal ik hier verder niets zeggen. Ik zou willen dat iedereen de zaak zelf heel nauwkeurig zou onderzoeken, voordat er kritiek geleverd werd; en dat men niet voortdurend zou menen dat die verworpen moet worden omdat ze afkeer wekt en absurd is bij het gewone volk, zonder de redenen af te wegen die hij aanvoert ter verdediging ervan.
Maar als er toch mensen zijn die wegens een onlangs geveld vonnis#) die hypothese volstrekt te veroordelen vinden, hoop ik dat zij niet zo bevooroordeeld zullen zijn,


[ *)  'Kl. Ptolemaiou Megales suntaxeos : bibl. 13' (1538), p. 6, r. 23-24.  Ook in Lansbergen 1630, p. 2.]
[ °)  Ontbrekende woorden zijn wel te vinden: in boek 1, h. 1 niet alleen "... Sphaera ... Kloot ... Globus ... by ons sonder onderscheyt gebruyckt", maar ook het woord 'vast' in de definitie "de Globus te zyn een vast gantsch lichaem, aen alle zyden ront ...", in het Latijn, cap. 1, "Globus ... est corpus rotundum ...".
Toevoegingen zijn er ook: in het begin van cap. 2 "Graece 'Isèmerinos' quasi Aequidialis", en "tum & ab aequando omnem motum apparentem irregularem" (en ook van het vereffenen van elke onregelmatige schijnbare beweging) bij h. 1, "Om de selfde reden wort hy oock Æquator Evenaer genoemt.".]

[ #)  Rome, 22 juni 1633, Galileï veroordeeld door de Inquisitie, op verdenking van ketterij.]

[ *7v ]
dat ze daarom de Sferen zelf verwerpen; die geven immers alleen de hypothese weer, ongeacht de waarheid of onwaarheid ervan; zodat ze, door hypothetisch (wat hier verlangd wordt) verschijnselen aan de hemel te redden, niettemin voor alle mogelijke Astronomen, op wie dat decreet over de te veroordelen mening van de bewegende aarde betrekking heeft, een niet onbelangrijke bruikbaarheid kunnen opleveren.  Het ga u goed.




generale sfeer
Generale sfeer (model).  
(Mudeum Kassel.)
tellurium Scheepvaartmuseum
Bijzondere sfeer.  
(Het Scheepvaart­museum.)  

Zie: 'W. J. Blaeu - Tellurium'.


planisfeer
'Coeli Planisphaerium' (Blaeu 1628), op de bodem van de bijzondere sfeer.
(UB Utrecht.)  
A. Metius, Primum mobile, Amst. 1633 (ed. Blaeu), T. 2, 'Lectori G. Blaeu':
"caelum stellatum cum suis asterismis in plano ... nova & correcta editione".
sterrenhemel met sterrenbeelden op een vlak ... nieuwe verbeterde uitgave.



Home | Hortensius | Aan de Lezer, in Blaeu, Institutio astronomica, 1634