Voorbericht , Aynscom III
Brief aan Fr. X. Aynscom1656 |
[ 241 ]
VoorberichtBij het samenstellen van zijn 'Εξετασις Cyclometriae Cl. Viri Gregorii à S. Vincentio' 1) had Huygens gehoopt, door de helderheid van zijn uiteenzetting en de kracht van zijn argumenten, Gregorius zelf te kunnen overtuigen van de ontoereikendheid van zijn kwadratuur van de cirkel 2). Na de publicatie, in december 1651, werd hij weldra teleurgesteld door de ontwijkende houding van Gregorius die, in weerwil van het meer en meer dringend aanhouden van Huygens, erbij bleef zijn oordeel te bewaren tot de dag waarop hij al zijn tegenstanders tegelijk zou beantwoorden 3). Toen stond Huygens even op het punt zijn geduld te verliezen. Dat was toen hij in de kladversie van een van zijn brieven aan Gregorius onder andere de bekende woorden van Cicero aan hem richtte: "Hoe lang zult u nog misbruik maken van ons geduld!" 4). Maar hij bindt in en stelt zich ermee tevreden in de brief die hij 1) Zie het werk weergegeven op p. 315-337 van T. XI [Εξετασις , 'Exetasis' - Onderzoek]. 2) Zie T. I, p. 160: "Ik heb veel hoop dat zowel de wijze van behandelen als de doeltreffendheid van de argumenten u volkomen voldoening zal geven", 161 [aan Golius]: "Het was niet zonder tijd voor studie en ook nu nog zal dit niet zo zijn, u zult echter in het vervolg begrijpen uit meningen van anderen, en naar ik hoop uit eigen erkenning van de tegenstander, dat ik hier niets zonder reden heb aangeroerd" en 166 [aan van Gutschoven]: "Ik heb deze weerlegging slechts kort gemaakt, en ik heb erin vooral moeite gedaan om pater Gregorius de noodzaak op te leggen tot een juistere mening over te gaan". 3) Zie de brieven van Huygens van 26 dec. 1651, 24 jan. en 15 maart 1652, p. 159, 171 en 174 van T. I, en de antwoorden van Gregorius van 6 jan., 18 febr. 1652 (verkeerd geplaatst bij 1651) en 6 april 1652, p. 164, 137, 179 van T. I. 4) Zie de eerste alinea van stuk No. 122, p. 174-175 van T. I. |
[ 242 ]
schrijft pater Gregorius met klem te verzoeken hem althans in drie woorden aan te geven "hoe dikwijls de verhouding van 53 tot 203 de verhouding van 5 tot 11 bevat, volgens de betekenis van uw stelling 44 van boek 10" 5). Het is inderdaad van het te geven antwoord op deze vraag, dat de herleiding tot het absurde afhangt die het voornaamste deel vormt van de 'Exetasis' 6). Een getalsmatig antwoord zou het hebben mogelijk gemaakt de waarde te berekenen, onder aanname van de juistheid van de kwadratuur van Gregorius, van de verhouding van de cirkelomtrek tot de middellijn en het gebrek aan overeenstemming ervan aan te tonen met de welbekende benaderingswaarde van deze verhouding. In plaats daarvan verwijst Gregorius 7) naar een werk van een van zijn leerlingen, pater de Sarasa 8), waaruit inderdaad volgt dat de betekenis die Gregorius wil geven aan de uitdrukking 'bevatten' dezelfde blijkt te zijn als we hebben gesuggereerd in noot 28 van pagina 280 van Tome XI en volgens welke het aantal keren dat de eerste verhouding de tweede 'bevat' wordt uitgedrukt door de waarde n in de vergelijking 53/203 = (5/11) n. Het antwoord had dus geen gebrek aan precisie zoals men op het eerste gezicht geneigd zou zijn te denken; maar het hield in dat, aangenomen dat alle proposities waar waren die de eerste van zijn beweerde kwadraturen hadden meegebracht, Gregorius niet de cirkelkwadratuur in eigenlijke zin had gegeven maar alleen de herleiding van deze kwadratuur tot die van de hyperbool of tot logaritmen. Drie maanden later, in juli 1652, had Huygens in Gent een vriendschappelijk onderhoud met Gregorius die hem liet verstaan dat zijn boek was geredigeerd door zijn leerlingen, dat het wel mogelijk was dat er een fout was doorgeslipt in de eerste kwadratuur, de enige die door Huygens rechtstreeks was aangevallen; maar dat hij vertrouwen had in de andere. Bij het weggaan van Gregorius had Huygens de indruk dat het antwoord nog lang niet zou verschijnen en dat het niet veel waard zou zijn 9). Toch vernam Huygens al in januari 1653 10) dat een weerlegging van zijn 'Exetasis' klaar was, opgesteld door een van de leerlingen van Gregorius, pater Aynscom. Deze verscheen pas in 1656 11). Intussen nam Kinner à Löwenthurn, een 5) Zie p. 175 van T. I. 6) Vergelijk p. 327 van T. XI. 7) Zie p. 180 van T. I. 8) Het werk geciteerd in noot 7 van p. 156 van T. I [Solutio problematis a R. P. Marino Mersenno Minimo propositi, 1649]. 9) Zie over dit onderhoud de brief van Huygens aan Tacquet van 4 november 1652, p. 189 van T. I. 10) Zie zijn brief aan van Schooten van 17 januari 1653, p. 219 van T. I. 11) Over de oorzaak van de vertraging kan men een brief raadplegen van Gregorius aan Huygens, p. 266 van T. I. |
[ 243 ]
andere leerling, het op voor zijn oude meester. In zijn brieven aan Huygens van 30 november 1652 en van 18 juli van het volgende jaar 12) sprak hij tegen dat de eerste kwadratuur van Gregorius die was, waaraan de schrijver de voorkeur gaf boven de andere, zoals Huygens had beweerd 13). Integendeel was hij van mening dat de schrijver daarmee veeleer de mogelijkheid van de kwadratuur van de cirkel had willen aantonen dan deze metterdaad uiteenzetten. Het was de tweede kwadratuur die, volgens de mening van Gregorius zelf, het gemakkelijkst was. Hij, Kinner, had haar opgesteld in 35 proposities die hij misschien weldra zou publiceren; wat hij inderdaad deed in zijn werk 'Elucidatio geometrica problematis Austriaci sive Quadratura Circuli feliciter tandem detectae per R.P. Gregorium a S. Vincentio' 14). Dadelijk na ontvangst van deze 'Elucidatio' probeerde Huygens de ogen van Kinner te openen door hem de precieze plaats aan te wijzen waar zijn kwadratuur in gebreke bleef, zoals Huygens had gevonden 15); maar hij slaagde er niet in hem te overtuigen 16). 12) Zie p. 193 en 235 van T. I. 13) Zie de eerste pagina van 'Exetasis', p. 315 van T. XI. 14) Zie voor de volledige titel noot 3 van p. 252 van T. I. [ Gregorius had de cirkelkwadratuur genoemd het 'Oostenrijks probleem', zie de titelplaat (figuur) en de opdracht van zijn Opus geometricum, 1647.] 15) Zie brief No. 184 van 23 maart 1654, p. 278 van T. I. 16) Zie brief No. 188 van 11 april 1654, p. 282 van T. I. Het werk van Kinner à Löwenthurn is heel zeldzaam. Een exemplaar is in de universiteitsbibliotheek te Praag. Dankzij de welwillendheid van de directie konden we het naar Amsterdam krijgen en de strekking constateren vande fout begaan door Kinner, naar het voorbeeld van Gregorius. [Prop. XXX, "Hoc est ..." op p. 45, r. 8 van onder.] Laat inderdaad gelden: a1 : b1 = a2 : b2 = a3 : b3 = . . . = an : bn , en bovendien: a1 : c1 = b1 : d1 , a2 : c2 = b2 : d2 , a3 : c3 = b3 : d3 , . . . , an : cn = bn : dn , dan verkrijgt men: Σa : Σc = Σb : Σd. Dit theorema is aangetoond door Archimedes; het vormt Prop. 2 van het werk De conoidibus et sphaeroidibus, p. 29 van de uitgave [1558] van Commandino (Heiberg [1880], T. I, p. 291, waar ze het nummer 1 heeft). Gregorius en Kinner doen opmerken dat ze geldig blijft als de grootheden a, b, c, d vervangen worden door verhoudingen; wat waar is. Uit de relaties p1/q1 : r1/s1 = p2/q2 : r2/s2 = p3/q3 : r3/s3 = . . . = pn/qn : rn/sn samen met p1/q1 : t1/u1 = r1/s1 : v1/w1 , p2/q2 : t2/u2 = r2/s2 : v2/w2 , . . . , pn/qn : tn/un = rn/sn : vn/wn , kan men dus echt concluderen dat er zal komen: Σ(p/q) : Σ(t/u) = Σ(r/s) : Σ(v/w) ; maar in de toepassing die volgt, wordt door Huygens gewezen op het Hoc est, in brief No. 184 (p. 278 van T. I), deze relatie wordt behandeld alsof er stond: Σp/Σq : Σt/Σu = Σr/Σs : Σv/Σw. Als we eraan toevoegen dat de Σp, Σq, enz. de kubaturen (herleidingen tot een kubus) voorstellen van verschillende lichamen, ontstaan door de bewerking "ducere planum in planum", beschreven op p. 278 [zie vanaf 277, 3] van T. XI, en dat enkele van deze kubaturen afhangen van de kwadratuur van de cirkel, zal men begrijpen hoe deze verkeerde toepassing van de aangehaalde propositie van Archimedes heeft kunnen leiden tot een valse kwadratuur van de cirkel. Deze opmerkingen zullen voldoende zijn ter verheldering van de aangehaalde brieven, gewisseld tussen Huygens en Kinner. Zoals hij al aangekondigd had in zijn brief van 23 maart 1654 (zie p. 279 van T. I), heeft Huygens, terwijl hij zijn vriendschappelijke briefwisseling met Kinner voortzette, geen weerwoord gegeven op de onbeduidende tegenwerpingen tegen zijn kritiek, bevat in de brief van Kinner van 11 april 1654, p. 283 van T. I. |
[ 244 ]
Na deze eerste wapenwisseling met een van de leerlingen van Gregorius, moest Huygens nog meer dan twee jaar wachten voordat hij in juli 1656 het antwoord van pater Aynscom 17) ontving, al zo lang aangekondigd. In dit werk van 182 pagina's in folio, spant de schrijver zich in om alle tegenstanders van de kwadraturen van Gregorius te weerleggen. Hij verdeelt hen in twee klassen: zij die de theorema's over de evenredigheden hebben aangevallen en zij die, deze theorema's terzijde latend of hun juistheid aannemend, zich hebben beziggehouden met de proposities waarvan de kwadraturen meer direct afhangen. Na in zijn voorwoord complimenten te hebben gegeven aan de tegenstanders onder wie hij aan de jonge Huygens de eerste plaats toekent die methoden hebben gebruikt die voor meetkundigen passend zijn, hoewel ze hun doel niet hebben bereikt 18), antwoordt hij op die van de eerste klasse met zijn 'Liber primus', dat de 88 eerste pagina's van zijn werk beslaat. Vervolgens begint het tweede boek, in het 'Pars prima' ervan, met een samenvatting van de eerste kwadratuur van Gregorius met authentieke verklaringen volgens de bedoelingen van de schrijver ervan 19); terwijl het 'Pars secunda' tot taak neemt alle tegenstanders van de 'tweede klasse' de een na de ander te weerleggen met evenveel 'Responsiones' 20), waarvan gereproduceerd wordt
17) Zie het werk aangehaald in noot 6, p. 210 van T. I [Expositio ac deductio geometrica, 1656]. 18) "Waarin solider dan de overige zijn bezig geweest de weledele heer Christiaan Huygens, en de zeergeleerde heren Adrien Auzout, Alexius Sylvius, en Vincent Leotaud S.J. een uitstekend meetkundige; die ook al was het met valse hoop, en hebben zij het doel dat ze bij uitstek in het oog hielden allerminst bereikt, zoals de volgende boeken zullen leren, in elk geval in deze meetkundige zaak bezig zijn geweest met een methode die Meetkundigen past. Zodat hun streven de Schrijver niet alleen niet heeft mishaagd, zodat hij zeer gaarne erkent dat hij veel aan hen te danken heeft; in elk geval zal ik nooit ontkennen dat ik heel dit onderwerp van dit werk aan hen te danken heb; waarin u hetgene, wat ik als het belangrijkste zag, in weinig woorden hier verneemt." 19) Zie de pagina's 89-104 van het aangehaalde werk. 20) Zie de pagina's 104-131 van het werk van Aynscom. Inderdaad hebben de tegenstanders van Gregorius zich bijna uitsluitend ertoe beperkt zijn eerste kwadratuur aan te vallen; hetzij dat ze, zoals Huygens, deze hadden beschouwd als door de schrijver verkozen boven de andere, hetzij dat ze niet de moed hebben gehad er verder in door te dringen. |
[ 245 ]
hierna 21) de 'Responsio III ad ΕΞΕΤΑΣΙΝ Clariss. D. Christiani Hugenij'. Tenslotte eindigt Aynscom met een derde, vierde, en vijfde Boek die uiteenzettingen bevatten over de drie andere kwadraturen van Gregorius. Onnodig te zeggen dat pater Aynscom er niet in slaagde de eerste kwadratuur te redden, noch de andere; en elk geval springt één ding heel duidelijk uit zijn uiteenzetting naar voren. We willen het hebben over het gebruik, door Gregorius, van de term 'bevatten' in de 'Demonstratio' van zijn 44e propositie van 'Lib. 10', een propositie waarvan zijn eerste kwadratuur afhangt. Welke betekenis heeft deze term in de zin "dat een gegeven verhouding een aantal malen een andere bevat"? Huygens onderzoekt in zijn 'Exetasis' 22) achtereenvolgens twee verschillende interpretaties. Hij verwerpt de eerste ervan, die welke we hierboven hebben uiteengezet, door op te merken dat de verhouding van 53 tot 203 van de verhouding van 5 tot 11 noch het kwadraat, noch de derde macht of een hogere macht is; vervolgens durft hij met veel terughoudendheid een tweede naar voren te brengen, die leidt naar de reductie tot het absurde die hij laat volgen. Dus lijdt het geen twijfel dat het de eerste interpretatie was die Gregorius op het oog had 23). De door Huygens aangevoerde omstandigheid dat het getal n dat moet voldoen aan de relatie 53/203 = (5/11)n noodzakelijkerwijze een onmeetbaar getal is, vormt er geen beletsel voor, aangezien 'Prop. 129' 24) van 'Lib. 6' van het werk van Gregorius, aangehaald door 21) [ Met een Franse vertaling.] Zie p. 249-261 van dit deel. 22) Zie p. 327 van T. XI. 23) Dit volgt o.a. uit Prop 34 van Lib. 10 (p. 1117-1118) waar de betreffende uitdrukking wordt gebruikt in de welbepaalde betekenis die we hebben uitgelegd op p. 279-280 van T. XI in § 9. 24) Hier volgt deze propositie, te vinden op p. 596 van het werk van Gregorius:
Door nu te schrijven xy = k 2 voor de vergelijking van de hyperbool en te stellen DE = a, FG = b, HC= c, DEGF = A, FGHC = B, komt er: |
[ 246 ]
Aynscom 25), volkomen gelijkwaardig is met de invoering van onmeetbare exponenten. Toch verandert deze omstandigheid geheel en al de strekking van de beweerde kwadratuur, die, zoals we al hebben opgemerkt, niets anders zou geven dan de reductie van de cirkelkwadratuur tot de bepaling van een getal dat slechts is uit te drukken met behulp van logaritmen 26). Vanuit dit gezichtspunt heeft Huygens gelijk met het verwerpen van deze eerste interpretatie als niet leidend tot een kwadratuur in eigenlijke zin. Zodra Huygens het werk van Aynscom had ontvangen bereidde hij zijn weerwoord voor. Hij kondigt het aan aan De Roberval 27) en aan Wallis 28) van wie hij zich voorstelt in dit weerwoord te citeren de mening, overeenkomstig aan de zijne, uitgedrukt door Wallis in het voorwoord van zijn 'Arithmetica infinitorum' [^]. Op 25 september stuurt hij het manuscript naar de drukker Elsevier 29). Begin oktober 1656 is het drukken voltooid 30). Aynscom, die een exemplaar ontving door bemiddeling van pater Seghers 31), heeft nooit geantwoord, ondanks een herinnering die Huygens hem in 1659 deed toekomen via dezelfde pater 32). 25) Onderaan p. 100 van zijn werk. 26) Er zou komen 53/203 = (5/11) n en 5/11 = {(4π 3√3)/(2π + 3√3)} n ; dus log {(4π 3√3)/(2π + 3√3)} = (log 5/11) 2 : log 53/203. We laten de veel te geforceerde uitleg weg die Aynscom geeft van de bedoelingen van Gregorius in het 'Scolium' van 'Prop. 40', waarover men kan raadplegen noot 20 van p. 254-255 van dit deel. Deze uitleg leidt trouwens tot geen enkele te vatten constructie of berekening, en Huygens heeft er pas mee afgerekend op de laatste pagina's van zijn Brief aan Aynscom, p. 276-277 van dit deel. 27) Zie brief No. 315, van 20 juli 1656, p. 457 van T. I. 28) Zie brief No. 316, van 21 juli 1656, op p. 459 van T.I. 29) Het werk werd echter gepubliceerd bij Vlacq; vergelijk p. 490 en 491 van T. I. 30) Zie de verzendbrieven aan Seghers, van Schooten en van Gutschoven, p. 502, 503 en 511 van T. I. 31) Zie p. 502 van T. I. 32) Zie p. 484 van T. II. |
[ 247 ]
Zo ging het stof weer liggen dat was opgewaaid door de kwadratuur van de cirkel van Gregorius St. Vincent, de aanvallen van Mersenne 33), Sylvius 34), Meibom 35), Leotaud 36), Auzout 37) en Huygens en de antwoorden van de Sarasa, Kinner à Löwenthurn en Aynscom, en heel deze polemiek, die de geleerde wereld meer dan tien jaar had bezig gehouden, zou heel weinig sporen nagelaten hebben, ware het niet dat alles wat iemand als Huygens aangaat altijd een zekere belangstelling zal blijven wekken.
33) Zie het werk aangehaald in noot 5 van p. 132 van T. I [Novarum observationum ... Tomus III, 1647, p. 72]. 34) Zie het werk aangehaald in noot 1 van p. 278 van T. I [Lunae circulares periodi ... Examen quarundam propositionum Quadraturae circuli, Lesnae 1651]. 35) Zie het werk aangehaald in noot 5 van p. 409 van T. I [De proportionibus dialogus, Hafniae 1655]. 36) Zie de werken aangehaald in noot 1 van p. 266 en 267 van T. I [Examen circuli quadraturae, 1654; Cyclomathia, 1663]. 37) Onder het pseudoniem A. A. in het werk aangehaald in noot 4 van p. 458 van T. I [Tractatus de Rationibus; zie ook I, 485].
|
[ 249 ]
Antwoord IIIOp 'Exetasis' van Christiaan Huygens2. Als eerste dan, op pag. 25 3) zegt u:
U vergist zich, zeergeleerde Heer, en uw gissingen zijn zo ver van de waarheid als maar mogelijk is; de beweegreden om die, welke de Schrijver tegelijk op de cirkel & de hyperbool heeft toegepast, voorop te plaatsen was enkel & alleen propositie 50 4): 2) Het gaat om de samenvatting van de eerste kwadratuur van Gregorius, 'Pars prima' van 'Lib. II', p. 89-104 van het werk van Aynscom. Vergelijk p. 244 van het 'Voorbericht' hierboven. 3) Zie p. 315 van T. XI. 4) In deze en de volgende propositie toont Gregorius aan dat het volume van de rechte cilinder met als basis figuur CDIH van p. 278 van T. XI en als hoogte AB gelijk is aan het volume van het lichaam dat men krijgt door de oppervlakken GNIH en OPIH de bewerken met 'ducere planum in planum'. Zie voor de betekenis van dit theorema voor de eerste kwadratuur van Gregorius: § 1-3 van het 'Overzicht' van deze kwadratuur, p. 277 van T. XI. |
[ 251 ]
daar ze de cilinder herleidt tot een ander niet-cilindrisch lichaam op een bewonderenswaardige manier, en zo fundamenteel was voor alle kwadraturen, en niet zonder verstoring van de volgorde bij andere kon worden ingevoegd, gaf hij aan deze kwadratuur de eerste plaats. Verder, dat alle kwadraturen uit dezelfde beginselen zijn afgeleid & bewezen, is een veel ernstiger fout: want behalve de herleiding van de cirkelcilinder tot een lichaam ontstaan door het over elkaar trekken van parabolen 5), heeft de eerste niets gemeen met de overige; de redenering in beide gevallen, & de vergelijking van lichamen en verhoudingen, verschillen geheel en al. Bij deze is er geen gebruik van evenredigheden, de andere kunnen niet zonder hulp ervan tot stand gebracht worden; bij deze wordt de bewijsvoering, met gelijke vermenigvuldiging van deelverhoudingen 6), op een nieuwe manier opgesteld, bij de andere wordt vermenigvuldiging helemaal niet genoemd. 3. U gaat daarna verder 7):
Een dubbele fout komt hier voor in zo weinig regels; de eerste bestaat hieruit, dat u denkt dat één discussie voor alle voldoende is; hoe kan immers één discussie voor alle voldoen, terwijl de drie overige niets gemeen hebben met de eerste? Laat het zo zijn (niets is minder waar) dat uw 'Exetasis' de eerste heeft omgestoten, op de overige heeft die zeker niet meer betrekking dan op de cirkelmeting van Archimedes. Probeer het als u wilt, & u zult terstond zelf uw oordeel herzien. 4. Pag. 26 8):
Hier komt weer een ernstige fout in voor: noch in 39 namelijk, noch in de hele eerste 5) Dat wil zeggen met de bewerking 'ducere planum in planum', beschreven in § 4, p. 278 van T. XI, op twee parabolen gelegen zoals de parabolen ANZ en BPY van de figuur op die pagina [hier bij noot 4: de buitenste krommen; de linkerhelft van de figuur wordt loodrecht op de andere gezet]. 6) Zie § 7 en 9 op p. 279 van T. XI, rekening houdend met de gelijkwaardigheid van de termen 'zoveel maal bevatten' en 'zoveel maal vermenigvuldigen', waarover men kan raadplegen noot 24, p. 246 van dit deel [245 hierboven]. 7) Zie p. 315-317 van T. XI. 8) Zie p. 317 van T. XI. |
[ 253 ]
kwadratuur, is er enig gebruik van evenredigheden. Daar het immers heel iets anders is, verhoudingen onderling te vergelijken, volgens gelijke vermenigvuldiging van hun verhoudingen, waaruit ze volgens de achtste van boek 10 worden vastgesteld 9), dan te argumenteren met evenredigheden; lees propos. 39, volgens de bedoeling van de Schrijver uitgelegd 10), en vergelijk deze met propos. 3 van het volgende boek 11), waarvan het bewijs met evenredigheden wordt opgesteld; en terstond zal zich een enorm verschil vertonen. En hoe zou dan de Schrijver enkele vondsten op het gebied van evenredigheden niet zo gelukkig hebben kunnen toepassen op de kwadratuur, terwijl hij noch in propos. 12 12), of 39 13), noch in 40 of 44, noch in 51 of 52 of 53, waarin de hele eerste kwadratuur is bevat, ook maar één propositie aanhaalt of gebruikt die uit het boek over evenredigheden 14) wordt gehaald? Dus kan de oorzaak van een fout van de Schrijver niet daaruit zijn gevolgd. 5. Pag. 27 15):
Over de manier die u belooft te zullen geven, waarop de Schrijver in het vervolg heel gemakkelijk een rechte lijn gelijk aan een cirkel kan vinden, dat zal ik hierna bezien, zodra ik eraan toekom. Verder, dat men zijn voetspoor volgend tot het gewenste doel kan komen, zullen dit en de volgende boeken leren 16). Wat volgt tot aan pag. 32 17) bevat niets anders dan enkele proposities van de Schrijver. 6. Pag. 32 17):
9) Vergelijk noot 8 op p. 317 van T. XI waar dezelfde 'Prop. 8' wordt aangehaald. We zullen deze trouwens hierna weergeven in noot 28, p. 257. 10) Zie over deze prop. 39: § 10 van p. 280 van T. XI en noot 8, p. 317 van hetzelfde deel. Hier gaat het om de uitleg die Aynscom ervan heeft gegeven op p. 97 van 'Lib. II' van zjn werk. Volgens deze uitleg, voorzover te begrijpen, wilde Gregorius het 'zoveel maal bevatten' slechts beweren voor de 'deelverhoudingen'. Onnodig te zeggen dat de propositie dan elk belang verliest dat Gregorius eraan toekent in zijn eerste kwadratuur. 11) Dat wil zeggen 'Prop. 3' van 'Lib. III', p. 136 van het werk van Aynscom (dat van Gregorius bevat niet meer dan tien boeken), waarin inderdaad het begrip 'zoveel maal bevatten' geen enkele rol speelt. 12) Deze 'Prop. 12', p. 1105 van het werk van Gregorius luidt:
Laten we opmerken dat volgens de voorgaande proposities, waarvan we er twee zullen citeren in noot 28, p. 257, de notaties A F, L Q enz. aanduiden A + F, L + Q, enz. Het theorema is dus onwaar, althans als men aan de woorden hun gewone betekenis toekent. Zie hierover de genoemde noot 28. |
[ 255 ]
Hier wijkt u duidelijk af van de bedoeling van de Schrijver; ook al is immers het fundament om de kwadratuur te bereiken daarin gelegen, dat de verhouding van lichaam HY tot lichaam XV bekend wordt gemaakt, toch heeft de Schrijver nooit gemeend dat deze gemakkelijk gevonden kon worden, als bekend zouden zijn twee verhoudingen, namelijk van lichaam MΞ tot lichaam ΛΣ en van lichaam KΘ tot lichaam ΔΓ; deze had hij immers eerder bekend gemaakt in propos. 43 19). Zodat hij ook niet de bewijsvoering die u naar voren brengt zal opstellen, maar die welke ik heb gegeven in het Scholium van prop. 40 20), die geheel en al verschilt van de uwe. 7. Zelfde p. 32 23):
19) Vergelijk § 8, p. 279 van T. XI. 20) Zie over 'Prop. 40' van 'Lib. 10', § 10 op p. 280 van T. XI. Op p. 98-103 van zijn werk laat Aynscom deze propositie volgen door een uitleg "volgens de bedoeling van de schrijver" en door een breedvoerig en verward 'Scholium'. Hij heeft het er over de uitspraak van Gregorius:
en beweert dat deze uitspraak niet van toepassing is op de 'totale' verhoudingen van de hele lichamen, maar alleen op de 'deelverhoudingen', die de totale vormen, dat wil zeggen op de verhoudingen van oneindig kleine plakjes, waarvoor de uitspraak inderdaad waar is. |
[ 257 ]
Geloof me, u had zich die moeite kunnen besparen; de verhouding van lichaam MΞ tot lichaam ΛΣ, eveneens die van lichaam KΘ tot lichaam ΔΓ, was hem bekend, en de Schrijver heeft het aan anderen zowel in Rome als in België laten zien, verscheidene jaren voordat u leven en licht zag; lees propos. 43, boek 10, die beide verhoudingen bekend maakt. Het was dus niet nodig ze de Schrijver aan te geven, hij is de enige aan wie u de kennis ervan hebt ontleend.
Dit is die manier om de cirkel gemakkelijk te brengen tot een kwadraat, die u op pag. 27 15) beloofd hebt aan de schrijver te zullen geven. Ik vraag u, zeergeleerde Heer, waar u het vandaan hebt, dat met de verhouding van lichaam HY tot lichaam XV bekend de kwadratuur wordt afgehandeld? Zeker niet ergens anders vandaan dan van de Schrijver, en dit kunt u niet ontkennen, als u zou willen; wilt u dan, alsof hij dit niet wist, van wie u het alleen hebt geleerd, de manier van de kwadratuur voorschrijven? Ik zou wensen dat u, toen u deze dingen had geschreven, zich had herinnerd wat en aan wie u had geschreven.
Dat de verhouding van lichaam MΞ tot lichaam ΛΣ dezelfde is als die van getal 53 tot 203, en van het andere lichaam KΘ tot lichaam ΔΓ als die van 5 tot 11, daar heb ik niets tegenin te brengen, daar beide goed bewezen zijn. Hoe vaak echter de eerste verhouding bij vermenigvuldiging de tweede bevat, is gedefinieerd in het scholium bij propos. 40 uit beginselen van de Schrijver alleen. Doch in welke zin het woord bevatten moet worden uitgelegd: zie hetzelfde scholium en propos. 39, 40, hiervoor uitgelegd; waaruit volgt dat het bezijden de waarheid is, wat op pag. 37 26) wordt beweerd, dat er geen andere interpretatie van het woord bevatten in het Opus Geometricum wordt verschaft dan de twee door U aangevoerde; & ik verbaas me er wel over dat die interpretatie door U niet is gezien, daar ze uit prop. 12 27), die berust op de achtste, gemakkelijk kon worden begrepen, vooral met de uitleg daarbij van pater de Sarasa in coroll. 9 28) van de bevestigingen van de kwadratuur, welk boek 24) Zie de vijfde alinea van p. 325 van T. XI. 15) Zie p. 319 van T. XI. 25) Zie p. 325 en 327 van T. XI, vanaf de voorlaatste alinea van p. 325. 26) Zie p. 329 van T. XI. 27) Zie noot 12; aangezien de propositie foutief is was het moeilijk de ware betekenis van de term 'bevatten' eruit af te leiden. 28) In het betreffende corollarium (p. 32 van zijn werk) spant de Sarasa zich in om de genoemde 'Prop. 12' te redden door de vreemde bijbedoelingen uit te leggen die men moet veronderstellen om de strekking te begrijpen van de proposities van Gregorius. Inderdaad zijn deze bijbedoelingen heel geschikt om degene die het werk van Gregorius raadpleegt van de wijs te brengen. Zo staat bij hem de optelling van verhoudingen voor twee verschillende bewerkingen die hij uitgebreid bespreekt in het 'Scholion' bij 'Prop. 6' van 'Lib. 10' (p. 1102-1103 van zijn werk). Op deze manier komt hij ertoe verbazingwekkende proposities te formuleren zoals 'Prop. 8', p. 1104 van hetzelfde 'Lib. 10', die we met het bewijs ervan citeren als model. Laten we eerst zeggen dat A, B, C, D segmenten zijn van rechten van willekeurige lengte en dat AB betekent de som van de segmenten A en B. Hier is dan deze propositie:
De voorgaande propositie, waarop het bewijs berust, is als volgt:
|
[ 259 ]
U niet gemist kunt hebben, bij een zo grote nabijheid van de plaatsen, daar het twee jaar voor het uwe is verschenen 29). 8. Pag. 37 30):
Hier is een fout begaan die de prijs verdient, die ook laat zien dat U een vreemdeling bent in de leer van de Schrijver: of u namelijk het woord bevatten neemt in de zin door de Schrijver bedoeld & hiervoor door mij uitgelegd, of dat u daaronder verstaat het bevatten bij vermenigvuldiging, elk van beide manieren van bepalen heeft hij overvloedig geleerd, zoals aangetoond in het scholium bij propos. 40 van boek 10 van Opus Geom. 31); waaruit die derde verhouding met de vondsten van de Schrijver bekend kon worden, en zo heeft hij niet tevergeefs gehoopt langs deze weg de kwadratuur van de cirkel te bereiken.
U vergist zich, zeergeleerde Heer, dat Theorema heeft de Schrijver zowel gezien als gevonden, al dertig en meer jaren geleden; maar omdat hij het zo moeiteloos kon afleiden uit wat hij had bewezen, heeft hij dat een corollarium waard geacht, niet een propositie. Zie het corollarium 33) bij propos. 99 van boek 9 in Opus Geom., waarin u deze woorden zult lezen: Hieruit is de manier duidelijk om te onderscheiden de verhouding tussen de parabolische ungula & de cilinder die 29) Het werk van Sarasa, aangehaald op p. 156, noot 7 van T. I, verscheen te Antwerpen in 1649; bovenaan de pagina's staat het opschrift 'Confirmationes quadraturae'. 30) Zie de tweede alinea van p. 329 van T. XI. 31) Het gaat nog steeds om het 'Scholium', toegevoegd door Aynscom aan 'Prop. 40' van 'Lib. 10', die in het werk van Gregorius geen 'Scholium' heeft. Zie noot 20 bij p. 255 hiervoor. 32) Zie p. 329 van T. XI vanaf de derde alinea. 33) Dit 'Corollarium' staat op p. 1034 van Gregorius' werk en luidt:
|
[ 261 ]
de ungula bevat, of tussen de ungula & de rest van de cilinder &c. En ik ben zeer verbaasd dat U dit niet hebt gelezen, of als u het hebt gelezen niets hebt laten blijken. Overigens hebt u met het hele onderzoek van de Cirkelmeting niets anders gedaan, dan laten zien dat uit twee bekende verhoudingen, waarvan de eerste de tweede even vaak vermenigvuldigt, als deze de derde vermenigvuldigt, met vondsten van de schrijver die hij op de eerste kwadratuur heeft toegepast, de derde niet bekend wordt. Daar de Schrijver echter een geheel andere weg is ingeslagen, zodat hij geenszins de bedoeling had uit twee bekende gelijk vermenigvuldigde verhoudingen de derde bekend te maken, omdat oplossing ervan afhangt van het mesolabium, is het duidelijk dat uw 'Exetasis' de eerste kwadratuur van de Schrijver niet alleen niet omver werpt, maar zelfs niet aanvalt. Toch is uw poging lofwaardig, waarmee u wel met meer ijver dan succes iets moeilijks hebt geprobeerd 34), Het is niet gering dat U onder zoveel uitnemende meetkundigen, als een van de eersten, deze taak aan Uzelf hebt toevertrouwd. En als u weer tijd hebt u op deze studie toe te leggen, zult u zowle de Schrijver als mij een nieuwe dienst bewijzen. 34) Toespeling op de volgende zin, door Huygens gebruikt in het voorwoord van het tweelingwerk dat de 'Exetasis' bevat: "begreep ik tenslotte dat dit moeilijk bereikbare met meer scherpzinnigheid dan succes was geprobeerd". Zie p. 287 van T. XI. |