Overzicht , Inleiding , Bepalingen , Voorstellen , Bijvough , Verheyen , Noten
Inleiding[ Hendrik Stevin had een overzicht gepubliceerd in Materiae politicae (1649), p. 147.] Het titelblad verwijst naar de Wisconstige Gedachtenissen: Derde deel der Ghemengde Stoffen, en deze versie noemt Bierens de Haan het 'hoofdwerk'. 1 Het Cortbegryp geeft al aan dat de indeling anders is. De beschrijving is nu: sonder vermenging des geens bij de Oude Griecken mette Spiegelaers deses tijts niet recht getroffen en schijnt [...] BepalingenMet geluijt des gesancx verstaetmen, dat geduerlick even hooch een oirdentlicke grofheyt heeft.Dan komen de toonladder of 'singleer' {Scala musica.}, en het notenschrift. Even lange tijden heten "slagen of maten" {Tactus.}. De 'singteijckens' {Notulae.} worden gegeven voor hele, halve ... zestiende slag, en er zijn ook 'swijchteijckens' {Pausae.}.
De intervallen ('verlijcking' van twee geluiden) prime, secunde, terts .. octaaf hebben ook hier Nederlandse namen: eerste, tweede, derde ... achtste. En weer is er de alternatieve aanduiding (die in de eerste versie voorop ging) als het gaat om de opeenvolging met halve tonen: selftoon, halftoon, toon, anderhalftoon, tweetoon, enz. De 'tweetoon' is de grote terts, en het octaaf wordt zo de 'sestoon'. Goe geluijden sijn de twee der eerste, der cleene derde, groote derde, en cleene vierde, mitsgaders alle achste [...], de rest der geluijden is quaet.Goed zijn dus: prime, kleine en grote terts, kwart, en octaaf. Ook de sexten en de kwint. Stevin geeft een voorbeeld van "natuerlicke sanck": |
En maltraiteert Fransken floris daarna met "mishagelicke climming en daling": |
Bepaling 16:
Singconstige sanck noemtmen, die uyt twee of meer natuerlicke t'saemluijdende gesangen bestaet, niet evehooch climmende, noch eveleech dalende, en sonder qua thoonen, daer in te vallen.Polyfonie moet aan zekere regels voldoen, anders is er "weijnich const" aan en klinkt het niet behaaglijk. Voorstellen
alsoo vereijscht de reden datmen toelate de everedenheijt te bestaen in alle andere deelen en grofheijt haerder geluydenDe tweede stelling is niet te bewijzen met de "natuerlicke sanck": Angesien het de natuer soo niet vervougt en heeft, dat wij deur natuerlicke gestalte ses heele thoonen met seker oirdeel connen achter malcander singenStevin kan wel: eenige speeltuijch tot hulpe nemen, en daer me voorbeelt geven.En dan met drie hele tonen en nog eens drie hele tonen uitkomen op een octaaf. Maar dit komt niet overeen met de in Stevins tijd gebruikelijke stemming van muziekinstrumenten. Dat was de 'middentoonstemming', met de reine terts, op 4/5 van de snaar, en de kwint op iets meer dan 2/3. Abraham Verheyen. organist te Nijmegen (over wie hier onder meer volgt), schreef in een brief aan Stevin over deze kwestie: [...] twee clavesingels d'een 3 heele thoonen hoogher gestelt als d'ander, maer hebbe bevonden [...] dat 6 alsulcke even thoonen gheen volcomen achste en maeckenHij had dit onderzocht "volgens t'begeeren van U.E." en andere musici zeiden ook: vande 1 noot tot de 5 een volcomen groote derde te syn, van gelycken vande 5 tot de 9 noot is een volcomen groote derde |
Stevin kreeg dus geen gelijk. Het tweede voorstel is niet te handhaven als stelling over de gebruikelijke toonladder. En zijn begeerte van twaalf even grote halve tonen werd niet gedeeld door de 'ervaren gesangmakers' van zijn tijd.
Voorstel 3 is een werkstuk, dat op een overzichtelijke manier de wortelgetallen geeft voor de evenredige stemming, met verwijzing naar "mijn Fransche Telconst" (L'Arithmetique). gemerckt de deeling der snaer (twelck een der voorneemste eijnden deses handels is) op sulcke wijse tot noch toe niet wisconstelick bekent en isDe uitkomsten verschillen iets van die in de andere versie, doordat: ick mij om lichticheijts wille beholpen heb sonder worteltreckinge, te weten met vergaring en aftrecking der redensVoor de deling van de snaren van een luit geeft Stevin een handige tabel. BijvoughGaende Pythagoras langs de straet, voor bij een smits winckel alwaer met drie hamers op een ijser gesmeet wiert, hij hoorde daer in bij geval tgeluijt der achtste, vijfde, en vierde;Pythagoras onderzocht dit verder met een gespannen snaar, en vond weer: 2/1, 3/2, en 4/3. Andere intervallen werden verkregen door de verhoudingen op elkaar te delen (in Stevins woorden "met aftrecking der redens"): 3/2 : 4/3 = 9/8 geeft de hele toon tussen kwint en kwart, 9/8 : 9/8 = 81/64 geeft de 'tweetoon' of grote terts, 4/3 : 81/64 = 256/243 geeft de halve toon tussen kwart en terts.
Maar deze halve toon is niet echt de helft van een hele: en heeft t'geluijt van deen halfthoon een oirdeelelick verschil vant geluijt van d'ander, gemerckt de twee banden des grooten halftoons becans het vierendeel wijder van malcander commen te leggen dan de banden des cleenen halfthoonsZo kun je de banden van een luit niet goed indelen. Stevin geeft dan weer de vergelijking die hij gemaakt had in de 'Wijsentijt': als oft ijmant bekent waer vier pinten waters een stoop te maken, maer soo dickwils hij in een vadt twaelfmael een maet giet, die hij meent een pint te doen, soo dickwils bevint hij min dan drie stoop, sonder te weten, dat zijn genomen maet minder dan een pint moet wesen.Vier halve tonen moeten een terts maken, en twaalf halve tonen drie tertsen. De Grieken hadden het "niet recht getroffen", ze kenden de twaalfdemachtswortel niet: die niet en weten wat wortel of sijde der twaelfde grootheijt is, hoe soudense daer me het ware besluyt connen doen? Tertsen en sextenHoofdstuk II behandelt "der Griecken gemist oirdeel" over tertsen en sexten. De eenvoudige verhoudingen van octaaf, kwint en kwart heeft de Grieken:doen vermoeden en besluijten de natuer de saeck soo vervougt te hebben, dat de soetste of beste geluijden, de eenvoudichste cleenste getalen der palen haers redens hadden [...]De oorzaak waarom de "Vinders des tegenwoordich gesancx" deze fouten niet gevolgd hebben, schijnt dat de theorie van de Grieken hun onbekend was. Niet verleid door getallen hebben ze: voor soet geoirdeelt tgeene sij uijtter nateur soet gevoelden. KwartIn hoofdstuk III kapittelt Stevin de "nieuwe Sangmeesters" over hun opvatting van de kwart:sulcx datmense in den tweeich liet {Duo.} ganslick niet en lijt, dan in meerstemmige wortse toegelaten, mits datmense tegen de leechste niet en hoort.Dan moet de kwart toch evenveel recht hebben als de kwint. De const en heeft geen viant dan den onwetendenHoewel Stevin verwacht dat deze spreuk ook tegen hem gebruikt zal worden ("op dese voorstaning der vierde"): soo gevoel ick mij sulcx minder verdriet te sullen andoen dan verborgen te houden, tgeen ick hier of [hiervan] geloof de waerheijt te wesen. Abraham Verheyenick hebbe laetstmael U. E. schrijvens met de 5 eerste voorstellen der Spiegeling des Singconsts met blytscap ontfanghen, die heb ic oock seer wel verstaenNiet alleen kon hij achter het 'clavesingel' uitmaken dat drie reine tertsen niet een octaaf maken (zie ook hier boven): soo dat uyt dese twee proeven seker bevonden wert, drie groote derden minder ende vier cleene derden meerder als een volcomen achste te syn, waer uyt onderscheyt der halfthoonen nootsaeckelick moet volghenHij kon ook Stevin een koekje van eigen deeg geven, door aan de hand van diens 'Fransche Telconst' de wortelgetallen te berekenen voor exacte verhoudingen in de middentoonstemming: Nu t'ondersoucken van desen heeft my doen vinden de waere natuyrlycke redens der thoonen waer van naest Gode (sonder flatteringe gesproocken) de eer U. E. alleen toecomtVerheyen bleef vinden dat er kleine en grote halve tonen zijn, "als ick oyt an U. E. screeff" (blz 315). Hij had nu de verhouding 5 : 4 (reine terts) verdeeld in twee gelijke delen. Voor de hele toon komt er dan √ 5 : 2. En hiermee had hij de andere verhoudingen berekend. Zijn tabellen (bijlage E) kunnen we makkelijk vergelijken met de evenredige stemming als we de banden van een luit tekenen, zoals Stevin in zijn eerste versie had gedaan (Verheyen noemt de luit niet). De verschillen springen in het oog: |
Grijs: vergrote toon, drietoon, viertoon ('ongebruyckelycke' tonen, met een kleine halve toon vermeerderd of verminderd, ze staan alleen in de tweede tabel). Kleinste streepjes: grote halve toon, kleine terts, kleine sext (alleen in de eerste tabel). Stevins waarden zijn iets gecorrigeerd (berekend met wortels), Verheyen had het correct gedaan. |
Stevin Verheyen (BdH 255) (BdH 323/322) 10000 10000 tot plaats tot 10000 0 0 10000 9439 561 430/654 9570/9346 kleine/grote halve toon 8909 1091 1056 8944 8408 1592 1440/1641 8560/8359 kleine terts/vergrote toon 7937 2063 2000 8000 grote terts 7492 2508 2523 7477 7071 2929 (2845 7155) drietoon 6674 3326 3313 6687 kwint 6299 3701 3600/3750 6400/6250 viertoon/kleine sext 5946 4054 4019 5981 5612 4388 4410 5590 5297 4703 4650 5350 5000 5000 5000 5000 octaaf |
Vande Spiegheling der Singconst (manuscript ca. 1605), edited by Rudolf Rasch (Diapason Press, in voorbereiding).
In h 1 van zijn Muziek in de Republiek ... 1572-1795 (Utrecht 2018) schrijft Rasch:
Simon Stevin propageert in zijn Spiegheling der singconst (twee versies, rond 1585-1590 en 1610-1620) het systematisch gebruik van Nederlandse muziektermen, maar doordat zijn geschrift niet wordt uitgegeven zijn de voorstellen bij voorbaat gedoemd om onopgemerkt te blijven. «
Opmerkelijk voor een zoo critischen geest als hij [Stevin] was, is het, dat hij het legendaire verhaal over de ontdekking van de verhoudingen van octaaf, quint en quart door Pythagoras oververtelt, zonder er de onbegrijpelijkheid van in het licht te stellen.De toonhoogte is niet alleen afhankelijk van het gewicht van de hamer.