Overzicht , Inleiding , declinatie , haven , tabel , kompas , Haeyen , 2e versie , Noten
De kompasnaald wijst niet overal precies naar het noorden. Kan deze variatie gebruikt worden voor plaatsbepaling op zee? Stevin dacht van wel, en zijn uitleg werd door velen gelezen.
InleidingAndere mogelijkheid: als je zuidelijker komt staat de Zon midden op de dag hoger aan de hemel (en de Poolster 's nachts lager), en naar het westen reis je met de Zon mee. De noorder- of zuiderbreedte was vrij nauwkeurig te vinden, maar voor het bepalen van de wester- of oosterlengte bestond nog geen praktische methode. De theorie was in 1530 door Gemma Frisius beschreven: de lengtegraad is te bepalen met behulp van een nauwkeurige klok. Nog niemand had er een kunnen maken die maanden lang goed liep op een deinend schip. De ernst van het 'longitude'-probleem wordt duidelijk als je berekent hoe snel de Aarde draait: bij de evenaar wordt in vier seconden een zeemijl afgelegd.
In Stevins Havenvinding wordt een andere methode beschreven: Het was al langer bekend dat dit in principe mogelijk was, en de methode werd soms al toegepast, maar er waren nog veel te weinig gegevens. De verwachtingen waren hoog gespannen, en Stevins boekje (28 blz) gaf voor het eerst een duidelijke uitleg. Het kwam in 1599 ook uit in het Frans, in het Latijn (vertaling van Hugo de Groot, 16 jaar, zijn vader had met Simon Stevin samengewerkt), en in het Engels (vertaling van Edward Wright). 1 Pas na 1700 kon de variatie van het kompas met enige betrouwbaarheid gebruikt worden ter plaatsbepaling op zee: Edmond Halley had veel metingen gedaan, en een kaart gemaakt met lijnen van gelijke magnetische declinatie (maar alleen voor de Atlantische Oceaan). De nauwkeurigheid van de methode was gering, en nog veel stuurlieden zagen onverwacht een kust opdoemen. Anderen probeerden het longitude-probleem op te lossen met de manen van Jupiter (tijdstip van eclips). Maar in 1765 was duidelijk dat John Harrison de prijs van 20 000 pond verdiende: zijn klok had een afwijking van maar enkele seconden per maand, op zee. DeclinatieTis kennelick datmen over langhen tijt, voornaemlick sedert dat de groote zeevaerden op Indien en America begosten, middel gesocht heeft, waer deur den Stierman op zee mocht weten, de eertrijcxlangde der plaets daer teghenwoordelick sijn schip is, om alsoo te commen totte havens daer hy begeert te wesen, sonder datmen alsnoch tot sulcke ghewisse kennis der langde heeft connen ghecommen:Bij de zeilvaarders was bekend dat de kompasnaald meestal niet precies naar het noorden wijst, en dat deze magnetische declinatie, of variatie, afhangt van de plaats. 2 Het was nog de vraag of er een magnetische noordpool bestaat (en daarmee een verband tussen declinatie en lengte), maar volgens Stevin was het probleem van de plaatsbepaling nu oplosbaar: sommighe verhopende die te vinden deur de verscheenwysing der zeylnaelde, hebben de selve verscheenwysing een aspunt {Polum.} toeghescreven, die noemende seylsteens aspunt {Polum magnetis.}. maer men bevint na wyder ervaringhen, dat die afwijckinghen sich na gheen aspunt en schicken.Om dit goed te begrijpen, soo is voor al te weten, datmen deur ervaring bevint, de zeylnaelde tot verscheyden plaetsen [...] seer verscheydelick te wijsen, als tot sommighe oirten recht Noort, tot ander wyckse na t'Oosten, elders na t'Westen, welcke veranderinghen alsmen van t'Oosten na t'Westen treckt, op kleyne weghen seer merckelick sijn;Na de inleiding begint op blz 4 het algemene stuk voor de zeevaarder "Hoemen een haven of landt vindt": Sulcke naeldwysing, metsgaders de breede der plaetsen bekent sijnde, deur ervaring der ghene diet metter daet alsoo bevonden hebben, men can daer me sonder langde te weten de plaets vinden. [...]Stevin wist nog niet dat deze naaldafwijking (variatie) van het kompas mettertijd verandert 3: Want dat de naeldwycking die eertijts tot Cabo Sant Augustin [in Brasilie] was 3. tr. 10.( I ). nu daer niet wesen en soude, de reden en laet niet toe sich sulcx voor te stellen om daer op te werck te gaen: Haveneenen seylende na het Eylant van Sint Helena, ende gecommen wesende tot des selven Eylants breede, nochtans dat Eylant daer niet vindende, oock niet wetende of hyder oost of west af was, heeft al ramende oostwaert ghesocht, dat westwaert lach, ende hoe hy verder alsoo voer, hoe hy verder vande begeerde plaets gerocht: [...]Zeilstreken waren "de linien die seylende schepen beschrijven", zoals Stevin later definieerde in boek 4 van het Eertclootschrift. De stuurman moest rekening houden met de variatie van het magnetische noorden, anders kwam hij verkeerd uit. Kennis van die variatie was ook van belang voor goede kaarten: hier beneffens noch [...] de onsekerheyt vande ware plaetsen der landen, die na tsegghen der Stierlieden op de eertclooten gheteyckent worden, spruytende daer uyt, datse het wijsen der leli die elck van huys brengt, altijt voor noort houdenDe lelie was een der 32 streken van de windroos, een 'papier' waarboven of waaronder de kompasnaald kon draaien. Van die onzekerheid is een mooi voorbeeld te zien op de kaart van Ortelius uit 1570: de westkust van Zuid-Amerika stulpt uit. Nieuwe informatie was afhankelijk van het kompasgebruik van stuurlui die er geweest waren, en in 1587 werd die kust recht getekend. De naaldafwijking moest goed onderzocht worden: wantmen deur zeecompassen daer toe bereyt, de leli al seylende altijt recht noort can doen wijsen, midts de naelde of t'bestreken ijser, soo veel vande leli te verdraeyen, als de saeck vereyscht.Bij korte reizen in hetzelfde gebied werd zelfs wel een kromme naald gebruikt. Maar dat was natuurlijk een lapmiddel. Admiraal Maurits wilde het systematisch aanpakken: Nu alsoo Sijn E X C E L L E N T I E de voorgaende saken rijpelick overdocht hadde [...], heeft als Admirael vander zee, ande Admiraliteyt seker oirden ghestelt, ende onderwijs ghegheven, om te weghe te brengen dat de Stierlieden op sulcke reysen varende, hun daer na ghevougen:In dit kader paste Stevins Havenvinding: uitleg van de beschikbare kennis in eenvoudige taal. Tabelde naeldwijsighen 4 dieder alree gagheslaghen sijn, welck den hoochgeleerden Eertrijcxschrijver Heer Petrus Plancius, deur langdeurighen arbeyt, en niet sonder groote costen by een vergaert heeft, uijt verscheyden houcken des eertbodems, soo wel verre als na gheleghen:Plancius (1552 - 1622) was predikant in Amsterdam, en cartograaf (maakte o.a. een wereldkaart). Hij was een dergenen die meenden dat er magnetische polen en magnetische meridianen moesten bestaan, en hij had een 'lengtevinder' bedacht. Op een gewoon astrolabium moest een soort gradenboog gelegd worden met gegevens van de kompasvariatie, en zo was volgens hem de lengte op zee te vinden. Stevin was een dergenen aan wie de Staten van Holland in 1598 vroegen deze 'inventie' te beoordelen, maar in de Havenvinding wordt het instrument niet vermeld. Kennelijk geloofde Stevin niet in een wiskundig verband tussen variatie en lengte. 5
Volgens de tabel zijn er twee gebieden: in het eerste 'perk' wijst de kompasnaald oostelijk van het noorden, in het tweede westelijk. De grenzen worden geacht meridiaancirkels te zijn, op 0°, 60° en 160° oosterlengte, waarbij het begin van de lengtegraad genomen is op de Azoren: "een der Vlaemsche Eylanden Corvo" (nu op 31° 08' WL). 6 dat ons sulcx van t'voornemen deser ondersoucking niet en behoort af te keeren, maer veel eer daer toe te trecken [...]De gegevens zijn ook beperkt: 160 lengtegraden, minder dan de helft. Toch waren er al reizen rond de Aarde gemaakt: Magellan (1519/22), Drake (1577/80), Cavendish (1586/8). Maer vande rest des eertrijcx, te weten van Cantan oostwaert, of van Corvo westwaert, en overcommen de ervaringhen niet die hem [Plancius] van Spaengjaerden, Engelschen en onse zeevaerders ter handt ghecommen sijn, als ghedaen wesende sonder bequamen tuych, en ghenouchsaem wetenschap:Twee Nederlandse vloten waren in 1598 vertrokken voor een reis om de wereld. Van de negen schepen zou er maar één de reis voltooien (1601, Olivier van Noort). 7 Dat de zeevaarders hun moeizaam verkregen gegevens niet altijd welwillend afstonden, en soms vervalsten, is bekend gemaakt door Albert Haeyen (zie hier onder). Stevin maakt dan een 'gissing': hij verdeelt de hele Aarde in zes perken, met afwisselend 'oostering' of 'westering' in de naaldwijzing. De zes perken verdeelt hij weer in tweeën: toenemend dan wel afnemend, bij een reis naar het oosten.
In de tabel blijkt hoe onnauwkeurig de lengtebepaling was: tussen Corvo (Azoren) en Amsterdam was een verschil gevonden van 39° 30', het is 36° 3'. Kaap de Goede Hoop werd zo'n 7° te ver naar het oosten gedacht, en in Indië en China was deze fout opgelopen tot 15° (Goa, Bantan, Canton). De afwijking was nog groter in het geval van een enkele reis: het 'Behouden Huijs' op Nova Zembla lag volgens de tabel 23° oostelijk van waar het teruggevonden is! KompasGhelijck den Stierman int soucken der breede, wacht tot dat de middach ghecommen is, te weten tot dat de schaeu van een hangsnoer of rechtsnoer, overcomt mette lini die hy in sijn compas voor de middachslijn houdt, alsoo sal hy hier doenHet is moeilijk te bepalen wanneer de Zon precies op zijn hoogst staat, dus moet het twee maal, voor en na de middag bij even hoge zonnestand. Een speciaal instrument, van Reyner Pietersz, maakt het makkelijker: niet teghenstaende de beweeghlicheyt des schips, altijt in waterpas [...]Het is een 'azimuth-kompas', voor zonshoogte en magnetische declinatie, met een 'wijsreghel' (alidada) en 'sichtgaetkens', opgehangen zoals gewone zeekompassen, volgens een uitvinding van Cardano (Stevin noemt hem niet hier, wel in de Weeghconst). Bij nacht kan een ster genomen worden, maar de Maan is niet geschikt, wegens "heur rassche eyghen loop".
Reynier Pietersz. van Twisch vroeg octrooi aan in 1597, en zijn uitvinding werd in 1598 onderzocht door een commissie: Josephus Scaliger, Ludolf van Ceulen, Rudolph Snellius, en Simon Stevin. Aelbert HaeyenBij Burger (1908) lezen we: 8 |
De Koninklijke bibliotheek bezit het werkje in één band met de Havenvinding en de beide boekjes maken wel een zeer eigenaardig contrast, in samenstelling zoowel als in uiterlijk. De Havenvinding in keurige Latijnsche letter door Christ. van Ravelenghien gedrukt, helder van stijl, blijkbaar het werk van een echt wetenschappelijk man, maar zonder eenig vertoon van geleerdheid, de corte onderrichtinge daarentegen in Gotische letter, en hoogst onhandig in elkaar gezet door een man van de praktijk zonder wetenschappelijke vorming, maar juist met schijngeleerdheid overladen. [...] Waar de schrijver echter die geleerdheid laat varen, en zich op zijne natuurlijke wijze uitdrukt, zegt hij de dingen vaak uitmuntend. Ziehier welken eisch hij aan een schrijver over de zeevaart stelt, daarbij tegelijk zijne tegenpartij en zichzelven aardig karakterizeerende (p. 3).
Ten derden behoeft hy in die sprake, of scheeps duijts wel ervaren te wesen, de wyle men door ervaringe bevinden, dat een yder neeringh of ambocht zijn eygen sprake heeft, tzy met den scheeps, boeren, of krijghs handel, daer op een geleert man zeer wel geseyt ende gheleert heeft,wie met een Boer handelen wil, die moet een Boeren rock aen hebben,te weten, hy moet zijn sprake kennen, so gaet het met alle ambachten toe. |
Stevin schreef later dat hij steeds zijn best deed om de vaktermen te leren bij elk nieuw onderwerp dat hij niet "deur boucken of Wisconstnaers leeren conde: Hier toe verstreckten my de werckluyden elck in haer const voor beste meesters". Heeft hij zich het verwijt aangetrokken?
Aelbert Haeyen had gelijk wat betreft de vaart langs de Noordzeekust, daar waren zijn kaarten nodig, en niet de variatie van het kompas of het instrument van Reynier Pietersz. |
begrijpelijk dat zijn aanval zich in 't algemeen richtte tegen al die leermeesters die zelf de practijk der zeevaart niet kenden en hem en zijn gelijken het brood uit den mond namen. [...] Hier mag nog eene langere passage volgen die een merkwaardigen kijk geeft in dezen strijd tusschen de mannen der wetenschap en die der practijk. Op pag. 8 van de Havenvinding wordt Plancius geprezen omdat hij de waarnemingen over de miswijzing deur langdeurighen arbeyt, en niet sonder groote costen by een vergaert heeft, uijt verscheyden houcken des eertbodemsHierop antwoordt Haeyen (p. 20) het volgende. Dit selfde is aldus te weghe ghebraght: Als dese Stuerluyden, daer dit voornoemde werck van ghesocht is, alsulcke verre ende periculose reysen nae Oost-Indien, ende op ander plaetsen bestaen, ende met groote gevaer van haer leven volbroght hadden, so dat die eerste Oost-Indische vaerders van 250. man die zy uyt voerden, door quade ordinantie, daer zy mede af ghestuert waren, niet meer als 60. persoonen, so krancken als ghesonden, wederom te rugghe en broghten, die alle door toevallende swarigheyt omghecomen waren, ende die overghebleven, waren soo veer ghecomen dat zijt gheen 14. daghen langher in Zee soude ghehardt hebben, of zy souden met die schepen van elende hebben moeten vergaen, als haere eygen boecken die daer van ghedruckt zijn, uyt wijsen. |
Dit zal door de doelgroep met instemming gelezen zijn. Het is goed dat nog eens gewezen wordt op de doorstane 'perikelen', en op de onvrede over de geringe beloning. Maar Aelbert Haeyen kreeg op zijn beurt kritiek*): hij wist te weinig van de vaart over de oceaan. *) Robbert Robbertsz le Canu, Een waerschouwinghe der zeeluyden, voor Albert Haijen dolinghe, 1600.
1605/8: Eertclootschrift 5 - Vande Havenvinding
Verschillen
Zie ook: 'Hoemen scherper opt Zeecompas soude connen seylen', in 'Eertclootschrift' 4, Anhang-5.
Noten
|