Overzicht , Inleiding , taal , puntdicht , motus , Vossius , Galileï , Willem , Noten
Stevin en Hugo Grotius
InleidingDeze oefende zich in het Latijn door De Havenvinding te vertalen (1599) en de zeilwagen te bezingen (ca. 1602). In dezelfde tijd gaf hij een weerspiegeling van Stevins denkbeelden over de taal in het manuscript Parallelon rerumpublicarum, een vergelijking van de Griekse, Romeinse en Hollandse maatschappij. Hierin komt ook de zeilwagen weer langs (3:28), met Grotius aan boord een uitvinding die de ontwerper zelf in geen van zijn werken noemt. Voor Stevins stuk over de Wijzentijd, dat verscheen in 1608, had de 'Hoochgheleerden Heer Doctor Huych de Groot' een literatuurlijst opgesteld. De naam Stevin komt voor in brieven van en aan Grotius. In 1644 is er zelfs sprake van een nog te schrijven biografie. KosmografieBij puntdicht XX over de zeilwagen rijst de vraag: wat vond Grotius van een draaiende Aarde? Prudens van Duyse vertaalde wel (uit het Latijn): "Stevin, die [...] s aerdrijks omzwaei heeft bevroed". Maar het valt te betwijfelen of Grotius deze formulering geaccepteerd zou hebben.
Misschien heeft de jonge Hugo samen met zijn vader en Simon Stevin de sterrenhemel bewonderd, en uitleg gekregen volgens het heliocentrische stelsel van Copernicus. En misschien heeft hij in boek 3 van de Hemelloop (1608) gelezen over het nieuwe wereldbeeld. Over het al of niet draaien van de Aarde heeft Grotius zich nooit duidelijk uitgesproken, ook niet toen het te pas kwam in enkele van de vele brieven die hij vanuit het buitenland schreef aan Vossius 6. Alleen in een brief aan Galileï vinden we een aanwijzing. (top) TaalDe eerste die met de grootste en algemeenste toejuiching ondernomen heeft onze taal op te luisteren, en in dezelve de Mathematische Weetenschappen in het licht te geeven, was Stevijn, met wien ik in de nauwste vriendschap en betrekking staa, de uitvinder der gewichtigste dingen, tot wiens lof ik hier niet meer kan toevoegen, dan dat hem de doorluchtigste Prins Maurits in zijne studien raadpleegt.Grotius ziet, evenals Stevin (zie 'Uytspraek'), overal sporen van een groots Hollands verleden. Blz 75: Wat de Letterkunst betreft, meen ik te hebben opgemerkt, dat hetgeen Tacitus van de Germaanen in 't algemeen verhaald heeft, dat de geheimen der letteren aan mannen en vrouwen beiden onbekend waren, ten opzicht der Batavieren 1, die meer menschelijkheid en beschaafdheid gehad hebben, eene uitzondering lijdt.Blz 92: zeer veel Grieksche woorden hebben verwandschap met de onzen: waarvan men den oorsprong misschien zoeken moet of in de overwinningen van Brennus, of in de Phocensers die Marseille bewoond hebben, of in eenige andere reden.Later wordt duidelijk gemaakt dat onze taal niet de oorsprong is (blz 97): De Hebreeuwsche is de oudste, de eerwaardigste, de deftigste die men kent; en 'er is 'er geen, die waardiger is de stof, waar mede zij zich bezig houdt te behandelen. Wanneer men dit gezegd heeft, schiet 'er niets meer over tot haare verheffingMaar in verband met Germanen wordt gezegd (blz 94): dat de Geeten, dezelfden die ook Gothen genoemd worden [...] bijna geheel Asiën onder het juk hebben doen doorgaan [...]Als genoeg gezegd is over de oudheid van onze taal staat er: Over haare nuttigheid en voortreffelijkheid blijft ons nu nog iets weinigs ter mededeeling over.Vergelijk Stevin, - over de kortheid: Uytspraeck, en Wijzentijd (daar eveneens: in Noord-Holland het best); - over het koppelen: Bewysconst, Uytspraeck (hier ook: 'bepaling'), en Wijzentijd; - over spelende kinderen: Bewysconst. Bij beiden vinden we dat het woordensamenstellingsgemak in het Grieks groter is dan in het Latijn. Grotius had hiervan een voorbeeld gegeven in de titel van zijn Havenvindingvertaling: 'Limeneuretikè, sive Portuum investigandorum ratio'. OnderwijsIn navolging van Stevin benadrukt Grotius het algemeen belang van onderwijs in wiskundige zaken, en dat in de eigen taal (blz 71):Die Weetenschappen derhalven, die de Goddelijke Voorzienigheid gewild heeft, dat, onder allen welke het ijdele menschdom bezit, alleen op vaste gronden steunen zouden, tellen in Holland de ervaarenste lieden onder haare Leeraars, en eene groote schaar van leerlingen.Het laatste verwijst naar de Ingenieursschool die in 1600 was opgericht in Leiden, op instigatie van Maurits en met een programma van Stevin. Op blz 104: Want alle kundigheden hebben dan de grootste vorderingen gemaakt, wanneer ze in de dagelijksche Landstaal voor allen zijn bloot gelegd. Dit heeft den Grieken, dit den Romeinen behaagd; en ter zelver tijd dat wij ons van hunne taal bedienen, verachten wij evenwel hunne grondregel. [...]Een nagalm van Stevins Wijzentijd: misschien "terug bekomen" wat we ooit gehad hebben. Zelf kon Grotius kennelijk moeilijk loskomen van het Latijn, want anders had hij dit stuk wel in zijn moedertaal geschreven (of heeft hij in de wieg Latijn geleerd?). Tijdens zijn gevangenschap in slot Loevestein (1618 - 1621) heeft hij wel de landstaal gebruikt voor het Bewijs van den waren godsdienst en de Inleydinghe tot de Hollandsche Rechtsgeleertheyt. Citaten uit 'Parallelon', en bespreking, in: Cd. Busken Huet, Het land van Rembrand II-2, 26-35. (top) PuntdichtEn wat bedoelde Grotius precies in epigram XX met "motus terrae"? Illum qui numeros & rerum pondera novit,Volgens de vertaler Prudens van Duyse (1846): Stevin, wiens geest en yvervolle moedMaar bij een prent stond in 1603 een andere vertaling: Dien [Wagen] heeft Stevijn (die tWicht, en twercken der getalenGeen draaiende Aarde, maar beweging van materie op de Aarde. Heeft Grotius dit bedoeld? RoerselDe uitdrukking 'stofroersel' is te vinden bij Simon Stevin, in de titel van boek 2 van het Eertclootschrift (1605/08). Bepaling 1 hiervan zegt:Stofroersel des Eertcloots is na dese meyning, t'roersel in sijn plaets vande verscheyden stoffen daert uyt bestaet, blijvende t'samen een clootsche form.De uitleg bij voorstel 1 begint met: Het schijnt dat den eersten Roerder alles in geduerich roersel wil hebben, soo wel int ansien der deelen als des heels, want den gantschen Eertcloot niet alleen heur jaerlickschen loop om de Son en doet, en de daghelicksche op haer eygen as, maer de verscheyden stoffen daerse uyt bestaet, hebben een gheduerige vermenging en beweging deur malcander.Stevin zelf maakte dus duidelijk onderscheid tussen de bewegingen van de Aarde en die op de Aarde. Beide soorten werden verzorgd door de 'eerste Roerder'. Motus terraeHet Latijnse 'comperit ... motus terrae varios' in epigram XX kan betekenen: hij doorgrondde de verschillende bewegingen van de Aarde. Voor ons is dit niet dubbelzinnig, wij zijn vertrouwd met de dagelijkse aswenteling en de jaarlijkse omloop om de Zon. Maar rond 1600 lag de zaak anders. De 'omzwaai' van de Aarde was nog lang niet algemeen geaccepteerd. 8Simon Stevin was een van de eersten die het zonnestelsel beschreven volgens Copernicus. De Hemelloop was nog niet verschenen, maar Hugo de Groot kan de argumenten voor een bewegende Aarde gehoord hebben (in de sterrenkunde had hij zich verdiept bij het uitgeven van een oud handschrift 9). Hij kan deze betekenis bedoeld hebben in zijn puntdicht, en we kunnen een climax zien in: getal, gewicht, vloed, Aarde. Een andere vertaling is: hij doorgrondde veelsoortige bewegingen van de Aarde. Nu ligt een verwijzing naar de aardbeving van 3 januari 1602 voor de hand, en nu klinkt 'stofroersel' niet meer zo ver gezocht, zeker niet als we 'terrae' opvatten als tegenhanger van 'aquae'.
Maar het is goed mogelijk dat Grotius juist de bedoeling had zich dubbelzinnig uit te drukken. Hij had zelf waarschijnlijk nog geen definitieve keus gemaakt voor het stelsel van Copernicus, en dan was het beter om de lezer te laten kiezen, en om bij een vraag naar de betekenis verschillende antwoorden te kunnen geven. Stevin heeft inderdaad inzicht verschaft in allerlei bewegingen van en op de Aarde, en bij de laatste kunnen we ook nog denken aan de valproef, die hij samen met Hugo's vader gedaan heeft. (top) Brief-fragmenten
|
| ||
Simul literas accipies Hortensii a, civis tui, quem puto aliquando non inglorium patriae urbi fore. Est et illi familiaritas, sed literaria, cum Schikarto. Uti et cum Gassendo b et aliis, in mathesi claris viris. Ipse nunc disciplinas mathematicas in urbe hac, sed extra ordinem, profitetur. Attamen is est confluxus audientium, is quoque genius docentis, ut non dubitem, quin propediem eum collegam simus habituri. Ptolemaeum c sic sequitur, ut Tychonianam d et Copernicanam e sententiam simul proponat et explicet. Nec obscurum nobis in Copernicanam magis inclinare: utcumque ea Romae sit damnata a cardinalibus anno MDCXVI atque iterum anno superiori: imo Galileus Galilaei f Florentinus, quia hanc sententiam et viva voce et scribendo defenderet, in carcerem sit conjectus nec inde emittendus, priusquam poenitentiae satis egerit. Quam rem a nuncio apostolico Bruxellis Lovanium perscriptam esse mihi constat ex Fromondo g, qui his diebus Antaristarchum suum hoc de argumento ad me misit. | Hierbij ontvang je een brief van Hortensius a, een stadgenoot van je, die volgens mij zijn vaderstad nog eens eer zal aandoen. Hij kent ook Schickard, zij het schriftelijk. Eveneens Gassendi b en anderen die verstand hebben van wiskunde. Hij doceert nu in deze stad de wiskundige vakken, als buitengewoon hoogleraar. Toch trekt hij veel toehoorders, hij heeft ook talent als docent, zodat ik niet twijfel, of eerstdaags hebben we hem als collega. Hij behandelt Ptolemaeus c zo, dat hij tegelijk het stelsel van Tycho d en dat van Copernicus e aan de orde stelt en uitlegt. En het is ons niet onbekend dat hij meer neigt naar dat van Copernicus; ook al is dit in Rome veroordeeld door de kardinalen in 1616 en vorig jaar weer; ja zelfs is de Florentijn Galileo Galileï f, omdat hij dit stelsel zowel mondeling als schriftelijk verdedigde, in de gevangenis gezet en hij mag er niet uit, voordat hij voldoende spijt betuigt. Dat over deze zaak door de apostolische nuntius te Brussel naar Leuven geschreven is maak ik op uit Froidmont g, die mij onlangs zijn Ant-Aristarchus zond over dit onderwerp. |
a. Martinus Hortensius Maarten van den Hove (1605 - 1639), wis- en sterrekundige, geboortig van Delft. Op 9 maart 1634 kreeg hij toestemming van de vroedschap van Amsterdam om gedurende enige maanden aan het Atheneum wiskunde te doceren. In 1635 werd Hortensius tot hoogleraar benoemd te Amsterdam en in 1639 te Leiden. [Zie ook noot 12.] b. De filosoof en astronoom Pierre Gassendi (1592 - 1655). c. Claudius Ptolemaeus, Grieks astronoom, geograaf en wiskundige uit de 2e eeuw te Alexandrië. d. De astronoom Tycho Brahe (1546 - 1601). e. Nicolaus Copernicus Niklas Koppernigk (1473 - 1543). f. De Italiaanse wiskundige en natuuronderzoeker Galileo Galilei (1564 - 1642). Zijn instemming met het stelsel van Copernicus bracht hem in conflict met de geestelijkheid van Florence. Toen dit stelsel op 23 februari 1616 door Rome als ketters was veroordeeld, werd aan Galilei het verbod opgelegd de leer van Copernicus te houden, te onderwijzen of te verdedigen. Een in 1624 ondernomen poging bij Urbanus VIII, om herroeping van het decreet van 1616 te verkrijgen, bleef vruchteloos. De publicatie in 1632 van zijn Dialogo sopra i due massimi sistemi del mondo, Tolemaico e Copernicano maakte, dat Galilei op 22 juni 1633 van ketterij verdacht verklaard werd. Tevens werd hij tot formele gevangenschap bij het H. Officie veroordeeld. g. Libert Froidmont (1587 - 1653) [^], Leuvens theoloog, mathematicus en natuurkundige. Hij schreef tegen de Zeeuwse wiskundige en predikant Philippus Lansbergen [Commentationes in motum terae diurnum & annuum, 1630] zie over hem no. 1755, p. 37 en n. 2 aldaar zijn Ant-Aristarchus, sive de orbe terrae immobili liber adversus Philippum Lansbergium, Antverpiae 1631, en na Philippus' dood in 1632 tegen diens zoon Jacobus (1590 - 1657), die medicus was, Vesta, sive Anti-Aristarchi vindex adversus Jacobum Lansbergium et copernicanos. Antverpiae 1634. Dit laatste was een antwoord op Jacobus Lansbergens Apologia pro commentationibus Philippi Lansbergii in motum terrae diurnum et annuum: adversus Libertum Fromondum, Theologum Lovaniensem et Joan Baptistam Morinum, doct. med. et Parisiis Mathematum Professorem Regium. Middelb. apud Z. Roman, 1633. [ Morin, Responsio, 1634. Een hard oordeel over Morin: Sorberiana (1694), p. 144-5.] |
| ||
Literas, quas scripsisti, vir praestantissime, Iunio mense, in uxoris iter dilatae nunc demum ad me pervenerunt, non et Hortensii quae nescio quomodo, dum colliguntur, sarcinulae exciderunt; ei igitur me ut comiter excuses rogo, et quod unum non conspectis literis possum, dic gratias agere maximas et laetari me, quod spes sit, ut vir tibi probatus collegio quoque societur. Sententiam de terrae rotatione damnatum Romano judicio ut sacris literis inimicam non Italis tantum, sed et illarum rerum peritissimo Kepplero a placuisse scio, et multos quotidie reperio eam sectantes. Est tamen ek toon phainomenoon anapodeiktos et argumenta sunt in contrariam partem haud levia ek toon phusikoon etiam ex umbrarum quibusdam observationibus, si Caesenati b credimus. | De brief die je schreef, mijn beste, in juni, is met de reis van mijn vrouw die moest wachten nu pas bij mij aangekomen, niet ook die van Hortensius die (ik weet niet hoe) bij het samenbinden uit het pakje gevallen is; ik verzoek je mij dus bij hem vriendelijk te excuseren, en het enige dat ik kan zonder de brief gelezen te hebben: zeg hem dat ik hem hartelijk dank en blij ben dat, naar we hopen, een man die bij jou in de smaak valt ook een collega wordt. Ik weet dat de opvatting over een draaiende Aarde die veroordeeld is in een uitspraak van Rome, als strijdig met de heilige schrift, niet alleen Italianen beviel, maar ook de in deze zaken hoogst ervaren Kepler a, en ik verneem dagelijks dat velen die onderzoeken. Toch is het uit de verschijnselen niet te bewijzen en tegenargumenten zijn echt niet zwak, uit de physica en ook uit bepaalde waarnemingen van schaduwen, als we de Cesenaat b geloven. |
a. De Duitse astronoom Johannes Kepler (1571 - 1630), evenals Galilei aanhanger van het stelsel van Copernicus; vgl. no. 1930. b. Inwoner van Cesena [...].
Opmerking: |
| ||
Vir in omni mathematum parte summus, in philosophia caetera non infimus, Galilaeus Galilaei, Iesuitarum in ipsum odio ac principis Thusci, sub quo vixit, socordi metu coactus Romam ire, ideo quod terram movisset non vetante vestro Hortensio 12, dure habitus, ne majus vitaret malum, quasi ab ecclesia edoctus sua scita rescidit. [...] | De man die in elk wiskundevak aan de top staat, en in de rest van de wetenschap niet de geringste, Galileo Galileï, is door de haat jegens hem van de Jesuïeten en door bekrompen vrees van de Toscaanse vorst, onder wie hij leefde, gedwongen naar Rome te gaan, omdat hij de Aarde had laten bewegen zonder veto van jullie Hortensius 12 , hij is er onheus bejegend, en om grotere schade te ontwijken heeft hij, als door de kerk grondig onderwezen, zijn stellingen afgezworen. [...] | |
Dialogum Galilaei anno 1632. Florentiae editum an videris nescio. Est scriptus Italico sermone ea rerum reconditarum peritia, ut nullum nostri saeculi opus ei comparare audeam, antiquorum multis praeferam. | Ik weet niet of je de Dialoog van Galileï gezien hebt, uitgegeven in 1632 te Florence. Geschreven in de Italiaanse volkstaal met zoveel praktische kennis van diepe materie, dat ik geen werk uit onze tijd ermee durf vergelijken, en ik stel het boven vele uit de oudheid. |
Opmerkingen: In het weggelaten stukje gaat het over de vraag of de bejaarde Galileï, die zich in Etrurië mocht vestigen, niet in Amsterdam zou kunnen komen wonen. Hij had al weer schitterende werken gereed, onder meer over drijvende lichamen: 'de his, quae in aqua supernatant' (in 1612 had hij hierover al een werk gepubliceerd, in navolging van Archimedes). Zie: Epistolae (1687), 148; en: C. de Waard, Journal tenu par Isaac Beeckman, IV, p. 235 e.v. Meer vertaalde brief-fragmenten hier. Iemand die de Dialoog ook gelezen heeft zou nu aan Grotius willen vragen:
|
| ||
Cognationem nobis esse cum coelo ex tuis maxime operibus didici, vir sapientissime, omnem humanum conatum superantibus, quibusque effectum est ut neque veterum scripta desideremus, neque metuamus ne ulla posteritas de hoc saeculo triumphet. Nolo id mihi gloriae sumere, ut me inter discipulos tuos fuisse dicam; magni enim est ingenii ista vel te praeeunte assequi. Inter admiratores si me dixero semper fuisse, nihil mentiar; felicem vero me, si qua tuis partubus in immortalitatis lucem exeuntibus obstetricari possim. | Dat wij een verwantschap met de hemel hebben heb ik vooral geleerd uit uw werken, zeer wijze heer, die elke menselijke poging overtreffen, en die maken dat we noch naar geschriften van de ouden verlangen, noch vrezen dat enig nageslacht over deze eeuw triomfeert. Ik wil me er niet op beroemen uw leerling geweest te zijn; want er is al een groot talent nodig om u zelfs maar te volgen. Als ik zeg dat ik u altijd bewonderd heb lieg ik niet; ik prijs me werkelijk gelukkig als ik op een of andere wijze er aan bij kan dragen dat uw gedachtevruchten in het licht van de onsterfelijkheid komen. |
(top)
Over Stevin:
| ||
[ Postscriptum: ] De arca nihil? Nolim perire tantum monumentum divinae in me bonitatis. a Velim scire an quis habeat materiam collectam ad scribendam vitam Stacinii, b magni mathematici et nobis amici. |
[ P.S.] Niets over de kist? Ik zou niet willen dat zo'n sterk bewijs van de goddelijke goedertierenheid a jegens mij verloren ging. Ik zou willen weten of iemand materiaal heeft verzameld voor een levensbeschrijving van Stevin, b de grote wiskundige en vriend voor de onzen. |
a. De speurtocht van Willem de Groot naar de boekenkist waarin Grotius op 22 maart 1621 uit zijn Loevesteinse kerker was ontsnapt. b. 'Stacinius', lees: Stevinius. De belangstelling voor het leven en de werken van de mathematicus en werktuigbouwkundige Simon Stevin (1548 - 1620) leefde pas twee eeuwen later op (NNBW, V, kol. 815 - 818, en The poetry of Hugo Grotius / De Dichtwerken van Hugo Grotius, I, tweede deel, pars 3A en B, p. 117 - 148). |
De Stevinio quod scire vis inquiram; a ego pauca aut nihil superesse puto, neque enim reliquit liberos istarum litterarum gnaros; b inquiram tamen et si quid comperero perscribam. | Ik zal zoeken naar wat je van Stevin wilt weten; a ik veronderstel dat er weinig of niets is overgebleven, hij liet immers ook geen kinderen na die bekend zijn met die handschriften; b ik zal toch zoeken en als ik iets vind zal ik het je schrijven. |
a. In zijn brief van 27 augustus stelde Grotius aan zijn broer de vraag of hij de vindplaats kon achterhalen van de wetenschappelijke nalatenschap van de mathematicus en werktuigbouwkundige Simon Stevin (1548 - 1620); vgl. no. 7017. b. Simon Stevin was op latere leeftijd een huwelijk aangegaan met Catherina Craey. Het echtpaar liet twee zonen na: Frederik (* 1613) en Hendrik (* 1614) (NNBW, V, kol. 815 - 818).
|
(top)
Noten
... Contra est Aristoteles, & ratio: Nam si esset Vacuum nihil posset in eo quiescere, nec moveri: Et si moveretur, motus fieret in instanti, quia tarditas, & celeritas motus fit ex maiori aut minori obsistentia medij: ...Stevin zag het genuanceerder, zie de samenspraak van Jan en Pieter over het 'Ydel' in de Bewysconst (1585), p. 144 e.v. Op p. 148 blijkt Aristoteles' argument weerlegd, maar wat volgt (lucht uit een fles zuigen) overtuigt niet (overblijvende lucht zwelt op). Jan heeft "t'hooft noch vol mugghen, die niet nu, maer t'haerder tijt wel eens mochten uytswermen".
... Ertegen is Aristoteles, en de rede. Want als er een vacuüm zou zijn, zou niets daarin kunnen stilstaan, of bewegen. En als het zou bewegen, zou de beweging in een ogenblik gebeuren, omdat traagheid en snelheid van beweging komt door grotere of kleinere weerstand van het medium. ...
Den iijen Januarij op den middach werde deur de landen van Hollant gevoelt een eertbevinge, doch en duyrde niet lang, ende was oock soe weinich dat veele menschen die niet gewaer en wierdenCitaat uit J. Buisman, Duizend jaar weer, wind en water in de Lage Landen, Franeker 2000, 209. «
... Terrae-motus ... Hic pro Copernicano interdum sumitur, quo, sole immoto, terram moveri fingunt. Verum hoc commentum Scripturae adversum, non attingimus modò, sed de motu, quo pars aliqua terrae vel tremit, vel pulsatur, vel deprimitur, vel attollitur, nobis sermo erit.Rudolphus Leusden, Disputatio philosophica inauguralis de terrae-motu (Utr. 1692, 29 maart), p. 4.
...Aardbeweging ... Deze wordt soms voor de Copernicaanse genomen, waarbij men zich voorstelt dat de zon stilstaat en de aarde beweegt. We zullen ons echter met dit verzinsel, dat tegen de Schrift ingaat, hier niet inlaten, maar we zullen het hebben over de beweging waarbij een deel van de aarde trilt, of schokt, of daalt of stijgt.