R. F. de Sluse aan [Christiaan Huygens].11 augustus 1662.
Brief in Leiden, coll. Huygens. Nobilissime Domine Niet graag onderbreek ik uw studies, ik vertouw er echter op dat ik makkelijk toestemming bij u zal krijgen wanneer u de aanleiding begrijpt, die mij een zekere noodzaak om te schrijven |
[ 195 ]
heeft opgelegd. U herinnert zich, denk ik, dat ik enige jaren geleden 1) op uw wens en die van de geleerde Heinsius naar de bibliotheek van de monniken van heer Jacob ben gegaan om een Manuscript van de Metamorfosen van Ovidius op te sporen. En toen was het wel tevergeefs; maar toen ik enige dagen geleden bij hen was, zei een van de ouderen mij: "Ik heb de Ovidius gevonden die u vroeger hebt gezocht", en hij haalde een boek te voorschijn waarin enige Commentaren op de Psalmen en gebeden stonden, maar aan het eind waren perkamentbladen toegevoegd waarop ik niet de Metamorfosen maar Remedia Amoris geschreven vond. Ik denk dat ze, samengebonden met zo ongelijke werken opdat ze niet geheel verloren zouden gaan, wel door gebruik en ouderdom zeer beschadigd zijn, en van een zo geringe omvang dat ze niet apart ingebonden konden worden, naar het schijnt. Ondertussen heb ik de vriendelijkheid van de monnik geprezen, en aangezien ik wist dat de hele Ovidius 2) door de geleerde Heinsius wordt herzien, heb ik het te leen ontvangent boek vergeleken met de door hem verzorgde uitgave, ons in 1652 3) door de Elseviers 4) gegeven, en ik heb aantekeningen gemaakt van lezingen die niet overeenstemden. Ik erken dat de meeste van weinig belang zijn, maar ik heb gemeend ze niet te moeten weglaten om mijn nauwgezetheid en betrouwbaarheid te bewijzen. Ik kan er toch heel wat laten zien waaruit de bedoeling van de schrijver passender is te verklaren dan uit de uitgave die ik heb vergeleken. Hoe ze dan ook zijn, ik heb het tot mijn plicht gerekend ze aan u te sturen, om te zien of ze voor de geleerde heer van nut kunnen zijn. En ik vrees wel dat het een geval is van 'de bondgenoot na de oorlog'*), maar ik heb toch liever moeite willen verliezen dan de gelegenheid de wens te betuigen me naar mijn vermogen verdienstelijk te maken voor de letteren, en voor de mannen die zich inspannen deze verder te brengen. Neem dit dus goed op, voortreffelijke heer, en houd mij in ere, van wie u weet dat ik altijd met constante genegenheid ben Tuum tuique Observantissimum
1) Zie brief No. 643. 2) Zie het werk van brief No. 596, n.9 3) Publii Ovidii Nasonis Opervm Tomus I [II & III] ... [accurante Nicolao Heinsio Dan. Fil.] Amstelodami, Typis Ludovici Elzevirii. Sumptibus Societatis. 1652. III Vol. in-8o. 4) Het werk is gedrukt door Lodewijk Elsevier voor zijn associatie met zijn neef Daniel Elsevier. [ *) Grieks: 'meta ton polemon hè summachia'. De Sluse bedoelt: te laat. Le Paige, p. 604, n.1: Erasmus, Opera, Leiden 1703, T. 2, iii, vi, 17, col. 853: 'Post bellum auxilium'.] |
R. F. de Sluse aan Christiaan Huygens.18 augustus 1662.
Brief in Leiden, coll. Huygens. Nobilissime Domine Buitengewoon verblijd was ik door uw brief 1), waaruit ik heb begrepen dat u tenslotte behouden bent thuisgekomen. En als dit mij eerder bekend was geweest, had ik zeker een meer dan gewone stimulans gevoeld die reis te ondernemen waarover u schrijft; al is Holland aanbevelenswaardig door veel voortreffelijkheden, als voornaamste heb ik toch dat het u heeft grootgebracht, die ik boven het overige bewonderenswaardige waarmee het de ogen van vreemdelingen boeit, 1) Deze brief van Chr. Huygens aan de Sluse hebben we niet; hij moet van na 27 mei 1661 zijn, de dag van Huygens' terugkomst uit Engeland. |
[ 207 ]
zou willen zien en omarmen; maar de tocht is slechts uitgesteld, en er zal een dag komen, naar ik hoop, waarop ik ook deze zal voegen bij andere heel wat langere. Een Parijse brief 2) waarover u schrijft dat u het erin hebt gehad over het heen en weer bewegen van een slinger: helaas ik heb er geen ontvangen. Over de experimenten van de illustere Boyle was ik een jaar geleden 3) ingelicht uit Engeland door een weledele heer 4), met mij bevriend, die me onlangs daarover ook mijn mening vroeg, en die vermeldde dat er velen zijn die ze tegenspraken. Maar ik heb een sterk voorbeeld voor de waarheid ervan, omdat ik begrijp dat ze u bevallen. Ondertussen staat het boek 5) hier nog niet te koop, wat de slechte smaak van onze drukkers tekent. Daarom heb ik u gevraagd, u zult het wel goedvinden, via onze heer Vanderveken 6) waar het te koop is, ik heb hem namelijk verzocht het op uw aanwijzing zo snel mogelijk voor mij te kopen. Mijn studies kwijnen, zoals gewoonlijk; behalve namelijk dat ik die futiliteiten van mij over oneindig veel oplossingen 7) op papier heb gezet, is door mij niets gepresteerd, althans wat ik voor u van betekenis acht. Onlangs heb ik echter een methode voor raaklijnen 8) volgens een of andere bekende manier van ordinaten naar de kant van de as, die ik vele jaren geleden had gevonden, zo makkelijk mogelijk gemaakt, zodanig dat ik, met alleen het bekijken in analytische termen van de vergelijking die de eigenschap van de kromme laat zien, bijna zonder berekening de raaklijn trek. Ik voeg er één bij die met mijn methode gevonden is, aan een kromme die de geleerde van Gutschoven mij lang geleden heeft voorgelegd.
Tussen de evenwijdige lijnen AB en DC, verbonden met de normaal AD, moet men zich een kromme DF voorstellen van een zodanige aard dat, genomen een willekeurig punt F erop, en D met F verbonden, als daarop in F de normaal FC wordt opgericht die DC in C ontmoet, de rechte FC altijd gelijk is aan AD.
2) Deze brief is niet gevonden. 3) De proeven van Boyle met de luchtpomp waren inderdaad al in 1660 bekend. 4) Waarschijnlijk Sir Richard Towneley, wonend in Towneley, leerling van Boyle, de enige Engelsman die toen met de Sluse in verbinding stond. 5) Waarschijnlijk het boek van brief No. 873, n.4. [Nova experimenta physico-mechanica de vi aeris elastica et ejusdem effectibus, Oxonii 1661 in-12o en Den Haag, 1661, plaat.] 6) Zie brief No. 643, n.4 [Van der Veecken]. 7) Zie brief No. 663. 8) Het is de eerste keer dat deze raaklijnmethode wordt genoemd; ze leidde tot een briefwisseling. |
[ 208 ]
moeten u niet worden voorgesteld om ze serieus te beoordelen. Ik zal er dus niets meer bijvoegen, dan dat ik mij van harte verklaar te zijn
Tui observantissimum
D. Christiano Hugenio de Zulichem Hagam. |
R. F. de Sluse aan [Christiaan Huygens].8 september 1662.
Brief in Leiden, coll. Huygens. Nobilissime Domine
Het boek 1), waarop u mij opmerkzaam had gemaakt 2), heb ik enige dagen geleden ontvangen, en onafgebroken lezend om zo te zeggen verslonden. Ik bedank u dus voor de aanwijzing, en des te meer omdat ik daaraan een groter genoegen heb ontleend dan ik had verwacht. De schrijver 3) heb ik namelijk leren kennen als geleerd, nauwkeurig, en wat Ptolemaeus over Hipparchus zei: "arbeidzaam en waarheidlievend". En die Machine van hem is ingenieus, maar als ik me niet vergis zult u deze met uw nauwgezetheid geschikter maken*). 2) In een onbekende brief, waarop de Sluse antwoordde met No. 1049. 3) R. Boyle. [ *) Zie 'Het luchtledige', bij 7 okt. 1662, figuur:] 5) Zie brief No. 397, n.3. 6) Er waren in Rome 3 geneesheren en heelmeesters met deze naam: a) Giovanni Trulli, de oude ... [1595-1661], heelmeester van Urbanus VIII en Alessandro VI. b) Stephano Trulli ... [1603-1680], diens broer, heelmeester van Alessandro VII en Clemens IX. c) Giovanni Trulli, de jonge, zoon van de vorige, woonde nog in 1692 in Rome. |
[ 226 ]
door het belletje, dat er zoals gezegd nauw mee verbonden was, erin gedrukt. U weet immers dat ook in de langste balk, als er aan het ene uiteinde op geklopt wordt, het geluid meteen naar het andere eind wordt gebracht op grond van de samenhang der delen.
De veerkracht*) van de lucht had ik al eerder leren kennen door verschillende experimenten, maar vooral dat van Roberval [>], dat is uitgegeven in Pecquet 7)'s anatomische werk 8). Want met de redeneringen van Gassendi heb ik het nooit eens kunnen zijn, die hier als reden opgeeft dat de vezels van de blaas naar hun natuurlijke toestand teruggaan. Mijns inziens moet hierin ook een oorzaak van de ademhaling gezocht worden, en niet de minste, en waarom deze zo noodzakelijk is voor hen die het licht zien, ja zelfs ook voor ongeborenen als u Hippocrates en Democritus vertrouwt, wier mening (althans voor wat betreft de voeding van een foetus door de mond) onlangs is vernieuwd 9) door Courveus 10). geneesheer van de koning van Polen. [ *) Lat.: 'elater'. Boyle, 1660, p. 22: "Elastical power ... elatèr or Spring of the Air".] 7) Jean Pecquet ... [1622-1674] was geneeskundige, ontdekte de melkvaten en was lid van de Académie des Sciences. 8) Experimenta nova anatomica ... Accedunt clarissimorum virorum perelegantes ad authorem Epistolae, Par. 1651. Zie in dit boek p. 50 [fig. op p. 51, proef met een karperblaas]. 9) J.C. Courveus, De nutritione foetus in utero paradoxa, Dantisci, 1655. in-4o [Cap. X: 'Respiratio foetus in utero': per funiculum, door de navelstreng]. 10) Jean Claude de la Courvée, geboren ca. 1615 te Vesoul (Franche Comté), stierf in Polen, 1664. [ °) Met afhellen of uitdruppen van uit de lucht opgenomen vocht, zie Pharmacia Galenica & chymica, Amst. 1657, p. 333, 392: 'Maniere om Oleum tartari per deliquium ofte nederdalinge te maken'. Egbert Buys, Woordenboek, 3 (1771): "Vervloeijng van eene Zaak aan eene Koele Plaats".] 11), 12) Zie brief No. 673b, n.9 [De statica medicina, Ven. 1614 ... Hag. 1657; De ontdekte doorwaasseming des menschen lichaams, 1683]. 13) ... Novum lumen chymicum... [Par. 1608; Cosmopolite, dat is: Borgher der werelt. Ofte het nieuwe licht van de wetenschap van natuurlycke dinghen, 1627; Cosmopolite ou nouvelle lumi¸re de la phisique naturelle, 1639] ... 14) Michael Sensophax (Sendivog) ... [1566-1636], theoloog, alchemist, raadgever van Rudolf II ... |
[ 227 ]
zo week gemaakt kunnen worden door wijnazijn of een andere vloeistof, dat ze in de grond gestopt na korte tijd uitkomen, zou een proef kunnen worden gedaan om te zien of in die lege ruimte van het vat hetzelfde effect zou volgen. Maar nu genoeg hierover; er blijft slechts over dat ik me voor dit eindeloze gezwets verontschuldig, aan mij ontlokt door de experimenten van de weledele heer, en de heel hoge verwachting die ik van de uwe heb opgevat. Eén ding voeg ik er toch nog aan toe: dat ik in de afgelopen week er door de geleerde Ricci op ben gewezen, dat de Academici in Florence al klaar zijn om de natuurkundige experimenten in het licht te geven 15), die ze onder toezicht van de doorluchtige prins Leopold, deze laatste jaren hebben gedaan. Maar dit hebt u misschien al van hen ontvangen. Vale igitur Vir Clarissime meque amare perge. Dabam Leodij viij Septembris MDCLXII. Tui observantissimus 15) Zie het werk van brief No. 1000, n.5 [Saggi di naturali esperienze fatte nell' Accademia del Cimento, 1666, 1667; Engl. 1684]. |
Christiaan Huygens aan R. F. de Sluse.25 september 1662.
Concept en kopie in Leiden, coll. Huygens. 25 Septembre 1662. Houd mij alstublieft het uitstel in het terugschrijven ten goede. Ik zou namelijk al eerder op uw voorlaatste brief hebben geantwoord, als ik me niet had voorgenomen eerst enige dingen af te wegen bij uw nieuwe vondst, waarvoor nauwelijks pas deze paar laatste dagen vrije tijd is gegund. Ik was namelijk verwonderd over wat u schrijft over de kortheid van de door u gevonden methode voor raaklijnen aan krommen, ik had er aan gewerkt te vinden hoe die zou zijn, maar tevergeefs. Want wel heb ik zonder moeite de raaklijn van de Gutschoven-kromme die u voorlegt opgespoord*) [ *) Zie T. 14, p. 501 e.v.] |
[ 238 ]
op verschillende manieren en met een heel korte berekening, die nauwelijks twee van dit soort regeltjes beslaat. En zo kwam ik ook op uw constructie; maar toch, voorzover ik uit uw woorden kan opmaken, hebt u nu ook nog een grotere besparing gevonden, die op alle krommen betrekking heeft waarvan de eigenschap in een vergelijking is uitgedrukt, en wel ook op die waarvan de vergelijking enigszins ingewikkeld is, zoals:
x3 + y3 − xyn = 0, die van die kromme die u misschien hebt gezien in van Schooten's commentaren op Descartes 1), met gesteld AB = x en de daarop loodrechte BC = y, en gegeven de rechte AD = n. De raaklijn hieraan in een gegeven punt heb ik althans alleen met een nogal uitvoerige berekening gevonden (en wel met deze vergelijking, want de zaak kan ook worden afgeleid op een andere veel makkelijker manier) en ik zal uw methode zeer bewonderen, als deze leert hoe die bijna zonder enige berekening is te vinden, door alleen die letters te bekijken.
Overigens, bij die door u voorgelegde lijn waar geldt 1) Huygens verwijst naar het werk van brief No. 150, n.1 [1649], 2e ed. in brief No. 306, n.3 [1659]. Toch komt de kromme niet voor in van Schooten's commentaren; ze wordt alleen genoemd op p. 513-514 van Hudde's 'Epistola secunda' (zie brief No. 592, n.5), toegevoegd bij de 2e ed. [Add. in T. 10, p. 811:] Maar er is een bespreking van de door Hudde meegedeelde kromme in van Schooten, Exercitationes mathematicae (zie p. 493 en 407-499 van het werk [1657] van brief No. 128, n.3. |
Bovendien ook, dat het omwentelingslichaam van het oneindige oppervlak DABFKD om DC gelijk is aan een bol waarvan de straal DA is. Zodat u ziet dat er zoals bij de Cissoïde 2) weer een beker bestaat met oneindige inhoud, al is het gewicht zo klein. Doch deze dingen zijn van weinig belang, en niet zodanig dat ik moeite zou hebben gedaan ze te zoeken, maar nu ze vanzelf opkwamen lijken ze niet te versmaden.
Dat de brief, die ik uit Parijs voor u had afgegeven 3), verloren is gegaan betreur ik. Wat ik daarin over de Cycloïde had geschreven was als volgt: Doch gewoonlijk gebruik ik voor uurwerken slechts de kleine gedeelten FG en FK, omdat de uitwijkingen van deze slinger niet zo groot zijn. Zodat die lijn door de natuur voor dit gebruik lijkt te zijn gemaakt, en ik beken dat ik na dit te hebben opgemerkt niet weinig blij was nadat het ook door ondervinding bevestigd is. Ik kom tot uw andere brief 4), waarin u de experimenten van Boyle bespreekt, en over die welke u in Rome hebt zien doen, op een andere manier, maar over dezelfde zaken en met gelijke uitkomst, behalve bij de dood van dieren, die in ons toestel geleidelijk de laatste adem uitblazen; en u moet niet denken dat dit gebeurt door een uitbarsting of onderdrukking van de uitwasemingen van Santorio, maar door het benemen van het vermogen adem te halen, en misschien ook door een ongewoon opzwellen van de ingewanden en van alle ledematen die anders zijn blootgesteld aan de gewone luchtdruk. Als deze immers weggehaald is, dijen ze uit, zoals we zien dat het vlees bol gaat staan als kopglazen*) zijn aangebracht, waarvan de oorzaak geheel dezelfde is. Wat u vertelt over het geluid van een in een kolf ingesloten belletje, dat heb ik zelf ook ondervonden°), en ook al had ik het zo opgesteld dat de trilling niet in het glas kon komen, toch kon steeds iets van een zwak gerinkel duidelijk gehoord worden, al was het veel minder toen de lucht was weggezogen, dan eerst, en misschien zou er helemaal niets van zijn overgebleven, als die geheel en al naar buiten gevoerd had kunnen worden. En u hebt gezien wat de heer Boyle hierover ook heeft meegedeeld#), wiens nauwkeurige zorgvuldigheid u terecht prijst. En daar aan het gevondene makkelijk iets is toe te voegen, heb ik in mijn machine 2) Zie brief No. 479. [De Sluse in No. 481: "vaasje ... met een gewicht dat niet groot is, dat geen zwelger toch ooit zal leegdrinken"; en in No. 1068 (eind p. 247: "die beker ... is geheel van u".] 3) Zie brief No. 1049 [n.1; hierboven]. 4) No. 1059 [hierboven]. [ *) Lat.: 'cucurbitula', een 'kop' voor aderlaten. Isack Beeckman, 'Journal', III, p. 219 vermeldt in 1631 een zuig-instrumentje "gelyck daer men mede kopt".] [ °) Zie 'Het luchtledige' (T. 17, p. 317), 4 dec. 1661.] [ #) Ed. 1660 (Engl.), p. 205-211.] |
[ 240 ]
sommige dingen geschikter gemaakt, waarmee de lucht zowel beter wordt weggehaald, als daarna wordt buitengesloten, hoewel altijd dit ongemak overblijft dat, als de luchtpomp eenmaal goed in orde is gebracht, hij niet lang in de beste toestand blijft, en niet zonder besteding van moeite en tijd hersteld kan worden. Ondertussen heb ik zowel veel van de Experimenten van Boyle aan herhaald onderzoek onderworpen, als ook een aantal nieuwe bedacht, maar hierover spreken zou te lang duren; onder andere is echter één ding gebeurd dat vermeldenswaard is, naar aanleiding van het 19e Verschijnsel van Boyle, dat ik gewend ben 5) als volgt uiteen te zetten. AE is een glazen flesje met langwerpige hals; het is vol met water en met het open uiteinde ondergedompeld in een bakje halfvol water, en hier overheen geplaatst is het grotere glazen vat FG, ongeveer een voet hoog. Wat er dan gebeurt is dat, na uittrekken van de lucht uit het vat FG, het water uit het omgekeerde flesje in het bakje eronder zakt, zo ver dat het water binnen de hals van het flesje bijna op gelijke hoogte blijft staan met dat erbuiten, in elk geval als de luchtpomp goed werkt. En toen ik hetzelfde experiment wilde doen met water dat al van lucht gezuiverd was, dat wil zeggen dat het een hele nacht binnen het luchtledige glas FG had gestaan, en een ontelbaar aantal belletjes had afgegeven, is het water volstrekt niet uit het flesje AB gezakt, hoezeer het vat FG ook was leeggemaakt, en dit heb ik wel twintig keer ondervonden. Als er echter, nadat het water al enige tijd zo standvastig was blijven staan, een heel klein en bijna onzichtbaar belletje, zoals E, binnen de holte van de buis ontstond, ging dit naar boven wanneer het een beetje was aangegroeid, en zodra het tot één vingerbreedte boven het wateroppervlak CD was gekomen, breidde het zich vandaar verder uit naar boven, terwijl de basis beneden bleef, zodat het bijna in een ogenblik het hele flesje en de hals in beslag nam, terwijl al het water langs de wand van de hals snel eruit stroomde in het bakje CD, behalve dat het binnen de buis ongeveer één vinger hoger bleef dan het oppervlak van het water in het bakje. Toen vervolgens lucht in vat FG was binnengelaten, dreef deze het water weer in het flesje AB, maar zó dat een luchtbel zo klein als een hennepzaadje bovenin overbleef, en deze lucht lijkt uit het water te zijn voortgekomen, vooral omdat als het flesje zo wordt achtergelaten, na 24 uur of ook eerder, die bel gewoonlijk geheel verdwijnt. Over zaden van kruiden hebben velen me aangespoord er een proef mee te doen, maar zowel deze als vele andere heb ik uitgesteld totdat ik een manier bedenk om alle lucht vollediger uit het flesje te halen, want ook al deed de pomp het goed toen ik dit bovenstaande experiment uitvoerde, daarna is het nauwelijks ooit gelukt, het even goed als toen naar wens te laten verlopen. Wat ik al enige keren had gehoord over het uitgeven 6) van de Experimenten van de Academie van Florence: ik ben blij dat het door u wordt bevestigd, en ik twijfel er niet aan of ze zullen voldoen aan de heel hoge verwachting die ik daarvan heb. 5) Vergelijk de brieven No. 931 en 1033. 6) Zie brief No. 1000, n.5 [hierboven p. 227, n.15]. |
R. F. de Sluse aan [Christiaan Huygens].6 oktober 1662.
Brief in Leiden, coll. Huygens. Nobilissime Domine
U hebt terecht vermoed dat mijn methode van raaklijnen zich uitbreid tot alle soorten krommen, waarvan de eigenschap wordt uitgedrukt met een vergelijking zoals gewoonlijk van twee onbekende grootheden, verstrengeld met die welke bekend zijn. Dus ook tot deze van van Schooten die u voorlegt, waarvan de vergelijking is |
Uit deze constructie blijkt voldoende dat er bij een gegeven punt enige gevallen zijn te beschouwen, Als namelijk een punt F zou worden gegeven, met daaruit de normaal FG neergelaten, waarbij de rechthoek op AE en FG, gelijk zou zijn aan het vierkant op AG (het is duidelijk dat dit punt ligt op een parabool waarvan de as de normaal AO is, de top A, het latus rectum AE), dan zou de door punt F getrokken lijn die evenwijdig is met AB, aan de kromme raken in F. Maar als gegeven zou zijn een punt H, met daaruit de normaal HK neergelaten, waarbij rechthoek EAK gelijk zou zijn aan vierkant KH (het staat wel vast dat dit punt weer ligt op een parabool waarvan de as AB is, de top A, het latus rectum AE*)), dan zou die HK raken aan de kromme in H. Als tenslotte een gegeven punt L zou vallen tussen F en H, zou het punt D niet zoals eerst in de richting van A genomen moeten worden, maar aan de kant van B. Dit alles wordt bekend door alleen de vergelijking te beschouwen. Ondertussen hebt u terecht opgemerkt dat zulke krommen een andere vergelijking kunnen krijgen die geschikter is; maar voor het trekken van een raaklijn voldoet voor mij elke vergelijking. Zoals u hier kunt zien bij een kromme die ik dezer dagen naar aanleiding van uw brief 1) Gelijkheid werd hier aangegeven met het teken ||. [ *) Het snijpunt van de 2 parabolen ligt op afstand AE van AO en van AB.] |
[ 247 ]
voor mezelf heb gemaakt. Er zijn er twee bij de rechten EA en AC, waarvan de laatste de helft is van de ander, en daarbij is de kromme ADDE, waarvan de eigenschap is dat bij een willekeurige ordinaat evenwijdig met EA, neem DDB, als AB y wordt genoemd, BD x en AC n, altijd geldt: 2 nx − xx − yy − 2 xy = 0. De raaklijn hiervan vind ik in het punt D als volgt. Als EA doormidden is gedeeld in I, en de verbindingslijn CI snijdt DD in G, moet gemaakt worden: zoals AB en BD 2) tot DG, zo DB tot BQ; de verbindingslijn QD raakt namelijk aan de kromme in D; slechts met dit onderscheid, dat als D op het onderste deel ligt, Q aan de kant van A valt, en voor D op het bovenste deel aan de kant van C; maar als punt D op de rechte CI ligt, dan zal die DB de raaklijn zijn. Uit deze methode kunnen oneindig veel eigenschappen van krommen worden gevonden; te weten door ze in verband te brengen met verschillende rechten, en door een raaklijn te trekken op grond van de vergelijking. Op dezelfde manier als waarmee in dit voorbeeld een nieuwe eigenschap van de parabool wordt opgespoord, want dat deze kromme een parabool is zult u gemakkelijk zien. Ook verschijnen met weinig moeite de punten van tegengestelde buiging bij die krommen die naar verschillende kanten overhellen, zoals bij de Conchoïde (waarin u mij scherpzinnig bent voorgegaan 3)), waarvan ik heb laten zien dat die door één enkele parabool in beide a) krommingen wordt gesneden. Ja, wat meer is, bij oneindig veel conchoïden, die vanuit dezelfde pool en bij dezelfde asymptoot beschreven kunnen worden, heb ik gevonden dat alle buigpunten liggen op eenzelfde parabool van 2e en 3e macht*). Evenzo ook bij een andere door mij bedachte Conchoïde, te weten waarbij een rechte die uit de pool naar de kromme wordt getrokken, zo wordt gesneden door de asymptoot, dat de rechthoek uit de delen altijd gelijk is aan hetzelfde vlak, heb ik de raaklijn en het buigpunt gevonden zonder ruimtelijke meetkundige plaats; en als wordt begrepen dat er met dezelfde pool bij dezelfde asymptoot oneindig veel worden beschreven, heb ik laten zien dat van alle de buigpunten liggen op dezelfde oneindige Cissoïde. Maar dit tot zover. Ik kom nu tot wat u scherpzinnig hebt opgemerkt bij de kromme van onze van Gutschoven; en weliswaar verschijnt de afmeting van het oneindige oppervlak terstond met de kunstgreep van Roberval 4) of een andere Meetkundige uit Frankrijk (ik herinner me namelijk dat die vroeger vandaar naar Rome is gestuurd) die u naar ik meen ook hebt gebruikt; maar die beker met oneindige inhoud is geheel van u. Ofschoon ik namelijk heb laten zien 2) De Sluse bedoelt de som AB + BD. [B: de rechtse van de twee.] 3) In 'Problematum quorundam illustrium constructiones' (zie brief No. 191, n.1) behandelt Chr. Huygens dit probleem: 'Bij de Conchoïde-lijn te vinden de grenzen van tegengestelde kromming' [1654, Ned.]. Zie ook brief No. 641 [niet van 1659, maar van sept.-okt. 1668]. a) Heuraet heeft deze punten gevonden zonder een ruimtelijke meetkundige plaats 6). [Chr. Huygens]. 6) Zie brief No. 641, n.6. [ *) Zie R. F. de Sluse, Mesolabum, 2e ed. 1668, Miscellanea, p. 117-130: 'De puncto flexus contrarii, in Conchoide Nicomedis primâ'.] 4) Zie 'Traité des indivisibles par M. de Roberval', later gedrukt in Ouvrages de mathematique de M. de Roberval, Amst. 1736 [en 1731]. Divers ouvrages, Par. 1693, p. 190-245, met op 191: "la multitude infinie de points se prend pour une infinité de petites lignes & compose la ligne entiere ..."]. |
[ 248 ]
dat er veel dergelijke bestaan, ja zelfs, wat u zal verwonderen als het niet bij u is opgekomen, veel lichamen heb gevonden van oneindige breedte die gelijk zijn aan eindige lichamen, ik had niet gelet op die beker van u, maar alleen op de afmeting van het lichaam ontstaan uit omwenteling om de as van het door de kromme en de ordinaat begrensde oppervlak, waarop ik zonder veel inspanning uitkwam. Maar deze dingen zijn niet van zoveel belang dat we erbij moeten stilstaan terwijl we ergens anders heen willen.
Naar uw experiment, bedoel ik, en wie de oorzaak ervan doorziet, wel, die zal voor mij inderdaad een Lynceus zijn. Het zal voor mij voldoende zijn een of andere waarschijnlijkheid aan uw oordeel te onderwerpen, tenminste om met dit bewijs van goede wil hierna dergelijke waarnemingen aan u te ontlokken. Tui Observantissimum [ *) Lat. 'spirae'. Zie Nova experimenta, Den Haag. 1661, p. 28:
|
[ 249 ]
Een heel hartelijke groet zeg ik u namens de geleerde van Gutschoven, die mij heeft gevraagd dit te doen toen hij enkele dagen geleden hier was. Vale. Dabam Leodij vi Octobris MDCLXII. |
R. F. de Sluse aan [Christiaan Huygens].12 januari 1663.
Brief in Leiden, coll. Huygens. Nobilissime Domine Al vaker had ik besloten te antwoorden op u zeer aangename brief van de tiende van de afgelopen maand 1), maar tegen de tijd van vertrek van de koerier hebben zich steeds zoveel beslommeringen voorgedaan, dat ik 1) Deze brief van Chr. Huygens van 10 dec. 1662 is niet gevonden. |
[ 292 ]
gedwongen was het tot nu toe uit te stellen. U zult me naar ik hoop dit uitstel gemakkelijk vergeven; u bent met de onaangenaamheden van rechtszaken ook door eigen ondervinding niet onbekend, en daarmee moet ik bijna al mijn tijd slijten, maar dit zullen we laten liggen, bedroevend als het is. Ik ben blij dat u en de geleerde Hudde op een methode voor raaklijnen zijn gekomen die niet ongelijk is aan de mijne; of het echter dezelfde is of niet, zult u opmaken uit het volgende bewijs. Ik kan de mijne uiteenzetten die wel geheel los staat van Meetkundige zaken; met behulp van heel korte regels namelijk zal die elke mogelijke voorgestelde vergelijking, met een geringe verandering van enkele letters, omzetten in één die de raaklijn aanwijst, zonder enige berekening. En deze heb ik afgeleid uit die, welke ik een decennium en langer had gebruikt, maar niet zonder enige lastigheid in de berekening; toen ik er aandachtiger naar keek, heb ik tenslotte een methode gevonden die mijns inziens de makkelijkste is die gegeven kan worden.
Het buigpunt op de nieuwe Conchoïde 2) is met de gebruikelijke scherpte van uw verstand door u gevonden; ik denk ook andere dingen aangaande meetkundige plaatsen, waarover ik had geschreven ze te hebben opgemerkt zowel bij die als bij een andere van de Ouden. De kunstgreep van Roberval 3) of van iemand anders (want over de bedenker ben ik nog onzeker) is als ik me goed herinner als volgt: Het bewijs heb ik nu niet bij de hand, en ik heb geen tijd het op te zoeken; dus laat ik het aan u over om het op te sporen als er tijd is. Het noemen van Roberval brengt me weer de geleerde Pascal in herinnering over wie ik al enkele jaren niets heb vernomen. Daarom zult u voor mij iets doen dat zeer welkom is, als u me op de hoogte stelt van zijn toestand en studies 4). Ik had de argumenten voorzien, die u aanvoert tegen de door mij opgegeven redenen 5) ter verklaring van uw hydrostatische experiment; en weliswaar zou gezegd kunnen worden dat lood, of iets anders dat in het flesje daalt, wel door de geringste aandrang van overgebleven lucht tot beweging 2) Uit de 'Adversaria' [T. 14, p. 514] blijkt dat deze, door Chr. Huygens genoemd "Conchoïde van de Sluse", de kromme is, beschreven door het punt D van een rechte ALD die draait om een vast punt A, zodanig dat het product AL × LD constant blijft; de punten L liggen dan op een vaste rechte lijn. 3) Zie brief No. 1068, n.4. 4) Blaise Pascal was al overleden, te Parijs op 19 augustus 1662. 5) Zie brief No. 1068. |
[ 293 ]
omlaag wordt gedwongen, daar voor het opheffen van zijn onverschilligheid (om het zo te zeggen) de kleinste oorzaak wel voldoende is.
Maar mij bevalt het bedenksel niet zo zeer, dat ik er moeite aan wil besteden het sterker te maken. Dus ga ik over naar het andere experiment, dat voor mij alle redeneringen over de aard van ijs in de war heeft gebracht. Indien namelijk water zich tot ijs verbindt wanneer de deeltjes ervan niet gebogen kunnen worden door de subtiele materie*), en dit vooral wanneer de kleinste ervan onder invloed van warmte zijn weggevlogen, lijkt de gevolgtrekking wel, dat het makkelijker moet bevriezen wanneer het van belletjes gezuiverd is; we zien immers dat het meest vaste ijs dat is, waarin de kleinste bellen verschijnen. En wat zijn deze tenslotte anders dan ingesloten lucht? Tui Observantissimus Daar ik niet wist waar de geleerde Heinsius verblijft, verzoek ik u zo goed te zijn ervoor te zorgen dat deze bijgevoegde Brief 6) aan hem wordt gericht. Maar alleen als het voor u gemakkelijk is, er is namelijk geen haast bij. [ *) Egbert Buys, Woordenboek, 7 (1775), p. 208:
Over 'grondijs' zie J. F. Martinet, in Verh. Zeeuws Genootschap, deel 11, 1786, p. 401-422.] 6) Zie brief No. 1094. |
R. F. de Sluse aan Christiaan Huygens.20 juli 1663. a)
Brief in Leiden, coll. Huygens. Nobilissime Domine
Ofschoon ik er geheel van overtuigd ben dat uit Florence naar u is gestuurd van Timaurus Antiates 1) de verdediging 2) tegen degene die de enige jaren geleden uitgegeven 3) Historia Trochoidis (of moet ik zeggen: van de cycloïde?) heeft geschreven 4), heb ik het toch mijn plicht geacht, als het soms anders is uitgevallen, u het exemplaar aan te bieden dat ik eergisteren heb ontvangen. De zaak zelf leek deze gevechten zeker niet te verdienen; maar aangezien Torricelli 5) van diefstal werd beschuldigd door de historicus 4), was het voor de leerlingen van belang de eerlijkheid en rechtschapenheid van de Meester te beschermen. Of dit door Timaurus overtuigend is gedaan zult u zelf bezien; ik althans denk, tenzij de Historicus de brief van Torricelli laat zien, die naar hij zegt nog bewaard is, dat zijn zaak is afgedaan. Tui Observantissimus
D. Christiano Hugenio de Zulichem &c. VI A la Haye. a) Rcp. 30 Julii. Respondi 3 Augusti 6). 1) Timaurus Antiates is het pseudoniem van C. Dati. 2) Lettera a Filaleti di Timauro Antiate. Della Vera Storia della Cicloide, e della Famosissima Esperienza dell Argento Viuo, in-4o. Op p. 27: In Firenze all' Inseigna della Stella. 1663. 3) Zie het werk van brief No. 548, n.2. 4) Blaise Pascal [in Historia Trochoidis, p. 3]. 5) Zie brief No. 690 [Wallis, 4 dec. 1659; en Tractatus duo (1659) p. 77, Ned.]. 6) Dit antwoord is verloren gegaan. Zie brief No. 1140, n.9. |
R. F. de Sluse aan [Christiaan Huygens].[augustus 1663].Brief in Leiden, coll. Huygens. Nobilissime Domine De Apologie van Timaurus Antiates, of liever van de geleerde Carolo Dati, had ik niet bij mijn vorige brief 1) gevoegd, omdat ik verwachtte door u ingelicht te worden of u die uit Florence had ontvangen, 1) Zie brief No. 1137. |
[ 398 ]
en ik meende dat dit niet zo lange uitstel niet veel zou uitmaken, aangezien ik ervan overtuigd was dat u in Den Haag was.
Maar enkele dagen nadat ik aan u had geschreven kwam de weledele heer de Monconys 2) hier langs, die me vertelde dat u onlangs in Parijs bent geweest, en nu in Londen verblijft; en hij voegde er veel aan toe over uitstekende inspanningen van letterkundige heren, die de Natuurwetenschap met experimenten proberen te versterken. Ik was dus in onzekerheid of u mijn brief had ontvangen, toen uw brief van de 3e van deze maand 3) mijn bezorgdheid wegnam, en na deze te hebben gelezen was ik van mening de Apologie langs dezelfde weg te moeten sturen als waarlangs u de vorige brief had ontvangen. 2) Over Balthasar de Monconys zie brief No. 765, n.8. [ Voyages de Monconys (1666), II, p. 121-122 (Luik, 24 en 25 juli 1663):
4) Blaise Pascal was al op 19 aug. 1662 overleden. [ *) Seneca, 'De vita beata' , 15, 7.] 5) Zie over Saggi di Naturali Esperienze, 1667 [1666, Engl. 1684], brief No. 1000, n.5. 6) Zie over Giovanni Alfonso Borelli brief No. 536, n.4. 7) Herdruk: De Motu Animalium ..., Den Haag 1743, 2 vol. [Rome 1680, Leiden 1685.] 8) Over Carlo Renaldini zie brief No. 697, n.10. 9) Ars Analytica Mathematum, T. I, Flor. 1665; T. 2, 3: 1669, 1668. 10) Werk en schrijver niet gevonden. [Misschien Th. Moretus, ... de aestu maris, Antw. 1665.] 11) Over Stefano degli Angeli zie brief No. 732, n.14. 12) Zie het werk van brief No. 938, n.6 [De infinitorum spiralium spatiorum mensura, 1660]. [ Of beter: De infinitis parabolis liber quintus, Ven. 1663, p. 91-101]. |
[ 399 ]
laat zien, en fouten 13) van de geleerde Wallis aantekent. De zaak kan uitgelegd worden met deze tekening:
Men stelle zich voor met als middelpunt B de cirkel AVCG, waarin de Spiraal ADB is beschreven, en een willekeurige straal BDC die de spiraal snijdt. Als men zich nu voorstelt dat de spiraal zodanig is samengesteld, dat er dezelfde verhouding is van CB tot DB, als die van de omtrek ACGA tot de boog CGA, zal het de spiraal van Archinedes zijn.
Doch als men, met behoud van dezelfde verhouding van CB tot DB, zich voorstelt dat daaraan gelijk is een willekeurige macht van de omtrek tot de overeenkomstige macht van boog CGA, dan zullen die oneindig veel spiralen worden voortgebracht die pater Stefano onderzoekt, en hij beweert dat het spiraal-oppervlak ABIDA tot de cirkel bij de eerste spiraal, of die van Archimedes, is als 1 tot 3, bij de tweede als 1 tot 5, bij de derde als 1 tot 7 en zo tot in het oneindige, in de verhouding van de eenheid tot de oneven getallen. 13) Zie J. Wallis, De Cycloide tractatust II [1659]. Zie brief No. 690. [ Angeli noemt in 1663, p. 100: Arithmetica infinitorum (1656, scholium bij Prop. 45); zie ook Angeli 1660, p. 115 e.v.] 14) De rest van de brief is er afgescheurd. |